Selecteer een pagina

Vijftig jaar in de kerk van Rome 15

>>PDF<<

HOOFDSTUK XV
De onreinheden van de Kerk van Rome.

“De moeder van de hoeren en van de gruwelen” – Openbaring 17:5

Gedwongen door de stem van mijn geweten om de onreinheden van de theologie van de Kerk van Rome te openbaren, ervaar ik tijdens het bezig zijn hiermee een gevoel van onuitdrukkelijke schaamte. Ze zijn van zo’n afschuwelijke aard, dat ze vaak niet in een levende taal kunnen worden uitgedrukt.
Hoe groot ook het verderf mag zijn geweest in de theologie en de priesters van het heidendom, toch is er niets in hun historische documenten wat vergeleken kan worden met de slechtheid van die van de Kerk van Rome. Voor de tijd dat de theologie van Rome werd geïnspireerd door satan, was de wereld getuige geweest van vele duistere daden, maar de onzedelijkheid was nooit gekleed geweest in de mantel van de theologie: de meest schandelijke vormen van ongerechtigheid waren nooit openlijk onderwezen in de scholen van de oude heidense priesters onder het voorwendsel van het redden van de wereld. Nee! De priesters en de afgoden waren ook nooit gedwongen geweest om bijeenkomsten te bezoeken waar de meest verdorven vormen van ongerechtigheid het voorwerp waren van de meest nauwkeurige studie, en dat onder het voorwendsel van het verheerlijken van God.
Laten zij die Latijn begrijpen, “The Priest, the Woman and the Confessional” lezen en besluiten of de ideeën die daarin staan, wel of niet genoeg zijn om de gevoelens van de meest verdorven mensen te choqueren. Laat hierbij bedacht worden dat al die gruwelen bestudeerd moeten worden, uit het hoofd geleerd en grondig begrepen door mannen die de gelofte moeten afleggen nooit te trouwen! Want pas na zijn gelofte van het celibaat wordt de student in de theologie ingewijd in die mysteries van ongerechtigheid.
Is de wereld ooit getuige geweest van zo’n heiligschennende komedie? Een jongeman van ongeveer 20 jaar is ertoe overgehaald om een gelofte af te leggen van levenslang celibaat en meteen de volgende dag brengt de Kerk van Rome het meest schandelijke schouwspel onder zijn aandacht! Zij vult zijn geheugen met de meest walgelijke beelden! Zij prikkelt al zijn zintuigen en verontreinigt zijn oren, niet door denkbeeldige voorstellingen, maar door werkelijkheden die de meest losbandigen in de onzedelijkheid zouden schokken.
Want laat men goed begrijpen dat het absoluut onmogelijk is voor iemand om die vragen van de rooms-katholieke theologie te bestuderen en die vormen van ongerechtigheid te doorgronden, zonder dat hij met zijn lichaam en ook met zijn geest wordt ondergedompeld in de meest vernederende toestand. Bovendien, Rome probeert niet eens de overweldigende kracht van dit soort onderwijs te verbergen; zij doet zelfs geen poging om een geheim van te maken van de slachtoffers van haar onvergelijkelijke verdorvenheid, maar vertelt hen onverschrokken, dat de bestudering van die vraagstukken een onweerstaanbare kracht zal uitoefenen op hun organen en zonder blikken of blozen zegt zij “dat verontreiniging moet volgen!!!”
