Een slag, uitgedeeld aan het Puseyisme
>>PDF<<
(Het Puseyisme is de Roomsgezinde partij in de Anglikaanse kerk. Vert.)
Een toespraak gehouden in de Metropolitan Tabernacle op zondagmorgen 8 oktober 1865 door C. H. Spurgeon.
“De geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven.” Johannes 6:63
Onze Here had Zijn toehoorders duidelijk verteld dat Hij het brood des levens was en dat, tenzij zij Zijn vlees aten en Zijn bloed dronken, er geen leven in hen was. Zijn toehoorders begrepen dit in een letterlijke betekenis en zij stelden als vanzelf de vraag: “Hoe kan deze Man ons Zijn vlees te eten geven?” Nu was het nooit de bedoeling van de Redder geweest om op een vleselijke manier begrepen te worden. Het was absoluut niet Zijn bedoeling om hen te overtuigen van het vleselijke eten van Zijn lichaam en daarom vertelde Hij hen meteen dat Zijn woorden niet begrepen werden en Hij verkondigde een algemeen grondbeginsel, evenzeer toepasbaar in onze dagen als in Zijn eigen dagen. In feite leerde hij gewoon dit: “Het is niet het eten van Mijn vlees op een vleselijke wijze, zelfs al zou u het kunnen doen, wat u van nut zou zijn, want dat zou alleen maar het voeden van het vlees zijn en dat zal niets opleveren. Alleen geestelijke voeding kan u levend maken en zegenen. Dit is wat u niet kunt begrijpen en daarom hoort u Mijn woorden, alsof zij dood en vleselijk zijn, zoals u zelf bent, terwijl Mijn onderwijs geen oppervlakkige en zintuiglijke betekenis heeft, want de woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.”
Als ik me niet vergis, bevat dit vers een groot principe wat in deze dagen vanaf de daken verkondigd moet worden. Het is het medicijn dat de ziekte van deze huidige tijd zou genezen, als mensen er op Goddelijke wijze toe werden gebracht het te ontvangen. De tekst is erg diepgaand; net als bij al het onderwijs van onze Redder, opgetekend door Johannes, zijn de woorden buitengewoon eenvoudig, maar is het mysterie zeer diepzinnig. Moge de Heilige Geest ons leiden om niet alleen het onderwijs ervan te begrijpen, maar om de kracht ervan te ervaren.
Wat wordt hier met “het vlees” bedoeld? Het woord “vlees” heeft in de Schrift elf of twaalf verschillende variaties van zijn oorspronkelijke betekenis. In dit gedeelte betekent het datgene wat uiterlijk is, zintuiglijk en wat een beroep doet op het oog, of het oor of op andere vermogens van de lichamelijke natuur van de mens. Hiervan was veel te vinden in het Joodse geloof, maar steeds wanneer de gelovigen daar bij bleven en niet het geestelijke onderwijs ervan bereikten, was het hen niet van nut. Paulus gebruikt dezelfde uitdrukking, wanneer hij tot de door de Joodse dwaalleraars beïnvloede Galaten spreekt en hen vraagt: “Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees?”, waarmee naar onze opvatting het volgende bedoeld wordt: “Terwijl u begonnen bent door Gods Heilige Geest met een geestelijke liefde tot God, een geestelijk geloven in Jezus en een geestelijk leven van binnen, bent u nu van plan om volmaakt te worden door uiterlijke inzettingen, daarop te rusten en eraan vast te houden, alsof zij macht zouden hebben om te zegenen.” Uiterlijke ceremoniële godsdienst is hier goed en passend weergegeven als “vlees”. Wat is hier de betekenis van de uitdrukking “geest”? Als volgens het oordeel van onze vertalers de Heilige Geest bedoeld was, zouden ze een hoofdletter G hebben geschreven. Het kan echter niet verwijzen naar de Heilige Geest, omdat dit de sleutel van de uitleg is: “De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest.” Nu, zoals we allemaal weten, kunnen woorden niet de Heilige Geest zijn. Het woord “geest” staat hier in contrast met de uitdrukking “vlees”. Vlees is de uiterlijke godsdienst, het vleselijke gedeelte ervan, datgene wat het oog ziet en het oor hoort: geest is het innerlijke deel van de godsdienst, datgene wat de ziel begrijpt, ontvangt, gelooft en waar het zich mee voedt. Dit is het, dit geestelijke element in de godsdienst, wat het verlevendigt en het tot een levend iets maakt, terwijl alleen maar het uiterlijke, het vlees, niet van nut is, behalve als de Geest het levend maakt. Deze geestelijke godsdienst is in overeenstemming met de geestelijke aard die God de Heilige Geest aan ons geeft, en aangezien het onderwijs van Christus Zelf levend en geestelijk is, is zij het geschikte voedsel voor geestelijke mensen. De Joden dachten gewoonlijk dat de godsdienst lag in ceremoniële plechtigheden, in het eten van bepaald voedsel of het afzien daarvan, in het wassen van de handen voor het eten, in diverse onderdompelingen, in het opgaan naar de tempel om te bidden en soortgelijke uiterlijke verrichtingen. Jezus vertelt hen recht in het gezicht dat deze vleselijke godsdienst van geen nut is; het is dood, levenloos en het maakt levenloos. Wat is dan het leven van godsvrucht? Wat is de levenskracht en essentie van een aanvaardbare eredienst? Zijn antwoord is in wezen: “Het zijn niet uw uiterlijke voorschriften, maar uw innerlijke emoties, wensen, geloof en aanbidding, welke de levende eredienst zijn.” Dan voegt Hij er feitelijk aan toe: “Mijn woorden gaan niet over uiterlijke voorschriften, maar zijn van een geestelijk karakter. Ik kom niet tot u met ‘raak niet, smaak niet, roer niet aan’ of met ‘was, zweer, ga staan, zit, kniel’. Mijn woorden gaan over innerlijk leven en geest, en worden gericht tot uw geestelijke natuur. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.”
