Selecteer een pagina

Yila

>>PDF<<

Yila betekent: ‘Ik ben geroepen.’
Van een meisje dat deze mooie naam draagt, ga ik nu vertellen. Om het land te bereiken waar zij woont, moeten wij een grote reis door Afrika maken, naar Nigeria.
Eén van de vele zwarte volken die daar wonen is het Tiv-volk. Bij dit volk is de Naam van Jezus vrijwel onbekend.
Heel eenzaam zijn er hier en daar kleine gemeenten die de Naam des Heeren kennen en die door Hém vrij en gelukkig geworden zijn. De andere bewoners geloven in allerlei merkwaardige dingen. Zo kun je bijvoorbeeld op een veld, een goed bruikbare aarden pot zien hangen. De tovenaar (of medicijnman) heeft die kleipot opgehangen om daarmee het veld voor misoogst te behoeden. Voor de heidenen betekent deze aarden pot zo een god onder de goden.
Voor hun huisjes zijn wonderlijke steenhopen aangebracht. Ook deze heeft de tovenaar opgericht. Zij hebben tot doel de boze geesten van de ingang van de hutten te weren.
Die angst voor boze geesten is zelfs nú nog groot en de tovenaar maakt daar gebruik van. Voor zijn diensten vraagt hij van de on­wetende mensen veel geld en vee. Zijn macht is bijna onbegrensd. Ik heb al eerder verteld, dat de heidenen geloven dat in een kind waarvan de moeder bij de geboorte gestorven is, een zeer boze geest huist. Daarom is iedereen bang voor zo’n kind, omdat zijn boze geest het leven van de moeder opgegeten heeft, zo zeggen zij. Vroeger lieten ze zulke kinderen niet leven. Zij werden aan de borst van de dode moeder gelegd en levend met haar begraven. Nu heeft de regering dat streng verboden.
Maar de angst voor weeskinderen is gebleven.
Andere gruwelijke middelen zijn gevonden om zulke kinderen te laten sterven. Men giet hun kokend water in de mond zodat zij van binnen verbranden en na vreselijk lijden moeten sterven.
Anderen worden slapend door de familieleden de hele nacht bij het vuur dat altijd middenin de hut brandt, gelegd. Als zo’n kleintje zich dan bij het wakker worden opricht, valt het in het vuur en verbrandt.
Steeds smeek ik God of Hij deze kleine, onschuldige, mishandelde weeskinderen bij Zich in de hemel wil nemen. Opdat ze daar voor Hém zullen leven en blij zijn en nooit meer hoeven te lijden.
Vaak wordt zo’n weeskind met dodelijke brandwonden bij ons in het ziekenhuis gebracht. De brenger vertelt dan altijd een lang verzinsel. Het is ons dan al meteen duidelijk, dat hier weer de onwetendheid en de gruwelijkheid van het heidendom een offer gevonden heeft.
Nu, Yila is ook zo’n weeskind.
Haar grootmoeder heeft zich over haar ontfermd, zodat de familie haar niet het allerergste aangedaan heeft. Maar op het moment dat ze de baby bij ons brengt is het kindje toch al volkomen uitgeteerd. Ondanks haar zes maanden weegt ze nog maar vijf pond. Zou dit kleine onbeduidende uitgehongerde schepseltje nog in leven kunnen blijven? Wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen.
Als door een wonder herstelt het kleintje zich bij de liefdevolle verpleging die ze krijgt. Een wonder ja, van Gód. Zij groeit en lacht. De kleine Yila wordt een vrolijke kleuter. Een zonnetje in ons weeshuis.
Op een dag – Yila is inmiddels vijf jaar oud geworden – komt de grootmoeder.
Zij wil haar meenemen.
Daar komt niets van in!
Zij smeekt dan: ‘Ik heb zo’n heimwee naar dat kind en ik zie dat de boze geest van haar geweken is. Geef mij haar toch minstens voor een paar dagen.’
Daarmee moet ze van ons wachten tot de vakantietijd aangebroken is. Dan krijgt ze haar kleinkind mee.
Yila voelt zich erg vreemd daar bij grootmoeder op die eerste dag. ‘s Avonds zit ze alleen voor haar hut. De grootmoeder, die met de andere vrouwen naast het vuur zit, heeft hun veel te vertellen, van wat ze allemaal beleefd heeft bij de zendingspost, bij het weeshuis en de zendelingen. Ze vertelt alleen maar oppervlakkige dingen. Van de Boodschap die daar verkondigd wordt, vertelt zij niets.
Op een avond komt er een man die Yila nog niet eerder gezien heeft. Hij is opvallend gekleed. In zijn haar draagt hij veren. Hij ziet eruit om bang van te worden.
Als hij dichterbij komt gaan de vrouwen eerbiedig opzij.
Je zult nu wel geraden hebben wie die man wel is. Het is de tovenaar van het dorp.
Hij begint te spreken. Wát hij te vertellen heeft, maakt de arme vrouwen bang. Zij huiveren van angst.
De kleine Yila hoort dit alles aan, voor zover zij het verstaan kan. Zij luistert met schrik en ontzetting. Haar hartje klopt of het barsten zal.
Opeens kan zij het niet meer uithouden. Ze loopt naar groot­moeder toe, legt haar bevende handje op de schouder van de oude vrouwen zegt: ‘Grootmoeder, u hoeft helemaal niet bang te zijn hoor. Jezus bewaart en beschermt ons. De boze geesten waar die man van vertelt, zijn helemaal niet zo machtig.’
Terwijl Yila praat, is ze zelf ineens rustig geworden. Grootmoeder zegt verschrikt: ‘Maar kind, hoe durf je het te wagen om een oude man, zelfs een machtige tovenaar, voor leugenaar uit te maken?’ Bevreesd kijkt ze achterom. Maar hij is weggelopen.
‘Hoe kom je ertoe om zoiets te beweren Yila? Van wie heb je dat?’ ‘De blanke mensen hebben ons dat verteld. Jezus heeft ons lief. Wij behoeven niet bang te zijn’, zegt de kleine moedig.

