Selecteer een pagina

Vijftig jaar in de kerk van Rome 13

>>PDF<<

HOOFDSTUK XIII
Theologie van de Kerk van Rome – haar antimaatschappelijke en antichristelijke karakter.

TALLEYRAND, één van de meest befaamde rooms-katholieke bisschoppen van Frankrijk, zei een keer: “Taal is de kunst om iemands gedachten te verbergen.” Nooit was er een uitdrukking zo waar als deze, als het verwees naar de afschuwelijke misleidingen, uitgevoerd door de Kerk van Rome, onder de hoogdravende naam van “Theologische studie”.
Theologie is de studie van de kennis van de wetten van God. Niets is er edeler dan de studie van theologie. Hoe ernstig waren mijn gedachten en verheven mijn aspiraties, toen ik in 1829 onder leiding van de eerwaarde heren Rimbaud en Leprohon met mijn theologische studie in Nicolet begon, welke ik zou afsluiten in 1833!
Ik veronderstelde dat mijn theologieboeken mij dichter bij mijn God zouden brengen door de meer volmaakte kennis die ik zou verkrijgen bij de bestudering ervan, over Zijn heilige wil en Zijn heilige wetten. Mijn hoop was dat ze voor mijn hart zouden zijn wat brandende kool, gebracht door de engel van de Here, was voor de lippen van de profeet van vroeger.
De belangrijkste theologen die we in onze handen hadden, waren “Les Conferences d’Anger”, Bailly, Dens, St. Thomas, maar bovenal Liguori, die sindsdien heilig verklaard is. Nooit opende ik er één zonder een vurig gebed tot God en tot de maagd Maria op te zenden om het licht en de genade, waaraan ikzelf en de mensen van wie ik pastoor zou worden, behoefte zouden hebben.
Maar hoe zal ik mijn verbazing vertellen, toen ik ontdekte dat ik, om de principes van de theologen te aanvaarden die mijn kerk mij gaf als gids, alle principes van waarheid, van rechtvaardigheid, van eer en heiligheid moest wegdoen! Wat een lange en pijnlijke inspanningen kostte het mij om één voor één de lichten van waarheid en van de rede uit te doven, die in mijn verstand waren aangestoken door de hand van mijn genadige God. Want als men theologie studeert in de Kerk van Rome, dan betekent dat: leren vals te spreken, te bedriegen, roverij te bedrijven en meineed te plegen! Het betekent hoe men leert zonde te bedrijven zonder schaamte; het betekent de ziel onderdompelen in elke soort van ongerechtigheid en verdorvenheid zonder wroeging!
Ik weet dat rooms-katholieken onverschrokken en botweg zullen ontkennen wat ik nu zeg. Ik ben mij er ook van bewust dat een heleboel protestanten, maar al te gemakkelijk bedrogen door het mooie witkalken van de buitenmuren van Rome, zullen weigeren mij te geloven. Niettemin mogen ze er zeker van uitgaan dat het waar is en mijn bewijs zal onweerlegbaar zijn. De waarheid kan door velen worden geloochend, maar mijn bewijzen kunnen door niemand worden tegengesproken. Mijn bewijzen zijn zelfs onfeilbaar. Zij zijn niemand minder dan rooms-katholieke theologen zelf, goedgekeurd door onfeilbare pausen! Juist deze mannen, die mijn hart bezoedelden, mijn verstand degenereerden en mijn ziel vergiftigden zoals ze dat gedaan hebben met iedere, maar dan ook iedere priester van hun kerk, zullen mijn getuigen zijn, mijn enige getuigen. Ik zal hen nu op overtuigende wijze ter beoordeling voorstellen aan de wereld om te getuigen tegen zichzelf!
Liguori, in zijn verhandeling over het afleggen van eden, vraag 4, stelt de vraag of het toelaatbaar is om dubbelzinnigheid of dubieuze woorden te gebruiken om de rechter te bedriegen wanneer men onder ede staat en bij No. 151 antwoordt hij: “Als deze dingen vastgesteld zijn dan is het een vaste en veel voorkomende mening onder alle godgeleerden, dat voor een rechtvaardige zaak het wettig is om dubbelzinnigheid te gebruiken op de voorgestelde manieren en die te bevestigen met een eed . . . . Nu, een rechtvaardige zaak is elk eerlijk doel ten einde goede dingen in stand te houden voor de geest of nuttige dingen voor het lichaam.”[1]
“De aangeklaagde of een getuige die niet op de juiste wijze ondervraagd is, kan zweren dat hij een misdaad niet kent, terwijl hij in werkelijkheid de misdaad wel kent, door het zo op te vatten, dat hij de misdaad niet kent, waarover hij wettig ondervraagd kan worden, of dat hij het niet kent om er uitsluitsel over te geven.”[2]
