Selecteer een pagina

Vijftig jaar in de kerk van Rome 6

>>PDF<<

HOOFDSTUK VI
Festiviteiten in een pastorie

God had het gebed van de arme weduwe gehoord. Een paar dagen nadat de priester onze koe had gepakt, kreeg zij een brief van elk van haar twee zussen, Genevieve en Catharina.
De eerste, die getrouwd was met Etienne Eschenbach uit St. Thomas, zei haar alles te verkopen wat ze had en met haar kinderen bij haar te komen wonen.
“We hebben geen kinderen”, zei ze, “en God heeft ons de goede dingen van dit leven in overvloed gegeven. We zullen blij zijn die met jou en jouw kinderen te delen.”
De laatste, die in Kamouraska woonde en getrouwd was met de edelachtbare Amable Dionne, schreef: “We hebben het verdrietige nieuws gehoord van de dood van je man. We hebben onlangs onze enige zoon verloren. We zouden graag de lege plek opvullen met Charles, jouw oudste. Stuur hem naar ons toe. We zullen hem opvoeden als ons eigen kind en weldra zal hij jou tot steun zijn. Verkoop ondertussen alles wat je hebt door middel van een veiling en ga naar St. Thomas met je twee jongste kinderen. Daar zullen Genevieve en ik in jouw behoeften voorzien.”
Met een paar dagen was al ons meubilair verkocht. Hoewel ik zorgvuldig mijn dierbare Bijbel had weggestopt, was die ongelukkig genoeg verdwenen. Had mijn moeder zelf, bang gemaakt door de bedreigingen van de priester, die schat prijsgegeven? Of had iemand van onze familieleden in het geloof dat het zijn of haar plicht was, die vernietigd? Ik weet het niet. Ik ervaarde diep het verlies, dat toen voor mij onherstelbaar was.
De volgende dag zei ik, temidden van bittere tranen en snikken, mijn arme moeder en jongere broers vaarwel. Zij gingen aan boord van een schoener naar St. Thomas en ik stak in een sloep over naar Kamouraska.
Mijn oom en tante Dionne verwelkomden mij met alle tekenen van echt gemeende liefde. Na hen spoedig te hebben laten weten dat ik priester wenste te worden begon ik Latijn te studeren onder leiding van meneer Morin, pastoor van Kamouraska. Die priester werd geacht een geleerd man te zijn. Hij was ongeveer veertig à vijftig jaar oud en was priester geweest van een parochie in de buurt van Montreal. Echter, zoals het geval is met het merendeel van de priesters, waren zijn geloften van het celibaat geen voldoende garantie gebleken tegen de charmes van één van zijn knappe parochianen. Dit had een groot schandaal veroorzaakt. Hij raakte dientengevolge zijn positie kwijt en de bisschop had hem naar Kamouraska gestuurd, waar zijn vroegere gedrag niet zo algemeen bekend was. Hij was erg goed voor mij en al gauw had ik hem oprecht lief.
Op een dag rond het begin van het jaar 1822 riep hij mij bij zich en zei: “Meneer Varin (de parochiepriester) heeft de gewoonte op zijn verjaardag een groot feest te geven. Nu willen de belangrijkste burgers van het dorp hem bij die gelegenheid een boeket aanbieden. Ik ben aangewezen om een toespraak te schrijven en iemand te kiezen om die uit te spreken voor de priester. Jij bent degene die ik gekozen heb. Wat vind je ervan?”
“Maar ik ben erg jong”, antwoordde ik.
“Jouw jeugdigheid zal hetgeen wij willen zeggen en doen, alleen maar interessanter maken”, zei de priester.
“Wel, ik heb er geen bezwaar tegen dat te doen, op voorwaarde dat het stuk niet te lang is en dat ik het vroeg genoeg krijg om het goed te leren.”
Het was al gereed. De tijd van het voordragen ervan kwam spoedig. De hoogste kringen van Kamouraska, samengesteld uit ongeveer vijftien heren en net zo veel dames, waren bijeen in de mooie salons van de pastorie. Meneer Varin was in hun midden. Plotseling kwamen Landheer Paschal Tache, de landeigenaar van de parochie, en zijn vrouw de kamer binnen, terwijl ze mij elk bij een hand vasthielden, en plaatsten mij temidden van de gasten. Mijn hoofd was gekroond met bloemen, want ik moest de engel van de parochie voorstellen, die het volk gekozen had om aan hun pastoor de uitdrukking van publieke bewondering en dankbaarheid te geven. Toen de toespraak beëindigd was, bood ik de priester het mooie boeket bloemen, vol symboliek, aan dat door de dames voor die gelegenheid samengesteld was.
Meneer Varin was een kleine, doch goedgebouwde man. Zijn dunne lippen stonden altijd op het punt om charmant te glimlachen. De opmerkelijke bleekheid van zijn huid werd nog meer geaccentueerd door de rode kleur van zijn wangen. Intelligentie en goedheid straalden uit zijn expressieve donkere ogen. Niets kon aimabeler en hoffelijker zijn dan zijn conversatie tijdens het eerste kwartier dat in zijn gezelschap werd doorgebracht. Hij was hartstochtelijk verzot op deze kleine feestpartijen en de charme van zijn stijl als gastheer van die avond kon niet overtroffen worden.
Voordat hij de helft van de toespraak gehoord had, was hij tot tranen bewogen en de ogen van velen werden vochtig, toen de pastoor met trillende stem en vol emotie zijn vreugde en dankbaarheid uitdrukte over het feit dat hij zo hogelijk gewaardeerd werd door zijn parochianen.
Zodra de gelukkige pastoor zijn dank had uitgesproken zongen de dames twee of drie mooie liederen. De deur van de eetkamer werd toen geopend en we konden een lange tafel zien, beladen met de heerlijkste spijzen en wijnen die Canada kon bieden.