I. Ons eerste punt zal zijn HET ONNUTTE VLEES; de uiterlijke gebruiken van de godsdienst zijn op zich totaal nutteloos.
Om te beginnen met het grootste wangedrocht van dit soort in de huidige tijd, de echte en lichamelijke aanwezigheid van de Here Jezus Christus in wat heel bijgelovig het Gezegende Sacrament wordt genoemd. Ik zou hier nauwelijks melding van maken, als dit alleen de leer was van de kerk van Rome, maar wanneer ik de kranten lees en andere uitgaven van de partij van de High Church (de naar de Rooms-katholieke kerk overhellende richting van de Anglicaanse kerk), dan ontdek ik dat de transsubstantiatie met haar volledige absurditeit uitvoerig wordt gepreekt en geloofd in de Kerk van Engeland, en dat er honderden geestelijken zijn die over de tafel des Heren spreken als een altaar en over het Avondmaal als de viering van een offer, terwijl over de symbolen wordt gesproken alsof ze vereerd moesten worden als de Here Zelf. Het wordt vastgesteld als een leerstuk dat elke keer als het brood door deze priesters wordt gebroken, het werkelijke lichaam van Jezus Christus feitelijk wordt ontvangen door de deelnemende personen. Dit is monsterachtig absurd; me dunkt dat ieder verstandig mens dit weet, maar er is gezegd dat hoe absurder het is, hoe meer ruimte er is voor geloof en vandaar dat sommigen zelfs dankbaar zijn geweest dat de absurditeit ervan bewezen is, want toen hebben ze betoogd: “Het zal des te verdienstelijker voor ons zijn om het te geloven.” Tot zulke mensen zouden we in ’t kort willen zeggen dat, als het lichaam van Jezus Christus werkelijk in uw mond wordt ontvangen, gebroken met uw tanden, en uw maag is binnengaan, u dan, omdat u menselijk vlees eet, in de eerste plaats schuldig bent aan een grove daad van kannibalisme en niets beters; en vervolgens, u kunt er geen enkele deugd aan ontlenen, want Jezus Christus zegt u meteen: “Het is de geest die levend maakt, het vlees doet geen nut.” Als u werkelijk het echte lichaam van Christus at, zou het uw spijsverterings- en uitscheidingsorganen beïnvloeden en daardoor uw lichaam, net als ander gewoon brood dat zou doen, of als u dat liever hebt, net zo als ander vlees dat zou doen; maar hoe zal dit uw hart en ziel kunnen beïnvloeden? Werkt de genade door de maag en redt het ons door onze ingewanden? Bewijs dit en u zult bekeerlingen van ons maken. Maar ontvangen mensen niet het lichaam en het bloed van Christus in het Avondmaal des Heren? Ja, geestelijke mensen doen dat in een echte en geestelijke betekenis, maar niet op een vleselijke manier; niet om het fijn te malen met hun tanden of te proeven met hun gehemelte, of te verteren door de maagsappen, maar zij ontvangen de Here Jezus als vleesgeworden en gekruisigd in hun geest, aangezien zij in Hem geloven, Hem liefhebben en getroost worden door aan Hem te denken. “Maar hoe is zoiets een echt ontvangen van Hem?” roept iemand uit. Helaas, deze vraag openbaart meteen de denkwijze van de wereld; u denkt dat alleen het vleselijke echt is en dat het geestelijke onecht is. Als u kunt aanraken en proeven, dan denkt u dat het echt is, maar als u er slechts over kunt mediteren en liefhebben, dan droomt u dat het onecht is. Hoe onmogelijk is het voor het vleselijke verstand om geestelijke dingen te begrijpen! En toch, luister nogmaals, ik ontvang het lichaam en het bloed van Christus, wanneer mijn ziel in Zijn vleeswording gelooft, wanneer mijn hart vertrouwt op de verdienste van Zijn dood, wanneer het brood en de wijn zo mijn herinnering opfrist, dat gedachten over Jezus Christus en Zijn zielenstrijd mij doen versmelten tot berouw, mij tot geloof aanmoedigen en mij reinigen van zonde. Het is niet mijn lichaam dat Jezus ontvangt, maar mijn geest; ik geloof in Hem, werp mij geheel alleen op Hem; vertrouwend op Hem ervaar ik vreugde en vrede, liefde en ijver, haat voor de zonde en liefde voor heiligheid, en zo word ik, wat betreft mijn geestelijke natuur, met Hem gevoed. Mijn geestelijke natuur voedt zich met waarheid, liefde, genade, belofte, vergeving, verbond, verzoening, aanneming; dat alles en veel meer vind ik in de persoon van de Here Jezus. In de mate waarin mijn geest contact heeft met de Here Jezus, is de inzetting van het breken van het brood levend en aanvaardbaar, omdat het geestelijke element het levend maakt, maar in de mate waarin ik alleen maar het brood en de wijn ontvang en mijn geest zich niet bezighoudt met Jezus Christus, in die mate doet het mij geen nut; het is slechts een uiterlijke ceremonie en niets meer. Het brood is alleen maar brood, de wijn is slechts wijn, het eten is eenvoudig het eten van brood en meer niet; de hele uiterlijke ceremonie is wat het lijkt te zijn en geen jota meer, maar de ongeziene gemeenschap van harten met Jezus, dat is het levendmakende element en dat alleen.
