Selecteer een pagina

Voorbereiding voor opwekking 

>>PDF<<

Een toespraak gehouden op zondagochtend 30 oktober 1864 door C.H. Spurgeon.

De tekst is Amos 3:3: Kunnen er twee tezamen gaan, zonder dat zij het eens geworden zijn? (King James Version)

De gelovige is het eens geworden met God. De oorlog tussen de Allerheiligste God en Zijn zondigende schepsels is voorbij in het geval van de zondaren, die door het bloed zijn gewassen; niet gestaakt door een wapenstilstand, maar voor altijd beëindigd door een vrede, die alle verstand te boven gaat. De gelovige is het helemaal eens geworden met God met betrekking tot de Goddelijke wet: hij belijdt dat “de wet heilig, rechtvaardig en goed is.” Hij zou het niet willen veranderen als hij dat kon. Hij verheugt zich meer in de weg van Gods getuigenissen dan in alle rijkdom; ja, in Zijn bevelen verheugt hij zich en hij bidt steeds meer: “O, laat me niet afdwalen van Uw bevelen.” Met blijdschap erkent hij, dat de Rechter van de gehele aarde de mensheid regeert door een wet waarin geen onrecht is, door verordeningen, die de beste belangen van de onderdanen dienen, terwijl zij de heerlijkheid van de grote Heerser veilig stellen. De christen “stemt toe dat de wet goed is.” Hij is het bovendien eens geworden met God, dat een overtreding van de wet gevolgd moet worden door straf: hij zou niet willen dat de zonde ongestraft bleef. Hij vindt dat de sancties van de wet, hoe vreselijk ook, absoluut noodzakelijk zijn en wel streng moeten zijn. Bovenal is hij het eens geworden met God over de grote verzoening voor de zonde, die God Zelf heeft verordend en waarin Hij heeft voorzien in de Persoon van Jezus Christus. Ziende op het niet te evenaren offer op Golgotha is hij gerustgesteld, terwijl ook de Here tevreden is; waar God genoegdoening vindt voor Zijn beschadigde eer, vindt de gelovige het edelste doel van bewondering en aanbidding. U hebt Golgotha lief, U, o Rechter van de aarde, en Uw volk is het hierin volkomen met U eens geworden. Voortaan is de christen één met God in zijn liefde voor heiligheid: hij verheugt zich in de wet van God naar de innerlijke mens. De zonde, die afschuwelijk is voor de Allerhoogste, is in die mate aanstotelijk voor de christen, waarin hij is verlicht en gelijkvormig geworden is aan het beeld van Christus. Grote God, U hebt Uw zwaard getrokken om al het kwaad te vernietigen en Uw verlosten staan aan Uw kant en verafschuwen datgene wat kwaad is en hebben besloten onder Uw bevel te vechten tot de laatste zonde geveld zal zijn. U hebt Uw banier opgeheven vanwege de waarheid en rondom Uw vaandel verzamelen zich de soldaten van het kruis, want Uw strijd, o Allerhoogste, is de strijd van de gemeente; Uw vijanden zijn onze vijanden en Uw vrienden zijn de voortreffelijken der aarde, in wie al onze blijdschap is.

Ik vertrouw erop dat de meesten van u, die hier zijn samengekomen in de naam van Jezus, een diepe, oprechte en een voortdurende overeenstemming met God ervaren. We zijn schuldig aan het murmureren tegen Zijn wil, maar toch weet onze nieuwgeboren natuur in haar kern steeds meer, dat de wil van God wijs en goed is; we buigen daarom ons hoofd met eerbiedige instemming en zeggen: “Niet zoals ik wil, maar zoals U wilt. De wil des Heren geschiede.” Wanneer onze ziel door zwakheid wordt verzocht om in opstand te komen, worstelt ze niettemin om de volkomen overgave van haar wensen en verlangens aan de wil van de Allerhoogste. We begeren niet het leven van het ik, maar we hunkeren naar de geest van zelfverloochening, ja, van zelfvernietiging, opdat Christus in ons mag leven en opdat het oude ego, het vleselijke ik, helemaal verslagen mag worden. Ik zou gehoorzaam willen zijn aan mijn God, zoals de eerstgeboren zonen van het licht, Zijn boodschappers van vlammend vuur dat waren. Zoals de barometer de geheimzinnige veranderingen van de lucht merkt en zich heel gevoelig beweegt in overeenstemming met de atmosfeer, zo zou ik, omgeven door mijn God, steeds meer Zijn wens en Zijn wil willen opmerken en meteen willen handelen in overeenstemming daarmee. Onze kracht zal volmaakt zijn, wanneer we geen onafhankelijke wil hebben, maar ons bewegen en handelen, zoals we bewogen en aangeraakt worden door onze genadige God. Ik hoop, dat we op dit uur naar waarheid kunnen zeggen dat, ondanks onze vele zonden, wij de Here onze God liefhebben en dat, als onze wil vanochtend kon geschieden, wij zijn bevelen zouden volgen zonder in de geringste mate af te wijken van het smalle pad. We zijn het van harte eens geworden met God.

