Selecteer een pagina

Waarvoor behoor ik te huilen?                         

>>PDF<<

Een toespraak door C.H. Spurgeon gehouden op zondagmorgen 22 oktober 1876.

De tekst is Lucas 23:27 t/m 31:
“En Hem volgde een grote menigte van volk en vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden. En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: “Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren en de schoot, die niet heeft gebaard en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons en tot de heuvelen: Bedek ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?”

Kunt u zich het toneel voorstellen? Jezus is door Pilatus aan de Joden overgeleverd, opdat ze met Hem mogen doen, wat zij van plan zijn. Door een kleine groep soldaten wordt Hij door de straat gevoerd, terwijl Hij Zijn kruis op Zijn schouders draagt. Misschien vonden ze Hem wel moe na deze nacht van waken en afgemat door Zijn lijden vanwege de geseling. Ze waren bang dat Hij misschien onderweg zou sterven en daarom pakten ze, uit een wreed soort barmhartigheid, iemand uit de menigte die te luid zijn sympathie had betuigd en dwongen hem te helpen met het dragen van het executiewerktuig. U ziet de hoogmoedige schriftgeleerden en de schaamteloze menigte, maar het centrum van het schouwspel en de oorzaak van dit alles, was onze Here Zelf, Jezus van Nazareth, de Koning der Joden. We kunnen Hem niet afbeelden; allen die dat ooit hebben geprobeerd, zijn daar enorm in gefaald, want er lag op Zijn gelaat een mengeling van majesteit en zachtmoedigheid, lieflijkheid en nederigheid, heiligheid en verdriet, die niet tot uitdrukking kan worden gebracht op het doek, of weergegeven in woorden. Op Zijn lichaam waren overvloedig tekenen van wreedheid. Hij was gegeseld; iedereen kon dat zien. Zijn eigen kleren, die ze Hem hadden aangedaan, konden de striemen van de Romeinse zweep niet verbergen. De sporen van de doornenkroon waren op Zijn voorhoofd en ook de ruwe gewoontes van de soldaten hadden hun tekens achtergelaten, zodat Zijn gezicht meer mismaakt was dan dat van enig ander mens en Zijn gedaante meer dan van andere mensenkinderen. Hij werd weggeleid om de schandelijke dood van het kruis te ondergaan. Sommige ogen waren blij, verheugd dat tenslotte hun slachtoffer in hun macht was en dat de welsprekende tong, die hun huichelachtigheid had tentoongesteld, nu tot zwijgen zou worden gebracht in de dood. Daar waren ook de ongevoelige Romeinen, voor wie een mensenleven een bagatel was en rondom had zich in dichte massa’s de wrede menigte verzameld, die was omgekocht om hun beste Vriend uit te jouwen. Maar niet alle aanwezigen waren in deze barbaarse stemming. Er waren sommigen – en tot de eer van het vrouwelijk geslacht moet gezegd worden, dat het vrouwen waren – die hun protest lieten horen door hun roepen en klagen. Zij huilden niet stil in hun verdriet, maar ze begonnen hardop te klagen en hoorbaar te jammeren, alsof ze aanwezig waren bij de begrafenis van een geliefde vriend, of de dood verwachten van één van hun familie. Het geluid van het huilen van een vrouw heeft grote kracht bij de meesten van ons, maar het bewoog de stenen harten van de Romeinse legioensoldaten niet; de weeklacht van vrouwen was voor hen niet meer dan het kreunen van de wind temidden van de bomen van het bos. Toch moet het velen van hen, die minder hard waren, geraakt hebben en hun hart hebben vervuld met wat tedere gevoelens. Het raakte echter hoofdzakelijk die Ene, Die het tederste hart van hen allen had, die Ene, Wiens oor heel gevoelig was voor elk geluid van verdriet. Hoewel Hij Herodes geen antwoord had gegeven en temidden van al de bespottingen en geselingen stom was geweest als een schaap voor zijn scheerders, bleef Hij nu stilstaan en keek rondom Zich naar het huilende gezelschap; vol medelijden en toch verheven verbrak Hij de stilte door te zeggen: “Ween niet om Mij, maar ween om uzelf en om uw kinderen.” Zo zag het schouwspel eruit.

Op zich zijn deze woorden bijzonder opmerkelijk, omdat ze de laatste toespraak van de Heiland vormen, voordat Hij stierf. Alles wat Hij daarna zei, was fragmentarisch en hoofdzakelijk een gebed. Een zin tot Johannes, tot Zijn moeder en tot de stervende dief een paar woorden, terwijl Hij naar beneden keek, maar voor het merendeel sprak Hij gebroken zinnen uit, die opwaarts vlogen op de vleugels van een sterk verlangen. Dit was Zijn laatste toespraak, een kort afscheidswoord uitgesproken onder de meest droevige en ernstige omstandigheden om tranen te weerhouden en toch terzelfdertijd ze te doen vloeien. We achten deze woorden des te gewichtiger en vol ernst vanwege de situatie, maar zelfs los hiervan waren de uitgesproken waarheden op zich van het grootste belang en de grootste ernst. Deze laatste toespraak van onze Here voor Zijn dood was een verschrikkelijke profetie voor een wereld die Hem verwierp, een profetie met duizend weeën voor een volk dat Hij liefhad, weeën die zelfs Hij niet kon afwenden, omdat ze Zijn tussenkomst hadden verworpen en de genade hadden geweigerd, die Hij kwam brengen. “Dochters van Jeruzalem,” zei Hij, “ween niet om Mij, maar ween om uzelf en om uw kinderen.” Niet veel uren daarvoor had Hij zelf het voorbeeld gegeven door te huilen om de ten ondergang gedoemde stad en door uit te roepen: “O Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden worden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild!”

