Waar is de God van Elia?
>>PDF<<
Bedoeld om te lezen op zondagavond 13 november 1898, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 24 juni 1883.
De tekst is 2 Koningen 2:14:
“En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.”
Het grote doel voor onze ziel om naar te zoeken is onze God. We hebben Zijn huis lief; de plaats waar het gebed wordt opgezonden is erg kostbaar voor ons, maar de voorhoven van het huis des Heren zijn saai en triest als de Here Zelf daar niet is. Onze vraag is niet zozeer: “Waar zijn Zijn voorhoven?” als wel: “Waar is Jehovah Zelf?” Broeders, we hebben de bediening van Gods Woord onbeschrijflijk lief, het is onuitsprekelijk kostbaar voor onze geest; hierdoor werden we tot geestelijk leven geroepen en hierdoor wordt ons leven gevoed en gekoesterd, maar toch, als God Zelf niet in het Woord en met het Woord is, wat voor nut heeft het dan voor ons? Onze geest moet gedragen worden door de Heilige Geest, anders wordt hij zwak en sterft hij.
Bij het lezen van een heel mooi boek, of tijdens het bezig zijn in onze stille tijd, of bij het komen in de grote samenkomsten van Gods huis, is onze belangrijkste vraag: “Waar is de Here, de God van Elia?” – want als we God niet in al deze dingen vinden, wat hebben we dan gevonden? Niets; of we hebben alleen maar de doppen, terwijl we de kostbare, onschatbare kern kwijt zijn. O, ik wens dat we altijd in het gebed ervaarden, dat we nooit zouden willen ophouden met bidden, totdat we de God van het gebed hebben gevonden! Ik wens, dat we in ons zingen altijd zouden ervaren, dat we God helemaal niet echt hebben geprezen, tenzij ons lied Hem heeft gevonden en elke noot wel één van Zijn eigenschappen in zich had om daarover te zingen. O, wat een inspanning is het soms om werkelijk bij God te komen! We zijn geneigd om met de dichter te roepen, –
“Ik wil tot U naderen, – Ik wil mijn weg
banen, door de obstakels heen, naar U.”
“Ik zal door koperen deuren breken, ik zal over de hoogste muur springen, maar ik moet bij mijn God komen, de levende God. O, wanneer zal ik komen en voor God verschijnen?” Ik wens dat we altijd in deze geestesgesteldheid zouden zijn en dat onze voortdurende roep mag zijn: “De Here, de God van Elia, – Hem moeten we hebben; zonder Hem kunnen we niet leven, zonder Hem kunnen we niet sterk zijn en zonder Hem kunnen we ons niet verheugen. We zouden zelfs niet wensen om in de hemel te zijn zonder Hem; het zou voor ons geen hemel zijn, als de Here daar weggegaan was. “Wie heb ik, (nevens U) in de hemel? Nevens U begeer ik niets op aarde.”
Nu, deze grote waarheid, dat ons eerste en laatste doel moet zijn onze God te zoeken, is in het bijzonder waar, wanneer we worden geroepen om een nieuw ambt of een nieuw werk op ons te nemen, wat tot nu toe onbekend voor ons was. Elisa, bijvoorbeeld, had water gegoten op de handen van Elia en was zijn persoonlijke dienstknecht geweest, maar Elia was in een storm weggenomen naar de hemel en nu moest Elisa de profeet van Israël zijn in plaats van Elia. Een enorm gewicht van verantwoordelijkheid was op hem gevallen. Hij moest doen wat nauwelijks enig andere man of vrouw die ooit was geboren, eerder had gedaan; hij moest de opvolger worden van de profeet van vuur, – de man Gods, Elia. “Wel,” zegt u, “hij heeft de mantel van Elia.” Ja, hij heeft zijn mantel en daar zit iets in. Als ik ooit enig grote eerbied voor relikwieën zou kunnen voelen, dan zou ik die graag hebben voor de mantel van Elia. Elisa had die, maar wat was het nut van het hebben van de mantel van Elia, tenzij hij ook zijn God kon hebben? Hoewel hij geroepen was om de mantel te nemen en daarmee op het water te slaan, weet hij toch, waar zijn kracht moet liggen en zijn gebed, zijn roep is: “Hier is de mantel van de profeet, maar waar is Jehovah, de God van Elia?” Als hij de God van Elia kan krijgen, dan heeft de mantel enige betekenis, maar als hij Die niet kan krijgen, kan de mantel wel als een kleed van vuur voor hem zijn, wanneer hij die aandoet maar hij zal die niet op een gepaste wijze kunnen dragen. De mensen zullen zien dat hij de mantel van Elia heeft, maar ze zullen vragen: “Waar is de kracht van Elia?”
