Waarom sommige zoekenden niet gered worden
>>PDF<<
Een toespraak, bedoeld om te lezen op zondag 5 mei 1895, gehouden op zondagavond 8 mei 1887 door C.H. Spurgeon.
“Zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en Zijn oor niet onmachtig om te horen, maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort.” Jesaja 59:1,2
Er zijn sommige mensen die niet gered worden, hoewel we verwacht zouden hebben, dat zij lang geleden bekeerd zouden zijn. Onze tekst legt de reden uit; laten wij dus zonder inleiding meteen daartoe overgaan.
I. Ten eerste, laten wij nadenken over het TOEGEGEVEN FEIT!
De mensen aan wie ik nu speciaal denk, zijn hoorders van het evangelie en bovendien ijverige hoorders. Hun zitplaats is zelden onbezet en zij behoren niet bij degenen die tijdens de preek gaan slapen. Zij genieten niet van de zondag op de manier van de landman, die zei dat hij die dag het prettigst vond, omdat hij naar de kerk kon gaan, zijn voeten kon optrekken, in slaap kon vallen en aan helemaal niets meer dacht. De mensen over wie ik het heb, luisteren echt naar wat de prediker te zeggen heeft; zij zijn oplettend en proberen in hun geheugen de waarheden te onthouden die hij predikt. Wanneer ze thuis zijn, praten ze zelfs over de opvallende gedeelten, als die er waren, in wat ze hebben gehoord. U zou denken dat zulke mensen een zegen van het evangelie zouden krijgen; toch krijgen ze die niet. Ze luisteren nu al jaren naar een ernstige prediker; zij zouden niet graag iemand horen die niet ernstig was. Zij hebben wat meer onderscheiding gekregen in hun smaak; zij weten wat het evangelie is en zouden er geen belang bij hebben aanwezig te zijn in een dienst, waarin het evangelie niet duidelijk uiteengezet werd; toch worden ze ondanks dit alles niet gered. Zij staan buiten in de regenbui en toch zijn zij niet nat. Ze zijn als de vacht van Gideon, volkomen droog, terwijl heel de grond doordrenkt was met de dauw. Dit is een vreemde situatie, maar helaas! volstrekt niet ongewoon. We zouden niet hebben gedacht dat er zulke mensen konden bestaan, maar we worden genoodzaakt te geloven dat ze er zijn, want we lopen ze herhaaldelijk tegen het lijf, mensen die vaak onder de klank van het evangelie zitten en die het toch nooit horen met de oren van hun hart. Het licht schijnt op hun ogen en toch zien ze het niet, want daar lijken dikke schubben te zitten om de stralen van de zon voor hen te verbergen.
U zult misschien nog meer verrast zijn, wanneer ik eraan toevoeg dat er sommige mensen zijn die verdergaan dan het horen en toch niet behouden worden. Zij zijn tot op zekere hoogte mannen van gebed geworden; worden ze niet beschreven in het hoofdstuk dat ik u voorlas? “Wel zoeken zij Mij dagelijks en hebben een welgevallen aan de kennis Mijner wegen, als een volk dat gerechtigheid doet en de verordeningen van zijn God niet veronachtzaamt. Zij vragen Mij rechtvaardige verordeningen, zij hebben er een welgevallen aan tot God te naderen.” Deze mensen zijn in zo’n geestestoestand dat, als zij naar hun zaak zouden gaan zonder het opzeggen van een formuliergebed, zij de hele dag door niet op hun gemak zouden zijn. Wat meer is, het is niet alleen een formuliergebed; in sommige gevallen is er een mate van leven, verlangen en ernst in hun gebed. Deze morgen zuchtte nog één van hen, toen de preek voorbij was en hij zei: “O, kon ik maar een vriend van God zijn!” En een paar zondagavonden geleden viel degene over wie ik nu spreek, toen hij thuiskwam in zijn eigen binnenkamer op zijn knieën en vroeg God het woord aan zijn ziel te zegenen. Ditzelfde overkwam hem tien of zelfs twintig jaar geleden; hij is vaak wakker geschud en op zijn knieën gedreven in gebed; toch is hij niet verdergegaan, maar blijft in zijn eigen gedachten nog steeds een besluiteloze, aarzelende persoon aan de grenzen van het Koninkrijk en toch niet in het Koninkrijk, bijna overtuigd en toch niet geheel overtuigd een christen te zijn. U weet, geliefde toehoorders, en ik hoef het u nauwelijks te vertellen, dat een mens die bijna eerlijk is, een schurk is, en dat de mens die bijna een christen is, een onchristelijk persoon is. Er was een man die bijna werd gered uit een vuur, maar hij werd verbrand; er was iemand anders die bijna werd genezen van een ziekte, maar hij stierf; er was iemand die bijna gratie kreeg, maar hij werd opgehangen; en er zijn er velen in de hel die bijna gered werden.