Als u alleen al oppervlakkig deze woorden bekijkt, dan zult u merken dat zij Zijn onmiskenbaar beeldmerk en opschrift dragen. Wie anders dan Hij zou zo hebben gesproken? U bent er zeker van, dat dit gedeelte echt is, want het vertoont in alle opzichten zo onnavolgbaar het beeld van Christus. Zie hoezeer Hij Zichzelf vergat; voor Zichzelf vraagt Hij zelfs geen tranen van sympathie. Was er geen reden tot verdriet? Ja, reden genoeg en toch zegt Hij: “Ween niet om Mij, maar ween om uzelf,” alsof al Zijn gedachten in beslag worden genomen door ander verdriet dan Zijn eigen. Hij wilde niet dat er een traan werd verspild om Hem, maar dat zij werden gestort om de weeën die Hem meer verdriet deden dan Zijn eigen pijn. Let ook op de majesteit van de toespraak, terwijl de Spreker was gedompeld in ellende. U kunt zien dat Zijn verdriet het verdient om beweend te worden, maar Hij wordt er niet door overweldigd. Veeleer regeert Zijn Koninklijke ziel in de toekomst en als Koning loopt Hij vooruit op Zijn scepter en Zijn rechterstoel en Hij voorspelt de ondergang van degenen, die Hem nu beledigen. Hier is geen lafhartige geest, geen erkenning van nederlaag, geen appèl op medelijden, geen schaduw van kleinzielige wraakgevoelens, maar integendeel een majesteitelijk bewustzijn van kracht. Met Zijn rustig, profetisch oog kijkt Hij over de tussenliggende jaren heen en ziet Hij Jeruzalem belegerd en ingenomen. Hij spreekt alsof Hij de vreselijke kreten hoorde, die weerklinken in de stad bij het binnenkomen van de Romeinen en het neerslaan van jong en oud, vrouwen en kinderen. Nee, let op hoe Zijn doordringend oog nog verder ziet: Hij ziet en beschrijft de dag waarop Hij op de oordeelstroon zal zitten en alle mensen voor Zijn rechterstoel zal dagen, wanneer Hij, Die toen de afgematte Man was voor Zijn vijanden, de ongelovigen zal doen schrikken door het vertonen van Zijn gelaat, zodat ze tot de bergen zullen roepen om op hen te vallen en tot de rotsen om hen te verbergen voor Zijn aangezicht. Hij spreekt alsof Hij Zich bewust is van de majesteit, die op Hem zal rusten op de vreselijke dag en toch spreekt Hij terzelfder tijd vol medelijden tot diegenen, die door hun zonden zo’n vreselijk oordeel over zich brachten. Hij zegt eigenlijk: “Huil om diegenen voor wie het beter zou zijn geweest, als ze nooit waren geboren en voor wie vernietiging een einde zou zijn, dat vurig gewenst werd.” Hij droogt de tranen, die voor Hemzelf vloeiden, opdat de vrouwen de sluizen van hun ziel mogen openen en de stortvloed van hun verdriet mag uitstromen voor de onboetvaardige zondaars, die met onuitsprekelijke verslagenheid vervuld zullen worden bij Zijn tweede komst.

Moge de Heilige Geest mij helpen met het behandelen van dit vreselijke onderwerp. De tekst laat zich heel makkelijk in twee stukken verdelen; het ene kan als titel krijgen “Weent niet” en het andere: “Weent”. Het eerste is “Weent niet”, of ,wat de Heiland beteugelt; het tweede is “Weent”, of, wat de Heiland opdraagt.

I. Hij zei tot de huilende vrouwen “WEENT NIET.” Er zijn sommige kille geraffineerde uitleggers, die eruit opmaken dat onze Here deze vrouwen berispte voor het huilen en dat er iets verkeerds zat, of misschien niet helemaal verkeerd, maar toch iets wat verre van prijzenswaardig was in hun verdriet, – ik denk dat ze het “de sentimentele sympathie” noemen van deze vriendelijke mensen. Er bestaat geen onnatuurlijker wezen dan een koelbloedig commentator, die hapt naar elke letter en vit over de grammaticale betekenis van elke lettergreep, terwijl hij vertaalt met zijn woordenboek, maar nooit het gezonde verstand gebruikt, of ook maar de minste speling in zijn hart toelaat. Deze vrouwen de schuld geven! Nee, prijs ze steeds weer. Het was het enige lichtpunt in de trieste mars langs de Via Dolorosa; de gedachte dat Jezus diegenen bekritiseerd kon hebben, die om Hem huilden, zij verre van ons. Nee, Nee, Nee, duizend keer Nee! Deze vriendelijke vrouwen zijn gelukkig totaal anders dan de overpriesters met hun wrede kwaadaardigheid en dan de onbezonnen menigte met hun grimmig geschreeuw van “Kruisig Hem, kruisig Hem!” Zij lijken me een edele moed te hebben getoond, doordat ze hun sympathie tot uitdrukking durfden te brengen met Iemand, Die door ieder ander tot de dood toe werd vervolgd. Opkomen voor Zijn zaak temidden van die ruwe kreten van  “Kruisig Hem, kruisig Hem”, getuigde van een meer dan mannelijke moed; die vrouwen waren dapperder heldinnen dan zij, die gaan voor de buit. Deze klaagzangen voor Hem, Die werd weggeleid om te sterven, zijn onze lofprijs waard en niet onze kritiek. Onze Here aanvaardde de sympathie die eruit sprak en het was slechts Zijn grote belangeloze onbaatzuchtigheid, die Hem deed zeggen: “Bewaar uw verdriet voor andere smarten.” Het was niet, omdat zij het verkeerd hadden, maar omdat er iets was, dat nog noodzakelijker was om te doen, dan huilen om Hem. (……)