Het ongelooflijke is gebeurd: de tovenaar maakt dat hij weg komt. De Naam Jezus is voor hem onverdraaglijk.
Grootmoeder gaat in grote verlegenheid terug naar de andere vrouwen. Zij weet niet wat zij zeggen moet.
In zulke gevallen nemen volwassenen graag de toevlucht tot een bevel: ‘ Ga naar bed’.
Zo doet hier ook de grootmoeder.
Gehoorzaam loopt Yila naar de hut.
De oude vrouw zit zo dat ze naar binnen kan kijken. Dan ziet ze Yila iets merkwaardigs doen. Zij pakt haar slaapmatje en rolt dit uit elkaar. Vóór zij zich te slapen legt, knielt zij erop. Zij vouwt haar handen en zegt iets. Wát, dat kan grootmoeder niet horen.
Zij ziet hoe haar kleindochtertje zich met een lach op het gezichtje te slapen legt.
Zij heeft helemaal geen angst, ontdekt de vrouw. Hoofdschuddend staat ze op en gaat naar Yila toe. ‘Wat deed je daar zo-even?’ vraagt zij. ‘Ik heb gebeden, grootmoeder. Ik heb met Jezus gesproken en Hem verteld dat u angst hebt. Hij zal deze nacht bij ons zijn en ons bewaren. Grootmoeder, u hoeft nu geen angst meer te hebben. Jezus is bij ons.’
De grootmoeder gaat weer naar het vuur en zit nog lang diep in gedachten verzonken. Als de gloed van het vuur verdwenen is, staat ze op en neemt ook haar slaapmatje.
De volgende morgen, als de zon opgaat komt iedereen in beweging. De vrouwen leggen de slaapmatjes in de zon, gaan water scheppen en maken het vuur weer aan.
Yila slaapt nog vredig.
‘Yila sta toch op, dan kun je me helpen’, roept grootmoeder. Dan is de kleine tenminste uit de voeten.
Vóór Yila haar matje teruglegt, gaat ze eerst weer op haar knietjes zitten. Ze bidt, net als ze de vorige avond gedaan heeft. Opnieuw vraagt grootmoeder: ‘Yila, wat doe je daar?’
‘Grootmoeder, ik kan de dag toch niet beginnen zonder dat ik gebeden heb? Ik moet de Heere Jezus vragen mij te beschermen en mij te helpen, opdat ik niets verkeerds zal doen.’
Denken wij ook zo?
‘Ik kan mijn dagwerk, of schoolwerk, niet beginnen vóór ik eerst met de Heere Jezus gesproken heb?’
Na haar gebed loopt Yila met haar aarden kruik naar de bron om water te halen.
Grootmoeder verbaast zich aldoor over dit kind. Ze raakt er niet over uitgedacht. Altijd is ze vrolijk en zonder angst en ze zingt de hele dag.
Over Jezus praat Yila veel.
De oude vrouw kan zich maar geen voorstelling van Hem maken.
De vakantie is snel om en Yila moet weer naar de zendingspost worden teruggebracht.
Tegen één van de zendelingen zegt grootmoeder: ‘Yila is volkomen anders dan alle andere kinderen bij ons in het dorp.’ Wij schrikken daarvan en begrijpen niet wat de vrouw bedoelt. Is Yila onbe­hoorlijk tegen haar geweest?
‘Hoezo is Yila anders?’ vraag ik.
De grootmoeder antwoordt: ‘ Zij is altijd vrolijk, nooit is ze bang. Ze heeft me ook geen enkele leugen verteld en nooit iets gestolen. Als zij iets hebben wil, komt zij bij me en vraagt: ‘Grootmoeder, mag ik dat hebben?’ En elke dag maar weer heeft zij urenlang gezongen van haar Jezus. Zeggen jullie mij toch: Wie is deze Jezus?’
Wij hebben haar uitgelegd, wie Jezus dan wel is.
Aandachtig luistert zij en ze vraagt of zij nog een poosje bij ons blijven mag. Zij wil zo graag nog meer van Jezus horen. Zij blijft en haar hart neemt Jezus aan als haar Heiland en Verlosser. Sindsdien dient zij Hem met grote trouw.
Zij kan in de groep opgenomen worden, die voor de doop voorbereid wordt.
Als de dag aangebroken is dat haar grootmoeder gedoopt zal worden, springt onze Yila juichend rond. Zij klapt in haar handjes en jubelt: ‘Nu heeft grootmoeder ook de Heere Jezus gevonden. Nu is zij niet bang meer en nu kan zij ook vrolijk zijn.’
En werkelijk, Yila’s grootmoeder gaat haar weg met vreugde. Zij wordt als Bijbelvrouw aangesteld en werkt als zodanig in de dorpjes.
Zij leest nu met de mensen uit de Bijbel en vertelt hun wie Jezus is en wat Hij voor haar gedaan heeft.

Bron: Tot Eer van Zijn Naam door A.M. Pronk-Oudshoorn/Inge Helmig-Mosel, Amsterdam 1982
© A.M. Pronk-Oudshoorn. Putten