Lange citaten
Belangrijke waarschuwing: Let op wat men weglaat!
*
“De valse profeet is iemand, die tot ons komt en die in het begin er uit ziet als iemand, die precies lijkt te beantwoorden aan het beeld dat we van een oprecht iemand hebben. Hij is aardig en plezierig; hij schijnt een degelijk christen te zijn en lijkt de juiste dingen te zeggen. Over ’t algemeen is zijn onderwijs best goed en hij gebruikt veel uitdrukkingen, die door een echt christelijk leraar gebruikt behoren te worden. Hij praat over God, hij praat over Jezus Christus, hij praat over het kruis, hij benadrukt de liefde van God; het is net alsof hij alles zegt wat een christen behoort te zeggen. Hij draagt kennelijk schaapskleren en zijn manier van leven lijkt daarmee te corresponderen. U verwacht dus niet dat er ergens iets verkeerd zit; er is niets dat meteen uw aandacht trekt of uw argwaan wekt; er is niets dat overduidelijk mis is. Wat kan er dan mogelijk verkeerd zijn bij zo iemand. Mijn idee is dat deze persoon uiteindelijk verkeerd kan zijn, zowel in zijn onderwijs als in zijn levensstijl, want, zoals we zullen zien, zijn deze twee dingen altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onze Here zegt dat met de woorden: “Aan hun vruchten zult gij hen kennen.” Leer en leven kunnen nooit van elkaar gescheiden worden en waar er in enigerlei vorm een verkeerde leer is, leidt dat altijd in een of ander opzicht tot een verkeerde levensstijl.
Hoe kunnen we deze mensen dan beschrijven? Wat is er verkeerd aan hun leer? De handigste manier om dit te beantwoorden, is door te zeggen dat er geen ‘enge poort’ in te vinden is, geen ‘smalle weg’. Zo op het eerste oog is het in orde, maar deze punten zult u er niet in terugvinden. De valsheid van deze leer kunt u eerder ontdekken door meer te letten op wat het niet zegt dan op wat het wel zegt. En juist op dit punt worden we ons bewust van het subtiele van de situatie. Zoals we al gezien hebben, kan elk christen iemand, die extreem verkeerde dingen zegt, ontdekken, maar is het onbillijk of onbarmhartig om te zeggen dat de overgrote meerderheid van de hedendaagse christenen niet in staat lijkt te zijn de man te ontdekken, die wel de juiste dingen schijnt te zeggen, maar dingen van levensbelang weglaat? Op de één of andere manier hebben we het idee gekregen, dat dwaling alleen datgene is wat extreem verkeerd is en we lijken niet te begrijpen, dat de gevaarlijkste persoon van allen diegene is, die niet de juiste dingen benadrukt.
Dat is de enige manier om dit beeld van de valse profeten goed te begrijpen. De valse profeet is iemand, die in zijn evangelie geen ‘enge poort’ of ‘smalle weg’ heeft. Hij heeft niets, dat de natuurlijke mens kwetst; hij bevalt alle mensen. Hij heeft ‘schaapskleren’ aan, hij is zo aantrekkelijk, zo plezierig, zo leuk om naar te kijken. Hij heeft zo’n aardige, opbeurende en geruststellende boodschap. Hij stelt iedereen tevreden en iedereen is goed over hem te spreken. Hij wordt nooit voor zijn prediking vervolgd, hij wordt nooit scherp bekritiseerd. Hij wordt door Vrijzinnigen en Modernisten geprezen, hij wordt door de Evangelischen geprezen, hij wordt door iedereen geprezen. Zo is hij alles voor iedereen; bij hem is er geen ‘enge poort’; er is geen ‘smalle weg’ in zijn boodschap; er is niets van het ‘aanstotelijke van het kruis’.
D.M. Lloyd Jones in “Studies in the Sermon on the Mount.”
*
Een citaat van Spurgeon uit “De tekenen der tijden”, een toespraak over de toegenomen invloed van Rome op het Engelse Christendom. Helaas nog steeds actueel vanwege het feit dat veel Protestanten, ook in Nederland, hun ogen sluiten voor de afgoderijen van de Rooms-katholieke kerk.