De tekst herinnert ons eraan dat deze overeenstemming ons kracht geeft om met God te wandelen. Mogen wij in staat worden gesteld dit voorrecht te hebben, dat de Goddelijke genade ons heeft verleend: macht om met God te wandelen in een dagelijkse, regelmatige, vriendelijke, intieme, blijde gemeenschap. Gelovige, u kunt deze dag met God wandelen. Hij is u evenzeer nabij als Hij Abraham nabij was onder de eik te Mamre, of Mozes, aan de andere kant van de woestijn. Hij is even bereid om u Zijn liefde te tonen, als Hij bereid was om Zichzelf aan Daniël te openbaren aan de oevers van de Ulai, of aan Ezechiël bij de stromen van Kedar. U hebt vandaag geen grotere afstand tussen u en uw God dan Jacob had, toen hij de engel vastgreep en overwon. Hij is uw Vader, even werkelijk als Hij de Vader van het volk was, dat Hij overdag met een wolk bedekte en ’s nachts met een vuurkolom bemoedigde; hoewel er geen Shekina (heerlijkheid van God) oplicht boven een gouden verzoendeksel, is toch de troon der genade nog even glorieus en zelfs meer toegankelijk dan in vroegere dagen. Hij zal u bergen in Zijn hut, zoals Hij Zijn knecht David deed; ja in het verborgene van Zijn tent zal uw schuilplaats zijn. Henochs voorrecht was niet bijzonder voor hem; het is uw geboorterecht: claim het. Noachs grote eer van het wandelen met God werd niet alleen voor hem gereserveerd; het behoort u ook toe, opgenomen als u bent in de ark van het verbond en gered uit de zondvloed van de Goddelijke toorn. Het dient de vreugde van de christen te zijn om altijd bij zijn God te zijn; met Hem te wandelen in een onafgebroken gemeenschap. Henoch liep niet een ommetje met God, zoals Matthew Henry dat opmerkt, maar hij wandelde vierhonderd jaar lang met Hem. O, dat we mogen ophouden bij onze God te vertoeven als zwervers, die maar een nacht blijven: mogen we in God wonen en moge Hij in ons wonen. Wandelen houdt actie in en onze actie moet altijd in de Here zijn. De christen moet, wat hij ook eet, of drinkt, of doet, alles doen in de naam van de Here Jezus, God de Vader dankende door Hem. Wandelen heeft in zich de gedachte van voortgang, maar heel onze voortgang moet met God zijn. Zoals we geworteld en gegrond zijn in Christus, zo moeten we vragen in Hem op te groeien; altijd te verblijven in onze hoogste momenten met God en nooit ons enige voortgang inbeelden of bedenken, die ons uit ons nederige vertrouwen op Hem zal halen. Geliefde broeder in de Here, het kan zijn dat uw hart het eens geworden is met God en dat u toch een tijd lang uw wandelen met Hem kwijt bent; heb geen rust in uw ziel, totdat u dat terug hebt. Doorzoek uw eigen hart bij het licht van het Woord en van de Heilige Geest en wanneer u van uzelf weet dat u het eens geworden bent met God door Hem, Die onze vrede is, aarzel dan niet om in heilig vertrouwen te naderen tot uw Vader en tot uw God, ondanks uw afdwalen in het verleden, want Hij verwelkomt u om met Hem te wandelen, omdat Hij ziet, dat u het eens bent geworden.

Op dit ogenblik hebben wij, als gemeente ons hart gericht op een opwekking van de godsdienst in ons midden. Velen van ons zullen enorm en diep teleurgesteld worden, als zo’n opwekking niet zal plaatsvinden. We voelen ons aangespoord om er om te roepen; ik denk, dat ik kan zeggen dat we bijna eensgezind zo werden bewogen. Er zijn al tekenen dat God ons op een zeer opmerkelijke manier bezoekt, maar onze ziel is gericht op een groter werk dan we ooit hebben gezien. Nu, geliefde vrienden, we hebben nodig als het eerste en meest wezenlijke in deze zaak, dat God met ons moet wandelen. Tevergeefs zullen we worstelen om een opwekking, tenzij we Zijn aanwezigheid hebben. Als wij dan verlangen om Zijn aanwezigheid bij ons te hebben, moeten we ervoor zorgen, dat we het volkomen eens worden met Hem, zowel in het plan van het werk, als in de methode ervan; ik verlang deze morgen uw geest op te wekken om het hart te doorzoeken en onszelf oplettend te onderzoeken, opdat elke valse weg uit ons verwijderd mag worden, anders zal God niet met ons wandelen als gemeente, tenzij we het eens zijn geworden met Hem.

De eerste opmerking dan, vanmorgen, is eenvoudig deze, – we verlangen in deze zaak met God te wandelen, maar in de tweede plaats, als we Hem met ons willen hebben, moeten we het met Hem eens geworden zijn en daarom, ten derde, we verlangen onszelf te reinigen van alles wat onze volkomen overeenstemming met God zou bederven en zo zou voorkomen dat Hij ons te hulp komt. Ik vraag de gebeden van Gods volk, dat Hij mij in staat stelt deze morgen met vrucht te spreken, want als ik ooit mijn eigen ongeschiktheid heb gevoeld om de heiligen op te bouwen, dan doe ik dat nu: ik wil zelfs bekennen dat, als ik het zelf voor het kiezen had, ik het graag aan iemand anders zou willen overlaten om u vanmorgen toe te spreken. Mijn harp is ontstemd en de snaren zitten los, maar de Koorleider begrijpt Zijn instrumenten en Hij weet hoe Hij muziek uit ons moet halen en in antwoord op het gebed zal Hij ons ongetwijfeld ondersteunen en u een zegen geven.

I. Laten we ten eerste, ONS VERLANGEN BELIJDEN DAT WE IN ONZE HUIDIGE INSPANNINGEN MET GOD MOGEN WANDELEN; anders zal ons streven naar een opwekking zeer afmattend zijn.