Hetzelfde principe is van toepassing in het geval van de doop. Volgens Gods Woord in Romeinen 6:4 en Colossenzen 2:12, zet de doop onze eenheid met Jezus in Zijn dood, begrafenis en opstanding uiteen. Zit er iets in het water waarin de persoon wordt ondergedompeld? Helemaal niets. Wordt er iets overgedragen door het water of in het water, iets van een geestelijke gave of genade? Op geen enkele manier, behalve voor zover het water de geestelijke natuur in de mens herinnert aan de dood van Christus, zodat zijn geest zich verheugt in de gemeenschap met Christus in Zijn dood; behalve voor zover het water voor hem overtuigend een portret schildert van de begrafenis van de Redder, zodat zijn geest ervaart zelf begraven te zijn voor de wereld, en behalve voor zover het opstaan uit het water de mens herinnert aan de opstanding van Jezus Christus, zodat hij in de geest opstaat vanuit een dode wereld in nieuwheid des levens, is er leven in de doop, de geest heeft het levend gemaakt; maar alleen maar het water, het vleselijke deel van de inzetting doet op zich geen nut. Het wegdoen van het vuil van het vlees is niets, maar het antwoord van een goed geweten tot God is de levenskracht van de doop. Het is alleen maar levenskrachtig in de mate waarin de geest het zelf toepast. Dit spreekt met kracht de doop van kinderen tegen. We beginnen niet over dit onderwerp vanuit liefde tot polemiek, maar de vraag heeft werkelijk met dit onderwerp te maken. Als de gedoopte persoon, een kind of volwassene, in de geest zich inleeft in de betekenis en het onderwijs van de doop, dan wordt hij werkelijk gedoopt; maar aangezien het onze vaste overtuiging is dat een baby zich helemaal niet in de geest kan inleven in het onderwerp, heeft hij alleen de nutteloze doop van het vlees ontvangen, omdat de geest, die levend maakt, afwezig was. Of u nu kind of volwassene bent, als uw vernieuwde geest deel heeft aan de vorm, dan verlevendigt die de vorm en maakt het levend; maar als u tot de doop komt zonder geestelijk leven en zonder het hebben van geestelijke emoties, dan zal het water, het vleselijke deel van de inzetting, u van geen nut zijn. Het is alleen maar voor zover uw geest hierin contact heeft met Jezus Christus, zowel in de handeling als in de latere overdenking hiervan, dat de doop op enigerlei wijze van nut voor u wordt. We nemen de twee inzettingen samen en zeggen tot u: u zult hierin precies zoveel vinden, als uw geest eruit zal halen en geen atoom meer. Alleen voor zover het symbool de gedachten en het gevoel helpt, kan het van dienst zijn; het uiterlijke is niet een klein beetje van nut, het is helemaal nutteloos.
Neem vervolgens de leer van de apostolische opvolging. Er zijn nog steeds bepaalde mensen buiten Bedlam (het krankzinnigengesticht in Londen, Vert.) die van alle predikanten, behalve die van hun eigen sekte – het maakt niet uit hoezeer de Here hen geëerd heeft in de bekering van zondaren en de opbouw van heiligen – zeggen dat ze indringers zijn en geen echte dienaren van Jezus Christus. Hun geestelijken zijn de wettige opvolgers van de apostelen, en zij alleen. Vooralsnog zullen we de kwestie van de geschiedenis laten rusten; we zullen veronderstellen dat vanaf Judas of een andere apostel, zij een doorgaande lijn kunnen bespeuren naar de pausen van Rome of de aartsbisschoppen van Canterbury; we zullen veronderstellen dat een kleine stroom, die zijn oorsprong had in het apostolische tijdperk, door de mesthoop van de donkere eeuwen heen, naar hen toe sijpelt. Wel, wat nu? Hoor dit woord: “Het vlees doet geen nut.” Het louter vleselijke verband tussen bisschop en bisschop, bevestigd door opeenvolgende handopleggingen en zalvingen, is volslagen waardeloos. De grote vraag betreft de geestelijke opvolging. Zien wij in u dezelfde geest als die er in de apostelen was? Open uw mond en laat ons hetzelfde eenvoudige onopgesmukte evangelie horen dat de apostelen verkondigden. Laat ons u met Paulus horen zeggen: “Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb.” Laat ons van uw lippen de leerstukken van genade horen en getrouwe waarschuwingen tegen het zoeken naar redding door onze eigen werken. Laat ons merken dat u vrij bent van de armoedige grondbeginselen van het ceremonialisme en dat er niet geoordeeld wordt inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat (Colossenzen 2:16). Is er even weinig vertoning van praal rondom u als rondom de tentenmaker van weleer? Vanwaar komen deze zijden misgewaden, koorhemden van fijn linnen, bandstroken van moiré, armdoeken, koormantels en gewaden bedekt met goud en zilver en borduursel? De apostolische vissers visten zeker niet in zulke schitterende kledij naar zielen! Laat ons apostolische