“O, kinderen van God, ik vraag u dringend, onderkent de tijd, voordat de dreigende bui neerdaalt op ons land, en leert u te gedragen als mannen van God, aangesteld om de waarheid te verdedigen. Wat is uw plicht in de huidige crisis? Het is duidelijk uw zaak om voortdurend in afzondering te wandelen van alles wat ruikt naar de gruwelen van Rome. Ik zie dit niet onder mijn medechristenen en daarom schaam ik mij en ben ik diep bedroefd. Ik merk onder veel evangelische kerkmensen een toegenomen neiging tot ritualistische praktijken; zelfs zij zijn gekleurd met dit gal en laten dat zien door duidelijke tekenen. Ik zie ook onder degenen, die er aanspraak op maken het verst bij de priesterheerschappij vandaan te zijn, namelijk de Non-conformisten, veel neigingen in de richting die we hebben aangeduid. Hun gebouwen worden steeds sierlijker en zijn armzalige nabootsingen van de kerkelijke architectuur die zozeer past bij het pausdom. Meer en meer leggen zij zich erop toe om aantrekkelijk te zijn door muziek, koraalzang en huichelachtige liturgieën. Het bedehuis is nu een kerk en in de kerk wordt de eenvoud van de Bijbelse eredienst bedekt door de uitvindingen van menselijke wijsheid. Ik haat die suggestieve eredienst evenzeer in een bedehuis als in een kathedraal en veeleer nog meer, maar ik zie veel van mijn broeders daarnaar verlangen en het stap voor stap introduceren naargelang de mensen het zullen verdragen. Opnieuw kan er gezegd worden: “En zo gingen wij naar Rome.” Het is de onontkoombare plicht van elke christen om resoluut te zeggen: “Ik wil geen verbintenis met deze gruwel. Ik kies openlijk voor God, voor Christus, voor Zijn waarheid, en aan deze vuile antichrist zal ik niet het geringste punt toegeven. Ik zal geen deel hebben aan de zonden van Babylon, opdat ik geen deel heb aan haar plagen.”
C.H. Spurgeon in “De tekenen der tijden.” Zie deze link ⊗
*
Spurgeon over een vorm van schijnheiligheid:
“Als privé-lid van de gemeente heb ik niet het recht om lid van een gemeente te zijn, waarvan ik de leerstukken niet aanvaard. Inderdaad, ik behoor het niet als een mogelijkheid te beschouwen, dat ik datgene zou kunnen blijven belijden, waar ik het niet langer meer mee eens ben. Als lid van de gemeente ben ik verantwoordelijk voor al datgene, wat wordt onderwezen en voor al datgene wat als gemeente door die gemeente wordt gedaan. Als ik in mijn hart protesteer en toch in eigen persoon doorga deel uit te maken van die gemeente, dan handel ik niet getrouw ten opzichte van God. In dit tijdperk hebben we een groep mensen nodig, die gezegend zijn met een dubbel deel van dat geweten, dat in de regel tentoongesteld wordt door naamchristenen, want er zijn er velen, die genoeg geweten hebben om hen ellendig en onaangenaam te maken, maar niet genoeg om hen eerlijk hun positie te laten verlaten. Ze hebben genoeg geweten om zich onplezierig te voelen, maar niet genoeg om dapper te handelen op grond van wat ze geloven. Wie wil nou een geweten hebben, dat alleen maar rustig is, als het onder de medicijnen zit?
C.H. Spurgeon in “Nathanaël, of de man, die vandaag nodig is” toespraak 1
*
Hierbij een lang citaat uit een onlangs vertaalde toespraak van Spurgeon. Ons is niet een betere uitleg van het geestelijke karakter van Avondmaal en Doop bekend. Daarom laten we het hier in z’n geheel volgen.