Nu, geliefde broeder, u staat op het punt om een man Gods op te volgen. U hebt zijn mantel; het volk heeft u gekozen, dus u gaat binnen door de deur; u hebt zich niet ongeroepen in het ambt binnengedrongen. U bent ongetwijfeld een geschikt man om de opvolger te zijn van degene die ontslapen is, maar wees niet tevreden met uw opvolging in het ambt. Wat het ook is, dat aan u wordt nagelaten door uw voorganger, wees niet tevreden met dat allen; boven al het andere hebt u zijn God nodig. Als u zijn God hebt, zult u het erg goed doen, zelfs wanneer u niet zijn mantel hebt. Als u een heel ander persoon zult blijken te zijn dan hij, die u voorging, – evenzeer als Elisa van Elia verschilde, – dan zult u het er goed doen, als uw vertrouwen is, waar uw heilige voorganger zijn vertrouwen op stelde. En u, goede zuster, hebt de verantwoordelijkheid op u genomen van een klas, of van een bepaald speciaal werk voor Christus en de geliefde zuster, die u voorging, was een erg beroemde vrouw; haar dood liet een groot gat ontstaan in de gemeente en u voelt zich niet geschikt om die te vullen. Wel, maakt u zich daarover geen zorgen; als u haar God kunt krijgen; als u met een eenvoudig geloof kunt rusten in Hem, dan mag u verder gaan zonder de geringste vrees. Indien u dezelfde God hebt als Welke zij had en u hebt hetzelfde geloof in Hem, zelfs al werkt u dan niet op precies dezelfde manier, toch zult u eer brengen aan God en u zult een zegen zijn voor degenen rondom u. Ik spoor alle jonge mensen aan, die op een pad gaan, dat nog niet geprobeerd is, om tegen zichzelf te zeggen: “Waar is de God van mijn vader? De geliefde oude man is ontslapen, en ik ben geneigd om te roepen: “Mijn vader, mijn vader, wagens en ruiters van Israël,” maar ik moet hem nu opvolgen. O, dat ik diezelfde geest op mij mag hebben rusten, dezelfde God om mij te hulp te komen! Dan zal ik het goed genoeg doen.” U ziet dan, geliefde vrienden, dat deze vraag van Elisa een belangrijke is, vooral wanneer u met een werk begint wat nog niet eerder beproefd is, nl: “Waar is de Here, de God van Elia?”
Deze vraag is ook heel erg passend wanneer er een grote moeilijkheid op uw weg ligt. Vóór Elisa stroomt de Jordaan, een diepe en snelle stroom; hoe moet hij die oversteken? Hij neemt de mantel, die die wateren voorheen leerden kennen, toen Elia langs die weg ging. Hij slaat ermee en hij roept: “Waar is de Here, de God van Elia?” en de wateren splitsen zich meteen en de profeet steekt over. Hebt u een grote moeilijkheid, mijn geliefde vriend? Kunt u daar niet overheen komen? Zit u er over in verlegenheid? Nu, als dit een moeilijkheid is, die uit de weg geruimd moet worden, dan is de snelste manier om die uit de weg geruimd te krijgen, hiermee naar God te gaan. Als het er een is, die niet uit de weg geruimd moet worden, dan doet u er ook goed aan om naar God te gaan, want Hij, Die het niet weg zal nemen, zal u tenminste de genade geven om Hem op één of andere manier te verheerlijken. Het beste, wat we in alle tijden van moeilijkheden en beproeving kunnen doen, is de zaak aan de Here voorleggen. Hier is een gemeente in de problemen; de gemeente weet niet wat ze moet doen, of welke kant ze op moet kijken om hulp. Dit is de vraag die haar leden zich moeten stellen: “Waar is de Here, de God van Elia?” Hier is een christen in grote problemen; hij heeft zichzelf daar niet in gebracht, maar de druk van de tijden hebben hem in een erg trieste toestand gebracht; wat moet hij doen? Wel, zien naar zijn God en zien wat God zal doen; laat hem ook roepen: “Waar is de Here, de God van Elia?” Ik denk niet, dat we ooit die man zullen vinden, die echt op God vertrouwde en toch beschaamd uitkwam. Geen probleem, dat ooit aan de Allerhoogste werd voorgelegd en aan Zijn handen werd overgelaten, bleef nog lang een probleem. Hij heeft de oplossing voor al onze problemen, het antwoord op al onze raadsels, hij kan een gezegend resultaat bewerken uit al onze moeilijkheden. Er is niets wat buiten de macht kan vallen van Hem, Wiens naam is Jehovah, de IK BEN, de God, Die in alles voorziet.