eenvoud, geloof en waarachtigheid zien! We geven bovendien geen zier om vleselijke opvolging, we eisen dat u uw geestelijke opvolging bewijst. Het was tamelijk ondoordacht van een bisschop om in verband met John Williams en andere zendelingen op de eilanden in de Stille Zuidzee te zeggen: “Zij treden op als pioniers, ze bereiden de weg voor een meer reguliere strijdmacht. De zendeling wordt te zijner tijd opgevolgd door de geestelijke van de kerk, die de bekeerlingen organiseert tot een keurig bouwwerk, dat de levende stenen van het apostolische priesterschap tot fundament heeft, bevoegd om de gave van een geestelijke offerande aan te bieden.” Nu, meneer de bisschop, u moet zelf uitmaken wat meer apostolisch is, uzelf thuis in goeden doen, in vreugde en luxe, of John Williams die van eiland naar eiland reist, terwijl hij zijn leven riskeert, afgoden omverwerpt door de kracht van het evangelie en wilden worden veranderd in Christelijke mensen! U leeft in pracht en praal, hij sterft als martelaar; u beroemt zich, hij zwoegt; u spreekt over uw eigen priesterschap en hij over Jezus Christus; u bent vervuld met ijver voor een sekte en hij met liefde voor zielen; zeker, als er nog verstand zit onder uw mijter, dan kunt u zelf beoordelen welke van de twee de meest apostolische is. Als de apostel Paulus zelf kwam om zijn opvolger te ontdekken, waar zou hij hem zoeken, in de zendeling die apostolisch werk doet, of in de bisschop die praat over wat hij zal doen, nadat de ander het fundament heeft gelegd en bevlekt heeft met zijn bloed? Wanneer we zien dat de Goddelijke roeping van onze geëerde predikanten ontkend wordt en we de schaamteloze aanspraken van een stam huurlingpriesters horen, kunnen we alleen maar uitroepen: “Hoever kan huichelarij gaan!” Laten zij zich beroemen op vleselijke opvolging, maar laten wij de geestelijke eenheid met de Heer van de apostel zoeken. De puseyieten in de tijd van onze Redder zeiden: “Wij hebben Abraham als onze vader”, net zoals dezen zeggen: “We zijn de opvolgers van de apostelen”; en we treden onze moderne Farizeeën met dezelfde terechtwijzing tegemoet als waarmee Johannes de Doper hun oude soortgenoten tegemoet trad: “Zij die uit het geloof zijn, zijn kinderen van Abraham”, en tevens opvolgers van de apostelen. Laten we tevreden zijn met het geestelijk volgen van Jezus en het doen van Zijn werk en laten de zonen van de slavin zich beroepen op waardeloze vleselijke opvolging als zij dat willen: “Het is de geest die levend maakt, het vlees doet geen nut.”
Deze dingen betreffen meer andere mensen dan onszelf; laten we daarom wat dichter bij huis komen. Er wordt vandaag de dag veel gezegd over een sierlijke vorm van aanbidding. De uitnemendheid van melodieuze muziek wordt erg hoog geprezen. Het aanzwellen van het orgel, zo wordt gezegd, brengt een geheiligde gemoedsgesteldheid voort. Maar in hoeverre is het effect zintuiglijk en in hoeverre geestelijk? Moet niet gevreesd worden dat een gezang in een dienst vaak niet meer een geestelijke oefening is dan een meerstemming lied bij een concert? Muziek heeft zijn charme, en degene die dat niet kan voelen moet beklaagd worden, maar aanvaardbare aanbidding van het hart is een heel andere zaak; geen rangschikking van noten en akkoorden kan ooit het werk van God de Heilige Geest doen. Indien muziek niet kan helpen om zondaren berouwvol te maken om zielen tot Jezus Christus te leiden of om heiligen in heilige vreugde op te heffen tot de troon van God, moeten we vasthouden dat het voor de levende godsvrucht van geen nut is.
Architectuur, met zijn gewelfde daken en imposante pilaren en zacht religieus licht, wordt verondersteld diepe eerbied en ontzag over te brengen, dat ten goede komt aan de ernstige verplichtingen van de zondag en de geest trekt tot de onzichtbare God. Wel, als combinaties van steen de geest van de mens kunnen heiligen, dan is het jammer dat het evangelie geen architectuur voorschreef als remedie tegen het verderf van de zondeval; als schitterende gebouwen kunnen maken dat mensen God liefhebben en langgerekte zijbeuken de geestelijke aard van mensen vernieuwen, ga dan dag en nacht bouwen, jullie die bouwmeesters zijn. Als bakstenen en metselkalk ons naar de hemel kunnen brengen, helaas dat de spraakverwarring de werken in Babel deed stoppen. Als er een verband zou bestaan tussen torenspitsen en geestelijke dingen om te maken dat menselijke harten in overeenstemming kloppen met de wil van God, bouw dan groot en torenhoog en geef met gulle hand uw goud en zilver; maar als alles wat u voortbrengt zinnenstrelend is en niets meer, wend u dan tot levende stenen en streef ernaar een geestelijk huis op te bouwen met geestelijke middelen.