Er kan niets slechts zijn aan het huilen van deze vrouwen en laten we daarom verder gaan met te zeggen, ten eerste, dat hun verdriet gewettigd en gegrond was. Er was een reden voor hen om te huilen. Ze zagen Hem lijden, zonder vrienden, ter dood toe vervolgd en ze konden slechts over Hem klagen. Als ik daar was geweest en Hem helemaal alleen had gezien, de wrede ogen had opgemerkt die Hem gadesloegen en de boze stemmen had gehoord die Hem aanvielen, zou ik ook hebben moeten huilen. Ik hoop tenminste dat ik niet zo gevoelloos ben dat ik zou hebben kunnen kijken zonder overstelpend verdriet. Zie die bloedende schouders, het gestriemde gezicht – en let bovenal op dat rustige, ongeëvenaarde Goddelijke gelaat, dat zo getekend is door heilige smart. Iemand zou zeker hebben moeten huilen, als hij ergens nog een hart in zich had. En dan te bedenken dat Hij, Die zo leed en op het punt stond nog veel meer te lijden, zo vriendelijk was en geen weerstand bood. Was dit geen reden voor intense sympathie? Hij was zachtmoedig en nederig van hart en daarom beantwoordde Hij niet één van die wrede blikken of felle woorden. Hij was als een lam temidden van wolven, of als een duif omgeven door duizend haviken, of als een melkwitte hinde temidden van blaffende honden. Er was niemand die medelijden had en niemand om te helpen; zullen wij dan ons medelijden weigeren? Nee, die vrouwen deden er goed aan om te huilen: hoe zouden ze anders kunnen, omdat ze moeders van kinderen waren en daarom een hart hadden om lief te hebben? Wat konden zij eraan doen, dat ze huilden om Hem, Die zo nederig was, zo vriendelijk, zo onbaatzuchtig, zo onderworpen aan alles wat ze Hem aandeden? Het was zeker een overdreven boosaardigheid om Hem, Die in dit leven reeds zo zeer de Man van smarten was, tot de dood toe te vervolgen. En bij dit alles was Hij zo onschuldig en rein. Wat had Hij voor verkeerds gedaan? Ze konden de uitdaging van Pilatus niet beantwoorden – “Wel, wat voor kwaad heeft Hij gedaan?” Er was geen schuld in Hem, zij konden niets vinden. U kon reeds aan Zijn uiterlijk zien, dat Hij de reinste van alle mensen was, dat er rondom Hem een geest van zonde en ijdelheid was en dat alleen Hij heiligheid en waarheid was. Waarom zouden ze Hem dan wegleiden, temidden van boosdoeners en die gezegende handen en voeten aan het hout nagelen en Hem aan een kruis hangen? Bij heel Zijn onschuld was Hij zo vol vriendelijkheid geweest, meer dan vriendelijkheid, – vol van oneindige liefde voor de gehele mensheid, zelfs in Zijn diepste smart scheen er een eindeloze weldadigheid van Zijn gelaat, stralend als de zon. Hij zag op Zijn vijanden en Zijn blik was Koninklijk, maar ook teder: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen,” kwam van Zijn lippen. Hij zou hen geen kwaad doen, Hij niet; Hij zou hen niet vervloeken, hoewel Zijn vloek hen zou hebben doen verschrompelen. Hij keek hen zelfs niet dreigend aan, hoewel die dreiging Zijn bevrijding kon hebben bewerkt; Hij was te goed om kwaad met kwaad te vergelden. Deze vrouwen herinnerden zich wat voor leven Hij had geleid; hoe Hij de hongerigen had gevoed, misschien hadden sommigen van hen van de broden en de vissen gegeten; hoe Hij hun kinderen had genezen, hun doden opgewekt en de onreine geesten uit het lichaam van hun vrienden had weggestuurd. Hij had openlijk gepredikt in hun straten en Hij had nooit kwaadwilligheid geleerd, maar altijd vriendelijkheid en liefde. Hij was populair geweest en had op een bepaald moment aan het hoofd van de menigte gestaan, maar nooit had Hij Zijn macht gebruikt voor egoïstische doeleinden; in pracht was Hij door hun straten gereden, maar de pracht was eenvoudig en alledaags geweest; op een veulen, het jong van een ezel, had Hij gereden met kinderen als Zijn hovelingen, niet met het geluid van oorlogstrompetten, maar slechts met het roepen van kinderen: “Hosanna, gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren.” Waarom zouden ze Hem kruisigen? Hij had alleen maar goeds gedaan. Zijn edel voorkomen scheen de vrouwen veel te zeggen en zij vroegen aan elkaar: “Voor welke van Zijn werken zouden ze Hem willen doden? Voor welke van Zijn daden zouden ze Hem ter dood willen brengen?” Hij, de Vriend van de eenzamen, waarom moet Hij sterven? Nogmaals zeg ik, dat ik slechts de tranen van deze vrouwen kan aanbevelen. Het is geen wonder dat zij huilden en klaagden, toen ze de Onschuldige op weg zagen om te sterven.