Maar opdat de Kerk van Rome des te zekerder haar slachtoffers zal verwoesten en opdat ze niet zullen ontsnappen aan de afgrond die zij onder hun voeten heeft gegraven, vertelt zij hen: “Er ligt voor jou geen zonde in die bezoedelingen!” (Theoloog Dens, vol.i. p. 315)
Maar Rome moet beheksen om zo des te beter hun vernietiging te bewerkstelligen. Zij plaatst de beker van haar betoveringen aan hun lippen om des te zekerder hun ziel te doden; zij onttroont God in hun geweten en schaft Zijn eeuwige wetten van heiligheid af. Wat voor antwoord geeft Rome aan diegenen die haar de vreselijke onreinheid van de theologie verwijten? “Mijn theologische werken”, antwoordt zij, “zijn allemaal in het Latijn geschreven; de mensen kunnen ze niet lezen. Geen kwaad, geen schandaal kan er daarom vanuit gaan!” Maar dit antwoord is een waardeloze uitvlucht. Is het niet de publiekelijke erkenning dat haar theologie buitengewoon schadelijk zou zijn voor de mensen, als het door hen werd gelezen en begrepen?
Door te zeggen: “Mijn theologische werken zijn geschreven in het Latijn; daarom kunnen de mensen niet verontreinigd worden, aangezien zij die niet begrijpen”, erkent Rome inderdaad, dat deze werken alleen maar als een pest zouden werken onder het volk, als ze door hen werden gelezen en begrepen. Maar hebben de 100.000 priesters van Rome niet de plicht om de theologie welke in die boeken staat, in elke bekende taal uit te leggen en haar onder de aandacht te brengen van elk volk? Hebben zij niet de plicht om elke verontreinigende zin ervan te laten vloeien in het oor, de fantasie, het hart en het gemoed van alle getrouwde en ongetrouwde vrouwen die Rome in haar greep houdt?
Ik overdrijf niets wanneer ik zeg dat elke dag niet minder dan een half miljoen vrouwen worden gedwongen om in hun eigen taal bijna elke verontreinigende zin en onrein denkbeeld van de duivelse wetenschappen te horen.
Hierbij daag ik onbevreesd de Kerk van Rome uit te ontkennen wat ik zeg, wanneer ik verklaar dat er bij elke priester dagelijks gemiddeld tien vrouwen naar de biecht gaan. Maar laten we het aantal terugbrengen tot vijf. Dan horen de 100.000 priesters die verspreid zijn over de hele aarde, elke dag de biecht van 500.000 vrouwen! Welnu, van elke 100 vrouwen die biechten, zijn er tenminste 99 die de priester in zijn geweten verplicht is te verontreinigen door hen vragen te stellen over zaken die in het Latijn aan het eind van dit hoofdstuk worden genoemd.[1] Hoe kan iemand verbaasd zijn over de snelle achteruitgang van volkeren die onder het juk van de paus zijn?
De openbare statistieken van zowel de Europese als de Amerikaanse volkeren laten zien dat onder rooms-katholieken prostitutie, buitenechtelijke kinderen, diefstal, meineed en moord bijna twee keer zoveel voorkomen dan bij protestantse volkeren. Waar moeten wij dan anders zoeken naar de oorzaak van deze verbluffende feiten dan bij het corrupte onderwijs van de theologie van Rome? Hoe kunnen de rooms-katholieke volkeren hopen hoger te komen op de schaal van Christelijke waardigheid en moraliteit zolang er 100.000 priesters in hun midden blijven die in hun geweten de plicht hebben elke dag het gemoed en het hart van hun moeders, hun vrouwen en hun dochters te verontreinigen!
Laat me hier eens en voor altijd zeggen dat ik niet bewogen word zo te spreken als ik doe vanuit enig motief van minachting of onchristelijk gevoel jegens de theologische professoren die mij hebben ingewijd in die mysteries van ongerechtigheid. De Eerwaarde heren Raimbault en Leprohon waren en zijn naar mijn mening nog steeds net zo achtenswaardig als mensen maar kunnen zijn in de Kerk van Rome. Evenals ikzelf werd en evenals al de priesters van Rome dat worden, werden ook zij, zonder het te begrijpen, in de afgrond van de meest stompzinnige onkunde gestoten. Zij werden verpletterd, zoals ikzelf, onder een juk dat hun verstand bond aan het stof en hun hart mateloos verontreinigde. Wij werden samen aan boord van een schip gebracht, waarvan de eerste aanblik echt schitterend was, maar waarvan de bodem onherstelbaar verrot was. Zonder de ware Loods aan boord werden we in de steek gelaten om om te komen op onbekende kusten. Uit dit zinkende schip redde in Zijn voorzienigheid alleen de hand van God mij. Ik heb medelijden met die vrienden van mijn jeugd, maar hen verachten, hen haten? Nee! Nooit! Nooit!