Zo leren we dan van de vraag van Elisa, dat we vooral moeten vragen naar God, wanneer we met een nieuw werk beginnen, of wanneer er één of andere grote moeilijkheid op onze weg ligt.
Ik heb nu de tekst geïntroduceerd; er zijn twee dingen waarover ik wens te spreken. De eerste is, deze vraag veranderde in een gebed: “Waar is de Here, de God van Elia?” Hoewel het leest als een vraag, is er toch geen twijfel aan, dat het welbeschouwd een gebed, een oproep is: “Waar is Jehovah, de God van Elia?” Ten tweede, als we de tijd daarvoor hebben, zullen we nog wat woorden wijden aan deze vraag die beantwoord wordt: “Waar is de Here, de God van Elia?”
I. Ten eerste dan, laten we nadenken over DEZE VRAAG, DIE WORDT VERANDERD IN EEN GEBED en laten we het zelf bidden als we hierover nadenken: “Waar is de Here, de God van Elia?”
Dat betekent in de eerste plaats, dat de Here Elia getrouw had doen blijven, terwijl heel de rest van het volk zich had afgekeerd. Elia kon met een beetje overdrijving zeggen: “Ik ben alleen overgebleven en ze zoeken mij het leven te benemen.” Izebel, die heerszuchtige koningin van Sidon, hield Achab helemaal in haar macht en zij was de aanbidding van de godin Astarte begonnen, die meteen in het gehele land populair was geworden, hoewel het vergezeld ging met vuile en vieze rituelen. Daarnaast was er ook nog de aanbidding van Baäl. Het dienen van de Allerhoogste God werd nog maar door een paar getrouwen volgehouden, maar over het algemeen behoorden die tot de armsten van het land en dezen werden gekweld en vervolgd en ten dood toe opgejaagd, door de wrede afgodische ijver van Izebel. Maar er was tenminste één man, die Achab en Izebel niet konden aanraken, – een man die de baas was van Achab, die namens Jehovah recht in het gezicht van de koning sprak. Hij stond alleen en riep: “De God, Die antwoordt met vuur, laat Hem God zijn.” Toen het vuur-antwoord was gekomen, riep hij tot de mensen: “Grijp de profeten van Baäl, laat niemand ontsnappen.” Terwijl al de wateren rondom hem woedden, stond die man als een rots, onbewogen en onbeweegbaar; het grootste deel van zijn leven was hij standvastig en dapper.
Dit is het soort mensen, dat we tegenwoordig nodig hebben. Zie hoe de hele wereld lijkt te schudden en te wankelen. Mensen vragen voortdurend om een volgende nieuwigheid. Deze roep om iets nieuws heeft geleid tot het verwerpen van het dienen van God. “Nee,” zegt u. “Ja,” zeg ik. Ze aanbidden vandaag vele goden en vele heren, vele pas opgekomen goden, die onze vaderen niet kenden, maar Jehovah, de God van Abraham, van Izaäk en van Jacob, wordt nauwelijks nog gekend. De mensen hebben, voor zover ze dat konden, Hem onttroond; ze hebben een verwijfd wezen opgericht die zij hun god noemen; – een god zonder gerechtigheid, een god wiens naam geen schrik in zich heeft, zoals de naam Jehovah dat heeft, als we het verhaal ervan lezen in het Oude Testament. We hebben vandaag de dag mannen nodig die zullen zeggen: “Wij aanbidden geen nieuwe god. De God van het Oude Testament, is ook de God van het Nieuwe Testament, – deze God is onze God voor eeuwig en eeuwig, tot de dood toe zal hij ons geleiden.” U weet hoe ze Jehovah afkeuren. Ze willen Hem niet hebben; in elk geval, ze willen Hem niet op de troon hebben. Zijn soevereiniteit wordt bespot en bijna overal tot een aanfluiting gemaakt. En toch, geliefden, regeert Jehovah. Hij troont op de watervloed. Hij regeert als Koning voor eeuwig en eeuwig en aan Zijn heerlijke naam zullen we lofprijs brengen, wat anderen ook mogen doen.