Ik denk ook, dat dit huilen van de kant van de vrouwen een erg hoopgevende emotie was. Het was zeker veel beter dan de gevoelloosheid of de wreedheid van diegenen, die de bonte menigte vormden. Het toonde tederheid van hart en al is tederheid van hart slechts iets natuurlijks, toch kan het vaak dienen als het grondwerk waarop betere, meer heilige en geestelijke gevoelens geplaatst kunnen worden. Men maakt de tegenwerping dat mensen huilen, wanneer ze het verhaal horen van andere smarten naast die van Jezus en ik ben blij dat ze dat doen: moeten zij niet huilen met hen die huilen? Er wordt ook het bezwaar geuit dat deze natuurlijke sympathie in veel gevallen evenzeer het gevolg kan zijn van de bekwaamheid van de spreker, zoals het bij anderen ongetwijfeld het resultaat is van de muziek van het oratorium. Ik weet dat het zo is. Ik wil u laten zien dat alleen maar emotionele sympathie niet alles is, ook niet de helft, of een tiende, van wat nodig is; toch zou ik het jammer vinden als ik mezelf in staat achtte te denken aan de smarten van Jezus zonder emotie, terwijl het verdriet van andere mensen me wel raakt en ik zou enorm het feit beklagen als het inderdaad waar was, dat u allen, vooral u, vrouwen, zo verhard was, dat u aan een bloedende en stervende Jezus van Nazareth zou kunnen denken, zonder dat uw hart begint te smelten. De emotie is in elk geval goed, want als die afwezig was, zou u beroofd zijn van de menselijkheid en veranderd zijn in stenen. Het is hoopgevend, omdat het een deur opent waardoor iets beters naar binnen kan. Deze tederheid is een natuurlijke stam, die geschikt is om er iets veel beters op te enten. Wie kan huilen om de smarten van Christus kan misschien spoedig op weg zijn om te huilen om de zonde die de smart veroorzaakte, of hij kan misschien op weg zijn om te kunnen klagen, zoals Christus mensen vraagt om te klagen over die andere smarten en rampen, die de zonde over henzelf en hun kinderen brengt. Ik zou het emotionele ten opzichte van Christus niet te zeer willen benadrukken, noch de mensen willen vragen van Jezus’ dood een fontein van smart te maken, omdat het ook een bron van vreugde is. Ik zou die afgodische emotie willen afwijzen, die huilt voor een afschuwelijk beeld, of rouwt om een ontroerend schilderij, maar toch zou ik niet graag willen, dat mensen bij de gedachte aan het sterven van Jezus handelen, alsof zij stokken en stenen zijn, maar liever dat zij bewijzen, dat ze rouwen om Hem, Die zij hebben doorstoken.

Na dit alles gezegd te hebben, voegen we er nu aan toe dat van de kant van onze Here zo’n smart terecht werd tegengegaan, want al was het uiteindelijk naar de natuurlijke goedheid; het was slechts natuurlijk en er ontbrak een geestelijke uitnemendheid. Het is geen bewijs van het werk van de Geest in uw hart, dat u huilt als u het verhaal van de dood van Christus hoort, want misschien was u wel evenzeer geraakt, als u had gezien dat een moordenaar werd opgehangen. Het is niet het bewijs dat u werkelijk bent gered, omdat u steeds bewogen wordt tot heftige emoties, wanneer u de details van de kruisiging hoort, want de Bulgaarse wreedheden raakten u evenzeer. Ik denk dat het goed is, dat u bewogen bent, zoals ik eerder heb gezegd, maar het is slechts op een natuurlijke en niet op een geestelijke wijze goed. Ongetwijfeld zijn er velen, die meer tranen hebben vergoten om het dwaze verhaal van een verliefde dienstmeid in een lichtzinnige roman, dan ze ooit hebben vergoten om het verhaal van de Liefhebber van onze zielen. Hoewel zij emoties hebben ervaren, toen zij zich een beeld vormden van het lijden van Immanuël, hebben ze dat nog meer ervaren toen door de betoverende pen van de fantasie een of ander denkbeeldig tafereel werd geschetst van ingebeelde ellende. Nee, nee, deze natuurlijke sympathieën moeten niet zo aanbevolen worden, dat wij wensen dat u er voortdurend mee bezig bent; onze Here deed er goed aan om ze op een gezonde manier in te dammen.

Bovendien is zo’n gevoel over het algemeen erg vluchtig. Tranen van louter emotie vanwege de aanblik van het lijden van Christus worden vlug afgeveegd en vergeten. Wij weten niet of ooit één van deze vrouwen bekeerlingen van onze Here werden. We weten niet of van degenen, die samenkwamen in de bovenzaal sommigen deel hadden uitgemaakt van dit gezelschap van huilende vrouwen; dit waren vrouwen van Jeruzalem en de volgelingen van Christus bij Zijn dood, die Hem dienden, waren over het algemeen vrouwen uit Galilea. Zie hiervoor Mattheüs 27:54 en 56. Ik ben bang dat de meeste van deze sympathisanten uit Jeruzalem de volgende dag vergaten, dat ze de dag ervoor hadden gehuild. Ik kan het mis hebben, maar er ligt niets in het simpele feit van hun weeklacht over het lot van de Heiland, dat zou bewijzen dat ze Zijn wedergeboren volgelingen waren. De morgenwolk en de ochtendnevel zijn passende symbolen van zulke voorbijvliegende emoties.

Zulk huilen is ook in moreel opzicht krachteloos; het heeft geen effect op het verstand; het verandert het karakter niet; het veroorzaakt niet het wegdoen van zonde, ook schept het niet een echt reddend geloof in Jezus Christus. Veel tranen die worden vergoten onder het horen van krachtige preken, zijn verspilde vloeistof; de toespraak is voorbij en het verdriet is opgehouden. Er was geen werk van genade op het innerlijke hart, het was allemaal oppervlakkig werk en meer niet.