Ik spreek nu niet op goed geluk; ik weet dat bij sommige van mijn meest veelbelovende hoorders het precies is, zoals ik het beschrijven heb; zij horen inderdaad het evangelie en zij bidden inderdaad tot God en toch zijn zij niet verder gegaan dan deze uiterlijke godsdienstoefeningen; ze hebben niet op de Here Jezus Christus vertrouwd en hebben Hem niet in hun hart ontvangen als hun eigen persoonlijke Heiland
Ik weet ook dat deze mensen zeer teleurgesteld zijn in zichzelf; niet in alle opzichten, want zij weten in grote mate waar de schuld ligt, maar toch hadden ze betere dingen van zichzelf verwacht. Als iemand hen tien, twaalf, of twintig jaar geleden verteld had, dat zij zouden zijn waar ze nu zijn, dan zou elk van hen gezegd hebben: “Ik hoop dat dat niet het geval met mij zal zijn; ik vertrouw erop, dat lang voor de tijd die u noemt, ik mijn lot zal delen met het volk van God en behouden zal worden in de Here met een eeuwige redding.” Zij hopen nog steeds, maar hun hoop is verstijfd tot twijfel en hun twijfel is verzuurd tot wanhoop en ik ben erg bang, dat die wanhoop hen in een nog grotere zonde leidt.
Ik wil speciaal tot deze vrienden spreken; ik zal dat doen met veel vriendelijkheid van hart voor hen, maar ik wens het ook te doen met eenzelfde getrouwheid, terwijl ik de hele tijd bid, dat hetgeen ik zeg, hen zal helpen te ontsnappen uit hun tegenwoordige onbevredigende en onveilige positie.
II. Zo vraag ik nu in de tweede plaats hun aandacht voor DE GESUGGEREERDE EN WEERLEGDE AANTIJGING. Sommigen is ingefluisterd dat, voor zover zij niet gered worden, hoewel zij zich onder de reddende inzettingen hebben gesteld en hoewel ze redding hebben gezocht, de redding misschien niet zo gemakkelijk verkregen kan worden als vroeger het geval was en dat Christus hen misschien niet kan redden, zoals Hij anderen gered heeft.
Let op het eerste woord van onze tekst: “Zie.” Dit is als ons nota bene; let goed op, kijk deze kant op, Ecce: “Zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en Zijn oor onmachtig om te horen.” U wordt opgeroepen hier op te letten, het duidelijk te zien en er geen twijfel over te hebben. Als u niet behouden wordt, komt dat niet omdat God niet in staat is u te redden, ook komt dat niet omdat Hij niet genegen is uw gebeden te horen.
Luister toch naar dit woord, want het is God Zelf, Die het spreekt. Hij weet of Zijn hand verlamd is en of Zijn oor doof is; Hijzelf verklaart dat Zijn hand niet te kort is om te redden en dat Zijn oor niet onmachtig is om te horen. Als u enige twijfel hebt over dit feit, dan beveel ik u aan het voor uzelf te testen; kom in geloof tot Jezus en zie of Hij u zal redden. We hebben daarnet gezongen:
“Waag het met Hem, waag het helemaal” ,
en als u denkt dat het een waagstuk is, als u zich inbeeldt, dat het bloed van Christus u misschien niet kan reinigen of dat de Geest van God u niet kan vernieuwen, kom en stel de zaak op de proef. Durf nu uzelf aan de voeten van Jezus te werpen en te zeggen: “Ik geloof dat U mij kunt redden, en ik vertrouw U als mijn Heiland.” Als Hij u niet redt, als Hij dat niet kan, hebt u het tenminste geprobeerd, maar ik smeek u met nadruk te luisteren naar deze tekst; sluit uw oren en uw hart niet voor de boodschap ervan: “Zie, zie, zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen en Zijn oor onmachtig om te horen.”