Ik ken niets wat triester is dan een bidstond bij te wonen, waar de toewijding geforceerd is en de vurigheid moeizaam tot stand komt; waar broeders zuchten en kreunen als locomotieven die een lading achter zich aan hebben, die te zwaar voor hen is om te trekken. Het is pijnlijk om een duidelijke opzet te ontdekken, die bedoeld is om opwinding te organiseren en de mensen op te krikken tot de juiste hoogte, wanneer de toespraken zijn gericht op het kweken van heethoofdigheid en de gebeden bedoeld zijn om bijgeloof voort te brengen. Gods echte heiligen kunnen slechts van mening zijn dat het een betreurenswaardig werk is, wanneer men door vleselijke inspanning de genadegaven van de Geest wil verkrijgen. Ze gaan uit zo’n samenkomst weg en zeggen: “Hoe anders is dit dan de ogenblikken, toen Gods Geest echt bij ons aan het werk was!” Dan zeilt de gemeente als een schip met bolle zeilen bij een mooie wind majesteitelijk voort zonder te slepen en te trekken, voorwaarts gedragen door de adem van de Goddelijke Geest; met de vloed van de hemelse genade spoedt zij zich voort op haar glorieuze weg. “Als Uw tegenwoordigheid niet met mij gaat, voer ons dan niet daarheen op”, was het verzoek van Mozes; en ik denk dat we eerder een opwekking moeten schuwen dan verlangen, als Gods tegenwoordigheid er niet in is. Here, laat ons blijven zoals we zijn, roepend en kermend om betere dagen te zien, eerder dan dat U ons toestaat opgeblazen te worden met het idee van een opwekking zonder Uw eigen kracht erin; laten we geen speciale bidstonden alleen maar om de zaak zelf hebben, maar laat ons, o laat ons speciale zegeningen ontvangen als het resultaat van gebed: als U niet van plan bent ons nu te helpen, laten we dan in het verborgene huilen, maar laten we ons niet alleen maar in een naam verheugen als het wezenlijke ontbreekt. Als tijdens een serie samenkomsten, waarbij we verlangen de harten van gelovigen op te wekken tot een diepere belangstelling in geestelijke dingen, de kracht van de genade er niet is, dan zult u spoedig een dofheid, een slapheid, een zwaarmoedigheid, een afmatting over de samenkomst zien komen; de aantallen zullen minder worden, de gebeden zullen minder vurig worden en de hele zaak zal ontaarden in een lege schijnvertoning of een trieste eentonigheid. Om vanuit de woestijn omhoog te komen, is een moeilijke klimpartij, tenzij we leunen op onze Geliefde. U, Die onze geliefde en aanbiddelijke Here bent, heb er toch behagen in ons te laten verheugen in de gemeenschap met Uzelf, opdat onze ziel niet moe wordt in het goeddoen en niet zwak wordt vanwege zwaarmoedigheid.

Niet alleen is er een afmatting in onze eigen pogingen, maar ze eindigen altijd in teleurstelling, tenzij God met ons wandelt. U kunt bidden en bidden en bidden, maar er zullen geen bekeerlingen zijn, geen ervaring van een levendmaking, tenzij het werk van de Heilige Geest duidelijk herkend wordt. De prediker zal evenzeer als altijd een prediker van slechts de letter blijven; de kerkenraadsleden zullen even formeel en officieel blijven, als ze ooit waren en de kerkleden zullen even inconsequent en onverschillig blijven, als ze gewend waren; de samenkomst zal even weinig belangstelling hebben en even onbewogen blijven, als ze in de slechtste tijden waren, tenzij de Geest van God met ons werkt. In deze zaak kunnen we de woorden van de psalmist citeren: “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan: als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.  Het is voor u tevergeefs dat gij vroeg opstaat, laat op blijft, het brood der smarten eet: Hij geeft het Zijn beminden in de slaap.” O vrienden, het is goed om een heilige ijver en een toegewijde volharding te hebben; het is goed om elke zenuw in te spannen en verder elke poging te doen, maar dit alles moet eindigen in een zeer trieste, deprimerende mislukking, tenzij de Here de hemelen scheurt en neerdaalt. Ik vertel u wat u allemaal weet en waarvan ik vertrouw dat u het ervaart, maar het is iets wat we voortdurend vergeten, want velen zijn er, die ten strijde trekken op hun eigen bevel en zo failliet gaan en verslagen worden en velen zijn er, die het huis van God zouden willen bouwen met slechts de kracht van menselijke inspanning, maar zij falen, omdat God daar niet is om hun succes te geven.

Meer nog; veronderstel dat in onze poging tot opwekking we niet begunstigd zouden worden met de tegenwoordigheid van God, dan zal het gebed enorm onteerd worden. Ik ga ervan uit dat, wanneer een gemeente tot God nadert in speciaal gebed en om een genadegave bidt, en als ze dan niet die genadegave ontvangt ten gevolge van een onenigheid met God, dat dan haar geloof in gebed voor de toekomst enorm zal worden verzwakt; dit is een zeer ernstig kwaad, want het maakt de gordel om de lendenen van Gods heiligen los. Alles wat mensen laat twijfelen aan de werkzaamheid van het gebed is een beschadiging van hun geestelijkheid en zo zal Gods gemeente op grote schaal verlies lijden, als haar gebeden onbeantwoord blijven. Wij moeten doorgaan; het zou de vernietiging betekenen om te gaan treuzelen of om ons om te draaien. Als gemeente moeten we nu overwinnen of sterven. Hoe kan ik u opnieuw aansporen tot smeken, als bij deze gelegenheid uw gebeden tevergeefs zouden zijn? Ik zal op deze preekstoel komen met slechts een zwak hart om te spreken van de trouw van mijn Meester, wanneer Hij u er geen bewijzen van geeft. Ach! Mijn broeders, wanneer u uw stem verheft in smeking, kan ik niet verwachten uw vurigheid te zien of uw geloof op te merken, tenzij dat geloof bevestigd wordt door een regen van Goddelijke genade. Voor de wereld in zijn geheel zal het onverhoorde gebed een gemakkelijk argument zijn, òf tegen het bestaan van God, òf anders tegen de werkelijkheid van Zijn belofte. Ik hoop dat zoiets niet zal gebeuren. “Aha! Aha!”, zegt de vijand, “zie wat er allemaal van terechtkomt! Het volk riep en ze riepen tevergeefs. Ze kwamen in grote getale bij elkaar; ze naderden tot de genadetroon met tranen en kermen, maar er is geen resultaat uit voortgekomen; er zijn niet meer bekeerlingen dan eerder en Gods kracht is niet openbaar geworden.” Zou u wensen dat zo’n ramp als deze zou plaatsvinden? De echte soldaten van het kruis in ons Israël zouden liever hun hals ontbloten dan dat Gods eer zo bezoedeld zou worden in de tegenwoordigheid van Zijn vijanden.