Ik was nooit eerder aanwezig geweest bij het diner van een priester. De eervolle plek die mij gegeven werd op dat kleine feest, stelde mij in de gelegenheid het allemaal tot in detail te bekijken en niets kon de nieuwsgierigheid evenaren, waarmee ik probeerde alles te horen en te zien wat er werd gezegd en gedaan door de vrolijke gasten.
Behalve meneer Varin en zijn kapelaan waren er drie andere priesters die heel slim een plaats kregen temidden van de mooiste dames van het gezelschap. Nadat de dames ons zo ongeveer een uur hadden vereerd met hun aanwezigheid, verlieten zij de tafel en trokken zich terug naar de salon. Nauwelijks was de laatste dame verdwenen, of meneer Varin stond op en zei:
“Heren, laten wij drinken op de gezondheid van deze lieftallige dames, wier aanwezigheid zoveel charme heeft verleend aan het eerste deel van ons feestje.” Elke gast volgde het voorbeeld van meneer Varin, vulde zijn hoge wijnglas en dronk die leeg op de eer van de dames.
Landheer Tache stelde toen een toast voor: “Op de gezondheid van de zeer achtbare en geliefde priester van Canada, de Eerwaarde meneer Varin”; opnieuw werden de glazen gevuld en geleegd, behalve de mijne, want ik was neergezet naast mijn oom Dionne, die mij streng aankeek zodra ik mijn eerste glas had leeggedronken en zei: “Als je er nog één drinkt, stuur ik je van tafel. Een kleine jongen als jij behoort niet te drinken, maar slechts het glas aan te raken met zijn lippen.”
Het zou moeilijk geweest zijn het aantal toasts te tellen dat werd gedronken, nadat de dames ons hadden verlaten. Na elke toast werd er geroepen om een lied of een verhaal, waarvan er verscheidene werden gevolgd door applaus, vreugdekreten en onbedaarlijk gelach.
Toen mijn beurt kwam om een toast uit te brengen, wenste ik verontschuldigd te worden, maar zij wilden geen uitzondering voor mij maken. Dus moest ik zeggen in wiens gezondheid ik het meest belang stelde. Ik stond op, wendde mij tot meneer Varin en zei: “Laten we drinken op de gezondheid van onze Heilige Vader, de paus.”
Niemand had nog aan onze Heilige Vader, de paus, gedacht en die naam, onder zulke omstandigheden genoemd door een kind, bleek zo amusant te zijn voor de priesters en hun vrolijke gasten, dat zij in gelach uitbarstten, met hun voeten stampten en riepen: “Bravo! Bravo! Op de gezondheid van de paus!” Iedereen ging staan op uitnodiging van meneer Varin, de glazen werden gevuld en geleegd als gewoonlijk.
Zoveel toasts konden er niet worden gedronken zonder hun te verwachten effect – dronkenschap. De eerste die het overkwam was een priester, Noël geheten. Hij was een lange man en een groot drinker. Ik had meer dan eens opgemerkt dat hij, in plaats van zijn wijnglas te nemen, uit een groot bekerglas dronk. In plaats van het medeleven van zijn vrienden op te wekken, lieten deze eerste symptomen van dronkenschap hun lawaaierige lachsalvo’s alleen maar toenemen. Hij probeerde een fles te pakken om zijn glas te vullen, maar zijn hand beefde en de fles viel kapot op de vloer. Omdat hij met zijn vrolijkheid wilde doorgaan, begon hij een dronkemanslied te zingen, maar hij bleef erin steken. Hij liet zijn hoofd op de tafel zakken, helemaal overweldigd; toen hij probeerde op te staan, viel hij met een klap terug in zijn stoel. Toen dit alles plaatsvond, keken de andere priesters en al de gasten naar hem, terwijl ze luid lachten. Tenslotte deed hij een wanhopige poging en stond op, maar na een paar stappen viel hij languit op de grond. Zijn twee buren gingen hem helpen, maar zij waren niet in de juiste toestand om hem te helpen. Twee keer rolden ze met hem onder de tafel. Uiteindelijk pakte iemand anders, die minder beneveld was door de wijn, hem bij de voeten en sleepte hem in een aangrenzende kamer, waar zij hem lieten liggen.
Dit eerste schouwspel leek al vreemd genoeg voor mij, want ik had nog nooit eerder een priester dronken gezien. Maar wat mij het meest verbaasde, was het gelach van de andere priesters om die aanblik. Een ander schouwspel dat mij verdrietig maakte, volgde spoedig. Mijn jonge metgezel en vriend, Achilles Tache, was niet gewaarschuwd om de wijn alleen maar met de lippen aan te raken, zoals ik. Meer dan eens had hij zijn glas geleegd. Hij rolde ook over de vloer voor de ogen van zijn vader, die te vol van de wijn was om hem te helpen. Hij riep luid: “Ik stik!” Ik probeerde hem op te tillen, maar was niet sterk genoeg. Ik rende om hulp naar zijn moeder. Zij kwam, vergezeld door een andere dame, maar de kapelaan had hem naar een andere kamer gebracht, waar hij in slaap viel, nadat hij de wijn die hij had genomen, had uitgebraakt.
Arme Achilles! Hij leerde in het huis van zijn eigen priester de eerste stap zetten van dat leven van losbandigheid en dronkenschap welke hem twaalf of vijftien jaar later zou beroven van zijn landgoed, hem zijn vrouw en kinderen zou afpakken en hem zou maken tot slachtoffer van een bloedige moordenaarshand op de eenzame stranden van Kamouraska!
Deze eerste en verdrietige ervaring, die ik opdeed met het werkelijke en intieme leven van de Rooms-katholieke priester, werd zo diep gegraveerd in mijn geheugen dat ik mij nog steeds met schaamte het dronkemanslied herinner, dat priester Morin me had geleerd en dat ik bij die gelegenheid zong. Het begon met deze latijnse woorden:

