Selecteer een pagina

Voor de allerverdrietigsten

>>PDF<<

Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 3 juni 1888, gehouden door C. H. Spurgeon.

“Toen sprak Mozes zo tot de Israëlieten, maar zij luisterden niet naar Mozes wegens benauwdheid van geest en wegens wrede slavernij.” – Exodus 6:8 (King James Version)

KLEINE woorden bevatten dikwijls een grote betekenis. Het is vaak het geval met dat enkellettergrepige woord “zo”. In het huidige voorbeeld moeten we er de nadruk op leggen en de tekst zo lezen: “Mozes sprak zo tot de kinderen Israëls.” Dat betekent, dat hij zei wat God hem opdroeg om te zeggen. Hij verzon zijn boodschap niet zelf. Hij bedacht niet het evangelie dat hij aan de mensen moest brengen. Hij was eenvoudig een herhaler van de Goddelijke boodschap. Zoals hij die ontvangen had, zo sprak hij die. “Mozes sprak zo tot de kinderen Israëls.” Als hij dat niet zo had gedaan, dan zou de verantwoordelijkheid of het volk door zijn woorden werd aangeraakt of niet, bij hemzelf hebben gelegen, maar toen hij enkel gezant van God was en alleen maar datgene zei, wat God wilde dat hij zei, was zijn verantwoordelijkheid beperkt. Als hij het woord van de Here Zelf overbracht en het niet het hart van Israël zou winnen, kon hij niet de schuld krijgen.  Hoewel het een enorm groot verdriet voor hem was, dat het volk de Goddelijke boodschap niet aannam, en het zelfs niet kon aannemen, was toch zijn geweten, voor zover als het hem zelf betrof, rein. Zo is het altijd met de prediker van het evangelie: als hij het woord van de Here bekend maakt, zoals hij het ontvangen heeft, dan staat hij rein voor God, of de mensen het willen horen, of dat ze het nalaten; het maakt niet uit wat zijn toehoorders er misschien wel of niet mee doen.

Dikwijls verbaas ik me over wat die predikers doen, die zich geroepen voelen om hun boodschap te verzinnen, terwijl ze aan het spreken zijn, want als ze falen dan moet hun falen in grote mate worden toegeschreven aan hun gebrek aan bekwaamheid om een aangrijpend verhaal te verzinnen. Ze moeten hun zeilen spreiden naar de wind van de tijd en een evangelie oppakken dat naar hen toe komt drijven op de stroom van de tijd, een evangelie dat elke week van het jaar verandert. Ze moeten een eindeloze taak hebben om deze nieuwe gedachte te snappen, of, zoals zij het zeggen, om met de tijd mee te gaan. Tenzij ze, zoals kameleons, een natuurlijke neiging hebben om van kleur te verschieten, moeten ze er wel een heel lange tijd mee bezig zijn en door vreselijk veel veranderingen heen gaan. Wanneer ze hun best hebben gedaan dit evangelie van henzelf te prediken, dan zijn zij verantwoordelijk voor het maken van dat evangelie. Voor elk onderdeel van het onderwijs zijn zij verantwoordelijk, omdat zij de makers ervan zijn en het voortkwam uit hun gieterij, met hun stempel erop. Als zij dit juk op zich nemen, en zo weigeren van Christus te leren, dan zullen ze geen rust vinden voor hun zielen. Voor mij is het prediken van het evangelie van de Here Zelf een vreugde en een voorrecht, want ondanks het feit, dat de zorg voor uw zielen mij belast met de last des Heren, is het Zijn last, en niet één, die ik voor mezelf heb uitgekozen. Vaak denk ik op zondagavond, wanneer ik moe naar huis ga: “Ik weet dat ik datgene heb gepredikt, waarvan ik geloof, dat het Gods evangelie is.” Ik heb niet iets gezegd – en ik ben niet van plan geweest iets te zeggen – dat van mijzelf was. Ik heb ook niet iets weggelaten, tenminste, ik ben niet van plan geweest om iets, wat in de tekst stond, weg te laten, en ook niet iets, waarvan ik geloof, dat het de leer van het evangelie van Christus is. En als u het dan niet aanneemt, is dat een trieste zaak, maar het is mijn zaak niet, waarvoor ik mij op de laatste grote dag zou moeten verantwoorden. Wanneer een knecht aan de deur komt met de boodschap van zijn meester en u vindt het niet leuk wat hij u vertelt, wees dan niet boos op hem. Wat heeft hij ermee te maken? Heeft hij gezegd wat zijn meester hem opdroeg om te zeggen? Als hij dat gedaan heeft, wees dan boos op zijn meester als u dat zo nodig moet zijn, of aanvaard wat zijn meester zegt, als u dat goed vindt, maar houd de arme man, die de boodschap bracht, er buiten, als hij eerlijk de woorden van zijn meester heeft weergegeven. Ik maak er aanspraak op dat, als ik het evangelie van mijn Meester heb gepredikt, of de mensen nu worden gered of verloren gaan, of ze het aanvaarden of dat ze het verwerpen, ik dat aan henzelf moet overlaten, en dat hun zonden niet op mijn rekening kunnen komen. Hoe hartgrondig roep ik tot God dat het Woord niet een geur ten dode voor de doden mag zijn, maar een geur ten leven voor de levenden, maar o, mijn toehoorders, als u omkomt na het horen van het evangelie van God, denk dan niet dat u mij de schuld ervan kunt geven.