Om te beginnen met het grootste wangedrocht van dit soort in de huidige tijd, de echte en lichamelijke aanwezigheid van de Here Jezus Christus in wat heel bijgelovig het Gezegende Sacrament wordt genoemd. Ik zou hier nauwelijks melding van maken, als dit alleen de leer was van de kerk van Rome, maar wanneer ik de kranten lees en andere uitgaven van de partij van de High Church (de naar de Rooms-katholieke kerk overhellende richting van de Anglicaanse kerk), dan ontdek ik dat de transsubstantiatie met haar volledige absurditeit uitvoerig wordt gepreekt en geloofd in de Kerk van Engeland, en dat er honderden geestelijken zijn die over de tafel des Heren spreken als een altaar en over het Avondmaal als de viering van een offer, terwijl over de symbolen wordt gesproken alsof ze vereerd moesten worden als de Here Zelf. Het wordt vastgesteld als een leerstuk dat elke keer als het brood door deze priesters wordt gebroken, het werkelijke lichaam van Jezus Christus feitelijk wordt ontvangen door de deelnemende personen. Dit is monsterachtig absurd; me dunkt dat ieder verstandig mens dit weet, maar er is gezegd dat hoe absurder het is, hoe meer ruimte er is voor geloof en vandaar dat sommigen zelfs dankbaar zijn geweest dat de absurditeit ervan bewezen is, want toen hebben ze betoogd: “Het zal des te verdienstelijker voor ons zijn om het te geloven.” Tot zulke mensen zouden we in ’t kort willen zeggen dat, als het lichaam van Jezus Christus werkelijk in uw mond wordt ontvangen, gebroken met uw tanden, en uw maag is binnengaan, u dan, omdat u menselijk vlees eet, in de eerste plaats schuldig bent aan een grove daad van kannibalisme en niets beters; en vervolgens, u kunt er geen enkele deugd aan ontlenen, want Jezus Christus zegt u meteen: “Het is de geest die levend maakt, het vlees doet geen nut.” Als u werkelijk het echte lichaam van Christus at, zou het uw spijsverterings- en uitscheidingsorganen beïnvloeden en daardoor uw lichaam, net als ander gewoon brood dat zou doen, of als u dat liever hebt, net zo als ander vlees dat zou doen; maar hoe zal dit uw hart en ziel kunnen beïnvloeden? Werkt de genade door de maag en redt het ons door onze ingewanden? Bewijs dit en u zult bekeerlingen van ons maken. Maar ontvangen mensen niet het lichaam en het bloed van Christus in het Avondmaal des Heren? Ja, geestelijke mensen doen dat in een echte en geestelijke betekenis, maar niet op een vleselijke manier; niet om het fijn te malen met hun tanden of te proeven met hun gehemelte, of te verteren door de maagsappen, maar zij ontvangen de Here Jezus als vleesgeworden en gekruisigd in hun geest, aangezien zij in Hem geloven, Hem liefhebben en getroost worden door aan Hem te denken. “Maar hoe is zoiets een echt ontvangen van Hem?” roept iemand uit. Helaas, deze vraag openbaart meteen de denkwijze van de wereld; u denkt dat alleen het vleselijke echt is en dat het geestelijke onecht is. Als u kunt aanraken en proeven, dan denkt u dat het echt is, maar als u er slechts over kunt mediteren en liefhebben, dan droomt u dat het onecht is. Hoe onmogelijk is het voor het vleselijke verstand om geestelijke dingen te begrijpen! En toch, luister nogmaals, ik ontvang het lichaam en het bloed van Christus, wanneer mijn ziel in Zijn vleeswording gelooft, wanneer mijn hart vertrouwt op de verdienste van Zijn dood, wanneer het brood en de wijn zo mijn herinnering opfrist, dat gedachten over Jezus Christus en Zijn zielenstrijd mij doen versmelten tot berouw, mij tot geloof aanmoedigen en mij reinigen van zonde. Het is niet mijn lichaam dat Jezus ontvangt, maar mijn geest; ik geloof in Hem, werp mij geheel alleen op Hem; vertrouwend op Hem ervaar ik vreugde en vrede, liefde en ijver, haat voor de zonde en liefde voor heiligheid, en zo word ik, wat betreft mijn geestelijke natuur, met Hem gevoed. Mijn geestelijke natuur voedt zich met waarheid, liefde, genade, belofte, vergeving, verbond, verzoening, aanneming; dat alles en veel meer vind ik in de persoon van de Here Jezus. In de mate waarin mijn geest contact heeft met de Here Jezus, is de inzetting van het breken van het brood levend en aanvaardbaar, omdat het geestelijke element het levend maakt, maar in de mate waarin ik alleen maar het brood en de wijn ontvang en mijn geest zich niet bezighoudt met Jezus Christus, in die mate doet het mij geen nut; het is slechts een uiterlijke ceremonie en niets meer. Het brood is alleen maar brood, de wijn is slechts wijn, het eten is eenvoudig het eten van brood en meer niet; de hele uiterlijke ceremonie is wat het lijkt te zijn en geen jota meer, maar de ongeziene gemeenschap van harten met Jezus, dat is het levendmakende element en dat alleen.