Bovendien, elke poging tot een opwekking van de godsdienst die een mislukking blijkt te zijn, en die moet wel mislukken zonder de tegenwoordigheid van God, – laat de gemeente in een slechtere toestand achter dan ze eerder was, omdat, als ze zou blijken een mislukking te zijn vanwege gebrek aan welke beweging dan ook, Gods volk dan terug zou vallen in hun vroegere passiviteit, met een excuus om daarin door te gaan; of als er een valse beweging op gang kwam, zou er een reactie volgen van een zeer schadelijke aard. Ik veronderstel dat de ergste tijd in de christelijke gemeente over het algemeen die is, die volgt op een opwinding van een opwekking; als die opwekking geen reëel leven in zich heeft, dan zal het kwaad, wat gedaan wordt, vreselijk zijn en niet te berekenen. Als er helemaal geen opwekking zou komen, is het kwaad nog steeds groot; Gods volk, dat dan teleurgesteld is, heeft dan weinig moed meer om te luisteren naar verdere aansporingen voor toekomstige ijverige acties en ze worden tevreden met hun lauwheid van Laodicea; het wordt onmogelijk hen opnieuw aan te sporen. Als een opwekking ogenschijnlijk succes zal hebben en God is er niet in, misschien is het dan zelfs erger. Het wilde vuur en de krankzinnigheid van sommige opwekkingen zijn een enorme schande voor het gezonde verstand van een bepaalde tijd, laat staan voor de geestelijkheid van de gemeente. Ik weet het en ik spreek niet zonder gezag, wanneer ik verklaar dat sommige kerken ernstig zijn beschadigd en er voortdurend slecht aan toe zijn, doordat ze grote aantallen opgewonden, maar onbekeerde mensen hebben toegelaten, zodat het enige wat een nieuwe herder kon doen, was, opnieuw beginnen, het kerkregister zuiveren en tientallen vleselijke personen afvoeren; het opnieuw beginnen is bijna even hopeloos, omdat, nadat de heftige aanval van de hartstocht over de godsdienst voorbij is, er een periode volgt waarin de godsdienst met onverschilligheid wordt behandeld, zo niet met minachting. Ik zou liever een gemeente in slaap zien, dan die wakker zien in de koorts van het fanatisme: het is beter, dat ze stil zou liggen dan dat ze kwaad zou doen. O geliefde vrienden, we hebben het in onze ziel ervaren; niet, dat we misschien een opwekking mogen hebben, maar dat we die moeten hebben; wanneer we denken aan de onberekenbare schade, die ons allen zal overkomen als de Here ons niet bezoekt, dan ben ik er zeker van, dat we opnieuw moeten naderen tot de Engel en opnieuw moeten worstelen, met dit besluit, dat we Hem niet zullen laten gaan, tenzij Hij ons zegent.

We mogen bevestigd worden in ons vurige verlangen dat de Here in deze zaak met ons wandelt, wanneer we de zegen overwegen, die zeker zal volgen op Zijn aanwezigheid. O! Wat een heilige levendmaking zal er over een ieder van ons komen. De prediker zal niet hebben te klagen, dat hij zo weinig kracht in gebed heeft; zowel alleen, als in uw tegenwoordigheid zal hij kracht ontvangen om te pleiten als een engel Gods. U zult niet hebben te treuren dat de eredienst zijn vroegere lieflijkheid mist. U zult de zegen ervaren die u kende toen u voor het eerst de Here zag. U zult niet hebben te treuren, dat u koud en doods bent, dat uw liederen verkommeren en dat uw gebeden stoppen; in plaats daarvan zal elke actie geladen zijn met kracht, elke gedachte zal gloeien van vurigheid, elk woord zal bekleed worden met Goddelijke macht. Laat God opstaan en twijfel en vrees zullen maken dat ze in hun schuilplaats komen, zoals vleermuizen zich verbergen bij het aanbreken van de dag. Laat de Here u bezoeken en de moeilijkheden die er dreigend uitzien als de Alpen, zullen omlaag zinken tot vlakten. Laat Hem opstaan en al uw vijanden zullen voor u wegvluchten, zoals rook voor de wind; de hemelen zullen stromen van genade geven en zelfs uw zonden en de schuld ervan zullen beven, zoals de Sinaï beefde bij de tegenwoordigheid van de God van Israël. Een gemeente met Gods tegenwoordigheid erin is heilig, gelukkig, verenigd, vurig, arbeidzaam en succesvol; blank als de maan voor de Here en helder als de zon in de ogen van mensen is zij vreselijk als een leger met vaandels voor haar vijanden.

Als God er behagen in zal hebben met Zijn gemeente te zijn, dan zal voorspoed meteen onze samenkomst bezoeken. We zeiden vroeger in de Parkstreetkapel, dat er niet veel kerkbankhuurders waren, die onbekeerd waren. Hetzelfde is in grote mate hier het geval. De enorme toename van onze gemeente geeft hoop dat er een dag zal komen, dat er geen enkele plaats onbezet zal blijven door een gelovige, maar het is nu nog niet het geval. Ik veronderstel dat de gemeente nu ongeveer de helft van de samenkomst inneemt. Er zijn echter sommigen, die vanaf het allereerste begin hebben geluisterd, maar tot nu toe hebben ze, wat betreft de redding, tevergeefs geluisterd; ze zijn tot tranen toe bewogen geweest, ze hebben goede besluiten genomen, maar na tien of elf jaar van bediening zijn ze nog precies waar ze waren, behalve dan dat ze nieuwe schuld op zich hebben geladen. Sommigen verlangen christen te worden, maar ze herbergen één of andere lievelingsbegeerte. We kennen sommigen, die gewoonlijk iets voelden tijdens de Woordbediening, maar nu voelen ze niets meer. De stem, die eenmaal was als een trompet, sust hen nu in slaap. Sommigen hebben een compromis gesloten; op de ene dag zullen ze God dienen en op de andere dag zullen ze hun zonden dienen; net als de Samaritanen die de Here vreesden en andere goden dienden. Laat ons roepen om de tegenwoordigheid van de Meester nu gehoord worden en we zullen dezen spoedig binnengebracht zien worden; harten van steen zullen worden veranderd in vlees; het ijzer van het Woord zal het noordelijke ijzer en staal breken. De Here Jezus zal als Overwinnaar door deze poorten rijden, die tot nu toe voor Hem gebarricadeerd waren en er zal een gejuich in de hemel zijn, omdat de Here Hem de overwinning heeft gegeven.