Het ergste hiervan is, dat zo’n geval vaak misleidend is, want mensen zijn geneigd om te denken: “Ik moet iets goeds in me hebben, want wat had ik een huilbui onder de preek en hoe teder voelde ik me van binnen, toen ik de beschrijving hoorde van Christus aan het kruis!” Ja en zo kunt u uzelf wikkelen in het geloof, dat u onder de invloed van de Heilige Geest bent, terwijl het uiteindelijk alleen maar een gewoon menselijk gevoel is. U zou de conclusie kunnen trekken: “Deze druppels stromen zeker uit een hart van vlees,” wanneer het slechts vloeistof is, dat gecondenseerd is op een hart van steen.

Dit gevoel kan ook iets veel beters in de weg staan. Jezus wilde niet, dat deze vrouwen voor het ene huilden, omdat ze voor iets anders moesten huilen, waar hun huilen vele malen meer nodig voor was. U hoeft niet te huilen, omdat Christus stierf; vele malen belangrijker is het, dat uw zonden het noodzakelijk maakten, dat Hij moest sterven. U hoeft niet te huilen om de kruisiging, maar huil om uw overtreding, om uw zonden die de Verlosser aan het vervloekte hout nagelden. Huilen om een stervende Heiland is het geneesmiddel beklagen; het zou verstandiger zijn om vanwege de ziekte te jammeren. Huilen om de stervende Heiland is te vergelijken met het met tranen nat maken van het chirurgenmes; het zou beter zijn te jammeren om die groeiende poliep, die door dat mes moet worden weggesneden. Huilen om de Here Jezus, terwijl Hij naar het kruis gaat, is huilen om datgene wat de aanleiding is tot de hoogste vreugde, die ooit aarde en hemel hebben gekend; uw tranen zijn daar nauwelijks nodig; ze zijn natuurlijk, maar een diepere wijsheid zal maken dat u ze allemaal wegwrijft en dat u met blijdschap Zijn overwinning over de dood en het graf bezingt. Als we moeten doorgaan met onze trieste emoties, laten we dan klagen dat we de wet hebben overtreden, die Hij zo met pijn volbracht. Laten we rouwen, omdat we ons de straf op de hals hebben gehaald, die Hij zelfs tot de dood toe moest ondergaan. Jezus wenste, dat ze niet zozeer naar het uiterlijke van Zijn lijden keken, maar naar de verborgen innerlijke oorzaak van dat uiterlijke verdriet, namelijk, de overtredingen en de ongerechtigheden van Zijn volk, die het kruis op Zijn schouders hadden gelegd en Hem omringd hadden met vijanden.

II. Nu gaan we over van het “Weent niet” naar het “WEENT”. Moge God de Heilige Geest ons helpen om hierbij een tijd lang stil te staan tot nut van onze zielen. Hoewel Jezus het ene kanaal voor de tranen sluit, opent Hij een ander en breder. Laten we ernaar kijken.

Ten eerste, toen Hij zei: “Weent om uzelf” bedoelde Hij, dat zij de zonde moesten beklagen, die Hem had gebracht waar Hij was, omdat ze zagen, dat Hij was gekomen om ervoor te lijden; Hij wilde, dat ze huilden, omdat die zonden hen en hun kinderen in een nog diepere ellende zouden brengen. U weet, dat vlak voordat Hij deze opmerkelijke woorden uitsprak, de mannen, de vaders en de zonen van deze vrouwen met luide stem hadden geroepen: “Kruisig Hem.”  Toen Pilatus water had genomen en zijn handen had gewassen om te laten zien, dat hij onschuldig was aan het bloed van Jezus, hadden zij hun volk en hun ongeboren kinderen met de vloek vervloekt, die op zo’n daad volgt. “Toen antwoordde heel het volk, Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen;” en hoewel deze vrouwen klaagden en rouwden, had zich boven hun hoofd de onweerswolk van de Goddelijke toorn samengetrokken, vanwege de mannen, die namens het volk hadden gesproken. Jezus wijst ernaar en zegt: “Huil om de nationale zonde, huil om de nationale vloek, die zeker over u zal komen, omdat u de Rechtvaardige ter dood brengt.” Ja, zijn betekenis ging nog dieper, want al degenen rondom Hem waren in een bepaald opzicht schuldig aan Zijn dood; u en ik en heel de rest van de mensheid zijn, ieder voor ons deel, de oorzaak van de kruisiging van de Heiland. O, broeders en zusters, dit is de reden waarom we moeten huilen, omdat we de Goddelijke wet hebben overtreden en het onmogelijk hebben gemaakt dat we gered werden, behalve dan wanneer Jezus Christus zou sterven. Als wij niet geloven in Jezus Christus, hebben we deze reden om te weeklagen, dat onze zonde op ons blijft tot op het huidige ogenblik. Die vloek, die de Heiland verpletterde, totdat Hij zei: Eloï, Eloï, lama sabachthani, rust op sommigen die hier vanmorgen zijn. O zielen, u hoeft geen medelijden te hebben met de stervende Christus, maar heb medelijden met uzelf. Op uw eigen ik rust uw zonde en uw kinderen die onbekeerd opgroeien, verhard in de opstand tegen God door uw voorbeeld, – hun zonden rusten ook op hen. Dit is de overweldigende reden dat u dient te huilen. U, gelovigen, van wie de zonde is afgewenteld, u, die vergeving hebt gekregen ter wille van Zijn naam, klaag, dat u gezondigd hebt en rouw met uw vreugde om de vergeven schuld, dat Christus de last moest dragen die u opééngehoopt hebt, dat Hij de straf moest dragen, die u verdiende. In alle opzichten broeders, is er een overvloedige reden voor smart vanwege de zonde – een zoete smart van het volk des Heren en een bittere smart van diegenen, die tot nu toe geen deel hebben aan het gevolg van Christus’ lijden, maar die niettemin deel hebben aan de misdaad, die de Zoon van God doodde.