Er wordt ons vandaag de dag verteld dat de deftige kledij van dienstdoende priesters, de schoonheid van de symboliek, de gebrandschilderde ramen, de damp van wierook, enzovoort, de neiging hebben mensen te brengen naar de plek van aanbidding, en eenmaal aanwezig, hen helpen bij het verheffen van hun geest. Wat zegt de Schrift over dit alles? Deze zaak werd onder de Joden geprobeerd en Christus’ opmerking, wanneer Hij ertoe overgaat de langdurige poging te beoordelen, is: “Het is de geest die levend maakt, het vlees doet geen nut.” De werkelijke, innerlijke geest van de mens wordt niet gezegend door geluiden die het oor bekoren maar geen beroep doen op het verstand, noch door kleuren die het oog verrukken maar niet de gevoelens van een mens verblijden. Aan de smaak voldoen is goed genoeg voor de vleselijke mensen, maar heeft geen nut in de ogen van God. Dat kan zowel artistiek als eenvoudig zijn, maar het maakt geen van beide uit als het getest wordt door het Woord: in de weegschaal van het heiligdom zijn deze zaken lichter dan ijdelheid.
We moeten precies dezelfde opmerking maken over welsprekendheid. Hier hebben we meer te maken met onze eigen broeders die in deze zaak naar het vlees kijken, net als anderen. Veel mensen zijn gaan denken dat voor de predikant redenaarstalent noodzakelijk is. Het is niet genoeg, vinden sommigen, om de waarheid te prediken door toedoen van de Heilige Geest Die vanuit de hemel gezonden is; we moeten haar ook prediken in de wijsheid van woorden met uitmuntendheid van voordracht. De opsmuk van redenaarskunst en de versiering van welsprekendheid worden van nut geacht. Ach! Geliefde vrienden, de helft van de emoties die worden opgewekt in onze gebedshuizen, is van niet meer waarde dan welke worden opgewekt in het theater. Het louter weergalmen van woorden is niet meer dan schallend koper of een rinkelende cimbaal. “Het vlees doet geen nut.” Voor zover de waarheid zelf het diepste van onze ziel beweegt, is prediking van echt nut; maar als datgene wat u hoort zichzelf alleen bij u aanbeveelt vanwege de aangename stem die het uitspreekt of de pakkende woorden waarin het wordt overgebracht, dan is uw horen een vleselijke oefening en is u van geen nut. Alleen wanneer uw geest de waarheden begrijpt, wanneer uw hart Christus aangrijpt, wanneer uw ziel God ziet door het oog van het geloof, ontleent u er nut aan.
We kunnen dit grondbeginsel aanvoeren in verband met opwekkingen waar we met veel hoop, maar met nog meer zorg naar hebben gekeken. In veel opwekkingen is men teveel gericht geweest op het bereiken van opwinding, een vleselijk enthousiasme. Opgewonden mensen bidden, de één na de ander, opgewonden mensen spreken en het gestamp en het gebaar van de hand en de traan die uit het oog druppelt, al deze zaken worden verondersteld van grote dienst te zijn. Ik geef u toe dat opwinding soms door God gebruikt kan worden om de geest van een mens in beroering te brengen, maar mijn geliefde hoorders, indien uw godsdienst niet is gebaseerd op iets meer dan ziellijke opwinding, is het gebaseerd op een leugen. Uw geest moet in tegenwoordigheid van God haar verderf leren kennen en moet worden verootmoedigd; uw geest moet zich vastgrijpen aan Jezus Christus en in Hem geloven; uw geest moet de Goddelijke verandering ondergaan, die alleen God de Heilige Geest kan bewerken, of anders zal die opwinding niets meer zijn dan het opblazen van een zeepbel die uit elkaar zal spatten en geen spoor zal achterlaten. Pas op voor elke godsdienst die alleen maar uw fantasie prikkelt, uw hartstochten opwekt of uw bloed sneller laat stromen. Echte genade dringt door tot in de kern van onze natuur, het verandert het hart, onderwerpt de wil, vernieuwt de hartstochten en maakt ons tot nieuwe schepselen in Christus Jezus.