Wanneer een misdaad erg geheim is en onbekend bij allen, dan, zo zegt Liguori, moet de verdachte of de getuige het onder ede ontkennen. “Hetzelfde is waar als een getuige om andere reden niet gebonden is om te getuigen, bijvoorbeeld, als de misdaad voor hemzelf zonder blaam blijkt te zijn. Of als hij een misdaad kent, waarvoor geheimhouding verplicht is, wanneer er geen schandaal de ronde heeft gedaan .”[3] “Maak een uitzondering in een rechtszaak, wanneer de misdaad helemaal geheim gehouden is. Want dan kan hij, ja de getuige heeft de plicht te zeggen dat de verdachte de misdaad niet bedreef. Dezelfde gedragslijn kan de aangeklaagde volgen, als het bewijs niet volledig is enz., omdat de rechter dan niet op een wettige wijze verhoort”.[4]
Liguori vraagt zichzelf af, “of de beschuldigde, die op wettige wijze ondervraagd wordt, een misdaad kan ontkennen, zelfs met een eed, als de bekentenis van de misdaad gepaard zou gaan met groot nadeel”. De heilige antwoordt: “Elbel, enz., ontkent dat hij dat kan en trouwens is dat des te aannemelijker, omdat de beschuldigde dan de plicht heeft voor het algemene welzijn het verlies te ondergaan. Maar met voldoende aannemelijkheid zeggen Lugo enz. met vele anderen dat de beschuldigde, als hij gevaar loopt van de doodstraf, of gevangenisstraf, of een levenslange ballingschap, het verlies van alle eigendommen, het gevaar van de galeien en dergelijke, zelfs met een eed de misdaad kan ontkennen (tenminste zonder grote zonde) door het op te vatten, alsof hij het niet op een zodanige wijze deed, dat hij de plicht heeft het te bekennen – laat er slechts de hoop zijn om de straf te ontlopen.”[5]
“Hij die gezworen heeft dat hij een geheim zou bewaren, zondigt niet tegen de eed door dat geheim bekend te maken, wanneer hij het niet kan verbergen zonder groot verlies voor hemzelf, of voor een ander, omdat de belofte van geheimhouding niet bindend blijkt te zijn, tenzij onder deze voorwaarde, als het hem geen schade berokkent.”
“Hij die voor een rechter gezworen heeft dat hij zou vertellen wat hij wist, is niet gebonden om verborgen dingen bekend te maken. De reden is duidelijk.”[6]
Liguori stelt de vraag, of een vrouw die beschuldigd wordt van de misdaad van overspel, die zij werkelijk bedreven heeft, dat onder ede mag ontkennen. Hij antwoordt: “Zij is in staat dubbelzinnig te verzekeren dat zij de huwelijksband die werkelijk blijft, niet verbroken heeft. En als zij in de biecht overspel bekende, kan ze antwoorden: “Ik ben onschuldig aan deze misdaad”, omdat deze door de biecht werd weggenomen. Zo ook Card, die hier echter opmerkt dat zij het niet kan bevestigen met een eed, omdat bij het verzekeren van iets de aannemelijkheid van de daad voldoende is, maar bij het zweren er zekerheid wordt vereist. Hierop wordt geantwoord dat bij het zweren morele zekerheid voldoende is, zoals wij hierboven zeiden. Betreffende morele zekerheid van de vergeving van zonden kan inderdaad verkregen worden, wanneer iemand die moreel in een goede toestand verkeert, het sacrament van de boetedoening ontvangt.”[7]
Liguori beweert dat iemand een kleinere misdaad kan bedrijven om een grotere misdaad te vermijden. Hij zegt: “Vandaar dat Sanchez enz. leert, dat het wettig is om een man, die besloten heeft iemand te vermoorden, ervan te overtuigen dat hij diefstal of hoererij moet bedrijven.”[8]
“Of het wettig is voor een dienstmeisje om de deur te openen voor een hoer? Croix ontkent het, maar het komt meer voor dat Bus. enz. met anderen antwoorden dat het wettig is.”
“Vanwege angst voor de dood of een groot verlies kan het dan wettig zijn voor een knecht om zijn rug te buigen of om een ladder mee te nemen voor zijn meester, zodat deze naar boven kan klimmen om hoererij te bedrijven, of mag hij een deur en dergelijke forceren? Viva, enz. en anderen ontkennen het, omdat, zoals zij zeggen, zulke daden nooit wettig zijn, aangezien zij wezenlijk slecht zijn. Maar Busemb, enz. spreken het tegendeel uit, wier mening, goedgekeurd door het verstand, me aannemelijker lijkt.”[9]
“Maar de Salmanticenses zeggen, dat een knecht volgens zijn eigen oordeel zichzelf kan compenseren voor zijn werk, als hij zonder twijfel oordeelt dat hij recht zou hebben op een groter salaris. Dit lijkt mij en andere meer moderne en geleerde mannen inderdaad voldoende aannemelijk, als de knecht of een ander ingehuurd persoon voorzichtig is en in staat een correct oordeel te vormen en zeker is van de rechtvaardigheid van de compensatie en alle gevaar van vergissing verwijderd is.”[10]
“Een arme man die er vandoor gaat met goederen voor zijn levensonderhoud, kan de rechter antwoorden dat hij niets heeft. Op soortgelijke wijze kan een erfgenaam die zijn goederen verborgen heeft zonder een boedellijst en als hij niet gebonden is om zijn schuldeisers daarvan te betalen, tegen een rechter zeggen dat hij niets verborgen heeft – in zijn eigen denken bedoelt hij dan die goederen, waarmee hij verplicht is zijn schuldeisers schadeloos te stellen.”[11]