Elke keer wanneer onze theologische docenten ons les gaven, was het duidelijk dat zij zich in het diepst van hun ziel schaamden. Aan de ene kant verbood hun geweten hen klaarblijkelijk als eerlijke mensen hun mond open te doen over zulke zaken, terwijl zij aan de andere kant als slaven en priesters van de paus gedwongen werden om zonder reserve te spreken.
Na onze les in de theologie waren wij als studenten gewoonlijk vervuld met zo’n gevoel van schaamte dat we soms nauwelijks naar elkaar durfden te kijken, en wanneer we alleen waren op onze kamer, dan beïnvloedden die vreselijke beelden ons hart ondanks onszelf, zoals roest het hardste en zuiverste staal beïnvloedt en aantast. Meer dan één van mijn medestudenten vertelde me met tranen van schaamte en woede dat hij er spijt van had zichzelf door levenslange eden verbonden te hebben om te dienen aan de altaren van de Kerk.
Op een dag vroeg één van de studenten, Desaulnier genaamd, die ziek in bed lag op dezelfde kamer als ik, aan mij: “Chiniquy, wat vind je van de zaken welke aan de orde zijn bij onze huidige theologische studie? Is het geen grof schandaal dat wij moeten toelaten dat onze geest zo verontreinigd wordt?”
“Ik kan jou niet zeggen wat voor een afkeer ik voel”, antwoordde ik. “Als ik eerder geweten had dat we zo door de modder gesleept zouden worden, dan zou ik zeker nooit mijn toekomst hebben vastgenageld aan de banier waaronder we nu onherroepelijk verplicht zijn te leven.”
“Weet je”, zei Desaulnier, “dat ik vastbesloten ben nooit ermee in te stemmen tot priester gewijd te worden, want wanneer ik denk aan het feit dat de priester verplicht is met vrouwen over al deze verontreinigende zaken een onderhoud te hebben, dan ervaar ik een onoverkomelijke afschuw en schaamte.”
“Ik heb het er niet minder moeilijk mee”, antwoordde ik. “Mijn hoofd doet pijn en de moed ontzinkt mij wanneer ik onze theologen ons hoor vertellen dat we in ons geweten verplicht zullen zijn tot vrouwen over deze onzedelijke onderwerpen te spreken. Maar soms lijkt het me alsof het een boosaardige droom is, waarvan de onkuise spookbeelden zullen verdwijnen bij het eerste ontwaken. Onze Kerk, die zo rein en heilig is dat ze alleen maar gediend kan worden door onbevlekte maagden, kan ons zeker niet dwingen onze lippen, onze gedachten, onze ziel en zelfs ons lichaam te verontreinigen door tot vreemde vrouwen te spreken over zulke onterende zaken!
Maar we zijn dichtbij het tijdstip, waarop de goede meneer Leprohon gewoon is ons te bezoeken. Wil je”, zei ik, “beloven mij terzijde te staan in wat ik hem over dit onderwerp zal vragen? Ik hoop van hem de belofte te krijgen dat we niet gedwongen zullen worden om bij de biecht verontreinigd te worden door de vrouwen, die bij ons zullen biechten. De reinheid en de heiligheid van onze superieur is van zo’n hoge reputatie dat ik er zeker van ben dat hij nooit een woord tot vrouwen heeft gesproken over deze onterende zaken. Ondanks al de theologen zal meneer Leprohon ons toestaan onze mond, ons hart en ons lichaam rein te houden bij de biecht.”