Dit gedeelte bewijst dat de macht om te redden bij God ongeschonden blijft. Net zoals Hij vroeger grote zondaren vergaf door het verzoenende offer van Zijn zeer geliefde Zoon, zo kan Hij nu grote zondaren vergeven. Hij vergaf de stervende dief en Hij kan u vergeven. Alle soort van zonde en godslastering is de mensen vergeven en alle soort van zonde en godslastering kan u vergeven worden. Al had u een heel leven doorgebracht in dronkenschap, of onkuisheid, of oneerlijkheid, of welke andere vorm van kwaad ook, al was u grijs geworden in de dienst van de zonde en satan:
“er is een fontein gevuld met bloed,
stromend uit Immanuëls zij;
en zondaren ondergedompeld in die vloed,
verliezen – nog steeds, nog steeds – al hun zondige smetten.”
Er is dezelfde kracht bij God om zonden te vergeven als vroeger, want het bloed van Jezus is even krachtig om te reinigen als ooit.
Let er ook op dat er dezelfde kracht van de Heilige Geest is om uw natuur te veranderen als ooit. Hij die Saulus van Tarsus veranderde van een vijand in een apostel, kan precies hetzelfde met u doen. Vanouds werd bekering vergeleken met het opwekken van de doden, en Hij, Die menige dode ziel heeft levend gemaakt, kan uw dode ziel levend maken en u opwekken uit de doden. Het werd ook een nieuwe schepping genoemd en Hij, Die alle dingen nieuw maakte in andere mensen, kan alle dingen nieuw maken in u.
Kijk heren, als u denkt dat God vandaag de dag geen zonde kan vergeven, zoals Hij dat in vroegere tijden deed, dan sta ik hier als een levende getuige van het tegenovergestelde, want ik weet dat Hij mij vergeven heeft. Het heeft me altijd verbaasd, maar ik denk niet dat ik me ooit in mijn leven zozeer verwonderd heb over het feit dat ik een kind van God ben dan ik me nu verwonder. Zevenendertig jaar geleden werd ik gedoopt in de heilige Naam en ik aanbad toen de genade van God, maar niet zoveel als ik nu doe. Wat ik die genade verschuldigd ben, kan ik onmogelijk onder woorden brengen. Elke keer als ik tot u predik, voel ik mij onwaardig voor mijn heilig ambt en zou ik er graag voor weglopen als ik zou durven, maar wee mij, indien ik het evangelie niet predik. Toch leg ik getuigenis af van het feit dat de genade van God, die in staat was mij te redden, in staat is u te redden. Hier, geef mij uw hand, u die beeft, geef mij uw hand! Ik wens, dat ik de galerijen en het gedeelte daar beneden rond kon gaan en uw hand vast kon pakken en tot een ieder van u kon zeggen: “Mijn broeder, mijn zuster, de Here kan u redden, Hij kan u redden; ik ben getuige, dat Hij u kan redden, omdat Hij mij gered heeft. Zijn hand is niet te kort, dat Hij niet kan redden.”
Maar ik hoef niet alleen van mijzelf te spreken; als het gepast was, zou ik honderden, ja duizenden mensen, die deze avond in deze dienst aanwezig zijn, kunnen vragen op te staan en te getuigen dat de Here hen redde en dat zij vast geloven dat, na wat er in hen bewerkt is, geen geval buiten het bereik van de almachtige genade valt. Kom nu mee; geef God niet de schuld alsof het niet gered worden het gevolg was van gebrek aan kracht van de kant van God de Vader, God de Zoon, of God de Heilige Geest, want dat is niet zo.
U zegt dat het dan gebrek aan wil moet zijn, maar dat is het niet, want de bereidheid van de Here om te horen blijft dezelfde als altijd. U wordt in de tekst opgeroepen te zien dat Zijn oor niet onmachtig is, dat het niet kan horen. U weet dat er niemand zo doof is als degenen die niet willen horen, en als God besloot uw gebeden niet te horen dan zou Hij inderdaad een onmachtig oor hebben. Maar Hij heeft niet besloten uw gebed te weigeren; u kunt onbereidwillig zijn om te bidden, maar God is niet onbereidwillig om te horen. “Als u Hem zoekt, zal Hij door u gevonden worden.” “Zoekt de Here, terwijl Hij zich laat vinden, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.” “Want een ieder, die bidt ontvangt en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.” Als u op Gods manier wilt komen, uzelf aan de voeten van Christus werpt en roept om genade ter wille van Hem, dan zult u het krijgen, even zeker als er een God in de hemel is. Hij weet, dat ik niet lieg wanneer ik aanbied borg te zijn voor mijn Meester dat Hij Zijn belofte zal houden: “Een ieder, die de naam des Heren aanroept zal gered worden;” en bij dat “een ieder” bent u inbegrepen. Roep Zijn naam aan en bewijs voor uzelf de waarheid van de belofte.