Liguori overweegt in Dubium II wat de hoeveelheid gestolen eigendommen kan zijn welke nodig is om een doodzonde te vormen. Hij zegt:
“Er zijn verschillende meningen betreffende deze zaak. Navar heeft het te nauwgezet vastgesteld op een halve regalem, anderen hebben met te grote nonchalance het op tien goudstukken vastgesteld. Tol., enz., hebben het middelmatig op twee regales vastgesteld, hoewel minder voldoende zou zijn, als het een ernstig verlies was.”[12]
“Is het een doodzonde om een klein stukje van een relikwie te stelen? Er bestaat geen twijfel over dat het in het district Rome een doodzonde is, aangezien Clemens VIII en Paulus V tegen diegenen die één of ander klein relikwie stelen een excommunicatie hebben uitgevaardigd, omdat de bestuurders van de kerken daartoe niet bereid waren: overigens zegt vermoedelijk Croix, enz., als iemand een klein ding zou stelen uit het district (van Rome) en daarbij het relikwie zelf niet verminkt of de geschatte waarde ervan vermindert, (is het geen doodzonde), tenzij het een zeldzaam of opmerkelijk relikwie is, zoals bijvoorbeeld het heilige kruis, het haar van de heilige Maagd, enz.” [13]
“Als iemand bij gelegenheid slechts een redelijk klein bedrag zou stelen van één of van meer mensen zonder de bedoeling om een aanzienlijk bedrag te verkrijgen, ook niet om zijn naaste in belangrijke mate te benadelen door verscheidene diefstallen, dan zondigt hij niet ernstig, ook vormen deze (diefstallen) samen niet een doodzonde; als het echter later opgelopen is tot een behoorlijk bedrag door het achter te houden, kan hij een doodzonde bedrijven. Maar zelfs deze doodzonde kan vermeden worden, indien hij niet in staat is het terug te geven, of de bedoeling heeft ogenblikkelijk de dingen te vergoeden, die hij toen verkregen heeft.”[14]
“Deze mening van Bus. is hoogst aannemelijk, namelijk, als veel personen kleine hoeveelheden stelen zodat niemand van hen een ernstige zonde bedrijft, alhoewel zij misschien wederzijds op de hoogte kunnen zijn van hun gedrag, tenzij zij het in overleg doen; ook Habert, etc., hebben deze mening; zelfs al zou een ieder tezelfdertijd stelen. De reden is, omdat dan geen enkele persoon de oorzaak is van de schade die de meester bij toeval door de anderen overkomt.”[15]
Liguori zegt, als hij spreekt over kinderen die van hun ouders stelen: “Salas, etc., zeggen, dat een zoon geen ernstige zonde bedrijft, als hij 20 of 30 goudstukken steelt van een vader, die een jaarinkomen heeft van 1500 goudstukken en Lugo keurt het niet af. Als de vader niet op de penning is en de zoon volwassen geworden is en het verkrijgt voor eerlijke doeleinden. Less, etc., zeggen, dat een zoon die twee of drie goudstukken steelt van een rijke vader, niet ernstig zondigt; Bannez zegt, dat er 50 goudstukken voor nodig zijn om een ernstige zonde te vormen (voor iemand) die steelt van een rijke vader, maar Lug, etc., verwerpen deze mening, tenzij hij misschien de zoon van een vorst is, in welk geval Holzm. ermee instemt.”[16]
De theologen van Rome verzekeren ons dat wij ons geloof mogen, en zelfs moeten verbergen en vermommen.
“Hoewel het inderdaad toch niet wettig is om te liegen of om te huichelen over wat er niet is, is het desalniettemin wettig om te verhullen wat er aan de hand is, of om de waarheid met woorden of met andere dubbelzinnige en twijfelachtige tekenen ten gunste een goede zaak te bedekken en wanneer de noodzaak niet aanwezig is om te bekennen. Het is de algemene mening.”[17]
“Vandaar dat het wettig is (zoals Kon dat heeft geschreven), als hij op die manier misschien in staat is zichzelf te verlossen uit een moeilijk onderzoek, want over het algemeen is het niet waar dat hij die ondervraagd wordt door een publieke gezagsdrager, ook de publiekelijke plicht heeft het geloof te belijden, tenzij wanneer dat noodzakelijk is, opdat voor degenen die aanwezig zijn, het niet zou lijken dat hij het geloof verloochent.”[18]
“Wanneer u geen vragen krijgt over het geloof, dan is het niet slechts wettig, maar vaak ook bevorderlijker voor de eer van God en het nut van uw naaste om het geloof te bedekken dan om het te belijden; bijvoorbeeld als het verborgen wordt temidden van ketters kunt u een grotere hoeveelheid goeds tot stand brengen, of als er door de belijdenis van het geloof meer kwaad zou volgen, bijvoorbeeld grote verwarring, de dood, de vijandschap van een tiran, het gevaar van afvalligheid, als u gemarteld zou worden. Vandaar dat het vaak roekeloos is om zichzelf bereidwillig aan te bieden.”[19]