Om nog dichterbij onszelf te komen, ik ben bang dat we in de zaak van gebed en de inzettingen van Gods huis te vaak deze grote regel vergeten, dat het de geest is die levend maakt en dat het vlees geen nut doet. We bidden, veronderstel ik, als een zaak van gewoonte, elke morgen en avond, maar hoe vaak besteden we onze weinige minuten daaraan en staan tevreden op van onze knieën, en als iemand zou vragen: “Hebt u gebeden?” zouden we “ja” zeggen, terwijl het een vleselijk gebed was, een dode formaliteit zonder het leven van het hart. In werkelijkheid is er helemaal geen gebed geweest. Het is het vlees geweest, dat geen nut doet. Het is alleen dat gebed waarin de geest spreekt met God, dat überhaupt een echt gebed is. De vleselijke mens is helemaal voldaan als hij een bepaalde reeks uitdrukkingen kan opdreunen, maar de geestelijke mens is hier niet tevreden mee. Luther had de gewoonte heel erg te klagen over gebrek aan aandacht in het gebed en sommigen zeiden dat ze het niet konden begrijpen. “Nee,” zou Luther gezegd kunnen hebben, “ik denk zeker dat u dat niet kunt, want omdat u niet geestelijk bent, kunt u geestelijke moeilijkheden niet begrijpen.” Bernard klaagde veel over het afdwalen van zijn gedachten in gebed, en toen iemand zei dat hij dacht dat Bernard een erg grote zondaar moest zijn om zijn gedachten zo te laten afdwalen, zei Bernard: “Ik zal je aan een test onderwerpen. Ik zal je een paard geven als je het Onze Vader kunt opzeggen zonder aan iets anders te denken.” Dus de man begon: “Onze Vader Die in de hemelen zijt”; toen stopte hij plotseling en terwijl hij zich omdraaide zei hij: “Maar je moet me het hoofdstel geven om hem mee thuis te krijgen.” Zo moeilijk is het om de gedachten gericht te houden op het onderwerp van devotie. De hele tijd dat de woorden van de zondaar opstijgen naar God, denkt hij dat hij aan het bidden is, terwijl hij helemaal niet gebeden heeft, tenzij zijn hart met God heeft gesproken. Wel broeders, sommige van de beste gebeden die ooit gebeden zijn, hadden geen enkel woord om ze tot uitdrukking te brengen; het waren gebeden van het hart en ze stegen op naar de hemel als geesten zonder lichaam in al hun onopgesmukte ontklede heerlijkheid, en God aanvaardde ze. Menig gebed dat versierd was met de meest uitgelezen woorden, is niets anders geweest dan een dood gebed gewikkeld in lijkkleren, en alleen geschikt om voor altijd in het graf geworpen te worden.
Zo ook met de openbare eredienst. U zou zich ongelukkig voelen als u de hele zondag had doorgebracht zonder naar een gebedshuis te gaan, maar u voelt zich helemaal op uw gemak als u hier komt en uw hart thuis laat. Wanneer we aan het zingen zijn, zingt u met ons mee en wanneer we aan het bidden zijn, sluit u ook uw ogen en wanneer we aan het prediken zijn, denken sommigen van u aan datgene waarover ik aan het spreken ben en sommigen doen dit niet; maar wanneer u de tijd van het vastgestelde uur hebt doorgebracht, voelt u zich geheel op uw gemak. Maar o! Denk eraan dat louter de vleselijke daad van het hier zijn geen nut doet. O geliefde vrienden, ontdoe u van het idee dat enkel het gaan naar een gebedshuis, of het openen van een Bijbel, of het voorlezen van een gezinsgebed, of het neerknielen als daad uw ziel kan redden. Ik houd er geen pleidooi tegen wat betreft hun nut in sommige opzichten, maar wat betreft de redding en het echte levende werk dat aanvaardbaar is voor God, is enkel de vorm van geen nut. Het is alleen naarmate uw geest bidt, uw geest zoekt, uw geest aanbidt, uw geest luistert naar Gods Woord, dat er überhaupt enige levendmakende kracht in is.
Nogmaals, er zijn bepaalde personen die aanzienlijk behagen scheppen in het met hun ogen gezien hebben van, zoals zij denken, visioenen en andere openbaringen van Christus of het op raadselachtige wijze gehoord hebben van bepaalde teksten die met mysterieuze stem in hun oren werden gesproken. Nu ga ik niet ontkennen dat u die visioenen kunt hebben gezien en die geluiden kunt hebben gehoord. Ik denk niet dat u het deed, maar of u het wel of niet deed maakt niet uit, ze zijn u van geen nut. Datgene wat alleen maar in dit oog komt, is niets, het moet in het geloofsoog van de ziel komen. Datgene wat in dit oor komt, is niets, tenzij het het oor van het hart raakt, tenzij uw ziel het hoort. Al ware het dat ik alle duivelen in de hel zag, ik zou niet denken dat ik daarom verdoemd was en als u alle engelen in de hemelen hebt gezien, moet u niet denken dat u daarom gered bent. Het is niet datgene wat een mens ziet met zijn ogen of hoort met zijn oren, het is datgene wat de geest ontvangt dat de ziel redt. “God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid, want de Vader zoekt zulke aanbidders.”