“Ik heb al een poos het verlangen om met hem over dit onderwerp te spreken,” hernam Desaulnier, “maar elke keer als ik probeerde dat te doen, ontzonk mij de moed. Ik ben daarom blij dat jij het ijs wilt breken en ik zal je zeker steunen, aangezien ik een sterk verlangen heb om iets meer aan de weet te komen wat betreft de mysteries van de biecht. Als het ons vrij staat om nooit met vrouwen over deze afgrijselijke dingen te spreken, dan zal ik erin toestemmen de Kerk te dienen als priester, maar zo niet, dan zal ik nooit priester worden.”
Een paar minuten later kwam onze superieur binnen om vriendelijk te vragen hoe we de afgelopen nacht hadden geslapen. Na hem bedankt te hebben voor zijn vriendelijkheid, opende ik de boeken van Dens en Liguori die op onze tafel lagen en terwijl ik met een rood gezicht mijn vingers bij één van de schandelijke hoofdstukken legde waarnaar verwezen werd, zei ik tegen hem:
“Na God hebt u de eerste plaats in mijn hart sinds de dood van mijn moeder en u weet dat. Ik beschouw u niet slechts als mijn weldoener, maar ook, als het ware, als mijn vader en moeder. U zult me daarom alles vertellen wat ik wil weten in deze uren van mijn benauwdheid, waar God in Zijn welbehagen mij doorheen laat gaan. Om uw advies te volgen, om niet te zeggen uw bevelen, heb ik onlangs erin toegestemd de rang van onder-diaken te ontvangen en ik heb als gevolg daarvan de gelofte van het levenslange celibaat afgelegd. Maar ik wil het feit niet voor u verbergen dat ik geen duidelijk begrip had van wat ik toen deed en Desaulnier heeft mij zojuist verklaard dat tot voor kort hij evenmin als ik enig idee had van de aard van die gelofte noch van de moeilijkheden die we nu voor ons zien in ons priesterlijke leven.
Maar Dens, Liguori en St. Thomas hebben ons denkbeelden gegeven die ten opzichte van vele dingen helemaal nieuw zijn. Zij hebben onze geest de weg gewezen naar kennis van de wetten die in ons zijn evenals in ieder ander kind van Adam. Kortom, ze hebben ons denken gericht op gebieden die voor ons helemaal nieuw waren en niet verkend; ik durf te zeggen dat iedereen van diegenen die we kennen in dit huis of ergens anders, en die dezelfde gelofte heeft afgelegd, hetzelfde verhaal zou kunnen vertellen.
Echter, ik spreek niet voor hen, ik spreek alleen voor mezelf en voor Desaulnier. Om Gods wil, vertel ons alstublieft of wij in ons geweten verplicht zullen worden tijdens de biecht tot getrouwde en ongetrouwde vrouwen te spreken over zulke onzedelijke en onterende vragen, zoals die staan in de theologische werken die we hier voor ons hebben.”
“Zonder enige twijfel”, antwoordde Eerwaarde meneer Leprohon, “omdat de geleerde en heilige theologen wier geschriften in jouw handen zijn, duidelijk zijn over die vraag. Het is absoluut noodzakelijk dat jij jouw vrouwelijke biechtelingen vragen moet stellen over deze zaken, want over het algemeen zijn meisjes en getrouwde vrouwen te schuchter om die zonden te belijden waaraan ze vaak nog schuldiger zijn dan mannen; daarom moeten ze geholpen worden door hen vragen te stellen.”