De paus heeft het recht van alle eden te ontslaan.
“Wat betreft een eed die is afgelegd voor een goed en wettig doel, lijkt het dat er geen macht is om die op te heffen. Echter wanneer het voor het algemene welzijn is dan heeft de paus, die de hoogste macht heeft over de kerk, volledige macht om van die eed te ontslaan bij een zaak die onder de onmiddellijke jurisdictie van hem komt.” (St. Thomas, Quest. 89, art. 9, vol. iv)
De Rooms-katholieken hebben niet slechts het recht, maar het is hun plicht om ketters te doden.
“Excommunicatus privatur omni civili communicatione fidelium, uta ut ipsi non possit cum aliis, et si non sit toleratus, etiam aliis cum ipso non possint communicare; idque in casibus hoc versu comprehensis, Os, orare, communion, mensa negatur.”
Vertaald: “Ieder mens die geëxcommuniceerd is, wordt beroofd van alle burgerlijke communicatie met de gelovigen op zo’n wijze, dat, als hij niet wordt getolereerd, zij geen communicatie met hem kunnen hebben, zoals dat in de volgende tekst staat: ‘Het is verboden hem te kussen, met hem te bidden, hem te groeten, met hem te eten of zaken met hem te doen.’” (St. Liguori, vol. ix., page 62.)
“Quanquam heretici tolerandi non sunt ipso illorum demerito, usque tamen ad secundam correptionem expectandi sunt, ut ad sanam redeant ecclesiæ fidem; qui vero post secundam correptionem in suo errore obstinati permanent, non modo excommunicationis sententia, sed etiam sæcularibus principibus exterminandi tradendi sunt.”
Vertaald: “Hoewel ketters niet getolereerd moeten worden, omdat zij het verdienen, moeten we hen verdragen, totdat zij misschien door een tweede berisping teruggebracht worden tot het geloof van de kerk. Maar diegenen die na een tweede berisping koppig bij hun dwalingen blijven, moeten niet slechts geëxcommuniceerd worden, maar zij moeten worden overgeleverd aan de wereldse machthebbers om te worden geëlimineerd.”
“Quanquam heretici revertentes, semper recipiendi sint ad pœnitentiam quoties cumque relapsi fuerint; non tamen semper sunt recipiendi et restituendi ad bonorum hujus vitæ participationem . . . . recipiuntur ad pœnitentiam . . . . non tamen ut liberentur a sentential mortis.”
Vertaald: “Hoewel de ketters die berouw hebben, altijd geaccepteerd moeten worden om boete te doen, zo vaak als zij gevallen zijn, moeten zij niet als gevolg daarvan altijd toestemming hebben om te genieten van de rijkdom van dit leven. Wanneer zij opnieuw vallen, dan wordt hen de ruimte gelaten om tot berouw te komen. Maar het doodvonnis moet niet opgeheven worden.” (St. Thomas, vol. iv., blz. 91.)
“Quum quis per sententiam denuntiatur propter apostasiam excommunicates, ipso facto, ejus subditi a dominio et juramento fidelatatis ejus liberati sunt.”
“Wanneer een mens wordt geëxcommuniceerd om zijn afvalligheid, dan volgt uit dat feit dat al diegenen die zijn ondergeschikten zijn, ontslagen zijn van de eed van trouw, waardoor zij de plicht hadden hem te gehoorzamen.” (St. Thomas, vol. iv., blz 91.)
Elke ketter en Protestant wordt ter dood veroordeeld en elke eed van trouw aan een regering die Protestants of ketters is wordt teniet gedaan door het Lateraans Concilie, gehouden in 1215. Hier is het plechtige raadsbesluit en het doodvonnis dat nooit is herroepen en dat nog altijd van kracht is:
“Wij excommuniceren en vervloeken elke ketterij die zichzelf verheft tegen het heilige, orthodoxe, katholieke geloof en veroordelen alle ketters onder welke naam ze ook bekend zijn; want hoewel ze uiterlijk verschillen, zijn ze innerlijk aan elkaar verbonden. Zij die veroordeeld zijn, moeten worden overgeleverd aan de bestaande wereldse machthebbers om hun terechte straf te ontvangen. Als het leken zijn, moeten hun goederen in beslag worden genomen. Als het priesters zijn, zullen ze eerst uit hun respectievelijke ordes worden gezet en hun eigendom zal worden gebruikt voor het nut van de kerk waar ze het ambt hebben uitgeoefend. Wereldse machthebbers van alle rangen en standen moeten gewaarschuwd, aangezet en, indien nodig, gedwongen worden door kerkelijke censuur om te zweren dat zij zichzelf tot het uiterste zullen inspannen voor de verdediging van het geloof en alle ketters zullen uitroeien die aangeklaagd zijn door de kerk en die in hun gebied gevonden zullen worden. En steeds wanneer iemand het ambt om te regeren op zich neemt, of het nu geestelijk is of wereldlijk, dan zal hij de plicht hebben bij dit raadsbesluit te blijven.
Als enig wereldlijk heer, nadat hij vermaand is en daartoe verplicht is door de kerk, zal veronachtzamen zijn gebied te reinigen van ketterse verdorvenheid, dan zullen de aartsbisschop en de bisschoppen van de provincie hem gezamenlijk excommuniceren. Als hij ongezeglijk blijft gedurende een heel jaar, dan zal het feit bekend worden gemaakt bij de Hoogste Priester (paus), die zal verklaren dat zijn vazallen vanaf die tijd ontslagen zijn van hun eed van trouw en hij zal het gebied schenken aan katholieken, opdat die het gaan bezetten op voorwaarde de ketters uit te roeien en het voornoemde gebied te bewaren in het geloof.
Katholieken die het kruis op zich zullen nemen voor de uitroeiing van ketters, zullen voordeel hebben van dezelfde aflaten en beschermd worden door dezelfde privileges als welke worden verleend aan diegenen die het Heilige Land te hulp komen. Wij besluiten verder dat allen, die zaken doen met ketters en vooral zij die hen ontvangen, verdedigen of aanmoedigen, geëxcommuniceerd zullen worden. Hij zal niet in aanmerking komen voor een openbaar ambt. Hij zal niet worden toegelaten als getuige. Hij zal niet de macht hebben zijn eigendom na te laten door een testament, noch de macht een erfenis te erven. Hij zal geen rechtszaak tegen enig persoon mogen aanspannen, maar iedereen kan een rechtszaak tegen hem aanspannen. Als hij rechter is, zal zijn besluit geen kracht hebben; ook zal geen enkele zaak hem worden voorgelegd. Als hij advocaat is, zal hem niet worden toegestaan om te pleiten . Als hij jurist is, dan zullen geen gerechtelijke akten, die door hem opgesteld zijn, voor geldig worden gehouden, maar zij zullen met de schrijver ervan afgekeurd worden.”