Ego, in arte Bacchi,                             (Ik ben in de kunst van Bacchus
Multum profeci:                                   erg ver gekomen.
Decies pintum vini                               
Tien keer drink ik
Hodie bibi.                                           
vandaag een pint (± 0,5 liter) wijn.)

Ik herinner er mij ook één, die gezongen werd door Meneer Varin. Hier is het:

Savez-vous pourquoi, mes amis, (bis)
Nous sommes tous si rejouis? (bis)    

Amis n’endoutez pas,                             
C’est qu’un repas
N’est bon.                                                                  
Qu’appreté sans façon,                              
Mangeons à la gamelle.
Vive le son, vive le son,
Mangeons à la gamelle,
Vive le son du flacon!


(Een aangepast Frans soldatenlied                           vanDespréaux uit 1794 waarin het                            geluidvan de kookketel (chaudron)vervangenis door het geluid van defles (flacon), kortom een dronkemanslied.Vert.)


     Toen de priesters en hun vrienden meer dan een uur hadden gezongen, gelachen en gedronken, stond meneer Varin op en zei: “De dames moeten niet de hele avond alleen gelaten worden. Zullen onze blijdschap en geluk niet verdubbeld worden, als zij er behagen in hebben die met ons te delen?”
Dit voorstel werd met applaus ontvangen en we verplaatsen ons naar de salon, waar de dames op ons wachtten.
Verscheidene muziekstukken, welke goed uitgevoerd werden, gaven nieuw leven aan dit deel van het feest. Deze bron was echter spoedig uitgeput. Bovendien konden sommige van de dames goed zien dat hun man half dronken was, en zij schaamden zich. Mevrouw Tache kon het verdriet dat ze voelde en dat veroorzaakt werd door wat er met haar lieve Achilles was gebeurd, niet verbergen. Had zij één of ander voorgevoel, zoals veel mensen hebben, van de tranen die zij op een dag om hem zou vergieten? Stond haar het visioen voor ogen van een verminkt en bloedig lijk van haar eigen dronken zoon, dodelijk getroffen door de dolkstoot van een moordenaar?
Meneer Varin vreesde niets meer dan een onderbreking in die uren van levendig plezier, waar zijn leven zo vol mee was en wat plaatsvond in zijn pastorie.
“Wel, wel, dames en heren, laten we geen duistere gedachten koesteren op deze avond, de gelukkigste van mijn leven. Laten we blindemannetje spelen.”
“Laten we blindemannetje spelen!” werd door iedereen herhaald.
Bij het horen van dit lawaai leken de heren, die half in slaap waren door de beneveling van de wijn, wakker te worden als uit een lange droom. De jonge heren klapten in de handen; dames, jong en oud, feliciteerden elkaar met het gelukkige idee.
“Maar van wie zullen de ogen het eerst geblinddoekt worden?” vroeg de priester.
“De uwe, meneer Varin”, riepen al de dames. “We kijken naar u voor het goede voorbeeld en wij zullen dat volgen.”
“De kracht en de eensgezindheid van de jury, waardoor ik word veroordeeld, kan niet worden weerstaan. Ik voel dat er geen beroep mogelijk is. Ik moet mij onderwerpen.”
Onmiddellijk deed één van de dames haar fijn geparfumeerde zakdoek voor de ogen van haar priester, pakte hem bij de hand en leidde hem naar een hoek van de kamer en na hem zachtjes met haar tengere hand een zetje te hebben gegeven zei ze: “Meneer Blindeman! Laat iedereen wegvluchten! Wee hem, die gevangen wordt!”