Nu, de boodschap die Mozes bracht, werd verworpen en hij wist waarom die werd verworpen. Hij kon de reden zien. Het volk was in zo’n slavernij, ze waren er zo ellendig aan toe; ze waren zo ongelukkig en hopeloos, dat datgene wat hij tot hen sprak, ijdele woorden leken. Er zijn honderden redenen waarom mensen het evangelie verwerpen. We zullen die vanavond niet allemaal nalopen. Wie een hond wil slaan, kan altijd wel een stok vinden en wie Christus wenst te verwerpen, kan er altijd wel een reden voor vinden. Hoe onredelijk die reden ook moge zijn, hij zal de zondaar goed van pas komen, wanneer hem dat meteen een mooi excuus oplevert, waarom hij zich niet aan de Heiland overgeeft. O, waren de mensen toch maar minder slim in het maken van verontschuldigingen voor het weigeren van de Here Jezus!

Te midden van al de redenen echter, die ik ooit heb gehoord, is deze het, waar ik de meeste sympathie voor heb: sommigen kunnen Christus niet aannemen, omdat zij zo vol angst zitten, en zo verslagen van geest zijn, dat zij niet genoeg geesteskracht kunnen vinden om hoop te koesteren, dat er nog één of andere redding tot hen kan komen. Over hun verdrietige toestand verlang ik te spreken. Ik denk, dat ik met Gods hulp over de zaak kan spreken, want ik heb me ook zo gevoeld. Ik herinner me de tijd, dat ik zelfs niet in Jezus Zelf kon geloven vanwege enorme angst en benauwdheid van geest; daarom spreek ik als iemand die de ketenen heeft gedragen, tot diegenen die zich nog steeds in ketenen bevinden. Ik ken het geklingel van die boeien en ik weet wat het is om het vocht van die stenen muren te voelen en de angst dat er geen sprake is van vrijkomen uit de gevangenis en om zo wanhopig te zijn dat, zelfs wanneer de bevrijder de grote sleutel in het slot omdraaide en de deur wijd open zette, mijn hart toch nog voor zichzelf een nog vuilere kooi had gemaakt en ik niet kon geloven in de mogelijkheid van vrijheid; daarom zat ik gebonden in een kerker, die ik zelf had gemaakt. Ach! Er is geen Bastille zo vreselijk als die, welke wordt gebouwd door wanhoop en die onder bewaking staat van een verbrijzelde geest. Er zijn veel moedelozen, wier ogen het laten afweten, zodat ze niet omhoog kunnen kijken of uit kunnen kijken. Tot zulke mensen spreek ik. Moge God door mij spreken door de Heilige Geest, de Trooster!

I. Ten eerste wil ik graag dat u opmerkt dat Mozes aan deze mensen een blijde boodschap bracht. HET WAS EEN VRIJE EN VOLLEDIGE BOODSCHAP VAN HET EVANGELIE. Voor hen was het een evangelieboodschap van verlossing uit een wrede slavernij, het evangelie van de hoop, het evangelie van een heerlijke belofte. Het is een erg bewonderenswaardig voorbeeld en een beschrijving in beeldspraak van wat het evangelie voor ons is. Mozes’ woord tot hen was buitengewoon helder, opvrolijkend en vertroostend, maar zij konden het niet aanvaarden. “Ze luisterden niet naar Mozes vanwege hun zielenleed en hun wrede slavernij.”

Ten eerste, Mozes sprak tot hen over hun God. Hij zei: “Jullie hebben een God en Zijn naam is Jehova, de God van onze vaderen, de God van Abraham, van Izaäk en van Jacob.” Ze keken op van hun bakstenen, en ze leken te zeggen: “God? Wat hebben we met Hem te maken? O, kregen we maar stro voor onze bakstenen! We zitten tot aan onze nek toe in deze smerige modder van de Nijl; wij maken bakstenen en jij komt tot ons spreken over God. Ga en predik tot de Farao en de opzichters, die over ons heersen, maar wat ons, arme schepselen, betreft, slaven die we zijn, wij begrijpen jou niet. Wat bedoel je met Jahweh, Jehova, onze God? Breng ons meer knoflook en uien, of verminder onze dagelijkse taak, of neem die stokken van onze drijvers weg, dan zullen we naar je luisteren.” Zo schudden ze hun hoofd, en zeiden dat zulke mysteries en theologische leerstukken niet voor hen waren. En toch, geliefde heren, als iemand van u in zo’n situatie is, dan is het voor u. Jehova, de God van Israël was inderdaad hun enige hoop en Hij is ook uw enige hoop. Helaas, dat ze zo onverstandig waren om te weigeren het licht op zich te laten schijnen, want het was inderdaad licht! Wat een slechte reden het licht te weigeren, omdat de nacht zo donker is! De beste hoop van de mens ligt in zijn God. O u, wier leven vol bitterheid is vanwege het zwoegen en de armoede, er is uiteindelijk iets voor u, iets veel beters dan het harde gezegde: “Wat zullen we eten en wat zullen we drinken?” Er is een erfenis die uitgaat boven het kwellende gezwoeg van het alledaagse leven. Er is een lot dat veel beter is dan deze moordende zorg, die aan zo velen van u vreet, en het leven voor u tot een ramp maakt. Weiger daarom niet vanwege de zwaarte van uw lot iets te horen over God, uw Maker, uw Weldoener. In die richting ligt uw enige echte hoop. Als u deze God als Vader en als Vriend hebt, zal het leven er anders uitzien, en u zult een ander mens worden.