Maar waarom zouden mijn herinnering en mijn gedachten nog meer tijd verdoen op deze vreselijke wegen, waar moordenaars, leugenaars, meinedigen en dieven verzekerd worden door theologen van de kerk van Rome, dat zij kunnen liegen, stelen, moorden en meineed plegen zoveel als zij willen, zonder God te krenken, op voorwaarde dat zij deze misdaden bedrijven volgens bepaalde regels, die goedgekeurd zijn door de paus voor het welzijn van de kerk!
Ik zou verscheidene dikke boeken moeten schrijven, als ik al de rooms-katholieke doctoren en theologen zou gaan citeren die hun goedkeuring geven aan liegen, meineed, overspel, diefstal en moord tot de grootste eer van God en het welzijn van de Rooms-katholieke kerk! Maar ik heb genoeg geciteerd voor diegenen die ogen hebben om te zien en oren om te horen.
Is het een wonder dat met zulke principes al de Rooms-katholieke volkeren zonder een enkele uitzondering zo snel achteruit zijn gegaan?
De grote Wetgever van de wereld, de enige Redder van de natiën, heeft gezegd: “De mens zal niet bij brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond Gods uitgaat.”
Een volk kan alleen maar groot en sterk zijn volgens de waarheden die de basis vormen van haar geloof en leven. “De waarheid” is het enige brood dat God aan volkeren geeft, opdat zij voorspoedig mogen zijn en leven. Bedrieglijkheid, dubbelzinnigheid, meineed, overspel, diefstal en moord zijn dodelijke vergiften die de volkeren doden.
En dan, hoe meer de priesters van Rome met hun theologie worden vereerd en geloofd door een volk, des te spoediger dat volk in verval zal geraken en achteruit gaan. “Hoe meer priesters, hoe meer misdaden”, heeft een groot denker gezegd, want dan zullen er meer handen aan het werk zijn om het enige vaste fundament van de maatschappij omver te halen.
Hoe kan enig man zeker zijn van de eerlijkheid van zijn vrouw zolang honderdduizend priesters haar vertellen dat zij welke zonde dan ook kan bedrijven met haar buurman om zo te voorkomen dat hij iets ergers doet? Of wanneer haar wordt verzekerd dat zij, hoewel zij schuldig is aan overspel, kan zweren dat zij rein is als een engel!
Wat voor nut zal het hebben de beste principes van eer, fatsoen en heiligheid te onderwijzen aan een jong meisje, wanneer ze de plicht heeft vele keren per jaar naar een vrijgezelle priester te gaan, die in zijn geweten de plicht heeft haar de meest schandelijke lessen van verdorvenheid te geven onder het voorwendsel haar te helpen om al haar zonden te belijden?
Hoe zullen de rechten van de gerechtigheid worden gewaarborgd en hoe kunnen de rechters en jury’s de onschuldigen beschermen en de schuldigen straffen, zolang als de getuigen door honderdduizend priesters wordt verteld dat zij de waarheid kunnen achterhouden, dubbelzinnige antwoorden kunnen geven en zelfs meineed kunnen plegen onder duizend voorwendsels?
Wat voor een regering, hetzij monarchaal, hetzij republikeins, kan zeker zijn van haar bestaansrecht? Hoe kunnen ze hun volk met vaste tred doen wandelen op de wegen van licht, vooruitgang en vrijheid zolang als er een duistere macht boven hen is, die het recht heeft op elk uur van de dag of de nacht de meest geheiligde eden van trouw te verbreken en te ontbinden?
Gewapend met zijn theologie is de priester van Rome de meest gevaarlijke en vastberaden vijand van waarheid, rechtvaardigheid en vrijheid geworden. Hij is het meest schrikbarende obstakel voor elke goede regering, aangezien hij, zonder zich daarvan bewust te zijn, de grootste vijand is van God en mens.