In deze dagen hebben we ook mensen nodig, die standvastig kunnen staan voor de gehele waarheid, – niet alleen als leer, maar ook in de praktijk. We hebben u nodig, jongemannen, om oprecht een eerlijk te zijn in uw handel, terwijl zoveel handelaren rondom u allerlei slechte dingen uithalen om zo winst te krijgen. We hebben u nodig, jongemannen, om Christus te belijden in de werkplaats en voor Hem uit te komen temidden van de massa van uw metgezellen, die de zondag niet houden en die helemaal niet geven om het dienen van God. Vraagt u: “Hoe kunnen we standvastig bewaard blijven?” Het antwoord is: “Waar is Jehovah, de God van Elia?”- want Hij, Die hem standvastig deed zijn, kan ook ons bewaren. Ik wenste dat we tienduizend mannen hadden, die waren zoals John Knox was in Schotland, – mannen die niet losgemaakt konden worden van de waarheid, – mannen die de kracht ervan ervaarden in hun hart en de praktijk ervan kenden doordat ze geheiligd werden door de Geest van God en die daarom “standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig in het werk van de Here” zijn. We zullen nooit zulke mensen hebben, tenzij zij de Here, de God van Elia vinden, dus, laten wij allen Hem zoeken.
Vervolgens, deze vraag: “Waar is de Here, de God van Elia?” herinnert me aan Elia’s machtige kracht in het gebed. Deze Elia was een man van gelijke hartstochten zoals wij, toch gaf God hem de sleutel van het gebed en hij sloot de hemel met het omdraaien van zijn hand. Toen de tijd kwam, ging hij naar de top van de berg Karmel, deed zijn hoofd tussen zijn knieën en riep daar tot de Here, totdat de hemel met wolken werd bedekt en er een stortvloed van regen kwam. Dit was de man, die op zijn kamer de geest van een kind terug bad. Dit was hij, die alles van God kon krijgen wat hij wilde, zoals vroeger Luther. Zeggen sommigen van u niet: “Ik zou zo graag willen, Here God, dat ik zijn macht in het gebed had! Hoe kan ik die krijgen?” Wel, waar hij het vandaan kreeg, – van zijn God. De Here, de God van Elia, kan u helpen om gebeden te bidden zoals de zijne en als Hij dat doet, zal Hij u antwoorden geven zoals de zijne. Het kan zijn dat u niets te maken zult hebben met het brengen of terughouden van regen, maar dat u iets te maken hebt met dingen die even belangrijk zijn, die het innerlijke leven van mensen zullen raken en die hen voedsel van de hemel zullen geven, de zegen en de dauw van de Heilige Geest. Ga naar uw God; grijp Hem aan met een dapper en gedurfd geloof. Rust op de beloften en bid dan rechtstreeks tot God, Die ze gaf en zo zult u de zegen krijgen, die u verlangt. U en ik gaan achter van alles aan, totdat we zee en land hebben doorkruist en de zegen missen. Recht door zee is de beste weg. Laten we in gebed rechtstreeks naar God gaan, met het eenvoudige vertrouwen op Hem en we zullen niet lang hoeven vragen: “Waar is Jehovah, de God van Elia?” want we zullen allen merken dat Hij nog steeds het gebed beantwoordt, zoals Hij het deed in de dagen van de profeet.