Toen ging Mozes verder met hen te vertellen over een verbond. Hij zei: “U hebt een God en die God heeft gezegd: ‘Ik heb ook Mijn verbond met hen opgericht om hen het land Kanaän te geven, het land van hun vreemdelingschap, waarin ze vreemdeling waren.’” Verbond? Wel, velen van hen zouden nauwelijks weten wat het betekende. “Verbond,” zeiden ze, “maakt God een verbond met ons, arme baksteenmakers, die als slaaf moeten werken van ’s morgens tot ’s avonds zonder loon, en die nu gedwongen worden bakstenen te maken zonder stro?” God en een verbond: dit zijn vreemde woorden in de oren, die het vloeken van de onderdrukkers horen en het klappen van hun zwepen. Het klonk voor hen als spotternij om over zulke verheven zaken te spreken. Ik twijfel er niet aan dat ze bij zichzelf mompelden: “Deze Mozes is een gekke filosoof, die zijn mond vol heeft met grootse woorden, maar wat betekenen woorden voor ons? Een beetje vis uit de Nijl, of een komkommer van de bevloeide velden zouden veel beter zijn dan met ons te praten over een verbond.” En toch, luister. Als iemand van u in een trieste toestand is, dan kan uw beste hoop misschien in deze richting liggen. Stel dat God een verbond met u is aangegaan, dat Hij u zal zegenen ter wille van Jezus Christus, wat dan? Er ligt misschien wel voor de kinderen der armoede een schat aan rijkdom in dit eeuwige verbond; en nog wel van het beste soort rijkdom. Er is misschien voor u een beloofde bevrijding, die de boeien, die u nu vasthouden, zal verbreken en u in vrijheid zal stellen. Ik zeg u dat in het verbond der genade het handvest ligt voor de armen en de behoeftigen. In elk geval, als u onder dat verbond komt, kan het niet erger met u worden dan het nu is. U lijkt nu onder een verbond van slavernij en verdriet te zijn en elke verandering zal een verandering ten goede zijn. Als er een ander verbond was – een verbond van genade, liefde, vrede en eeuwige trouw, dan zou het de moeite waard zijn om er naar te horen en het uit te zoeken, totdat u ontdekt of u hier deel van uitmaakt. Ik verzoek u daarom, onderzoek deze zaak. Luister ijverig naar de stem van het evangelie. Luister en uw ziel zal leven.

Dus, toen Mozes had gesproken over het verbond, ging hij verder met te spreken over Gods medelijden met hen. Hij gaf weer wat Jehova had gezegd: “Ik heb ook het gekreun van de kinderen Israëls gehoord die door de Egyptenaren in slavernij worden gehouden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.” Ik stel me voor dat die woorden hun ogen een beetje hebben geopend. Ze keken op en zeiden tegen elkaar: “Is er inderdaad een God, Die ons kreunen heeft gehoord? O maar,” mompelden ze, “kijk naar die vele jaren, waarin we al kreunen. Wel, het is al veertig jaar geleden sinds deze man Mozes voor het eerst naar buiten kwam en onze lasten zag. Waar is hij deze veertig jaar geweest? Wat is het nut van medelijden, dat zo traag is om in actie te komen?” En toch, geliefde heren, als u geneigd bent om zo te spreken, dan kan het zijn dat, wanneer God traag is, Hij hoe dan ook betrouwbaar is en als Hij langzaam voor u is, dan komt dat vanwege geduld en lankmoedigheid voor anderen. Hij weet het best wanneer en hoe Hij Zijn volk moet redden. Bedenk, dat toen Mozes kwam, het getal van de bakstenen verdubbeld werd; wanneer het op z’n aller-slechtst met u gaat en uw nacht verduistert tot een soort helse middernacht, dan kan het zijn, dat uw duisternis tot een einde komt. Daarom, wees niet zo terneer gebogen, zodat u de klei van de bakstenen tot aan uw oren en ogen laat komen en u doof en blind wordt. Maar luister toch, of er nog iets gehoord kan worden, dat beter is dan uw dagelijkse steunen en kreunen. Luister naar de boodschapper van God, die komt vertellen wat God gaat doen. Hij is een God vol erbarmen en Hij heeft respect voor gebroken harten en ogen vol tranen.

Toen ging Mozes verder met zijn heerlijke evangelieboodschap door hen te vertellen over de beslissing van de Here om hen door een grote verlossing te redden. De Here had gezegd: “Ik ben Jehova en Ik zal u onder de lasten van de Egyptenaren weghalen, Ik zal u verlossen van hun slavernij.” Bemerkt u, dat de hele tijd door de Here krachtige woorden gebruikt en spreekt als een groot Koning? “Ik ben Jehova. Ik zal. Ik zal. Ik zal.” Wanneer u naar huis gaat, let dan op het aantal van “Ik zal” dat er in deze verklaring van de grote God staat. Wanneer God zegt: “Ik zal”, dan meent Hij het; vertrouw daarop. Hij vraagt niet ons verlof en wacht niet op onze hulp. “Ik zal” is de almacht, Die Zich uitspreekt. Jehova zal volbrengen wat Hij belooft. Hij vertelde hen daarom, dat Hij van plan was hen te gaan redden. “Ik zal u onder de lasten van de Egyptenaren vandaan brengen en Ik zal u verlossen van hun slavernij, Ik zal u redden met een uitgestrekte arm en met grote gerichten.” God is van plan u te redden. Arme, vermoeide zondaar, die uw schuld bekent, geloof in Jezus Christus, de Zoon van God, vertrouw uzelf aan Hem toe, en de Here zal u redden. Hij zal u verlossen van al de schuld van het leven dat achter u ligt, van al de slechte gewoonten van uw huidige leven en van al de verzoekingen van uw toekomstige leven. Hij zal het juk van satan van uw nek verbreken en Hij zal maken, dat u niet langer een slaaf der zonde bent, maar u zult een kind van de levende God worden.