Misschien stelt iemand de vraag: “Als wat u mij vertelt, waar is, hoe komt het dan dat ik, die werkelijk hoor en zoek en bid, niet gered word?” Nu wil ik graag proberen dat op te sporen.
III. Daarom zal mijn derde deel zijn: DE BESCHULDIGING BENADRUKT EN UITGELEGD.
Als u mij toestaat, zal ik u aanspreken zoals een dokter dat zou doen. Er is iets met u aan de hand en u wilt weten wat het is. Ik zal misschien iets moeten onderzoeken en nogal diep moeten gaan; als u werkelijk verlangt een zegen te ontvangen, als er iets is van wat ik zeg, dat op uw geval slaat, wilt u dan zo vriendelijk zijn om het ter harte te nemen? Zelfs als het erg persoonlijk zou lijken en het u boos zou maken, dan kan ik dat niet helpen. U weet dat goede blaren geen leuke dingen zijn en toch kunnen ze erg noodzakelijk zijn. (volgens de geneeskunde in 1887. Vert.) Ik wil, als ik dat kan, ontdekken hoe het komt dat u geen vrede met God verkregen hebt. De aanwijzing die mij in mijn zoektocht leidt, staat in het tweede vers van mijn tekst: “Uw ongerechtigheden hebben scheiding gemaakt tussen u en uw God en uw zonden hebben Zijn aangezicht voor u verborgen, zodat Hij niet hoort.”
Nu, luister. Uw beschuldiging tegen God kan zich tegen u keren. U dacht dat Gods hand te kort was, dat die niet kon redden, maar het is uw hand, die te kort is, want u hebt uw hand niet op Christus gelegd. U hebt uw zonden niet meegenomen naar Hem toe om weggedaan te worden; u hebt zich niet tot God gewend met uw gehele hart; ú hebt te korte handen, maar de Here niet. U zei dat Gods oor onmachtig was. Nee, nee, nee, het is uw oor dat onmachtig is; u heb niet gehoord wat God de Here gezegd heeft tegen u; u bent niet gehoorzaam geweest aan de hemelse boodschap. Al het kwaad ligt bij uzelf, niet bij God, en tot slot zal, als u niet gered wordt, de schuld niet op de Heiland rusten, maar op uzelf. Dit is de leer die we prediken: als een mens gered wordt, moet alle eer aan Christus worden gegeven, maar als een mens verloren gaat, moet heel de blaam op hemzelf worden gelegd. U zult alle echte theologie samengevat zien in deze twee korte zinnen: de redding is helemaal door de genade van God, de verdoemenis is helemaal door de wil van de mens.
De echte reden waarom u geen vrede gevonden hebt, u, die die vrede gezocht hebt, is de zonde; niet uw zonden als abstract begrip, want “al zouden uw zonden zijn als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Geen zonde, wat die ook moge zijn, zal enig mens verderven, als hij om genade tot Christus gaat. Hoewel u zwart bent door de ongerechtigheid als de middernacht in de hel, staat toch Christus gereed, als u tot Hem zult gaan om u te reinigen. Het is uiteindelijk de zonde, die aan de deur ligt en uw weg naar de Heiland blokkeert.
Ten eerste kan het een onbeleden zonde zijn. Sta mij toe te vragen of u een volledige en complete belijdenis van uw zonden hebt afgelegd voor God. Ik dring er niet op aan, dat u tot in de details van elke zonde zou gaan; dat zou onmogelijk zijn, maar er moet geen verhulling of een poging zijn enige zonde voor God te verbergen. Er moet geen wens zijn om uzelf te verontschuldigen of om aan te tonen dat wat in anderen zonde zou kunnen zijn, minder zondig was in u. De Rooms-katholiek probeert hulp te krijgen bij de belijdenis door naar zijn priester te gaan en de priester stelt hem vele vragen om zijn geheugen te helpen. Wij houden er niet zo’n praktijk op na, want wij geloven dat het verwoestend is voor de priester en schadelijk voor de mens; maar wij vragen u wel een belijdenis af te leggen voor God, want onthoud dat er is geschreven: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven.” Herinnert u zich hoe de verloren zoon zei: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u.” Hebt u dat gezegd? Dat is het begin van het geredde leven, de bekentenis van uw vroegere slechte wegen, de nederige en oprechte belijdenis, dat u de toorn van God verdient vanwege uw zonde, het uzelf plaatsen in de beklaagdenbank als iemand die schuld bekent en die geen pleidooi tegen God zou kunnen houden, zelfs als Hij u op uw woord nam en u onmiddellijk veroordeelde. U moet die positie innemen; u moet geen vergeving verwachten, totdat u schuld bekent. Beken alleen uw overtreding en dan mag u zich vasthouden aan Christus als uw Heiland en in Hem geloven voor een volkomen vergeving. Het kan zijn dat u nooit vrede met God hebt gehad, omdat u niet een belijdenis van uw zonden hebt afgelegd in eenvoudige, duidelijke bewoordingen. Het is niet goed de zaak te vergoelijken bij God; Hij weet alles van u. Uw verborgen zonden – de zonden die uw vrouw niet kent en die niemand kent dan uzelf, – zij zijn allemaal bij Hem bekend. Ga en fluister ze in het oor van de grote Vader met menige traan van diepe spijt, dat u zo verschrikkelijk gezondigd hebt tegen Hem. Als u dat niet doet, zal onbeleden zonde een barrière zijn tussen uw ziel en God.