“Maar hebt u niet”, antwoordde ik, “ons ertoe bewogen een eed af te leggen dat we altijd rein en onbevlekt zouden blijven? Hoe komt het dan dat u ons vandaag in zo’n positie brengt dat het bijna onmogelijk voor ons is om trouw te zijn aan onze heilige belofte? Want de theologen zijn het er unaniem over eens dat die vragen, welke door ons aan onze vrouwelijke biechtelingen worden gesteld, samen met de opsomming van hun verborgen zonden, met zo’n onweerstaanbare kracht op ons zullen inwerken dat wij verontreinigd zullen worden.
Zou het niet beter voor ons zijn die dingen te ervaren in de heilige banden van het huwelijk met onze vrouw, en volgens de wetten van God en niet in het gezelschap van vreemde vrouwen en in het gesprek met hen? Omdat, als wij de theologen moeten geloven, die we in onze handen hebben, geen priester, zelfs u niet, mijn geliefde meneer Leprohon, de bekentenissen van vrouwen kunt aanhoren zonder verontreinigd te worden.”
Hier interrumpeerde Desaulnier mij en zei: “Mijn geliefde meneer Leprohon, ik ben het in alles eens met wat Chiniquy u zojuist heeft verteld. Zouden we niet kuiser en reiner zijn door met onze wettige vrouw te leven dan door dagelijks onszelf in de biecht bloot te geven in het gezelschap van vrouwen, wier aanwezigheid ons onweerstaanbaar zal trekken in de meest schandelijke put van onzedelijkheid? Ik vraag u, mijn geliefde meneer, wat zal er terechtkomen van mijn gelofte van volkomen en levenslange kuisheid, wanneer de verleidende aanwezigheid van de vrouw van mijn naaste of de betoverende woorden van zijn dochter mij verontreinigd zullen hebben door de biecht? Uiteindelijk kan ik door de mensen beschouwd worden als een kuis man, maar wat zal ik zijn in de ogen van God? De mensen koesteren misschien de gedachte dat ik een sterk en eerlijk man ben, maar zal ik niet een gebroken riet zijn? Zal God er niet getuige van zijn, dat de onweerstaanbare verleidingen die mij aangevallen zullen hebben bij het horen van de verborgen zonden van één of andere knappe en verleidelijke vrouw, mij beroofd zullen hebben van die roemrijke kroon van kuisheid, die ik zo duur heb gekocht? De mensen zullen denken dat ik een engel van reinheid ben, maar mijn eigen geweten zal me vertellen dat ik niets anders ben dan een handige huichelaar. Want volgens al de theologen is de biecht het graf van de kuisheid van priesters!! Als ik de biecht van vrouwen aanhoor, zal ik net zoals alle andere priesters in een graf zijn, dat aan de buitenkant mooi geverfd en verguld is, maar van binnen vol bederf.”
Francis Desaulnier weigerde, precies zoals hij mij had voorspeld, om priester te worden. Hij bleef zijn hele leven in de rang van onderdiaken op het College van Nicolet als professor filosofie. Hij was een man die tijdens gesprekken zelden het woord voerde, maar veel nadacht. Het lijkt me dat ik hem daar nog steeds zie, onder die hoge honderdjarige boom, alleen, tijdens de lange uren pauze en tijdens de vele lange dagen in onze vakantie, terwijl de andere studenten her en der bezig waren met zingen en spelen op de bekoorlijke oevers van de rivier Nicolet.
Hij was goed in logica en een geleerde wiskundige; hoewel hij voor iedereen vriendelijk was, was hij niet mededeelzaam. Ik was waarschijnlijk de enige voor wie hij zijn hart opende met betrekking tot de grote vragen van het christendom – het geloof, de geschiedenis, de Kerk en haar discipline. Hij zei herhaaldelijk tegen mij: “Ik wou dat ik nooit een theologieboek had opengedaan. Onze theologen zijn zonder hart, ziel of logica. Velen van hen keuren diefstal, leugens en meineed goed; anderen trekken ons zonder schaamte in de vuilste putten van ongerechtigheid. Een ieder van hen zou graag van elke katholiek een moordenaar maken. Volgens hun leer is Christus niets anders dan een Corsicaanse struikrover, wiens bloeddorstige discipelen de plicht hebben alle ketters te vernietigen met vuur en met het zwaard. Als we handelden volgens de principes van die theologen, dan zouden we alle Protestanten afslachten met dezelfde koelbloedigheid als we de wolf zouden neerschieten, die ons pad kruist. Met hun hand nog steeds rood van het bloed van St. Bartholomeüs spreken ze tot ons over liefdadigheid, godsdienst en God, alsof niets daarvan in de wereld aanwezig was.”