Er is niets merkwaardiger en komischer dan een man te zien lopen, wanneer hij onder de invloed van wijn is, vooral als hij graag wil dat het niemand opvalt. Wat houdt hij dan zijn benen stijf en recht. Hoe gevarieerd en gecompliceerd om zijn evenwicht te bewaren zijn z’n bewegingen naar rechts en naar links! Zo was de toestand van priester Varin. Hij was niet erg dronken. Hoewel hij een grote hoeveelheid wijn had genomen, viel hij niet. Hij droeg met een bewonderenswaardige moed het gewicht, waarmee hij was beladen. De wijn die hij had gedronken, zou drie gewone mensen dronken hebben gemaakt, maar zijn bekwaamheid om te drinken was zodanig, dat hij nog steeds kon lopen zonder te vallen. Zijn toestand werd echter jammerlijk verraden door elke stap die hij zette en door elk woord dat hij sprak. Niets was daarom komischer dan de eerste stappen van de arme priester in zijn pogingen iemand vast te grijpen om zijn blinddoek aan hem door te geven.
De ene keer deed hij een stap naar voren en twee achteruit, dan wankelde hij naar rechts en naar links. Iedereen lachte zich tranen. Allemaal knepen zij hem, de één na de ander of zij raakten hem zachtjes op zijn hand, arm of schouder en bij het snel verdwijnen riepen ze dan: “Wegrennen!” De priester liep naar rechts en dan naar links, zwaaide plotseling met zijn armen dan hierheen dan daarheen. Zijn benen bogen duidelijk onder hun last; hij hijgde, zweette, hoestte, en iedereen begon bang te worden dat de beproeving misschien te ver doorgevoerd werd tot over de grens van het fatsoen. Maar plotseling door een gelukkige wending, greep hij de arm van een dame die bij het plagen te dichtbij was gekomen. Tevergeefs probeert de dame te ontsnappen. Ze worstelt en draait zich rond, maar de hand van de priester houdt haar stevig vast.
Terwijl hij zijn slachtoffer met zijn rechterhand vasthoudt, wil hij haar hoofd aanraken met zijn linkerhand om de mooie vogel die hij heeft gevangen, te herkennen en te benoemen. Maar op dat ogenblik begeven zijn benen het. Hij valt en sleept zijn knappe parochiaan met zich mee. Zij draait zich boven op hem om te ontsnappen, maar al spoedig draait hij zich bovenop haar om haar beter vast te houden.
Hoewel dit alles maar een zeer kort moment duurde, was het lang genoeg om de dames te laten blozen en hun gezicht te bedekken. Nooit heb ik in mijn hele leven iets gezien wat zo schandelijk was als dat tafereel. Dit maakte een einde aan het spel.
Iedereen schaamde zich. Ik maak een vergissing, wanneer ik zeg iedereen, omdat de mannen bijna allemaal te dronken waren om zich te schamen. De priesters waren ook òf te dronken òf te zeer eraan gewend om zulke taferelen te zien en zich daarvoor te schamen.
De volgende dag celebreerde elk van deze priesters de mis, en aten wat zij noemden, het lichaam en bloed, de ziel en de godheid van Jezus Christus, net alsof zij de vorige avond hadden doorgebracht in gebed en meditatie over de wetten van God. Meneer Varin was de aartspriester van het belangrijke deel van het bisdom Quebec vanaf La Riviere Ouelle tot aan Gaspe.
Zo, o trouweloze Kerk van Rome, hebt u de volkeren die u volgen, bedrogen en zelfs de priesters te gronde gericht, die u tot uw slaven maakt.