De derde weergave van de tekst is dit: Zoals God zorgde voor Elia bij de beek Krit en in Zarepta, zo kan Hij ook voor ons zorgen. Ik denk dat ik u hoor zeggen: “Mijn voorraad meel is bijna op, mijn fles olie is bijna leeg. “Waar is de Here, de God van Elia?” Wel, Hij is nog steeds met zijn Elia’s en Hij is nog steeds met zulke weduwen als de weduwe in Zarepta. Denkt u dat Hij dood is? Is het bij u opgekomen dat de Goddelijke Voorzienigheid een mislukking is en dat God niet langer voor Zijn eigen volk zal zorgen? O, denk toch niet zo! Als u dat doet, dat zal uw ongeloof een gesel voor u blijken te zijn; het zal dat meelvat breken en het zal die oliefles in stukken doen vallen. Als u weifelt, zult u niets van de Here krijgen, maar als u sterk blijft in het geloof, zult u merken dat Jehovah Jireh nog steeds Zijn naam is, – “de Here zal erin voorzien.” “Niets zal Hij onthouden aan hen, die in oprechtheid wandelen.” God kan ons helpen zo’n vertrouwen op Hem te stellen, dat we zullen merken, dat de Here, de God van Elia, in onze dagelijkse noden voorziet en ons voedt totdat we niet meer nodig hebben. Zing dit lied, o beproefden! Zing het op dit moment, –
“De Here is mijn Herder,
ik zal goed voorzien zijn;
want Hij is de mijne en ik ben de Zijne,
wat kan ik verder nog nodig hebben?”
Ik zie ook in deze grote tekst: “Waar is de Here, de God van Elia?” dat de God, Die de doden door Elia opwekte, de God is, Die ik nodig heb. O, ik heb menigmaal moeten proberen om op deze plaats doden op te wekken; en het is ook gebeurd! De mens heeft het mandaat van God gesproken en zoals het bevel is uitgesproken: “Lazarus kom naar buiten” zo heeft menige Lazarus zijn graf verlaten en u, mijn broeders en zusters, hebt, door uw teder en vriendelijk onderwijs, hen losgemaakt en hebt hen laten gaan naar hun dagelijkse werk, of in een heilige dienst, zoals diegenen, die uit de doden zijn opgewekt. Maar er zijn nog steeds een aantal die dood zijn, voor wie ik heel vaak heb gebeden en ook anderen, die hen liefhebben, hebben voor hen gepleit; we houden nooit op om hen het onderwerp van onze vurige smeking te maken, maar toch zijn ze nog steeds even dood als ze verscheidene jaren geleden waren. Zullen ze zo blijven? Zullen ze daar blijven liggen, totdat ze tenslotte helemaal bedorven raken? Zal er ooit van hen gezegd worden: “Begraaf de dode buiten mijn gezichtsveld?” God zal dat zeggen met betrekking tot alle dode zielen, want Hij zal geen doden in de hemel hebben. Ze moeten uit het gezichtsveld worden weggedaan; ze moeten worden weggedreven uit de aanwezigheid van Christus en uit de heerlijkheid van Zijn macht, – ver bij Zijn heerlijke woonplaats van vrede en liefde vandaan. O, broeders en zusters, bid voor deze doden, want de Here, de God van Elia, kan hen nog opwekken! Wanhoop nooit aan iemand en bedenk hoe, zelfs toen Lazarus al zo lang dood was geweest, zodat zijn lichaam al stonk, hij niettemin tot leven werd gewekt. Als mensen zover gaan in hun kwaad, zodat hun zonden veranderen in verderf en hun leven vuil en walgelijk wordt, kan toch de levendmakende Geest hen doen leven. O, laten we vasthoudend zijn voor deze dode zielen! Laten we voor hen blijven pleiten; laten we onze zaak met vurigheid en volharding verdedigen en laten we nooit ophouden voor hen tot God te roepen, totdat de doden in zonde de levenden in Sion worden. Hier ligt de grote hoop voor hen en hier alleen, dat de God, Die de doden opwekt, nog steeds in het midden van Zijn gemeente is.