Maar vervolgens, zonde is een erg groot obstakel voor de genade, wanneer het een zonde is, die niet is opgegeven. Sommige mensen weten dat zij iets verkeerds doen, toch willen ze het niet loslaten. Zij belijden zonde en toch gaan ze ermee door. Zij hebben half besloten het op te geven, maar ze doen dat nooit werkelijk. Ze weten dat het het rechteroog is, wat tot zonde verleidt, maar ze durven het niet uit te rukken en ze weten, dat het de rechterhand is die tot zonde verleidt, maar ze willen haar niet afhakken. Zij zijn wat betreft dit werk geneigd tot uitstellen en zij blijven toch doorgaan in de zonde. Ik doe een beroep op uw eigen geweten: kunt u van God verwachten dat Hij uw zonde vergeeft, terwijl u erin doorgaat? Kunt u denken aan de gezegende Zoon van God, dat Hij in de wereld komt om een dienaar van de zonde te zijn? Dat hart moet zeer buitengewoon goddeloos zijn wat durft te zeggen: “God is genadig, daarom zal ik doorgaan met zondigen. Wij worden gered door genade alleen, daarom zal ik in Christus geloven en verdergaan in mijn zonden.” Wel, mens, u misbruikt het evangelie van Christus tot uw eigen ondergang! U maakt voor uzelf een doodsbed, dat zeer vreselijk zal zijn, aangezien u een weg naar de hel zoekt vlak bij die smalle poort, die mensen toelaat op de weg naar de hemel. Ik vraag u dringend, ontheilig het kruis van Christus niet door uzelf daaraan te hangen! Er zijn sommigen die zelfs dat doen. U moet uw zonden opgeven, als u gered wilt worden. Christus is gekomen om Zijn volk te redden uit hun zonden, niet in hun zonden. Dronkaard, u kunt uw beker niet vasthouden en toch naar de hemel gaan. Ik spreek duidelijk. U die gewend bent om te liegen, kunt niet een liegende tong én een geredde ziel hebben. Als iemand van u in zaken bedrog pleegt, praat dan niet tegen mij over uw geloof in Christus. Als u kunt liegen, bedriegen en oneerlijk handelen, bent u van uw vader, de duivel, en hij zal u krijgen, even zeker als u leeft, tenzij u tot berouw komt en u afkeert van uw slechte wegen. Er is geen echte redding behalve redding uit zonden, dus moet uw zonde worden opgegeven. Ik stel deze vraag aan ieder mens hier, die een hoorder en een zoekende is en toch geen vrede vindt: is er niet één of andere zonde, die u nog moet opgeven? Als die er is, moge God u helpen door Zijn machtige genade haar meteen kwijt te raken!
Er kan ook nog één of andere zonde zijn, die is opgegeven, maar waar men nog steeds van houdt. Zonde, waarnaar gehunkerd wordt, is een grote barrière voor de genade. Wanneer het kalf van de koe weggehaald wordt, wat loeit ze dan naar het kalf! En er is menig mens, van wie de zonde afgenomen werd en toch verlangt hij er nog altijd naar. Hij zondigt niet met zijn hand of zijn voet, maar hij zondigt met zijn hart; zijn ziel gaat vol verlangen zijn ongerechtigheden achterna. Nu, terwijl dit zo is, terwijl de zonde nog in het hart ligt, kunt u dan verwachten vrede met God te hebben? Nee, het kwaad moet uit u, niet alleen uit het huis, maar uit het hart. U moet ermee afgerekend hebben, niet alleen in daden, maar met dat verlangen van uw geest. “Oh!”, zegt u, “dat is moeilijk werk.” Het is moeilijker werk dan u kunt volbrengen; om dat te kunnen doen moet u wederom geboren worden. Deze waarheid behoort u naar Christus toe te drijven, opdat Hij u door Zijn Heilige Geest dit nieuwe leven moge geven. Maar let op, als het niet uw verlangen is de liefde tot de zonde op te geven, zult u nooit redding vinden, zolang als u zo hunkert naar het kwaad.