Mozes vertelde hen over de genade en de erfenis van de Here die Hij voor hen gereedgemaakt had. Mijn boodschap is van hetzelfde soort. Zo zegt de HERE vanavond bij het prediken van het evangelie aan een ieder, die in Jezus wil geloven: “Ik zal redden en Ik zal u verlossen; Ik zal u tot een God zijn en gij zult weten dat Ik uw God ben, Die u onder de lasten van de Egyptenaren vandaan haalt. En Ik zal u brengen in het land, waarvan Ik gezworen heb het te geven aan Abraham, Izaäk en Jacob; Ik zal het u geven als een erfenis: Ik ben de Here.” Dit zijn grote woorden, maar ze komen uit de mond van de grote God, Die niet kan liegen. Geloof ze daarom en vat moed. God zal u aannemen, arme schuldigen, om Zijn kinderen te worden. Hij zal u helpen, zodat u Zijn gewillige dienstknechten wordt. Hij zal u gebruiken tot Zijn eer, hoewel u nu Zijn naam onteert. Hij zal u heiligen en reinigen, en Hij zal u naar de hemel brengen, zelfs u, die nu te midden van de potten ligt en verontreinigd bent in de bakovens van de zonde. Hij zal nooit rusten, totdat Hij u met Hem laat zitten op Zijn troon, waar Hij verheerlijkt wordt, tot in eeuwigheid. Dit spreek ik tot u die in slavernij bent. Zoals Jezus vroeger zei, zo zeg ik in mijn mate als Zijn boodschapper: “De Geest van de Here God is op mij; omdat Hij mij heeft gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid te verkondigen aan de gevangenen, en het openen van de gevangenis voor hen die gebonden zijn.” Geloof in Christus Jezus en Hij, Die gekomen is om de verlorenen te redden, zal u een even duidelijke en reine verlossing van de macht der zonde geven als de HERE Israël bevrijding schonk uit de macht van de Egyptische tiran. Hij zal u uit de slavernij halen en u door de woestijn leiden, totdat u komt in de eeuwige rust, ja, in een beter land dan Kanaän, hoewel dat vloeide van melk en honing.

II. We komen nu op het punt om op te merken dat HET ONTVANGEN WERD MET ONGELOOF, DAT WERD VEROORZAAKT DOOR ZIELENLEED. De boodschap was van de Here, en het was vol hoop voor hen, maar ze waren te zeer verslagen om die te kunnen ontvangen. Wij kunnen heel goed begrijpen wat dat betekent. Laten we naar de situatie kijken. Zij konden nu dit evangelie niet ontvangen, omdat ze in het begin ernaar gegrepen hadden en toen teleurgesteld waren. Ze hadden er een verkeerd idee van, want ze verwachtten, zodra Mozes naar Farao ging, meteen vrij te zijn en omdat ze niet ogenblikkelijk die verlichting hadden, vielen ze terug in een naargeestige wanhoop. Toen Mozes tot hen kwam en zei dat God hem verschenen was bij de braambos, en hem had gestuurd om hen te bevrijden, toen bogen ze hun hoofd en aanbaden. Ze zagen uit naar grote dingen voor de volgende dag, want ze waren aan het eind van hun geduld, maar toen Mozes hierna naar Farao ging en de tiran hun werk verdubbelde door hen stro te onthouden, toen konden ze niet in God geloven en ook niet in Zijn boodschapper. In het proces van de redding gebeurt het vaak – ik heb het vele malen gezien – dat, nadat personen het evangelie hebben gehoord, zij daarna in zekere mate oplettend worden voor de uitnodiging ervan en ze een periode er ellendiger aan toe zijn dan tevoren. Is het u bij het innemen van een medicijn nooit opgevallen, dat u zich vaak eerst zieker voelt, voordat u er beter van wordt? Het is vaak zo bij de werking van het grote geneesmiddel van de Goddelijke genade: het brengt onze ziekte aan het licht, opdat we des temeer van harte het hemelse medicijn mogen aanvaarden. Ja, en in speciale gevallen kunnen er slechte dingen in het mentale gestel zijn, die zeer reëel weggedaan en zichtbaar gemaakt moeten worden, zodat men er berouw over heeft en er een afschuw van krijgt. De mens die oordeelt met ongeduld en met kortzichtigheid, heeft dringend een middel nodig, dat zijn ziel ter plekke van alle kwaad zal genezen, en als dit niet zichtbaar en onmiddellijk gebeurt, roept hij: “Weg ermee.” Ik zie dat het Hebreeuwse woord dat met ”leed” vertaald wordt, hier “ongeduld” betekent. In uw bijbel met kanttekeningen staat “bekrompenheid”. Dus konden ze niet geloven vanwege hun ongeduldige oordeel: ze maten God af per centimeter. Ze beperkten de grote en oneindige God tot minuten en dagen; toen ze ontdekten dat hun situatie erger werd dan tevoren, zeiden ze willens en wetens tot Mozes: “Laat ons met rust, opdat we de Egyptenaren dienen.” Wat ze zeiden, kwam hier op neer: “U hebt ons geen goed gebracht; inderdaad, u hebt onze ellende doen toenemen en we kunnen niet in u geloven of uw boodschap aanvaarden als echt van God zijnde, omdat we zien dat het voor ons een vreselijke toename van ons lijden heeft bewerkt.”