Verder, hebben we steeds “de Here, de God van Elia” nodig als de God, Die antwoordt met vuur. Vandaag ondergaan wij in dit land hetzelfde soort oordeel als Elia moest doormaken. De priesters van de moderne Baäl en van de gewijde palen krioelen overal. De mis en al de andere afgoden van Rome worden nog steeds in dit land opgericht; ze worden als voorwerpen van aanbidding gezien, zelfs in onze parochiekerken. De kaars die Latimer aanstak, welke nooit helemaal gedoofd kan worden, lijkt in dit land nog maar heel zwak te branden en het oude heerlijke evangelie van de geprezen God, hetwelk werd gepredikt door Luther en door Calvijn en door onze Here en Zijn apostelen, wordt beschouwd als een oud versleten ding, dat op het punt staat om weggeworpen te worden en aan de kant gegooid. O, moge de God van Elia nogmaals antwoorden met vuur! We hebben een doop in de Heilige Geest nodig voor allen die geestelijk in leven zijn en een uitstorting van de Heilige Geest op een ieder die de Here niet kent en Zijn waarheid niet gehoorzaamt. O, dat we konden zien, dat de Here Zijn arm nogmaals ontblootte te midden van het land! Wanneer ik denk hoe God Farao bezocht en hoe Hij Zijn macht verheerlijkte door de opstandige rebel te slaan met plaag na plaag, dan roept mijn ziel: “O Here, wilt U niet de hemelen scheuren en nederdalen, al is het met een staf van ijzer, om hen, die zolang Uw genade hebben weerstaan, als pottenbakkerswerk in stukken te slaan? Uw lankmoedigheid lijkt nu lang genoeg geweest te zijn en de mensen worden steeds hoogmoediger in hun ongerechtigheid.” Ik kan de geest van Jona begrijpen – hoewel ik niet daarin wil terechtkomen – toen hij van mening leek te zijn, dat Ninevé geslagen moest worden om haar enorme zonden. Tegenwoordig ligt de wereld nog steeds in het boze en de gekruisigde Christus wordt geminacht en belachelijk gemaakt. Misschien is Londen heidenser dan het ooit was vanaf de tijd dat de barbaren hier in de bossen rondliepen; het volk wordt in menig opzicht slechter en slechter en er is steeds minder echte godsdienst en het zoeken naar de Allerhoogste. O Here, hoe lang? “Trek Uw rechterhand uit Uw boezem” en laat nogmaals, zoals op de Karmel het vuur neerdaalde, de heilige vlam vallen op heel Uw echte gemeente, zodat we niet langer hoeven vragen: “Waar is de Here, de God van Elia?” We hebben Hem nodig, we hebben HEM nodig meer dan al het andere in deze dode dagen.
Nu, kijk nogmaals naar onze tekst: “Waar is de Here, de God van Elia?” Ik zou Hem heel graag ontmoeten en Hem kennen als de God Die Elia zulk wonderlijk voedsel gaf. In de kracht van dat voedsel, ging hij veertig dagen voort; ik zou mij heel graag voeden met dat soort kost! Eén korrel meel op een liter water, dat is het soort voedsel dat tegenwoordig door sommige predikers wordt uitgedeeld, er zit niets in om de ziel voldoening te geven of te ondersteunen. Maar God gaf aan Elia het voedsel van veertig dagen in één maaltijd; krijgt u, geliefde vrienden, ooit zo’n maaltijd? Ik wel, wanneer ik bepaalde boeken lees; niet die boeken van de moderne gedachte, geef me niet zulk eten, maar geef mij één van de goede betrouwbare boekwerken van de Puriteinen, die heden ten dage zo weinig geprezen worden en mijn ziel kan zich daarmee voeden. U doet hetzelfde; zie of u geen voedsel kunt vinden dat niet slechts veertig dagen goed blijft, maar dat u sterk zal maken om voor de Here te wandelen, helemaal naar de Berg Gods, om daar Hem te prijzen en te aanbidden tot in alle eeuwigheid. O, dat melk-en-water-dieet, dat in deze tijd veel te vaak gegeven wordt. Terecht mogen we roepen: “Waar is de Here, de God van Elia?” O, om nogmaals gevoed te worden met de leerstukken van de soevereine genade! O, om voortdurend te horen over de liefde zonder begin, liefde zonder verandering, liefde zonder einde! O, om te horen over een verzoening die een echte verzoening is en die inderdaad de zonde wegdoet, – niet het soort verzoening waar velen heden ten dage over praten, die één en al mist en wolken is en die al naar gelang van de bedenker iets of niets tot stand brengt! We hebben opnieuw voedsel voor het eeuwige leven nodig, om de grote waarheid van de eenheid met Christus te kennen, van het zijn in Hem en zo veilig voor God te zijn en welbehaaglijk voor de Allerhoogste. God sture ons opnieuw dit voedsel! Broeders en zusters, wees niet tevreden, totdat u het krijgt. Keer u af van alle andere tafels en zeg: “Waar is de Here, de God van Elia? Waar is het vlees dat werkelijk voedsel is en het bloed dat werkelijk drank is?” Wees tevreden met niemand anders dan Christus; heb geen ander evangelie dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Moge God de zielen van Zijn heiligen zo voeden, dat ze goed kunnen dienen of goed kunnen lijden! We zijn slechts sterk, òf in het geduld òf in de ijver als de Here, de God van Elia ons voedt met het Brood dat uit de hemel neerdaalde, het Brood des levens, Christus Jezus Zelf. “Here, geef ons altijd dit Brood!”