Er zijn sommigen die gehinderd worden om vrede te vinden, ik twijfel daar niet aan, door zonde waarvan zij zich niet bewust zijn. “Oh!” zegt u, “dat is nogal een onbegrijpelijke verklaring.” Wel, er is menig mens, die in zonde leeft zonder zich ervan bewust te zijn dat het zonde is en dat kan hem ervan weerhouden vrede te vinden met God. Ik moet dit er ook aan toevoegen, dat veel mensen niet te veel te weten willen komen. Er zijn grote aantallen mensen, die niet te veel op de hoogte willen raken wat betreft hun zonde. U weet dat het licht langzamerhand bij ons opgaat; als we zondigen in het donker, is die zonde niet zo enorm schuldig en ernstig als een zonde in het licht. Maar als we moedwillig in die duisternis zijn en niet wensen dat het weggenomen wordt, dan zullen we inderdaad schuldig zijn. Als ik een misdaad pleeg en dan zeg: “Ik wist niet dat ik de wet verbrak”, dan zegt de rechter: “Ik kan uw onwetendheid niet steunen; u verbrak de wet en u moet de straf dragen.” Maar veronderstel dat ik thuis een boek heb, dat me alles vertelt over de eisen van de wet en toch zeg ik nog tot de rechter: “Ik wist niet wat de wet verbood”, dan zou hij antwoorden: “Maar u had het moeten weten. U hebt een dubbele overtreding begaan, aangezien u de wet niet bestudeerd hebt. Het werd in uw huis gebracht met het bevel, dat u het zou bestuderen en u bent daarom dubbel schuldig, want u hebt geweigerd voldoende respect te bewijzen aan de wet om te leren wat het zegt.” Ik ben bang dat sommigen van u, mensen, zich niet bewust zijn van uw zonde, omdat u het niet wilt weten. Waar onwetendheid een zegen is, vindt u het dwaas om verstandig te zijn, maar het zou niet dwaas zijn om verstandig te zijn tot redding. Sommigen van u verliezen troost, verliezen jaren van bruikbaarheid, verliezen alle zekerheid betreffende de hemel, omdat u de Schrift niet grondig wilt onderzoeken en u niet verlangt te weten wat voor kwaad iets het in u is, dat scheiding brengt tussen u en uw God. O mannen en vrouwen, wordt hiervan toch niet beschuldigd! Zeg: “Ik wil het ergste van mijn toestand weten. Stel dat moet ik gaan onderzoeken met een operatiemes; ik wil erachter komen wat de bron van het kwaad is. Mijn gebed zal zijn: ‘Here, laat mij het ergste van mijn toestand weten, opdat ik daarna die ware redding mag vinden, die de test zal doorstaan, zelfs op de dag van het oordeel zelf!’”
Ik zou verder willen aanvoeren, dat er sommigen kunnen zijn die werkelijk proberen te geloven, maar geen vrede vinden vanwege één of andere zonde van nalatigheid. Zet dat niet ergens een venster open voor iemand van u? Het is niet zozeer dat u verkeerd doet, als wel dat u niet het goede doet. U vergeet één of andere wezenlijke plicht en dat is wat scheiding brengt tussen u en uw God. Ik heb sommige zeer zeldzame ervaringen gehad, die ik nooit mag vertellen, opdat de personen over wie ik ze vertel, niet bekend zullen worden. Er was één ervaring, die zo lang geleden gebeurde, dat ik het zonder angst kan vertellen. Een man werd door het lezen van mijn preken overtuigd van zonde. Hij zocht de Heiland, maar hij vond geen vrede. Hij verkeerde lange tijd in duisternis, en tenslotte werd hij erop gewezen, dat hij misschien geen vrede met God vond vanwege één of ander vergrijp, dat onvergeven bleef. Het bleek dat hij een paar jaar tevoren een persoon had beroofd, die zich niet bewust was van de diefstal; hij had een groot bedrag aan geld weggenomen en hij kon nooit rust vinden, totdat dat bedrag was teruggegeven. Ik zag nooit de man die beroofd was en ik moest mij het hoofd breken om een manier te vinden, waardoor ik hem dat grote bedrag kon terugbetalen zonder hem een aanwijzing te geven wie het was, die het weggenomen had. Ik nam de afwikkeling van de affaire op me en heb het ontvangstbewijs voor het geld; nooit heb ik er weer een woord over gehoord, maar hij, die zwaarmoedig van hart was, is nu een blij christen, zoals ik zeker geloof, ofschoon ik hem nooit heb gezien. Het geld dat hij van de andere man had weggenomen, lag op zijn geweten en toen het gestolen bedrag teruggegeven was aan de rechtmatige eigenaar ervan, gaf God vrede aan degene die de teruggave had gedaan. Het kan zijn dat hier iemand anders is, die iets heeft wat hem niet toebehoort; als dat zo is, laat hij het dan ook vergoeden. Als iemand van u op een frauduleuze manier failliet is gegaan, probeer dat dan goed te maken door die 20 shilling per pond te geven, die u behoorde te betalen. Christus kwam niet in de wereld om u te laten leven als een schurk en dan tenslotte de hemel te laten binnensluipen. Nee, Hij wilde meteen een eerlijk man van u maken en wanneer Hij dat gedaan heeft, zal er weer een obstakel om vrede en vreugde te vinden uit de weg zijn geruimd.