II. De tekst vermeldt de LEVENDMAKENDE GEEST.
Datgene wat leven brengt in onze godsdienst, is wat aangenomen en uitgevoerd wordt door de geestelijke natuur. Want, ten eerste, het is de geestelijke natuur die de mens levend maakt. De mens die niet door het werk van God de Heilige Geest een geestelijke natuur heeft ontvangen, wordt door Paulus beschreven als zijnde dood in overtredingen en zonde. De Geest vindt vleselijke mensen en blaast in hen een nieuwe en betere natuur en dan worden ze zelf wat ze nooit tevoren waren: levendgemaakte, geestelijke mensen. Deze geest van hen is een levendmakende geest, want het maakt al de inzettingen levend. Een vleselijk mens wordt gedoopt, maar het is een vleselijke doop die geen nut doet. Een geestelijke mens komt tot de doop en hij wordt gedoopt, en hij maakt de doop levend, het wordt een echte levende doop voor hem, want hij heeft hierin contact met Jezus Christus. Een vleselijk mens komt tot het Avondmaal des Heren en hij eet en drinkt, wat? “Verdoemenis over zichzelf, omdat hij het lichaam van de Here niet onderscheidt.” Een geestelijk mens komt daar en hij eet en drinkt, en wat dan? Wel, het wordt een levende inzetting voor hem, het brood beschrijft voor hem het lichaam van Christus en de wijn beschrijft het bloed en in zijn geest voedt hij zich met zijn vleesgeworden Redder. Het bezit van een geestelijke natuur en het gebruik van die geestelijke natuur bij de inzettingen brengen die tot leven. Zo is het met gebed; alleen maar de handeling van het uitspreken van het ene formulier van woorden is van niet meer nut dan het herhalen van om ’t even welke andere. Het Onze Vader achterstevoren opgezegd is net zo onaanvaardbaar voor God, als het Onze Vader voorwaarts opgezegd, als de geest er geen deel aan heeft. U kunt wat betreft God net zo goed de tafel van vermenigvuldiging opzeggen als het formuliergebed van de dag opzeggen, tenzij uw geest bidt. Maar wanneer de geest zich bezig houdt met berouw, met geloof, met vreugde, met liefde, dan is het gebed levend gemaakt. Zo is het met alle daden in een mensenleven. Als ik brood aan de hongerigen geef, als ik de zieken bezoek, als ik inschrijf voor een goed doel, dan is het allemaal niets, tenzij mijn hart in de daad ligt. Maar als ik de armen voedt, omdat ik Jezus liefheb, als ik tracht God te verheerlijken in mijn daden van liefdadigheid en heiligheid, dan worden het levende daden. Los van dat alles zijn ze voor God van geen nut voor mij. Het geestelijke deel van mijn aard moet mijn hele leven verlevendigen en het tot echt leven maken, of anders zal het een dood vleselijk bestaan voor het aangezicht van de Here zijn.
De geestelijke natuur heeft de Goddelijke Vader als haar Schepper. Het 65ste vers van het hoofdstuk waarin onze tekst wordt gevonden, vertelt ons dat geen mens tot Christus kan komen, tenzij het hem wordt gegeven door de Vader. Geestelijk zijn is een gave van God de Vader. Hij heeft ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop. Het nieuwe leven is de feitelijke werking van de Heilige Geest: geen mens wordt geestelijk, tenzij de Heilige Geest in hem komt. Goddelijkheid komt in aanraking met menselijkheid en maakt de geestelijke mens levend. Het kenteken waardoor deze geestelijkheid wordt ontdekt, is geloof. “Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren.” Ieder mens die op Christus rust voor de redding, heeft het bewijs van zijn geestelijk zijn. Manieren van spreken, kleding of aanbidding zijn niet de kenmerken van de geestelijke mensen, maar eenvoudig geestelijk geloof in de Here Jezus.
Ware godsdienst is altijd geestelijk geweest, maar zij die alleen maar naamchristen zijn, zijn altijd tevreden geweest met alleen de uiterlijke vorm. Toen er bij de Joden symbolen in overvloed waren, bleef de massa ofwel vasthouden aan de symbolen en kon niet verder komen, of anders ging ze helemaal over tot afgoderij. In deze laatste tijd heeft de Here bijna alles weggenomen wat ceremonieel is in onze godsdienst. Twee eenvoudige vormen blijven alleen over; en nu is er een andere grote beproeving om te zien of een mens het kan uithouden in een geestelijke godsdienst en deze beproeving is gekomen om juist dit te bewijzen, dat niemand dit kan doen behalve diegenen die uit God geboren zijn. Het grootste deel van de mensheid kan niet overweg met een godsdienst waarin niets te zien is, niets dat het oor streelt, of haar smaak behaagt. Het is alleen de geestelijke mens die zo overweldigd wordt door de heerlijkheid van God, dat hij de heerlijkheid van mensen niet nodig heeft; hij is zo overstelpt door de pracht van Christus, dat hij de pracht van de mis niet wil; zo in beslag genomen door de grootsheid van de grote Hogepriester, dat hij niet geeft om schitterend geklede priesters. Gezegend is die mens die ziet, hoewel zijn oog blind is, die hoort, hoewel zijn oor doof is, die iets proeft, hoewel zijn eetlust ontbreekt, die leeft, hoewel zijn hart en vlees hem in de steek laten: gezegend is hij die Hem, Die onzichtbaar is, ziet en die geopenbaard krijgt wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord.
Dit zal velen van u niet gelegen komen; een godsdienst van denken en geloven is te moeilijk voor u. Tot berouw komen, geloven, vertrouwen, deze dingen zullen mensen niet doen. Ze zullen, om het even hoe vaak, neerknielen, ze zullen zelfs, als het door een priester wordt bevolen, de vloer met hun tong likken of ze zullen met erwten in hun schoenen gaan lopen, of hun rug geselen, maar als het aankomt op geloven, hopen, vertrouwen, vrezen enzovoorts, zijn mensen zo weinig geneigd tot geestelijke handelingen, vooral op voorschrift van een hogere autoriteit, dat ze daar niets mee te maken willen hebben. “Wat!” zeggen ze, “een godsdienst waarin er niets voor mij te zien valt! Wat! Een ongezien altaar?” Ja, een ongezien altaar. “Kan ik het offer niet zien?” Nee. “Kan ik het nooit zien? Dan begrijp ik het niet. Wat! Een God, maar geen symbolen? Geen crucifixen! Geen kruizen! Wat! Geen heilige hostie, geen heilige plaats, niets heiligs.” Nee, niets zichtbaars om te vereren, helemaal niets, slechts de ongeziene God. “Wat! Zelfs niet mijn gebedshuis, is zelfs dat niet heilig?” Nee, als u Christen bent, moeten alle plaatsen even heilig voor u zijn. “Noch op deze berg, noch te Jeruzalem zult gij de Vader aanbidden, maar degenen die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid.” U moet zelf een tempel zijn en God moet in u wonen; u moet zelf priester zijn en u moet overal geestelijke offers brengen. “De geest maakt levend, maar het vlees doet geen nut.”