Nogmaals, we hebben de God nodig die Elia wegnam in een wagen van vuur. Ik zal daarmee afsluiten. Ik durf te zeggen, dat velen van u niet verwachten om op zo’n manier naar de hemel te gaan; als ik zou mogen kiezen tussen die vorm van heengaan en de dood, dan denk ik, dat ik er de voorkeur aan gaf om te sterven. Ik kon nooit erg veel sympathie hebben met de grote vreugde, die sommige broeders hadden, door te verwachten dat ze nooit zouden sterven. Waarom niet? U zult een verliezer zijn, zelfs in heel de eeuwigheid als u niet sterft, want u zult niet zo’n volledige eenheid met Christus hebben in Zijn dood, als degenen die ontslapen en zo gemeenschap met Hem hebben in het graf. Het zal een grote vreugde zijn om Christus te ontmoeten, wat we misschien verder ook op een andere manier missen. Hem te zien en met Hem te zijn, is de grootste hoop van onze geest; maar toch, ik zou die eenheid met Hem in de dood niet wensen te missen. Wat is er in de dood om bang voor te zijn? “De pijn,” zegt iemand. Welke pijn? “De pijn bij het sterven.” Er is geen pijn in het sterven; dat kan helemaal niet; de enige pijn zit in het leven. De dood is de grote rust. Er zal geen verdriet of zuchten meer zijn, wanneer de dood over de gelovige gekomen is. Waar bent u dan bang voor? Voor de dood? Maar heeft Christus u niet verteld dat u nooit zult sterven? U zult weggaan uit deze wereld naar de Vader en zeer waarschijnlijk zult u niet weten wanneer u gaat. Ik heb persoonlijk verscheidene vrienden gekend, die altijd bang waren om te sterven en ik ben er heel zeker van dat ze nooit iets van de dood wisten, want ze gingen op een avond blijkbaar in goede gezondheid naar bed en toen ze ’s morgens werden geroepen, ontdekte men dat de Here hen al eerder had geroepen en dat ze omhoog waren gegaan, om “voor altijd met de Here te zijn.” Het stille gelaat liet zien dat er niet zoiets als een worsteling was geweest, misschien zelfs geen zucht of een snakken naar adem. Ze sloten hun ogen en droomden van de hemel; toen ze wakker werden, ontdekten ze dat ze daar waren. Ze waren niet door ijzeren poorten gegaan, of hadden zich niet door een kille stroom geworsteld, maar ze waren in de hemel. “O!” zegt iemand, “maar toch ben ik bang om te sterven.” Laat me u vertellen van iemand, die hetzelfde zei. Een paar jaar geleden was ik in het zuiden van Frankrijk; ik was daar erg ziek geweest en zat alleen op mijn kamer, want mijn vrienden waren allemaal naar beneden gegaan voor het middageten. Geheel plotseling schoot het door me heen dat ik buiten iets moest doen; ik wist niet wat het was, maar ik liep naar buiten en ging daar op een stoel zitten. Op de stoel naast me kwam een arme, bleke, vermagerde vrouw zitten, die in het laatste stadium van tbc was. Terwijl ze me aankeek zei ze: “O, meneer Spurgeon, ik lees al jarenlang uw toespraken en ik heb geleerd op de Heiland te vertrouwen! Ik weet dat ik niet lang meer kan leven, maar ik ben erg verdrietig als ik daar aan denk, want ik ben zo bang om te sterven.” Toen wist ik waarom ik naar buiten was gegaan en ik begon te proberen haar op te vrolijken. Ik ontdekte dat het erg zwaar werk was. Na even gepraat te hebben zei ik tegen haar: “Zou u dan graag naar de hemel willen gaan zonder te sterven?” “Ja, dat is het,” antwoordde ze. “Wel, hoe zou u daar heen willen gaan? Zou u omhoog willen gaan