Laten we nu nog een keer op het doelwit mikken; ik probeer te ontdekken hoe het komt, dat sommige zoekende zondaren geen vrede kunnen vinden. Denkt u niet dat sommigen er niet in slagen vrede te vinden, omdat zij een afschuwelijk humeur hebben? Sommige mensen worden geboren met een onaangenaam humeur; dat is voor wie dan ook een armzalige erfenis. Ik hoorde iemand zeggen, dat het hem speet dat hij zijn humeur was kwijtgeraakt. Ik was ongewoon blij te horen dat hij het was kwijtgeraakt, maar het speet me, dat hij het weer zo gauw terugvond. Er zijn mensen die in strijd verwikkeld zijn met hun moeder of hun vader, en het is erg verdrietig wanneer echtelieden twist hebben met elkaar; misschien zijn er sommige van zulke mensen, die nu naar mij luisteren. U bidt, zegt u, en u verbaast zich dat God u niet genadig is, en toch is er geharrewar in uw huisgezin! Of het kan zijn dat uw arme dochter van huis wegliep en als ze vanavond weer terugkwam, zou u de deur voor haar neus dichtdoen, nietwaar? U bent zo goed en zo fatsoenlijk, dat u uw eigen kind niet zou kunnen huisvesten! Toch verwacht u van God dat Hij medelijden met u heeft, nietwaar? Of u verliet uw man in een boze bui; u bent nooit naar hem teruggegaan en u wilt vrede vinden met God. Vrede met God? Krijg vrede met mensen voordat u praat over vrede vinden met God. U, broeders en zusters, hebt ruzie gehad en u hebt besloten dat u elkaar nooit zult vergeven. O heren, laat me erg duidelijk voor u zijn: als u geen vrede kunt hebben met uw medemensen, kunt u er niet op hopen vrede te hebben met God! De Here gebiedt u uw offer bij het altaar te laten – Hij moet er niet mee beledigd worden – verzoen u eerst met uw broeder en kom dan en zoek vrede met uw God. Boosaardigheid in het hart is totaal onverenigbaar met genade en moet verbannen worden. Ik ken twee broers, die niet met elkaar zullen spreken; toch belijdt één van hen christen te zijn en de ander zegt dat hij christen wil worden. Wat zal God met hen beiden doen? Ik kan zeker niet zeggen wat er met beiden gedaan moet worden. Een deel van de redding is ons te bevrijden van een boze hatelijke geest en te maken, dat we God liefhebben en ook onze medemensen. Misschien is dat de reden waarom sommigen van u geen vrede kunnen vinden, omdat u hebt toegegeven aan een boosaardig humeur.