Genade kan op een echte, doeltreffende wijze tot het hart komen en een tijdlang geen vreugde, geen vrede bewerken, maar het tegenovergestelde. Ik heb menig man gekend die bij zijn komst naar deze Tabernakel voorspoedig was in zaken en dergelijke; toch was hij, zo snel als hij maar reizen kon, op weg naar de hel. Wel, hij is gekomen en heeft het evangelie gehoord; hij heeft een heleboel verbeteringen aangebracht in zijn gedrag en hij is een regelmatige en aandachtige toehoorder geworden; op dat moment kwam hij in een beproeving terecht van het soort, dat hij nooit eerder had ervaren; vervolgens heeft hij geklaagd: “Wel, ik ben er slechter aan toe in plaats van beter. Ik ontdek dat mijn hart opstandiger wordt ten opzichte van God dan het ooit tevoren was.” Het verbaast me niet dat het zo zou zijn, want ik heb er vele voorbeelden van gezien. De discipline van het huisgezin van God begint erg vroeg. Maar een huidige toename van verdriet heeft niets te maken met wat het belangrijkste gevolg zal zijn, behalve dan dat het er op een verborgen wijze naar toe werkt. Misschien was datgene waarvan u eerst dacht dat ’t oprecht geloof was, helemaal geen geloof en gaat God het valse omver gooien, voordat Hij het echte opbouwt. Stel dat u een oud huis had en een vriend van u zou zeggen: “Jan, ik ga een nieuw huis voor je bouwen. Wanneer zal ik beginnen?” “O,” zou u kunnen zeggen, “begin volgende week maar het nieuwe huis te bouwen.” Aan het eind van de week heeft hij uw oude huis half afgebroken. “O,” zegt u, “is dit wat je noemt een nieuw huis voor mij bouwen? Je bezorgt me veel verlies. Ik wou dat ik nooit had ingestemd met je voorstel.” Hij antwoordt: “Je bent erg onredelijk: hoe kan ik nou een nieuw huis op deze plek voor je bouwen zonder dat ik het oude sloop?” En zo gebeurt het ook vaak dat de genade van God in het begin zijn werk zo lijkt te doen, dat het zelfs slechter wordt met de mens dan tevoren, omdat de genade hem aan zonden ontdekt, waarvan hij zelf niet wist dat ze er waren, slechte dingen die verborgen waren geweest, gevaren waaraan hij nooit had gedacht. Zo laat het werk der genade zelfs zijn slavernij ernstiger lijken en heviger zijn dan het ooit was; toch wordt dit allemaal in wijsheid en liefde gedaan tot vervulling van de belofte, die God heeft gegeven. Toch ben ik nooit heel erg verbaasd, wanneer ik mensen tegenkom, die bijna op het punt staan om zich af te wenden van het horen van het evangelie, omdat zij, nadat ze het eerst met plezier gehoord hebben, ontdekken dat het hen voorlopig in een nog groter verdriet dan tevoren terecht laat komen. Hoe vurig zou ik hen willen overtuigen hun eigen natuurlijke neiging te overwinnen wat betreft een haastig oordeel! Ga door, geliefde vriend. Wees goedsmoeds. Farao zal niet lang in staat zijn u dat enorme aantal bakstenen te laten maken. Binnen een paar dagen zal hij blij zijn dat hij u kwijt is. Wacht vol hoop, want de God, Die in de duisternis begint, zal in het licht eindigen, en weldra zult u die wegen van genade gaan begrijpen, die nu niet te ontdekken zijn. Niet vele weken na het snikken en zuchten bij de steenbakkerijen zongen Mozes en de kinderen Israëls dit lied voor de Here: “Zing voor de Here, want Hij heeft heerlijk overwonnen; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee gestort.” Het werk van bevrijding begon heel grimmig, maar het eindigde vol heerlijkheid.

Het onvermogen van Israël om de boodschap van Mozes te geloven kwam ook voort uit het feit dat ze door zware, hevige verdrukking aan de aarde vast zaten: de worsteling om te kunnen bestaan alleen al, verbruikte al hun energie en vernietigde geheel hun hoop. De buitengewone hardheid van hun lot maakte hen moedeloos en korzelig. Ze moesten werken van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. De Egyptische boeren van de huidige tijd weten wat het is om zeer, zeer hard te werken en hun inkomsten te zien verdwijnen in de schatkist van hun “geliefde” vorsten. Het lijkt dat het altijd al zo geweest is met het beklagenswaardige Egypte: het is altijd een huis van slavernij geweest. Maar deze Israëlieten, die zelf geen Egyptenaren waren, maar vreemdelingen in Egypte, moesten werken zonder enig medelijden of barmhartigheid. Ze vroegen zich elke dag af, of het leven onder zulke wrede omstandigheden de moeite van het leven waard was. Het verbaast me niet dat in deze stad van ons een groot aantal mensen niet in staat is het evangelie aan te nemen, omdat hun worsteling om het bestaan vreselijk is. Ik ben bang dat het nog steeds heviger wordt, ofschoon het nu al alle grenzen te buiten gaat. Als iemand van u iets kan doen om de uitgeputte arbeiders te helpen, dan vraag ik u dit te doen. De arme arbeidersvrouw, die zo vele uren opzit bij de kaars om met de naald te werken, verdient niet genoeg wanneer ze al die uren heeft gewerkt, dan alleen maar om de huur te betalen en lichaam en ziel bij elkaar te houden. Verbaast het u dan dat zij denkt dat het evangelie van ons niet voor haar kan zijn en dat ze er niets om geeft om er naar te luisteren? Ik weet dat het haar tot troost zou zijn, maar haar ziel weigert om getroost te worden; ze is te zeer verslagen. De havenarbeider, die vijf van de zes dagen thuiskomt en niets heeft verdiend en die z’n kleine kinderen om brood hoort roepen – is het dan een wonder dat hij niets over hemelse dingen kan horen? Wel, het is met onze blanke bevolking hetzelfde als het was met de negerbevolking van Jamaica. Toen er genoeg werk was en zij genoeg te eten hadden en nog over hadden, waren onze kerken stampvol met hen. Het waren de beste toehoorders en snelste bekeerlingen; spoedig kwamen ze samen in enorme kerken. Maar toen alles slecht met hen ging en ze erg hard moesten werken om ternauwernood in leven te blijven, toen waren er groepen afvalligen en massa’s, die vonden dat ze überhaupt niet naar het huis van God konden gaan. Ze zeiden dat ze geen kleren hadden om aan te trekken en geen geld konden missen om te geven. Verbaast u dit? Hun armoede was zo kwellend en hun gezwoeg zo zwaar, dat zij geen hart meer hadden voor de dienst waar ze zich eens in verheugden. Het is heel erg gemakkelijk om te zeggen dat het niet zo had moeten zijn, maar het is zo; het is zo met de massa’s in Londen. En toch, geliefde vriend – als zo iemand hier vanavond is binnengekomen – ik vraag u, gooi die toekomstige wereld niet weg, omdat u zo weinig van deze wereld hebt. Dat is volslagen dwaasheid. Als ik hier weinig had, dan zou ik me zeker willen stellen van meer hierna. Als u hier zo’n worsteling om het bestaan hebt, dan moet u dat hogere, meer edele en betere leven zoeken, dat u, zelfs al zit u nu in armoede en gebrek, een vreugde en een troost zal geven, die u nu vreemd is. Moge de Heilige Geest over u komen, en u doen opstaan uit deze boze tegenwoordige wereld in nieuwheid des levens in Christus Jezus! Ik zie niet, dat Gods volk in een toestand van uiterste verlatenheid komt: zij worden, wanneer ze ’t op z’n slechtst hebben, bewaard voor een totale verlating, want de Here heeft gezegd: “Ik zal u nooit verlaten, Ik zal u nooit begeven.” Zij moeten hard werken, en ze zijn op de rand van het gebrek lijden, maar mijn waarneming overtuigt me, dat ze nog altijd gelukkig zijn, dat ze nog altijd blij zijn; ze worden door het innerlijke leven uitgetild boven die omlaag trekkende depressie van uiterlijke beproevingen. Moge God geven, dat ik een woord zeg, dat tot troost kan zijn voor een armoedig iemand, die hier vanavond toevallig is; ik bid dat God Zelf hun Trooster en Helper is.