[1] “His positis, certum est et commune apud omnes, quod ex justa causa licitum sit uti æquivocatione modis expositis, et eam juramento firmare.” (Mor, Theol. t. ii. cap. ii. de jur p. 316, n. 151. Mech. 1845.)

[2] 2. “II. Reus, aut testis a judice non legitime interrogatus, potest jurare, se nescire crimen, quod revera scit; subintelligendo, nescire crimen, de quo legitime possit inquiri, vel nescire ad deponendum.” (Mor. Theol, tom ii. n. 153. Mech. 18.)

[3] “ Idem, si testis ex alio capite, non teneatur deponere ; nempe si ipsi constet crimen caruisse culpa, ut Salm. tr. 17, e. 2, n. 159, et Elbel, n. 145. Vel si sciat crimen, sed sub secreto, cum nulla praecesserit infamia, ut Card. ibid. n. 151,ibid.

[4] . “Excipe in judicio, si crimen fuerit omnino occultum; tunc enim potest, imo tenetur testis dicere reum non commisisse. Tarnb. c. 4, § 2, n. 4, cum Card, et Pot. ut sup. Et idem potest reus, si non adest semiplena probatio, etc., Tamb. § 3, n.2, cum communi; quia tunc judex non legitime interrogat.” (Mor. Theol. t. ii. n. 154, p. 320, ibid.)