Ik vraag u nu opnieuw de reden te bekijken waarom onze Here hen vroeg te huilen. Het was in de eerste plaats om hun zonde, maar het was vervolgens om de naderende straf voor hun zonden. De straf voor de nationale zonde van de Jood was verstrooid te worden uit zijn land en de totale vernietiging van zijn heilige stad; terecht spreekt onze Heiland hierover in een vreselijke taal, want onder de gehele de hemel en in de gehele geschiedenis was er nooit zo’n schouwspel van ellende, als de belegering en vernietiging van Jeruzalem. Ik hoef u er geen schets van te geven, omdat u bekend moet zijn met dat pijnlijke onderwerp waarin alle gruwelen in één gecombineerd lijken, in hun meest erge vorm. Nooit was er iets ergers, ik vraag me af of er ooit iets even ergs is geweest. Maar zoals ik heb aangeduid, keek onze Here verder dan het Romeinse zwaard en het bloedbad van de Joden. In Zijn prediking weet u vaak niet of Hij spreekt over de belegering van Jeruzalem of over de oordeelsdag, want de één was in Zijn gedachten zozeer een voorafschaduwing, een generale repetitie en type van de ander, dat Hij in Zijn taal dikwijls de twee in één lijkt te laten smelten. Hij heeft deze morgen de bedoeling niet om tot u en tot mij over het belegerde Jeruzalem te spreken, maar van die dag van toorn, die vreselijke dag, wie van ons kan de komst daarvan verdragen? Op dat punt is er genoeg reden om te huilen, want als die dag komt, zal Hij sommige mensen in zo’n toestand vinden, dat het beter voor hen geweest zou zijn als ze nooit waren geboren. Wanneer het vreselijke vonnis van de Rechter zal komen: “Ga weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor de duivel en zijn engelen,” dan zullen ze de onvruchtbare schoot prijzen en de borst waaraan nooit een kind heeft gezogen. Dan zullen de onboetvaardige zondaars bitter uitroepen: “Vervloekt zij de dag waarop ik werd geboren: laat de dag waarop mijn moeder mij ter wereld bracht, nooit worden geprezen. Vervloekt zij de man, die mijn vader de boodschap bracht en zei: Een zoon is u geboren, waarmee hij hem blij maakte.” Ze zullen in hun handen wringen van benauwdheid en hun bestaan vervloeken en wensen, dat ze nooit het licht hadden gezien. Zo vreselijk zal de ondergang van de goddelozen zijn, dat moeders, die de geboorte van hun kinderen zagen als de vervulling van hun vreugde, zullen wensen dat ze onvruchtbaar waren geweest en nooit een baby aan hun borst hadden gedragen; ze zullen diegenen gelukkig prijzen die zonder kinderen waren, die ze misschien in hun hart tijdens hun leven, dat voorbij is, minachtten. Het bestaan is op zich een zegen, maar wat zal de ellende zijn, die de mensen laat wensen dat ze nooit hadden geademd? Helaas is dit toch de toestand van de menigten, terwijl ik nu tot u spreek en zo zal spoedig ook de toestand zijn van sommigen, die mij nu aankijken, behalve dan wanneer ze berouw hebben! Helaas! Helaas! Huil om uzelf en om uw kinderen!

Overvloeiend van verdriet ging onze Here verder met die ontroerende stem van Hem, door te zeggen dat ze hun tranen moesten bewaren voor diegenen, die weldra zouden wensen vernietigd te zijn, maar dat tevergeefs zouden wensen. “Dan zullen de mensen beginnen te zeggen tot de rotsen, val op ons en tot de heuvelen, bedek ons.” Het vallen van de berg zou hen vermalen tot poeder en zij wensten dat: het neerkomen van de heuvel boven op hen zou hen begraven in een diepe afgrond. Ze wilden liever voor eeuwig ommuurd worden in het binnenste van de aarde, dan dat ze moesten zien naar het gelaat van de grote Rechter. Ze vroegen om op staande voet verpletterd te worden, of om levend begraven te worden, liever dan dat ze de straf van hun zonden zouden voelen. Dan zal het Woord des Heren vervuld worden, gesproken door Zijn dienstknecht Johannes: “En in die dagen zullen mensen de dood zoeken en die niet vinden en ze zullen verlangen om te sterven en de dood zal van hen vluchten.” Openbaring 9:6. Ach, heren, uitroeiing is een te grote gunst om die te geven aan de goddelozen. De aarde zal geen erbarmen hebben met die mensen, die haar verontreinigden en haar Here verwierpen. De bergen zullen antwoorden: “We zullen op Gods verzoek vallen, maar niet op het verzoek van Zijn vijanden,” en de heuvels in hun gevoelloze stilte zullen antwoorden: “We kunnen het niet en als we het zouden kunnen, zouden we u niet willen verbergen voor de gerechtigheid die uzelf moedwillig hebt uitgedaagd.” Nee, er zal geen schuilplaats voor hen zijn, geen vernietiging waarin ze kunnen vluchten: de hoop daarop zou een hemel zijn voor de verdoemden. O, konden ze die maar verwachten, maar het moet niet en zal niet zo zijn. Hun roep om vernietiging zal tevergeefs zijn. Nu, als u tranen hebt om een stervende Jezus, bewaar ze dan voor diegenen, voor wie de dood slechts het begin is van alle kwaad! Als u verdriet hebt om Hem, tot Wie ze zeiden: “Gezegend zij de schoot die U heeft gedragen en de borsten die Gij hebt gezoogd,” heb dan nog meer tranen voor diegenen die het uur zullen vervloeken waarin zij werden ontvangen. Hier hebt u nu inderdaad een onderwerp dat de tranen van volkeren vraagt, – zielen die zonder hoop op genezing verloren zijn en de vernietiging zelf als een zegen zoeken, terwijl ze beginnen aan smeekbeden van onuitsprekelijke benauwdheid, die nooit zal ophouden en die nooit van nut zal zijn.