Maar het ergste van alles: er zijn sommigen die lijken alsof ze zich niet aan Christus kunnen vastklemmen, omdat hun gevoel van zonde zo ondragelijk geworden is en de ellende, die volgt op overtuiging van zonde, zo vreselijk geworden is, dat ze er bijna in toegestemd hebben te blijven wanhopen. Ik ken nauwelijks een geestestoestand, die erger is dan chronische wanhoop, wanneer tenslotte dat wat voldoende alarmerend lijkt om krankzinnig te maken, eindigt in een futloze, mopperige somberheid. Deze Israëlieten waren tenslotte zo laag gezonken dat ze zeiden: “Laat ons met rust, opdat wij de Egyptenaren kunnen dienen.” Maar uw lot is vreselijk. “Dat weten we,” zeiden ze, “maar we zullen er toch nooit uitkomen.” Maar uw slavernij is vreselijk. “Ja, maar u kunt het erger maken door u ermee te bemoeien. U wilt alleen onze opzichters tergen en zo de laatste druppel geven, die de emmer doet overlopen. Laat ons met rust. Wij zijn gedoemd om te lijden: we zijn voorbestemd om slaven te zijn. Laten we nu zo rustig mogelijk verder gaan in onze slavernij. Het kan zijn, dat wij, zoals de arme vissen in de grot, ook nog onze ogen verliezen, en dan zullen we niet weten dat het donker is, want we zullen het vermogen om licht op te vangen kwijt zijn.” O, het is iets vreselijks wanneer een hart zover komt – wanneer een mens verlangt dat Christus bij hem vandaan zou gaan, en hem alleen zou laten om verloren te gaan. Zeggen zulke mensen in wezen niet: “Ik weet dat ik verloren ben. Laat me plezier hebben zo goed als ik kan; ik kan niet – ik kan niet van de zonde genieten, maar kwel mijn geweten niet. Val me hier niet lastig met uw gepraat, want ik zal hierna nog genoeg te lijden hebben. Kwel mij niet met dat reddende geloof, want ik zal nooit geloven. Begin niet met me te praten over berouw, want ik zal nooit een zacht en teer hart hebben; ik weet dat ik dat nooit zal hebben.” Een mens die begonnen is gevoelloos te worden door de kou, roept tot z’n kameraden: “Laat me liggen, zodat ik kan slapen, totdat ik dood ben.” En op die manier vragen de wanhopigen om met rust gelaten te worden in hun ellende. Geliefde ziel, wij kunnen u niet, wij durven u niet zo in de steek te laten. Ik zal u zeggen wat u moet doen, geliefde ziel; luister naar me. In de naam van God, geloof dat er toch nog hoop is – dat zelfs nu Christus Jezus mensen uitnodigt, en vooral zulke mensen als u, om hun vertrouwen op Hem te stellen. O u, die beladen bent met zonde, Hij roept u, opdat Hij uw Heiland wordt. Als er een mens in de wereld is, voor wie Hij stierf, dan bent u die mens. Als ik een arts zich in z’n rijtuig door onze straat zie haasten, en iemand zegt tegen me: “Waar gaat die dokter naar toe?”, dan zou ik, als ik elk huis in de straat kende, de situatie van die man uitkiezen, van wie ik wist dat die in de slechtste toestand was en het dichtst bij de rand van het graf. “Meneer,” zou ik zeggen, “de dokter gaat daar heen. Die stervende persoon heeft hem het meest nodig en ik geloof dat hij zich haast om bij zijn bed te komen.” Als er hier een mens is, die er erger aan toe is dan enig ander, triester, zieker, armzaliger, wanhopiger dan een ander, dan is mijn Here Jezus Christus, Die hier is, gekomen om zo iemand te ontmoeten. O beproefd hart, Jezus is gekomen om u te zoeken en te redden! Ik ben er zeker van dat het zo is. Heb hoop! Heb hoop! Heb hoop! U staat niet buiten de hoop op redding.

“Zie, o ziel, u bent nog altijd in leven
Niet in de foltering, niet in de hel
Nog steeds spant Zijn goede Geest Zich in
Om bij de voornaamste der zondaren te wonen.”