Verdere zegen zal volgen. Een gemeente wordt nooit alleen gezegend. Als een enkele gemeente in de kracht van de vroomheid zal staan, dan zullen andere gemeenten daaraan een voorbeeld nemen en vooruitgang boeken. We hebben hier rondom ons vele gemeenten, heuvels, die God heeft gezegend, maar zij hebben net als wij, de neiging om te gaan sluimeren. Laat God Zijn Geest hier uitstorten en de regen zal niet beperkt blijven tot deze velden, maar zal ook op andere weiden vallen en ze zullen zich aan alle kanten verheugen. Ons getuigenis voor God weerklinkt door dit land, van het ene eind tot het andere. Onze bediening is niet verborgen onder een korenmaat noch beperkt tot een paar mensen. Tienduizenden luisteren elke week naar ons woord en als de Here er behagen in heeft dit te zegenen, dan zal het zijn als uitgegoten olie om zo de zedelijkheid een geur van de gekruisigde Christus te geven. Eén volk kan niet de kracht van God ervaren zonder daarvan iets door te geven aan een ander. De Atlantische Oceaan kan geen scheiding teweegbrengen: geen tong of taal kan ons scheiden. Als God Frankrijk of Zwitserland zegent, dan zal de invloed ervan op het vasteland ervaren worden; als Hij ons eiland zou zegenen, dan moet de hele aarde de kracht ervan ervaren. Daarom voelen we ons aangemoedigd om enorm te bidden. O mijn broeders, de wereld wordt oud; het geloof van de mens wordt vermoeid door het lange wachten; de valse profeten beginnen weer voor de dag te komen en roepen: “Zie hier en zie daar.” Maar de Here moet komen; daarvan zijn we zeker: op zo’n uur als wij er niet aan denken, kan Hij verschijnen. Hoe willen we dat Hij ons vindt bij Zijn komst? Willen we dat Hij ons, zijn dienstknechten, slapende vindt? Dat Hij Zijn rentmeesters bezig vindt Zijn goederen te verspillen? Zijn wijngaardeniers met verwaarloosde wijnranken? Zijn soldaten met zwaarden die vastgeroest zitten in hun scheden? Nee, we willen dat Hij ons wakende vindt, staande op de wachttoren, terwijl we Zijn schapen voeden, voor Zijn lammeren zorgen, de behoeftigen te hulp komen, de vermoeiden troosten, de verdrukten helpen. Omgord dan uw lendenen, smeek ik u, als mannen, die op hun Heer wachten. Als mijn woorden de kracht in zich konden hebben, waarvan ik ervaar dat het ontbreekt, dan wil ik u graag aansporen, geliefde broeders en zusters, om de machtige God van Jacob te zoeken, opdat, wanneer de Zoon des mensen komt, Hij, als Hij dan ergens anders geen geloof op aarde vindt, het tenminste in mag vinden. Als de ijver op elke andere plaats uitgedoofd zal zijn, dat Hij dan tenminste één gloeiende kool in uw boezem mag vinden. Daarom hebben wij Zijn tegenwoordigheid nodig, want zonder die kunnen we niets doen.

II. Dit brengt me ertoe in de tweede plaats op te merken, dat, ALS WE DE TEGENWOORDIGHEID VAN GOD WILLEN HEBBEN, HET NOODZAKELIJK IS, DAT WE HET MET HEM EENS GEWORDEN ZIJN.

We moeten het eens geworden zijn met God wat betreft het doel van ons bestaan als christen. God heeft ons voor Zichzelf gevormd, opdat we Zijn lof zouden verkondigen. Het belangrijkste doel van een christen is, dat hij, omdat hij gekocht is met het dierbaar bloed, voor Christus mag leven en niet voor zichzelf. O broeders! Ik ben bang dat we het hierin niet eens geworden zijn met God. Ik moet het zeggen, hoe pijnlijk het ook is, dat er veel belijders zijn en ook sommigen in deze gemeente die in elk geval de indruk wekken te geloven, dat het belangrijkste doel van hun christelijk bestaan is, in de hemel te komen en om zoveel mogelijk geld te verzamelen op aarde als ze maar kunnen om, wanneer ze sterven, zoveel mogelijk na te laten aan hun kinderen. Ik zeg: “in de hemel komen”, want zij beschouwen vol egoïsme dat als één van de doelen van Goddelijke genade, maar ik trek in twijfel of zij, als het niet was om hun geluk om naar de hemel te gaan, zij er dan nog zoveel om zouden geven, als het alleen maar voor Gods heerlijkheid zou zijn, want hun manier van leven hier op aarde is altijd zo: “Wat zal ik eten, wat zal ik drinken? Waarmee zal ik me kleden?” De godsdienst roept hen nooit op om werkelijk na te gaan denken. Ze kunnen oordelen en afwegen, in kaart brengen en plannen maken om geld te verdienen, maar ze hebben geen plannen, hoe ze God kunnen dienen. De zaak van God komt nauwelijks in hun gedachten voor. Ze zullen alles op alles zetten om te kijken hoe ze zo min mogelijk kunnen bijdragen aan het ondersteunen van de zaak van de waarheid, of voor de verspreiding van het Koninkrijk van de Verlosser; ze zullen zich in zoverre verwaardigen de godsdienst te overwegen door te bedenken, hoe ze die op de zuinigste manier kunnen belijden, maar niets meer. U zult me niet zo dwaas en gek horen spreken, alsof ik dacht dat het niet juist en prijzenswaardig is in een mens om te proberen geld te verdienen om zo in de noden van zijn gezin te voorzien, of zelfs om ze wat te geven bij zijn overlijden: zoiets is juist en rechtvaardig, maar steeds wanneer dit de belangrijkste gedachte wordt, en ik ben ervan overtuigd dat het de eerste gedachte is van teveel naamchristenen, dan vergeten zulke mensen van Wie ze zijn en Wie ze dienen; ze leven voor zichzelf; ze zijn vergeten, dat er is gezegd: “Gij zijt niet vrijgekocht met vergankelijke dingen, zilver of goud.” O, ik bid God dat ik mag ervaren dat ik een man van God ben, en dat ik geen haar op mijn hoofd heb, die niet is geheiligd, noch een druppel van mijn bloed, die niet is toegewijd aan Zijn zaak; ik bid, broeders en zusters, dat u hetzelfde mag ervaren, dat egoïsme helemaal in u mag uitsterven; dat u mag kunnen zeggen, zonder de waarheid enig geweld aan te doen: “Ik heb niets om voor te zorgen, niets om voor te leven in deze wereld, als ik God maar mag verheerlijken en de geur van de naam van mijn Heiland mag verspreiden.” We kunnen de zegen van de Meester niet verwachten, totdat we het hierover eens geworden zijn. Dit is Gods wil: is het vandaag onze wil? Ik weet dat ik rondom me vele getrouwe mensen heb, die zullen zeggen: “Mijn verlangen is, of ik nu leef of sterf, dat Christus in mij verheerlijkt zal worden.” Als we er allemaal zo over denken, zal God met ons wandelen, maar iedereen, die er anders over denkt en een verdeeld hart heeft, is een hindernis en een schadepost voor ons in onze voortgang. Het zou geen verlies zijn om zulke mensen kwijt te raken, maar een geestelijke zegen voor de hele zaak, als deze dode ballast eruit geworpen werd. Wanneer het lichaam ergens een stukje verrot been heeft, dan rust het niet, totdat het met pijn het dode stuk eruit werkt. Zo is het met de gemeente; de gemeente kan groeien door dode leden, maar wanneer ze krachtig en vol leven begint te worden, is haar eerste inspanning met veel pijn, en misschien ook wel met veel beschadiging van haar huidige schoonheid, te bewerken dat de dode substantie eruit komt; als dit het geval zou zijn, dan zullen we medelijden hebben met hen, die eruit worden geworpen, maar toch kunnen we God danken ter wille van onze gezondheid en moed vatten.