[5] “Negat Elbel, n. 44, cum D. Th. d. art. 1 ad 2, et quidem probabilius, quia reus tenetur tunc pro communi bono damnum illud subire. Sed satis probabiliter Lugo de Just. d. 10, n. 15. Tamb. lib. 3, c.4, §3, n. 5, cum Sanch. Viva q. 7, art. 4, n. 2; Sporer de præc. c. 1, n. 13, item Elbel dict. num 144, Card. in Propt, Innoc. XI, diss. 19, n. 78, cum Nav. Less, Sa, et Fill, et aliis plurib. dicunt, posse reum, si sibi imminest poena mortis, vel carceris, aut exilii perpetui, amissionis omnium bonorum, triremium, et similis, negare crimen, etiam cum juramento (saltem sine peccato gravi) subintelligendo, se non commisisse, quatenus teneatur illud fateri, modo sit spes vitandi pœnam.” (Mor. Theol. t. ii. n. 156, p. 321. Mech. 1815).
[6] “Qui, juravit se servaturum secretum, non peccat contra juramentum, illud detegendo, quando non potest illud celari absque gravi suo, vel alterius damno quia ipsa promissio secreti non videtur obligare, nisi hac conditione, si non noceat.”
“ Qui juravit judici, se dicturum quæ novit, non tenetur revelare occulta. Ratio patet. Less. Bonac. Trull. loc. sit. (Mor. Theo1. t. ii. p. 340, ibid.)
[7] Quaeritur 2, an adultera possit negare adulterium viro, intelligens, ut illi revelet? Potest æquivoce asserere, se non fregisse matrimonium, quod vere persistit. Et si adulterium sacramentaliter confessa sit,
potest respondere­ ‘Innocens sum ab hoc crimine,’ quia per confessionem est jam oblatum. I a. Card. diss. 19, n. 5J, Qui tamen hic adversit, quod nequeat id affirmare cum juramento, quia ad asserendum aliquid sufficit probabilitas facti: sed ad jurandum requiritur certitudo. Sed respondetur, quod adjurandum sufficiat certitudo moralis, ut diximus supra, dub. 3, n. 147, cum Salm. c. 2, num. 44, Less. Sanch. Suar. Pal et communi. Quae certitudo moralis remissionis peccati potest quidem haberi, quando quis bene moraliter dispositus recepit poenitentiae sacramentum (Tom. ii. p. 322, ibid.)
[8] “Hinc docet id. Sanch. n. 19, cum Cajet. Sot. Covar. Valent. Parato aliquem occidere, licite posse suaderi, ut ab eo furetur, vel ut fornicetur.” (Mor. Theol t. ii. lib. iii. cap. ii. n. 57, p. 157.)

[9] “Quær. III. utrum liceat famulo ostium meretrici aperire? Negat Croix lib. ii. n. 253. At communius affirrnant cum Bus. Salm., d. cap. 8 n. 174, Laym, de Carit. c. 13, resp. 5, Tamb cum Sanch. Dian. Azor. Sa. Rodr., etc.”
“Quær. IV. an ex metu mortis vel magni damni liceat famulo subjicere humeros, vel deferre scalam domino ascendenti ad fornicandum, vi aperire januam. et similia? Negant Viva et Milanti in dict. prop. 51, P. Concina t. 2, pag. 280 Salm. n. 75. Croix lib. 2, num. 244, et alii, quia, ut dicunt, tales actions nunquam licent, utpote intrinsece malæ. Sed contradicunt Busemb. infra n. 68. Sanch. dict. c. 7, 22, et Less. 1, 2, cap. 16, n. 59, quorum sententia spectata ratione mihi probabilior videtur.” (Mor. Theol. t. ii. c. ii. n. 166, p. 182. Mech. 1845.)

[10] “Attamen Salm. de 4 præc. num. 137, dicunt famulum posse etiam ex proprio judicio sibi compensare suam operam, si ipse certe judicet se majus stipendium mereri. Quod sane videtur satis probabile mihi et aliis doctis recentioribus, si hic famulus, vel quicunque alius mercenarius sit vir prudens timoratus, et vere aptus ad recte judicandum ac certus sit de justitia compensationis, remote omni hallucinationis periculo,” (Mor. Theol. t. iii. p. 246, n. 524. Mech. 1845.)