Nogmaals, denkt u niet dat er sommigen zijn die geen vrede vinden vanwege een rationele zonde? Er zijn even zeker zonden van het verstand als er zonden zijn van onwetendheid. Sommige mensen weten een heleboel teveel om naar de hemel te gaan; dat wil zeggen, zij denken dat zij het beter weten dan hun bijbel en beter dan hun God! Hun lieve moeder, die nu in de hemel is, – o, zij was een schepsel, eenvoudig van geest! Hun vader, strikt in zijn rechtschapenheid, – o, hij is een fanatiekeling! De prediker, die met heel zijn hart en ziel het evangelie verkondigt en velen tot Christus brengt, – hij is iemand die achter zijn tijd aan loopt; hij heeft geen “ontwikkelingsniveau”. Bah! Wat een dwazen! Ik kan geen milder woord gebruiken om sommigen van u te beschrijven. Ik wens slechts, dat het compliment, dat ik u zo gegeven heb, waar zou zijn in de beste betekenis van het woord, want als u een dwaas was, zou u de hemel binnengaan, maar omdat u zo wijs bent, is het waarschijnlijker dat u de weg mist. God heeft vaak diegenen uitverkoren, die zichzelf niets achten en arm en behoeftig zijn, terwijl de groten, die trots zijn op hun verstand, de weg minachten die naar het Paradijs leidt! O, wees niet te groot om de hemel binnen te gaan. Bekeer u en word als de kleine kinderen, anders zult u op geen enkele wijze daar binnengaan.
Ik ga mijn toespraak afronden; doch ik wil niet graag het laatste zeggen wat in mijn gedachten komt. Ik heb een heleboel redenen beschreven, waarom sommige mensen geen vrede vinden met God; maar soms zijn er redenen die ik niet heb genoemd. Eén van deze is het bedrijven van grove of verborgen zonde. O, de dingen, die een mens, die om de zielen van zijn medemensen geeft, moet zien en betreuren in deze wereld! Het moet vijftien of zestien jaar geleden zijn geweest, dat ik werd geroepen om een stervende te bezoeken. Ik had hem eerder gezien, toen hij ziek was en in geestelijke nood, en ik had geprobeerd om hem tot de Heiland te brengen en hem te troosten. Hij bezocht getrouw de Tabernacle en ik kon er niet achter komen, waarom hij geen rust en vrede vond. Vaak probeerde ik de diverse obstakels te verwijderen, waarvan ik dacht dat ze op zijn weg lagen, maar ik ontdekte nooit, waarom hij geen vrede had tot nadat hij was gestorven. Toen begreep ik het; ik kan u niet alles vertellen wat er aan de hand was; het is voldoende om te zeggen dat hij in bewuste zonde leefde van het meest treurige soort. Vriendelijk, milddadig, liefdevol, alles wat je maar kon wensen was hij, maar helaas! Er werd achteraf nog een huishouding en nog een gezin ontdekt en ik kon begrijpen dat er, terwijl hij zo leefde, geen vrede kon zijn tussen hem en God. Ik vind het niet fijn om het te zeggen maar misschien spreek ik tot iemand, die vanavond in een soortgelijke toestand is. Mijn geliefde zielen, probeer niet in zonde te leven en toch christen te zijn! Pretendeer niet op God te hopen, terwijl u zich bezondigt aan verborgen zedeloosheid; dit kan niet. U moet òf uw zonden opgeven òf alle hoop op de hemel opgeven. Mannen en vrouwen, dit is een slechte tijd vol onreinheid en het past de dienaar van God, wanneer hij zich bezighoudt met de zielen van mensen, om erg onomwonden te spreken, en ik ben genoodzaakt om u zo met de waarheid te confronteren. Niemand weet van uw zonde af; u bent nooit ontdekt; toch kan het zijn dat u leeft in het voortdurend bedrijven van één of andere verborgen zonde. Bij de liefde die u uw eigen ziel toedraagt en bij uw verlangen om Christus te vinden, smeek ik u om het kwaad te ontvluchten, om uit alle macht te ontsnappen, om te vluchten voor de toekomende toorn en dan het eeuwige leven vast te grijpen, want er is redding in Christus, er is leven in een blik op Hem, maar dat leven bestaat in grote mate uit het genezen worden van de zonde; u kunt niet doorgaan met een vuil leven en toch gewassen worden in het bloed van de Heiland. Het is een tegenspraak in woorden en een tegenspraak in feiten. Aangezien ik u zal ontmoeten, mijn toehoorders, voor de rechtbank van God, – en als een stervend mens die misschien nooit weer tot u zal spreken, dacht ik dat ik deze waarheid op zo’n wijze zou brengen, dat, als ik naar huis ging en naar bed ging om te sterven, ik niet het bloed van iemand van u op mijn kleren zou hebben, – ik smeek u bij de eeuwigheid, bij de hemel, bij de hel, – en er is een hel, laat die mooipratende leugenaars van deze tijd zeggen wat ze willen, – bij de hemel, bij de hel en bij uw eigen onsterfelijkheid, vlucht naar Christus, geef uw zonde op en wordt gered door op dit ogenblik in Jezus te geloven! God geve het! Amen en amen.