III. De Redder vertelt ons in de afsluitende zin DAT ZIJN WOORDEN GEEST EN LEVEN ZIJN.
Geliefden, nooit werd er een meer ware zin uitgesproken. Luister naar andere leraren en u krijgt voorschriften over wassen, eten, buigen enzovoorts, welke vleselijk zijn, maar hoor Jezus en Zijn woorden, alles is gericht op het hart. Luister naar de puseyiet en hoor zijn woord: “U moet ervoor zorgen de morgenzang bij te wonen en de vroege vieringen in onze heilige en mooie kerk; u behoort het altaar te versieren, een koor te regelen dat in koorhemden gekleed gaat, processies te houden en de heilige klederen aan te trekken.”
Nu, u ziet meteen dat dit geen geestelijke dingen zijn: ze zijn niet levend. Rituele uitvoeringen zijn een heel mooi schouwspel voor dwaze jonge vrouwen en nog dwazere mannen om naar te staren, maar er zit geen schaduw van geest of leven in. Het ritueel van de High Church lijkt niet op iets goddelijks, integendeel, als ik temidden van de menigte sta en staar naar al haar bevalligheid, dan lijkt het verbazingwekkend veel op een kinderspel of een toneelstuk. Gebrek aan smaak, zegt u. Niet dus, antwoord ik; mijn ogen bewonderen uw schitterende kleuren, en de pracht van uw diensten is aantrekkelijk voor mij als mens; ik kan genieten van het aanzwellen van het orgel en ik kan me zelfs de geur van wierook laten welgevallen (als u goede kwaliteit koopt), maar mijn geest geeft niet om deze dwaasheden, zij wendt zich misselijk af en roept: “Er is hier niets voor mij; er is in dit alles niet meer voeding voor mijn geest dan er voor een mens voedsel is in een varkenstrog. De woorden van Jezus Christus zijn helemaal niet ceremonieel en formeel, ze zijn geest en ze zijn leven en we wenden ons er met des te meer enthousiasme naar, na genoeg te hebben gezien van uw kinderachtige dingen.”
Ik vestig mijn hoop op de woorden van mijn Here in de strijd die nu geleverd wordt met het ceremonialisme en ik wens dat alle dienaren van Christus het zouden verachten om enig ander wapen te gebruiken. Ik weet dat men het erover heeft dat we met de valse kerken behoren te wedijveren in de schoonheid van onze diensten, maar dit is een verzoeking van de duivel. Als het eenvoudige preken van het kruis de mensen niet zal aantrekken, laten ze dan wegblijven. Laten de dienstknechten van de Here het zwaard en het schild van Saul afzweren en naar voren treden met de slinger en de steen van het evangelie. Onze wapens zijn de woorden van Jezus, deze zijn geest en deze zijn leven. Architectuur, gewaden, muziek, liturgieën, deze zijn geest noch leven; laten degenen die dat willen, daarop rusten, wij kunnen er door Gods hulp zonder. Onze voorvaderen, in de tijd van de puriteinen, vochten en wonnen de veldslagen van Christus zonder deze dingen. In latere dagen bracht Whitefield zijn tijd in beroering met niets anders dan het Woord van God. Rowlands en Christmas Evans wekten de mensen van Wales op met geen andere aantrekkingskracht dan het kruis. Mijn geliefde broeders in Christus, dienaren van het evangelie die nu aanwezig bent, laat mij u smeken, houdt vast aan het evangelie. Zet u af tegen de neiging van deze tijd om af te wijken van de eenvoud van Jezus Christus. Als mensen niet willen komen om ons te horen, omdat we het evangelie prediken, trek hen dan niet door andere bekoorlijkheden. Ik verheug me in de enorme menigte die hier zo getrouw samenkomt, omdat mijn vijanden zelf getuigen zijn dat er niets in mij is waaraan de eer toegeschreven kan worden. Een verhoogde Redder trekt nog steeds alle mensen tot Zich. Geliefde vrienden, bidt dat de grote en gezegende Geest, Die eerst het geestelijk leven geeft, door moge gaan om dat leven in u te verzorgen, te voeden en te volmaken, totdat u in die hemel zult komen waar alles geestelijk is, waar ze geen kaars of zonlicht nodig hebben, waar geen tempel wordt gevonden, omdat de Here God en Zijn Lam daarvan de tempel zijn, waar geestelijk leven in haar meest zuivere vorm ontwikkeld zal worden, waar u in een geestelijk lichaam de geestelijke God zult zien en tot in eeuwigheid voor Zijn troon zult regeren. Amen.