[11] “Indigens bonis absconditis ad sustentationem, potest judici respondere, se nihil habere. Salm. n. 140. Pariter hæres, qui sine inventario occultavit bona, si non teneatur ex illis satisfacere creditoribus, potest judici respondere, se nihil occultasse, subintelligens, de bonis, quibus satisfacere teneatur. Salm. loc. cit. et Ronc. c. 4, reg. 2 in Praxi.” (Mor. Theol. t. ii p. 321, n. 158. Mech. 1845.)
[12] “Variæ ea de re sunt sententiæ. Nav. nimis scrupulose statuit medium regalem, alii nimis laxe 10 aureos ; moderatius, Tol. Med. Less., etc. duos regales, etsi minus sufficiat, si notabiliter noceat.” (Mor. Theol. t. iii p. 248, n. 526. Mech.1845.)
[13] “Quæritur hic, an sit mortale furari parum reliquiæ sacræ? Nulli dubium, quin in districtu Romano sit mortale, cum Clemens VIII. et Paulus V. excom­municationem indixerint contra eos, qui, invitis rectoribus eeclesiarum, furantur reliquias etiam minimas: secus probabiliter ait Croix 1, 3, p. 1, n. 1603, cum Sanch. Castrop. Dian. et Badell. si quis furetur extra districtum aliquid minimum, ipsam reliquiam non deformans, neque minuens illius æstimationem, nisi sit aliqua reliqua insignis, aut rara, ut puta sanctæ Crucis , capillorum B. Mariæ Virg., etc.” (Mor. Theol. t. iii p. 256, n. 532. Mech. 1845.)[14] “Si quis ex occasione tantum furatur, sive uni, sive pluribus, modicum, non intendens notabile aliquid acquirere, nec proximo graviter nocere singulis furtis, non peccat graviter, neque ea simul sumta unum mortale constituunt, postquam tamen ad quantitatem notabilem pervenerit, eam detinendo, mortaliter peccare potest. Less d. 7, Sanch. lib. 7, c. 21. Bon. q. 8, p, 2 (Etsi nunquam advertat ad culpam gravem, ut Tamb. Croix, dicenda, n. 553. Verum et hoc mortale evitabit, si vel tunc restituere non possit, vel animum habeat paulo post restituendi ea saltem quæ tunc accepit. Gran. Dian. p. 3, t. 6, r. 25.” (Mor. Theol. t. iii. p. 257, n. 533. Mech. 1845.)
[15] “Probabilissima est hæc sententia Bus. scilicet, si plures modica furentur, neminem peccare graviter, etsi mutuo sciant grave damnum domino fieri, nisi ex communi consilio faciant; ita etiam tenent Habert, t. 4, c. 7, § 5, qu. 6 Lugo, d.16, n. 55. Salm. de Rest., cap. 5, num. 28, cum Less. Sanch., etc. Et hoc, etiamsi singuli eodem tempore furentur; ut cum Bus. censet Less. cap. 12, n. 24 (contra Lugo). Ratio, quia tunc nemo est causa damni, quod, per accidens, ab aliis domino evenit.” (Mor. Theo1. t. iii p. 259, n. 536. Mech. 1845).
[16] “Dicit Salas apud Croix 1, 3, p. 1, n. 1032, non esse grave furtum filii 20 vel 30 aureorum a patre, possidente annuos 1500 aureos, et non improbat Lugo d. 16, a. n. 76. Si pater non sit tenax, et filius adoleverit., et accipiat ad usus honestos. Less. Nov. et Fili. Ap. Spor. de 7, præc. c. 5. num 57, dicunt non peccare graviter filium furantem 2 vel 3 au reos a patre divite. Bannez dicit ad furtum grave filii parentis prædivitis requiri saltem 50 aureos: sed hoc Lug et La Croix ll. cc rejiciunt, nisi forte esset filius principis, in quo consentit Holzm. num. 755.” (Mor. Theol, t. iii. p. 262, n. 543. Mech. 1845.)
[17] “Interim vero, etsi licitum non est mentiri, seu simulare quod non est, licet tamen dissimulare quod est, sive tegere veritatem verbis, aliisve signis ambiguis et indifferentibus, ob justam causam, et cum non est necessitas fatendi. Est comm. S. Thom. Kon. dis. 15, dnb. 2, n. 9, Laym. 1. 2, t. 1, c. 11.” (Mor. Theol. t. ii. lib. iii. cap. iii. p. 116, n. 12. Mech. 1845.)

[18] “Unde, si sic possit molesta inquisitione liberari, licet, ut habet Kon. I.c. Generatim enim verum non est., quod interrogatus ab auctoritate publica teneatur positive fidem profiteri, nisi quando id necessarium est, ne præsentibus videatur fidem negasse.” (Mor. Theol. t ii. p. 117, n. 13. Mech.1845.)

[19] “Cum non rogaris de fide, non solum licet, sed sæpe melius est ad Dei honorem, et utilitatem proximi, tegere fidem quam fateri; ut si latens inter haereticos plus boni facias; vel si ex confesione plus mali sequeretur, verbi gratia, turbatio, neces, exacerbatio tyranni, periculum defectionis, si torquereris. Unde temerarium plerumque est offerre se ultro.” (Mor. Theo1. t. ii. p. 817, n.14. Mech. 1845.)