Als we God met ons willen hebben, moeten we het eens geworden zijn wat betreft echte wenselijkheid en noodzakelijkheid van de bekering van zielen. God vindt zielen enorm kostbaar en Zijn eigen woorden zijn: “Zo waar Ik leef, zegt de Here, Ik heb geen behagen in de dood van hem, die sterft, maar eerder dat hij zich tot Mij zal bekeren en leven.” Zijn we het hierin eens met God? Onze God vindt zielen zo kostbaar, dat, als een mens de hele wereld zou winnen en zijn ziel zou verliezen, hij een verliezer zou zijn. Zijn we het hierin met Hem eens? In de Persoon van Christus, weende onze God over Jeruzalem; Zijn tranen vloeiden vanwege die stad, die aan de vlammen moest worden prijsgegeven. Hebben wij ook tranen? Hebben wij ook erbarmen? Wanneer God aan zondaren denkt, is het op deze manier: “Hoe zou Ik u prijsgeven Efraïm? Hoe zou Ik u overleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, u maken als Zeboïm?” Kunnen we op die manier treuren over zondaren? Sporen we onze ziel aan om in droefheid te worstelen, omdat mensen zich van God afkeren en eigenzinnig in hun zonden zullen omkomen? Als in tegenstelling hiermee u en ik egoïstisch zeggen: “Wij zijn veilig, het maakt ons niet uit of anderen tot de kennis van Christus worden gebracht”, dan zijn we het niet eens; God zal niet met ons werken en diegenen van u die deze onverschilligheid, deze vervloekte traagheid hebben, vormen onze barrière, onze last, onze hindernis. God vergeve u en spore u aan te besluiten dat uw hart niet zal rusten tenzij arme zondaren als brandhout uit het vuur worden gerukt. Zijn we het hierover eens?

Als we vervolgens de Here met ons willen hebben, moeten we het eens zijn wat betreft de middelen, die gebruikt moeten worden in een opwekking. We zijn het erover eens dat het eerste middel de prediking van Christus is. We hebben geen andere leer nodig dan die we hebben ontvangen – Christus verhoogd aan het kruis, zoals de slang op de stok werd verhoogd. Dit is het geneesmiddel waar wij, in dit huis van gebed, in geloven. Laat anderen mooie muziek kiezen, of schilderijen, of kleding, of doopwater, of de confirmatie, of menselijke rituelen; wij verafschuwen ze en storten onze minachting erover uit. Wat ons betreft ligt onze enige hoop in de leer van een Plaatsvervanger voor zondaren, het grote feit van de verzoening, de glorieuze waarheid, dat Christus Jezus in de wereld kwam om zondaren te zoeken en te redden. Ik denk dat we het hierin met God eens zijn, dat de prediking van Christus de weg is waardoor gelovigen gered zullen worden. Gods grote werkzaamheid is de Heilige Geest. We zijn het erover eens broeders, dat we niet willen dat zondaars bekeerd worden door onze overtuigingskracht; we willen niet dat ze in de gemeente worden gebracht door opwinding; we hebben het werk van de Geest nodig en alleen het werk van de Geest. Ik zou mijn knie niet één keer in gebed willen buigen, laat staan dag na dag, om alleen maar opwinding te krijgen; we hebben het niet nodig gehad en we zullen het niet nodig hebben door de genade van God; maar ik zou mijn ogen ervoor willen geven, als ik maar zou weten, dat de Heilige Geest Zelf naar voren zou komen en zou laten zien wat God kan doen in het bekeren van harten van steen tot vlees. Hierin, denk ik, zijn we het eens met God. Maar Gods manier om de gemeente te zegenen, is door al haar leden als instrument te gebruiken. De menigte moet worden gevoed, maar het moet niet alleen door de hand van Christus: “Hij gaf het brood aan de discipelen en de discipelen gaven het brood aan de menigte.” Bent u het hierover allemaal eens? Ik ben bang van niet. Velen van u zijn bezig met nuttige werken en ik zal daar vandaag in roemen, dat ik nooit had gedacht, dat ik mensen zou ontmoeten die zo apostolisch in hun ijver zijn als de meesten van u zijn. Ik heb me verbaasd en mijn hart heeft zich verheugd, toen ik heb gezien wat voor een zelfopoffering sommigen van de armsten onder u hebben gehad voor Christus; wat een ijver en een enthousiasme hebt u laten zien in het her en der verspreiden van de naam van de Heiland. Maar toch zijn er sommigen van u, die helemaal niets doen; u hebt de naam dat u leeft, maar ik ben bang dat u dood bent; u bent maar zelden op een bidstond – zelfs worden sommige gemeenteleden en mensen die ik ken, niet thuis gehouden door zaken, maar door pure onverschilligheid wat betreft de zaak van God. Sommigen van u worden nooit uitgedaagd tot ijver en tot goede werken. Dat u naar ons komt luisteren is één ding en voor wat u doet, zijn we dankbaar, maar voor wat u niet doet, daarover treuren wij, omdat we bang zijn dat we in onze pogingen om het Koninkrijk van de Heiland te verspreiden worden tegengehouden, daar we als gemeente het niet eens zijn over Gods plan; we zullen worden tegengehouden, totdat een ieder in de gemeente kan zeggen: “Ik wil mijzelf vandaag toewijden aan de Here der Heerscharen; als er iets gedaan moet worden, al is het om een deurwachter te zijn in het huis van God, hier ben ik.”