Hetzelfde principe is van toepassing in het geval van de doop. Volgens Gods Woord in Romeinen 6:4 en Colossenzen 2:12, zet de doop onze eenheid met Jezus in Zijn dood, begrafenis en opstanding uiteen. Zit er iets in het water waarin de persoon wordt ondergedompeld? Helemaal niets. Wordt er iets overgedragen door het water of in het water, iets van een geestelijke gave of genade? Op geen enkele manier, behalve voor zover het water de geestelijke natuur in de mens herinnert aan de dood van Christus, zodat zijn geest zich verheugt in de gemeenschap met Christus in Zijn dood; behalve voor zover het water voor hem overtuigend een portret schildert van de begrafenis van de Redder, zodat zijn geest ervaart zelf begraven te zijn voor de wereld, en behalve voor zover het opstaan uit het water de mens herinnert aan de opstanding van Jezus Christus, zodat hij in de geest opstaat vanuit een dode wereld in nieuwheid des levens, is er leven in de doop, de geest heeft het levend gemaakt; maar alleen maar het water, het vleselijke deel van de inzetting doet op zich geen nut. Het wegdoen van het vuil van het vlees is niets, maar het antwoord van een goed geweten tot God is de levenskracht van de doop. Het is alleen maar levenskrachtig in de mate waarin de geest het zelf toepast. Dit spreekt met kracht de doop van kinderen tegen. We beginnen niet over dit onderwerp vanuit liefde tot polemiek, maar de vraag heeft werkelijk met dit onderwerp te maken. Als de gedoopte persoon, een kind of volwassene, in de geest zich inleeft in de betekenis en het onderwijs van de doop, dan wordt hij werkelijk gedoopt; maar aangezien het onze vaste overtuiging is dat een baby zich helemaal niet in de geest kan inleven in het onderwerp, heeft hij alleen de nutteloze doop van het vlees ontvangen, omdat de geest, die levend maakt, afwezig was. Of u nu kind of volwassene bent, als uw vernieuwde geest deel heeft aan de vorm, dan verlevendigt die de vorm en maakt het levend; maar als u tot de doop komt zonder geestelijk leven en zonder het hebben van geestelijke emoties, dan zal het water, het vleselijke deel van de inzetting, u van geen nut zijn. Het is alleen maar voor zover uw geest hierin contact heeft met Jezus Christus, zowel in de handeling als in de latere overdenking hiervan, dat de doop op enigerlei wijze van nut voor u wordt. We nemen de twee inzettingen samen en zeggen tot u: u zult hierin precies zoveel vinden, als uw geest eruit zal halen en geen atoom meer. Alleen voor zover het symbool de gedachten en het gevoel helpt, kan het van dienst zijn; het uiterlijke is niet een klein beetje van nut, het is helemaal nutteloos.
C.H. Spurgeon in “Een slag, uitgedeeld aan het Puseyisme” toespraak 76