in een wagen van vuur?” Die manier was nog niet bij haar opgekomen, maar ze antwoordde: “Ja, o, ja!” “Wel,” zei ik, “veronderstel dat hier net om de hoek paarden van vuur zouden zijn en een vlammende wagen, die daar wachten om u op te nemen naar de hemel; voelt u zich er klaar voor om in zo’n wagen te stappen?” Ze keek me aan en zei: “Nee, ik zou bang zijn om dat te doen.” “Ah!” zei ik, “dat zou ik ook zijn; ik zou heel wat meer beven om in een wagen van vuur te stappen, dan om te sterven. Ik vind het niet zo leuk om vurige paarden voor me te hebben, ik zou liever toestemming hebben om zo’n ritje niet te hoeven maken.” Toen zei ik tegen haar: “Laat me u vertellen wat waarschijnlijk met u zal gebeuren; u zult zeer waarschijnlijk op een avond naar bed gaan en u zult wakker worden in de hemel.” Dat gebeurde werkelijk met haar niet lang daarna; haar man schreef me om te zeggen, dat na ons gesprek ze nooit meer onrust had gehad wat betreft het sterven; ze vond dat het uiteindelijk de gemakkelijkste manier was om in de hemel te komen, veel beter dan om er heen te gaan in een storm met paarden van vuur en wagens van vuur; ze gaf zichzelf over aan haar hemelse Vader om haar thuis te halen op Zijn eigen manier; en zo overleed ze, zoals ik had verwacht, in haar slaap.
Nu wil ik, geliefde vrienden, dat u ervaart dat uw grote nood bij het sterven is, dat u “de Here, de God van Elia” bij u hebt. Als u Hem hebt, dan kunt u roepen: “Kom paarden van vuur en wagens van vuur, we zijn niet bang om achter deze vurige paarden te rijden als “de Here, de God van Elia” bij ons is.” O, nee! Of misschien zal het zijn: “Kom stille kamer; kom bed, dat hard geworden is door afmattende weken van pijn; kom, tenslotte, de boodschap dat het wiel bij de put is gebroken en dat we moeten vertrekken; kom dood en hemels gezelschap om mijn ziel weg te voeren.” Zo zult u zo’n lieflijk besef van de aanwezigheid van “de Here, de God van Elia” hebben, zodat u helemaal niet bang zult zijn. U, vreesachtigen, zult zeker “dapper” zijn, wanneer u op het punt staat om te sterven. Vaak zijn de meest vreesachtige heiligen, op het laatst het dapperst. Ik heb sommigen gekend, die nauwelijks hun eigen ziel de hunne durfden noemen, die vol van twijfel en vrees waren, maar toen ze bij de rivier kwamen, waren ze de dappersten van de dapperen. U herinnert zich dat meneer Bunyan spreekt over mevrouw Vreesal, de dochter van meneer Neerslachtig, hoe ze zingende door de rivier trok! Toen sommigen van de Grootharts van God stierven, hebben dezen het water tot aan de kin gevoeld; het is iets heerlijks voor hen om daar te kunnen staan, om de grond onder hun voeten te voelen en te weten dat het goed is, om de dood het ergste te laten doen en ondertussen de hele tijd te roepen: “Overwinning, overwinning, overwinning, ik ben meer dan overwinnaar door Hem, Die mij heeft liefgehad!” Maar als u zwak bent en krachteloos en bang, dan zult u zeer waarschijnlijk heel anders sterven; u zult waarschijnlijk een lieflijke, kalme, gelukkige, gezegende overtocht hebben. “De Here, de God van Elia” zal met u zijn en u zult op het laatst overwinnen, zoals Hij deed. U ziet, geliefde vrienden, dat de tijd om is, hoewel ik slechts over het eerste deel van mijn toespraak heb kunnen spreken, dus zult u nog een keer moeten komen om het tweede deel te horen, zo de Here wil.