“Er is geen lam in Zijn kudde,
Dat ik niet zou willen voeden;
Er is geen vijand voor wiens aangezicht
Ik zou vrezen om de zaak van God te bepleiten.”

            Nogmaals, geliefde vrienden, zijn we het vandaag eens wat betreft onze totale hulpeloosheid in dit werk? Onlangs ving ik een goede zin op. Terwijl ik sprak met een prediker van de Methodisten, zei ik tegen hem: “Uw denominatie is het afgelopen jaar niet gegroeid. Meestal had u een grote toename van uw leden. U was nog nooit zo rijk als nu; uw predikers waren nog nooit zo goed opgeleid; u had nog nooit zulke goede kapellen als nu en toch hebt u nog nooit zo weinig succes gehad. Wat gaat u doen? Nu u weet dat dit een feit is, wat gaat u doen? Hoe zijn uw broeders hiermee bezig?” Hij troostte me erg door het antwoord. Hij zei: “Het heeft ons op de knieën gebracht: we danken God dat we onze toestand kennen en dat we er niet tevreden mee zijn. We hebben een dag van verootmoediging gehad en ik hoop,” zei hij, “dat sommigen van ons diep genoeg gegaan zijn om gezegend te worden.” Er ligt een grote waarheid in die laatste zin, “diep genoeg om gezegend te worden”. Ik vrees inderdaad, dat sommigen van ons nooit diep genoeg gaan om gezegend te worden. Wanneer iemand zegt: “O! Ja, het gaat erg goed met ons; we hebben geen enkele soort van opwekking, die ik ken, nodig”, dan ben ik bang dat hij niet diep genoeg gegaan is om gezegend te worden; wanneer u en ik tot God bidden met trots in ons, met zelfverheffing, met vertrouwen in onze eigen ijver, of zelfs in de macht van onze eigen gebeden op zich, dan zijn we nog niet diep genoeg gegaan om gezegend te worden. Een nederige gemeente zal een gezegende gemeente zijn; een gemeente, die bereid is haar eigen dwalingen en mislukkingen te belijden en aan de voeten van Christus’ kruis te liggen, is in een positie om door de Here begunstigd te worden. Ik hoop dan dat we het met God eens zijn geworden, wat betreft onze totale onwaardigheid en hulpeloosheid, zodat we alleen opzien tot Hem.

Ik vraag u dringend om het allen eens te worden met God in deze zaak, dat als er iets goeds zal worden gedaan, als er zich bekeringen zullen voordoen, Hem al de eer moet worden gegeven. Opwekkingen zijn vaak bedorven, òf doordat mensen gingen roemen dat die-en-die prediker het middel voor hen was, òf anders zoals in het geval van Noord-Ierland, door te roemen dat het werk werd gedaan zonder predikers. Let wel, die opwekking werd halverwege gestopt en er werd grote schade veroorzaakt vanwege het feit dat het tot een soort bezienswaardigheid werd gemaakt, een zaak waaraan men zich kon vergapen en waarover mensen uit binnen- en buitenland zich konden verwonderen. God heeft geen zin om te werken voor de eer van mensen, of dat nu predikers, leken of gemeenten zijn; als wij zouden zeggen: “Ah! Mooi, ik zou graag de tegenwoordigheid van God bij ons zien, zodat we vele bekeringen hebben en dan zetten we het in de krant en zeggen: “Zo doen ze het in de Tabernakel”, wel, op die manier zouden we geen zegen hebben. Kronen! Kronen! Kronen! Maar alleen voor Uw hoofd, Here Jezus! Lauwerkransen en slingers, maar niet voor mensen, maar alleen voor Hem Wiens rechterhand en Wiens heilige arm Hem de overwinning gaf. Wij moeten het op dit punt allen eens geworden zijn en ik hoop dat we dat zijn.