Sla uw ogen op, want u bent nog niet waar de rijke was na zijn dood en begrafenis. Wanhoop toch niet. Misschien wacht u toch nog een gelukkig leven van vreugde in God. De zon kan u nog helderder dagen brengen, dagen van vrede, rust en bruikbaarheid. Hebt u nooit gehoord van het verhaal van John Newton, aan de kust van Afrika? Hij was door zijn zonden, zijn dronkenschap, zijn boosaardigheid in zo’n toestand gekomen, dat hij tenslotte werd achtergelaten op de kust van Afrika, en feitelijk een slaaf werd. Droomde John Newton, toen hij heen en weer zwierf met een hongerige maag, hoge koorts en hij aan de rand van het graf was, dat de dag zou komen, dat hij de metgezel en geliefde vriend van Cowper zou zijn en dat de kerk van St. Mary Woolnoth, daarginds in de stad, iedere keer vol zou zijn, wanneer hij opstond om daar te prediken van vrije genade en stervende liefde? Ik denk niet dat hij zo droomde, maar zo was het voorbeschikt. Een even grote genade kan bestemd zijn voor u. Godslasteraar, misschien zult u toch nog het evangelie prediken. O u, Magdalena, vol smerigheid, u zult misschien toch nog Zijn voeten met uw tranen wassen en ze afdrogen met de haren van uw hoofd. En u, zwarte schurk, misschien zult u nog staan te midden van die in ’t wit geklede schare, waarover de engel de vraag stelde: “Wie zijn deze en vanwaar komen zij?” U zult misschien nog mooier en luider zingen dan één van hen voor Hem, Die u liefhad en u waste van uw zonden in Zijn kostbaar bloed. God make het zo, en Zijn naam zij geprezen voor eeuwig en eeuwig!

III. Ik heb veel meer dingen te zeggen, maar misschien zal ik u hiermee vermoeien in plaats van u zegenen. De boodschap werd eerst niet aanvaard door Israël vanwege hun zielsbenauwdheid, maar HET WAS TOCH WAAR EN DE HERE DEED HET. Wat deed de Here toen Hij ontdekte dat deze mensen niet naar Mozes luisterden vanwege de kwelling  van hun geest en de wrede slavernij? Wat deed de Here? Hij was niet van plan hen op te geven vanwege hun ellendige toestand. Hij had gezegd: “Ik zal hen uitleiden”, en Hij was van plan dat te doen.

Het eerste wat de Here deed om Zijn volhardende genade te bewijzen, was Mozes opnieuw de opdracht geven. (Exodus 6:1 en 7:2) Zo spreekt de Here, in eeuwige genade, tot Zijn dienstknecht: “Jij moet hen opnieuw het evangelie prediken. Verkondig opnieuw Mijn genade.” Het lijkt iets vreselijks om onze ziel te moeten uitgieten in dove oren. Toch zal ik het niet opgeven, want ik heb bij sommigen hier dat bijna drieëndertig jaar lang gedaan en ik kan evengoed doorgaan. Waarom zou ik zoveel arbeid tevergeefs doen? Ik zal het opnieuw proberen, zoals Petrus, die, na de hele nacht gezwoegd te hebben zonder iets te vangen, toch het net neerliet in opdracht van de Here. Eén van deze dagen zullen deze dode oren levend gemaakt worden. God zegt in Zijn genade: “Ga er mee door. Zolang er nog adem in je lichaam is, vertel ze te geloven in Mijn Zoon, en zij zullen leven. Vertel hen, totdat je sterft, dit: ‘Wie met zijn mond belijdt en met zijn hart gelooft dat God Christus uit de doden heeft opgewekt, zal behouden worden.’”