Dan gaat onze Here verder met het geven van een wonderlijke parallel en een contrast tussen Zijn lijden en datgene wat beklaagd moet worden, want hij zegt: “ Als ze dit aan het groene hout doen, wat zal met het dorre geschieden?” Ik veronderstel dat Hij bedoelde: “Als Ik, Die geen opstandeling ben tegen Caesar, zo moet lijden, hoe zullen dan diegenen lijden, die door de Romeinen bij de belegering van Jeruzalem werkelijke opstand wordt aangerekend?” Hij bedoelde vervolgens te zeggen: “Als Ik, Die geheel onschuldig ben, niettemin op zo’n wijze ter dood gebracht moet worden, wat zal er dan van de schuldigen terecht komen?” Als het vuur woedt in het bos, dan knetteren de groene bomen, die vol sap en vocht zijn, als stoppels in de vlam, hoe zullen dan de oude dorre bomen branden, die al tot op de kern verrot zijn en veranderd zijn in zacht hout en zo klaargemaakt zijn als brandstof voor de oven. Als Jezus, Die geen zonde had, maar vol is van het leven van onschuld en van het sap van heiligheid, zo lijdt, hoe zullen zij dan lijden, die reeds lang in zonde dood zijn en die verrot zijn door ongerechtigheid? Zoals Petrus het op een andere plaats zegt: “Want de tijd is gekomen, dat nu het oordeel moet beginnen bij het huis van God” en als het eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van diegenen, die het evangelie van God niet gehoorzamen? En als de rechtvaardigen ternauwernood ontsnappen, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?”

Let er goed op dat het lijden van onze Here, hoewel in sommige opzichten erger dan alle denkbare ellende, toch een paar punten in zich heeft, waarin zij een voordeel heeft boven het leed van de verloren zielen. Want, ten eerste wist onze Here, dat Hij onschuldig was en daarom ondersteunde Zijn rechtvaardigheid Hem. Wat Hij ook leed, Hij wist dat Hij het helemaal niet verdiende, Zijn geweten knaagde niet, Hij had geen benauwdheid door wroeging. Nu, de angel van de toekomstige straf zal liggen in de onloochenbare overtuiging, dat het terecht verdiend is. Als er in de hel één ellende meer was dan een verloren ziel verdiende, dan zou dat werken als opium voor zijn pijn, maar de rechtvaardigheid van elke kwelling zal de beet van de worm zijn, de scherpte van het zwaard. Geen droom van onschuld, of inbeelding van eigengerechtigheid, zal de oordeelsdag overleven, maar het geweten zal wakker geschud worden en bewapend worden om haar werk te doen; de goddelozen zullen hun schuld bemerken en er zich aan vastklemmen. Dit zal hun straf des te zwaarder maken.

De uiteindelijk onboetvaardige mensen zullen gekweld worden door hun eigen hartstochten, die van binnen in hen woeden als een hel, maar onze Here had hier helemaal geen last van. Er was geen kwaad in Hem, geen begeerte naar het kwaad, geen egoïsme, geen opstandig hart, geen boosheid of ontevredenheid. Een mens waarin geen kwade hartstocht aangestoken kan worden, kan deze felle pijnscheuten, waarmee de woedende zonde de ziel verscheurt, niet kennen. Trots, eerzucht, begeerte, kwaadaardigheid, wraak, deze zijn de brandstof van het hellevuur. De ego’s van de mensen, niet de duivels, zijn hun kwelgeesten; hun innerlijke lusten zijn wormen die nooit sterven en vuren die nooit kunnen worden gedoofd: er zou niets van dit alles in onze Goddelijke Here kunnen zijn. Nogmaals, verloren zielen haten God en hebben de zonde lief, maar Christus heeft altijd God liefgehad en de zonde gehaat. Nu, het kwaad liefhebben is een ellende; als de zonde ontmaskerd is en gekend wordt, is ze de hel. Het is het voortduren van de liefde voor het kwaad in de ziel, die de eeuwige duur van de verloren toestand van de mensen veroorzaakt, maar hoewel de heilige Jezus door een lijden heenging, dat het bevattingsvermogen te boven gaat, kon Hij toch de pijnscheuten niet ervaren die voortkomen uit het haten van het goede en het liefhebben van het kwaad. Hij was de groene boom en de goddelozen waren de dorre bomen; als echter de onschuldige zo lijdt, met wat voor pijn zullen dan de schuldige zielen gekweld worden door hun knagend geweten?

Onze Here Jezus Christus wist dat elke pijnscheut die Hij doormaakte, er was ten goede van anderen: Hij verdroeg het blij, omdat Hij zag dat Hij bezig was een talloze menigte te redden van het ten onder gaan in de put: maar er ligt geen verlossende kracht in het lijden van de verlorenen, zij helpen niemand, of brengen nooit een plan van weldadigheid tot stand. De grote God heeft goede bedoelingen met hun straf, maar zo’n doel ligt ver bij hen vandaan.

Onze Here had voor Zichzelf een beloning, ter wille waarvan Hij het kruis verdroeg, de schande niet achtende, maar de uiteindelijk veroordeelden hebben geen uitzicht op een beloning of hoop op het opstaan uit hun vernietiging. Hoe zouden ze het ook kunnen verwachten? Hij was vol hoop, zij zijn vol wanhoop. “Het is volbracht” gold voor Hem, maar er is geen “Het is volbracht” voor hen.