III. En nu ter afsluiting. LATEN WE AL DIE DINGEN WEGDOEN, DIE GOD BELEDIGEN.

Voordat God verscheen op de Berg Sinaï, moesten de Israëlieten zich drie dagen lang reinigen. Voordat Israël de beloofde rust van Kanaän in bezit kon nemen, moest Jozua ervoor zorgen dat ze werden gereinigd door de plechtigheid van de besnijdenis. Steeds wanneer God Zijn volk wil bezoeken, eist Hij van hen altijd één of andere voorbereidende reiniging, opdat ze geschikt mogen zijn om Zijn tegenwoordigheid te zien, want twee kunnen niet samen gaan, tenzij datgene waarover zij het oneens zijn, weggedaan is. Een paar suggesties dan,  wat betreft dingen in ons waar God het niet mee eens kan zijn. Hier kan ik niet tot u in het algemeen prediken, maar ik leg de taak in de hand van een ieder om tot zichzelf te prediken. We lezen, dat in de dagen van het grote berouw, iedere man apart weende en zijn vrouw apart, zijn zoon apart en de dochter apart en al de gezinnen apart. Zo moet het hier zijn. Is er trots in mij? Ben ik opgeblazen vanwege mijn talent, mijn rijkdom, mijn karakter, mijn succes? Here, neem dit uit mij weg, of anders kunt U niet met mij wandelen, want niemand zal ooit zeggen, dat God en de trotse ziel vrienden zijn: Hij geeft genade aan de nederigen; maar de trotsen kent Hij van verre en Hij zal niet toestaan, dat ze naderbij komen. Ben ik traag? Verspil ik uren, die ik goed had kunnen gebruiken? Heb ik de lichtzinnigheid van de vlinder, die van bloem naar bloem fladdert, maar uit geen enkele honing drinkt? Of heb ik de ijver van de bij, die, zodra het licht wordt, probeert een zoete voorraad voor de bijenkorf bij elkaar te zoeken? Here, u kent mijn ziel, u begrijpt mij. Ben ik slechts weinig aan het doen, terwijl ik veel had kunnen doen? Hebt U maar weinig oogst gekregen voor veel zaaien? Heb ik mijn talent in een doek verborgen? Heb ik dat talent voor mijzelf gebruikt, in plaats van die voor U te gebruiken? Trage zielen kunnen niet wandelen met God. “Mijn Vader werkt,” zegt Jezus, “en Ik werk”; en u die op de markt staat zonder werk, kunt daar staan met de duivel, maar u kunt daar niet staan met God. Laat iedere broeder, die hieraan schuldig is, zijn traagheid wegdoen.

Of ben ik schuldig aan wereldsgezindheid? Dit is een zeer opvallende zonde van velen in de christelijke gemeente. Breng ik mijzelf voortdurend in contact met mensen, die mij op geen enkele manier van nut kunnen zijn? Word ik gezien op plaatsen, waar mijn Meester niet heen zou gaan? Houd ik van amusement, dat mij geen troost kan bieden, wanneer ik erover nadenk en waar ik me nooit aan kan overgeven, als ik bedenk dat Christus zou komen, terwijl ik ermee bezig was? Ben ik werelds in mijn geest wat betreft de mode? Ben ik even pronkerig, even wispelturig, even lichtzinnig als mannen en vrouwen van de wereld? Als dat zo is, als ik de wereld liefheb, dan is de liefde van de Vader niet in mij en daarom kan Hij niet met mij wandelen, want wij zijn het niet eens geworden.

Nogmaals, ben ik begerig? Schraap ik van alles bij elkaar? Is mijn eerste gedachte niet hoe ik God kan eren, maar hoe ik rijkdom kan verzamelen? Wanneer ik rijkdom verwerf, vergeet ik dan om er gebruik van te maken als een rentmeester? Als dat zo is, dan is God het niet eens met mij; ik ben een dief van Zijn geld; ik heb mijzelf aangesteld als baas in plaats van knecht te zijn en God zal niet met mij wandelen, totdat ik begin te zien dat dit niet van mijzelf is, maar van Hem; en dat ik het moet gebruiken in eerbied voor Hem.

Nogmaals, heb ik een boze geest? Ben ik hard voor mijn broeders? Koester ik jaloersheid ten opzichte van diegenen, die beter zijn dan ik, of koester ik minachting voor diegenen, die er slechter aan toe zijn? Als dat zo is, dan kan God niet met mij wandelen, want Hij haat de jaloersheid en alle minachting voor de armen is voor Hem afschuwelijk. Is er één of andere begeerte in mij? Geef ik mij over aan het vlees? Ben ik dwaas door vleselijke toegevendheid, waardoor mijn ziel lijdt? Als dat zo is, dan zal God niet met mij wandelen, want begeerte, vraatzucht en dronkenschap maken scheiding tussen een gelovige en zijn God: deze dingen zijn niet nuttig voor een christen. Voor het grote feest van de ongezuurde broden veegden Joodse ouders elk stukje zuurdeeg uit het huis weg en zo bang waren ze – en zo bang is de Jood tegenwoordig, dat hij een kaars neemt en elke kast schoonveegt; het maakt niet uit als er nooit een keer voedsel ingezet is; hij is bang dat anders toevallig een kruimel ergens in het huis verborgen kan blijven; zo maakt hij van de zolder tot de kelder het hele huis schoon en verwijdert hij het oude zuurdeeg. Laten wij dat ook doen. Ik kan niet denken, dat u dat zult doen als gevolg van zulke armzalige woorden als de mijne, maar als mijn ziel met u kon spreken en God het spreken zegende, dan zou u dat doen. Wat mij betreft, ik roep tot mijn Meester dat, als er iets is dat mij geschikter kan maken om een boodschapper van God te zijn voor u en de andere mensen, Hij dan, hoe pijnlijk dat voorbereidende proces ook moge zijn, mij in Zijn genade daar niet voor zou willen sparen. Als door ziekte of door ernstige rampen, of door laster of door berisping, Hem meer eer gebracht kan worden, dan zeg ik welkom, welkom al deze dingen; zij zullen mijn vreugde zijn; en hen te ontvangen zal mijn blijdschap zijn: ik smeek u, spreek hetzelfde verlangen uit: “Here maak mij geschikt om het middel te zijn om U te verheerlijken.”

“De dierbaarste afgod, die ik heb gekend,
Wat die afgod ook moge zijn;
Help me die van de troon te trekken,
En alleen U te aanbidden.”

Wat! Bent u het er niet mee eens? Wilt u voor altijd doorgaan op die doodse weg, waarop de kerken en gemeenten zich nu bevinden? Voelt u geen heilige hartstocht in uw binnenste wat betreft de nood voor het heden en de hoop voor de toekomst? O lafaards, u die bang bent voor de strijd, sluip weg naar uw bed, maar als u de Geest van uw Meester in u hebt, dan zult u graag mooiere en betere dagen willen zien. Hef uw hoofd op in vertrouwen op Hem, Die met ons zal wandelen als wij het eens zijn geworden.

Mijn tekst heeft een belangrijke betekenis voor de onbekeerden: ik denk erover om vanavond tot diegenen te prediken, die het niet eens zijn met God en die niet met Hem kunnen wandelen. Ik bid dat zij verzoend mogen worden met God door de dood van Zijn Zoon en het meest waarschijnlijke middel om dit tot stand te brengen zullen uw vurige gebeden zijn. O Here, hoor en antwoord ter wille van Jezus. Amen.