Maar de Here deed voor Israël meer dan dat. Omdat deze mensen niet naar Mozes hadden geluisterd, riep Hij Mozes en Aäron tot Zich en Hij vernieuwde hun opdracht. Hij legde het op hen – Hij gaf hen opnieuw hun marsorders: “Hij gaf hen de opdracht voor de kinderen van Israël en voor de Farao, de koning van Egypte, om de kinderen Israëls uit het land Egypte te brengen.” Het leek een onmenselijk groot iets. Ze wilden niet eens naar Mozes luisteren, maar de Here wil dat Zijn dienstknechten bij hun werk blijven. Mozes en Aäron moesten het doen, hoe onmogelijk het ook mocht lijken. Er was geen terugkrabbelen mogelijk. Ze moesten zeker weten dat Israël verlost zou worden door middel van hen. Het is iets groots wanneer de Here Zijn dienaren de bekering van mensen op het hart legt en wanneer Hij hen laat ervaren dat ze zielen moeten winnen. Mozes had de opdracht Israël uit te leiden. “Maar daar is Farao.” Farao hoort bij deze Goddelijke opdracht. Ze moeten Farao tot onderwerping dwingen. “Maar deze Israëlieten willen niet gehoorzamen.” God betrok hen ook in de opdracht. Zijn u deze woorden niet opgevallen: “Hij gaf hen een opdracht voor de kinderen Israëls en voor Farao”? Mozes en Aäron, jullie moeten Israël uitleiden, Farao moet hen laten gaan en Israël moet bereidwillig gaan. God heeft Zijn Koninklijk decreet uitgevaardigd en wees er zeker van dat het standhoudt. Ik geloof dat God tot Zijn gemeente zegt: “Jullie moeten het doen. Jullie moeten Mijn uitverkorenen verzamelen uit elke natie onder de hemel.” Tot de gemeente in Londen zegt Hij: “Breng dit volk uit de slavernij der zonde.” Dat vreselijke Londen met al z’n armoede, z’n dronkenschap, z’n ongeloof en losbandigheid; jullie moeten het verlossen in de naam van de Here Jezus. Haar duisternis is dicht; jullie moeten schijnen, totdat het verlicht wordt. Jullie moeten Londen redden. Dus loop er niet voor weg. “O,” zegt iemand, die hier dichtbij in een straat woont, “meneer, ik kan nauwelijks in die straat wonen. Het wemelt er van de slechte vrouwen.” U moet ze redden. Onlangs kwam ik langs een kleine winkel en ik zag in de etalage op een bordje staan: “Als een arm meisje een beter leven wil leiden, hoeft ze alleen maar naar binnen te stappen en ze zal een vriend ontmoeten.” Dat is één van onze geliefde gemeenteleden. Ik was zo blij toen ik het zag. Ik zou graag zo’n notitie achter een heleboel ramen zien staan. Ik zou graag zien dat u, die woont te midden van de goddelozen, achter uw raam zet: “Als iemand een vriend nodig heeft, hierbinnen is er één. Kom binnen.” U bent geroepen om hen te redden! Zij moeten niet verloren gaan. Iemand zegt: “Waar praat u over meneer Spurgeon? Wij kunnen hen niet redden.” Ik praat zoals God het zei, toen Hij Mozes en Aäron vertelde, dat Hij hen de opdracht gaf om Zijn volk uit Egypte te leiden. Zij konden het niet, maar toch deden ze het. Iedereen kan doen wat hij kan; het is slechts Gods dienstknecht, die kan doen wat hij niet kan. Wij, mijn broeders, zijn geroepen om het onmogelijke tot stand te brengen; we moeten bekend zijn met wonderen. Kijk naar Ezechiël. Daar is een vallei vol dorre doodsbeenderen. Ezechiël moet gaan en tot hen zeggen: “Zo spreekt de Here, gij dorre beenderen, leef.” Wat een onzinnig iets! Een bekwaam godgeleerde met een goede reputatie zei een keer, dat het prediken van het evangelie aan dode zondaren even onzinnig was als om met een zakdoek te wuiven boven een graf. Ah, dat is zo! En daarom wil ik niet graag dat hij het doet. Als de Here hem niet gezonden heeft om het te doen, dan zou hij geen goed doen, als hij zou proberen te prediken tot de zondaar, die dood in de zonde is; maar het is iets anders in mijn geval, want ik ervaar dat ik gezonden ben om het te doen, en daarom word ik niet gekweld met de gedachte dat ik iets absurds aan het doen ben. Als God me had gezonden om met een zakdoek te wuiven boven de doden op Nunhead kerkhof, opdat ze zouden leven, dan zou ik gaan en met die zakdoek wuiven en ze zouden leven. Voor het oog van de rede heeft het geen zin om te prediken tot mensen, die dood zijn in zonde. Dat geef ik vrijmoedig toe, maar als het een opdracht van God is, dan is het niet aan ons om vragen op te werpen, maar slechts om te doen wat ons wordt geboden. God heeft Zijn knechten opdracht gegeven het evangelie aan de gehele schepping te prediken. Welke schepselen het ook mogen zijn, wij moeten tot hen zeggen: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.” Dit is onze boodschap en onze opdracht; we moeten gewoon de waarheid vertellen en ’t aan God overlaten die toe te passen aan ’t hart. O, dat Hij ons genade moge geven het evangelie uit te dragen en daarmee door te gaan, totdat Hij Zijn eigen uitverkorenen uit de slavernij van zonde en satan heeft gebracht en hen gered heeft met een eeuwige redding!

Nogmaals. Zoals ik u vertelde bij ’t lezen van het Schriftgedeelte, bewonder ik dit hoofdstuk enorm. Ik kan niet anders dan het volgende dat God deed, bewonderen, toen Hij Zijn dienstknecht vertelde wat te doen. De Here begon de hoofden te tellen van diegenen die Hij zou verlossen uit de slavernij. U ziet dat de rest van het hoofdstuk gaat over de kinderen van Ruben, de kinderen van Simeon en de kinderen van Levi. God leek te zeggen: “Farao, laat mijn volk gaan!” “Ik wil niet”, zei de despoot. Meteen gaat de Here die stad van bakstenen binnen, waar de arme slaven aan het werk zijn en Hij stelt een lijst van allen op, om te laten zien dat Hij van plan is hen te bevrijden. Er zijn er daar van Simeon. Hier zoveel van Ruben. Hier zoveel van Levi. De Here telt hen. Bovendien telt Hij hun vee, want Hij verklaart: “Er zal geen hoef achterblijven.” Mensen zeggen: “Het heeft geen zin om uw kuikens te tellen, voordat ze zijn uitgebroed”, maar wanneer het aankomt op het tellen door God van diegenen, die Hij van plan is te verlossen, dan is dat een andere zaak, want Hij weet wat er gedaan zal worden, omdat Hij besloten heeft dat te doen en Hij is almachtig. Hij weet welk resultaat het evangelie zal hebben en Hij weet, wie Hij van plan is te zegenen. Laat satan dus maar razen en laten de tegenstanders doen wat ze willen: “Het fundament van God staat vast en zeker en het heeft dit zegel ‘De Here kent de Zijnen’”; om dit te bewijzen gaat Hij verder met ’t opschrijven van hun namen en maakt er een verslag van: “Zij zullen de Mijne zijn, zegt de Here, op die dag wanneer Ik mijn juwelen bijeenbreng.” Nu mijn toehoorders, als u niet tot Christus komt, dan zal het tot uw eigen schade zijn en niet tot de Zijne. Als u Hem weigert, dan zal het zijn, omdat u niet de schapen van Christus bent, zoals Hij tot u zei. Hij heeft een volk en Hij zal hen redden, of u, mijn toehoorders, gelooft in Jezus, of eigenzinnig weigert dat te doen. Uit de hele massa van het menselijk geslacht zal er een gezelschap tot Hem komen en Zijn naam verheerlijken, zoals er geschreven staat: “Het volk, dat Ik Mij geformeerd heb, zal Mijn lof verkondigen.” O dat u toch zo’n geest in u mocht hebben, dat u Zijn evangelie aanvaardde! Wilt u dat nu doen? Vertrouw op Christus en u wordt gered. Zie op Hem en wees gered.

De Here zegene u, ter wille van Zijn Naam. Amen.