Selecteer een pagina

“Weg met deze god!”

>>PDF<<

Bij de houten schutting staat een groep mannen. Wat zou daar aan de hand zijn?! Waarschijnlijk verkoopt de één of andere straathandelaar z’n “gezondheidsthee” of “merkstropdassen”! Deze knapen kunnen immers zo enthousiast spreken, dat ze steeds een groep nieuwsgierigen rondom zich verzamelen.
Ik wil al voorbijgaan – dan merk ik: Deze zaak is ernstiger. Op één of andere verhoging, die ik niet zien kan, staat een magere arbeider en praat in op z’n kameraden. Omdat ik aan de andere kant van de straat loop, kan ik maar enkele flarden van z’n toespraak horen: …dikbuikige uitzuigers…luxueuze villa’s….hongerige kinderen….hongerlonen…. werkloos….de laan uitgestuurd worden…!”
Het hart krimpt me ineen. Dit hier is een politieke bijeenkomst. Er is immers bij ons in het Roergebied zo oneindig veel nood bij elkaar. En deze nood heeft hier een onstuimige, met haat vervulde stem gekregen…
Opeens krimp ik ineen van schrik. De spreker heeft mij in ‘t oog gekregen en herkend: “Ha, daar is zowaar een dominee!” roept hij. “Komt u maar eens hier! We moeten ook eens met elkaar praten! Ik heb u iets te vragen!!”
Erg vriendelijk klinkt de uitnodiging in ieder geval niet. Maar als men niet lichtgeraakt is, kan men z’n woorden altijd nog als een uitnodiging opvatten. Dus loop ik naar de menigte toe.
De mannen maken plaats voor me; ik ga door de menigte heen, die zich achter mij weer dicht aaneensluit. En dan sta ik voor de spreker. Nu zie ik, dat hij op een hoop grond staat. Bovendien is hij een aanzienlijk stuk groter dan ik. Dus moet ik recht omhoog kijken naar hem. Nu, het is erg nuttig voor een dominee, wanneer hij eens beneden moet luisteren en anderen op de kansel staan.
Dan steekt hij van wal: “Ik vraag u, gij afgevaardigde van god! Hoe kan uw god zwijgend toekijken, wanneer er zoveel onrecht gebeurt…?” En nu beschrijft hij de krotwoningen; de zorgen van de moeders, die hun kinderen niet genoeg te eten kunnen geven; de vertwijfeling van de werklozen, die hun dagen in nutteloosheid moeten doorbrengen; de ellende van de mijnwerkers, die tijdens het zware werk een stoflong gekregen hebben en nu in de bloei van hun leven ellendig en arbeidsongeschikt wegkwijnen….
En daarnaast zet hij de luxe van de eigenaren, de hoogmoed van de zogenaamde intellectuelen…
“Vooruit!” moet ik denken. “Het is immers waar, wat je zegt! Het moet maar eens gezegd worden…”
Langzamerhand merkt hij blijkbaar, dat ik innerlijk helemaal geen tegenwerpingen maak. Dat is echter niet het doel van zijn redevoering. Hij heeft mij immers als z’n vijand hierheen gehaald. En nu schiet hem blijkbaar ook te binnen, waarmee hij me woedend kan maken.
“…En hierover zwijgt uw belachelijke god! En de kerk is alleen maar een instrument in de hand van de uitbuiters. O, uw god! Die is er immers helemaal niet! Daarmee hebben wij nu afgedaan!…” Ik schud het hoofd.
“Wat, denkt u, dat er werkelijk een god is? Dan wil ik u eens wat vertellen? Doet u uw oren goed open! Als uw god dan bestaat, dan zal ik hem immers ontmoeten na mijn dood…”
Ik knik alleen maar. Verder kom ik niet.
“Dus, ik zal hem ontmoeten? Goed! Daar verheug ik me op! Dan zal ik namelijk naar deze god toegaan en ik zal hem zeggen: U hebt geweten, dat kinderen verhongeren, terwijl anderen alles hebben en u hebt niets gedaan! U hebt oorlogen toegelaten, waardoor de onschuldigen moesten lijden en de schuldigen brachten lachend hun schaapjes op ’t droge. U hebt gezwegen over al het verdriet, het onrecht, de verdrukking, de uitbuiting! Ja, dat alles wil ik uw god eens onder de neus wrijven…  En weet u, wat ik dan tegen hem zeg? Dan is de boodschap: Jij god!  Weg! Naar beneden, van je troon af! Smeer ‘em…”
Zo, nu heeft hij bereikt, dat ik ook kwaad word. Ik val hem in de rede: “Goed! Ik zal mee roepen tot deze god: Naar beneden, van je troon af! Smeer ‘em!”
Het is opeens helemaal stil. Verbaasd kijkt me de spreker aan. Hij had zeker dat pijnlijke gevoel, dat hij zich op één of andere manier had vergist en dat ik helemaal niet de dominee ben. Het is bijna lachwekkend hoe verbluft iedereen kijkt. En daarmee is de sfeer in één keer veranderd, zodat men verstandig met elkaar kan praten. Van zo’n gelegenheid moet ik gebruik maken.
“Ziet u eens, een god, die zich zo door u laat afblaffen, moet immers werkelijk een belachelijke god zijn. Nee! Die bestaat er werkelijk niet. Die bestaat alleen in uw hoofd. Een god, die zich door u ter verantwoording laat roepen, – een god, voor wie u als rechter staat en hij de aangeklaagde is -… ach, nee! Zo’n god bestaat er slechts in totaal verwarde hoofden. Dan kan ik alleen maar zeggen “Weg met deze god! Met die moet er eindelijk afgerekend worden!”
“Maar u bent toch dominee”, stamelt de spreker, ietwat geschrokken.
“Zeker, dat ben ik! Maar daarom wil ik u zeggen…”- en nu verhef ik m’n stem, zodat allen het goed kunnen horen – “daarom wil ik u verzekeren: Er is een andere, werkelijke God. Die kunt u niet ter verantwoording roepen. Maar Die daagt ons voor Zijn rechtbank. En dan zal u het woord in de keel blijven steken! Er is geen god, tot wie u kunt zeggen: ”Weg met jou!” – Maar er is een heilige, levende, echte God. En Die zou wel eens tot u kunnen zeggen: “Weg met jou!…”
Nu, het is een ruw en heftig gesprek geworden. Maar de mannen vinden dat prima. Ik zie, dat ze naar me luisteren. En daaraan merk ik, dat ze geen politieke fanatiekelingen zijn, maar mannen, bij wie de harde nood drukt. Daarom kan ik nog een paar woorden kwijt: “Ik begrijp niet, dat u uw strijd voor sociale gerechtigheid besmeurt, doordat u het gevecht met God aangaat. Ik geloof veel eerder, dat, wanneer men ‘gerechtigheid’ eist, men dat eigenlijk alleen in de naam van God kan doen. En daarmee krijgt de hele zaak voor zowel de eisers als voor de hoorders een totaal andere waarde.”
Daarmee neem ik afscheid en de geïmproviseerde bijeenkomst lost zich op….

Bron: Man muß doch darüber sprechen, Wilhelm Busch  Uitgeverij Gütersloher Verlagshaus, Gütersloh, Duitsland.
© Copyright vertaling 2018 Stichting Exodusgemeente.