Bovendien lag de oorzaak van hun lijden bij henzelf, hun zonde was van henzelf. Hij maakte worstelingen door, omdat anderen overtredingen hadden begaan en Hij hen wilde redden. Hun lijden was door henzelf gekozen, want zij waren er niet van te overtuigen hun zonden los te laten, maar Hij bloedde vanuit de noodzaak der liefde – de beker kon niet van Hem worden weggenomen als Zijn volk verlost moest worden. De kwellingen van de verlorenen worden hen door henzelf aangedaan; ze zijn zelfmoordenaars van hun zielen, het vergif in hun aderen is door henzelf gemaakt en door henzelf geïnjecteerd. Ze kwellen zichzelf met zonde, waar ze zich aan vastklemmen, maar het behaagde de Vader Zijn Zoon te verbrijzelen en de noodzaak voor Zijn verbrijzeling lag niet in Hemzelf, maar in anderen.

Lieve vrienden, ik denk dat ik nu genoeg gezegd heb over deze pijnlijke zaak om u te verzekeren, dat de meest vreselijke waarschuwing aan onboetvaardige mensen in de hele wereld de dood van Christus is, want als God Zijn eigen Zoon niet spaarde, op wie slechts de toegerekende zonde was gelegd, zal Hij dan zondaren sparen, wier zonden feiten zijn en van henzelf. Als Hij Hem ter dood bracht, Die slechts in de plaats van de zondaar stond, zal Hij dan de onboetvaardige zondaar vrijuit laten gaan? Als Hij, Die altijd de wil van Zijn Vader deed en gehoorzaam was, zelfs tot de dood,  in de steek gelaten moest worden door God, wat zal er dan terecht komen van diegenen, die Christus verwerpen en leven en sterven als vijanden van de Allerhoogste? Hier is reden om te huilen en zeer ernstig zou ik willen zeggen – God helpe mij het zo te zeggen, dat u het mag ervaren – : de vreselijkste gedachte is, dat wij misschien zelf in een toestand van schuld voor God zijn en ons haasten naar het oordeel, dat Christus heeft voorzegd. O, om daaraan te denken, dat binnen de komende zes maand – nee, u mag het zo lang nemen als u wilt – dat binnen de komende 50 jaar sommigen van ons de heuvelen zouden moeten vragen ons te bedekken en zouden wensen, dat we nooit geboren waren. Wat een afschuwelijk vooruitzicht! En toch, als ons hart niet vernieuwd wordt en we niet tot gelovigen in Jezus Christus worden gemaakt, zal dat zeker ons noodlot zijn. Denk ook aan uw kinderen, die rondom u opgroeien, die in staat zijn om te begrijpen en verantwoordelijk zijn voor hun daden. O, als ze leven, zoals ze nu leven en sterven, zoals ze nu zijn, dan mag u wensen, dat zij u nooit gegeven waren en dat ze nooit uw naam hadden gedragen. Denk hieraan en huil. Geliefde vrienden, als de Here u de juiste hartsgesteldheid gaf, zou u nauwelijks denken aan de toestand van een onbekeerd persoon zonder het diepste medelijden. U zou geen vloek op straat horen zonder dat u de tranen in de ogen springen.

Dat was een vreselijk schouwspel, wat ik u nu net heb geschilderd – onze Here, Die Zijn kruis draagt en de vrouwen, die huilen, maar hoeveel vreselijker is het schouwspel hier voor mij! Ik zie een ziel, die het instrument van zijn eigen vernietiging in zich meedraagt en hij gaat ermee verder naar zijn ondergang! De zonde is het kruis, waaraan de ziel zal worden vastgemaakt; gewoonten en verdorvenheden zijn de nagels. De ziel draagt zijn zonde en vindt het fijn die te dragen. Zie, hij is op weg naar de executie, maar bij elke stap lacht hij. Elke stap, die hij zet, brengt hem dichter bij de hel en toch maakt hij zich vrolijk. Kijk, de verdwaasde scheldt op de stem, die hem waarschuwt en elk scheldwoord, dat hij uitspreekt, laat zijn schuld toenemen. Kijk vooruit naar zijn einde, zijn nooit ophoudend einde; kijk er naar met een kalme, betraande blik: is het niet een afschuwelijk schouwspel? Maar hoe zou het zijn als u uzelf moest zien als in een visioen, of uw kind moest zien in de spiegel van de profetie! Als het uw zaak betreft, vraag ik u dringend berouw te hebben van uw zonde, uw toestand te beklagen en naar Christus te vluchten om een schuilplaats; als het uw kind betreft, geef dan de hemel geen rust, pleit voortdurend bij de genadetroon, totdat u een zegen van God omlaag hebt gebracht over uw nakomelingen. Houd nooit op met bidden, totdat uw zonen en dochters veilig aangeland zijn op de Rots der eeuwen en daar zo beveiligd zijn, dat ze geen andere rots nodig zullen hebben om hen te verbergen op de dag, wanneer Christus zal komen. Ik vraag u dringend, geliefde christenvrienden, vraag om tederheid ten opzichte van zondaren, ten opzichte van alle zondaren en laat uw tederheid gezien worden in een onophoudelijke inspanning en in een heilige sympathie ten opzichte van de dwalenden.

Helaas, ik heb maar gestotterd en gestameld, vergeleken met de manier, waarop ik hoopte gesproken te hebben. Ik heb mij misschien gebrekkig uitgedrukt, maar God kan het woord niettemin zegenen. Het onderwerp is een engelentong waardig; Christus Zelf is nodig om het volledig uit te leggen. Moge God het door Zijn eigen Geest aan uw hart uitleggen in de rust van deze middag.  Amen.