Desaulnier werd in Nicolet beschouwd als “un homme singulier”. Hij was werkelijk een uitzondering wat betreft al de mannen in het seminarie. Bijvoorbeeld: hoewel het wet en regel was dat de geestelijken elke maand en bij elke grote feestdag van de Kerk de communie moesten ontvangen, zou hij nauwelijks één keer per jaar ter communie gaan. Maar laat mij terugkeren naar het interview met onze superieur.
Desaulniers onbevreesde en krachtige woorden hadden duidelijk een erg pijnlijke indruk gemaakt op onze superieur. Het was niet een gewone zaak voor zijn discipelen in de theologie om het te wagen met zoveel vrijheid te spreken als wij beiden bij deze gelegenheid deden. Hij verborg zijn pijn niet over wat hij noemde ‘onze ongepaste en onchristelijke aanval op een paar van de zeer heilige inzettingen van de Kerk; en nadat hij Desaulnier zo goed als hij kon had weerlegd, wendde hij zich tot mij en zei: “M’n beste Chiniquy, ik heb jou herhaaldelijk gewaarschuwd voor de gewoonte die je hebt om naar je eigen zwakke redeneren te luisteren, wanneer je slechts zou moeten gehoorzamen als een plichtsgetrouw kind. Als we jou moesten geloven, zouden we onmiddellijk aan de slag gaan om de Kerk te hervormen en de biecht van vrouwen aan priesters afschaffen. We zouden al onze theologische boeken in het vuur gooien en nieuwe laten schrijven die beter pasten bij jouw fantasie. Wat bewijst dit alles? Slechts één ding en dat is dat de duivel van de trots jou aan het verzoeken is, zoals hij al de zogenaamde Hervormers heeft verzocht en hen heeft vernietigd, zoals hij jou graag wil. Als je niet oppast, zul je een volgende Luther worden!
De theologische boeken van St. Thomas, Liguori en Dens zijn goedgekeurd door de Kerk. Hoe komt het dat je daarom niet het belachelijke en het gevaarlijke van jouw positie inziet? Aan de ene kant zie ik al onze heilige pausen, de 2000 katholieke bisschoppen, al onze geleerde theologen en priesters, gesteund door meer dan 200 miljoen rooms-katholieken die opgesteld zijn als een ontelbaar leger om de oorlogen des Heren te strijden en wat zie ik aan de andere kant? Niets anders dan mijn kleine, hoewel zeer geliefde Chiniquy!
Hoe komt het dan dat je niet bang bent wanneer jij met je zwakke redeneren je verzet tegen het machtige redeneren en het licht van zoveel heilige pausen, eerbiedwaardige bisschoppen en geleerde theologen? Is het niet gewoon even absurd voor jou om te proberen de Kerk te hervormen door jouw kleine verstand, als het voor de zandkorrel is die aan de voet van de grote berg wordt gevonden, om te proberen die machtige berg van zijn plek te duwen, of voor de kleine waterdruppel om te proberen de grenzeloze oceaan uit haar bedding te gooien of om te proberen de achtereenvolgende getijden van de Poolzeeën tegen te werken?
Geloof me en neem mijn vriendelijk advies aan”, zo vervolgde onze superieur, “voordat het te laat is. Laat de kleine zandkorrel stil aan de voet van de majestueuze berg blijven, en laat de moedige waterdruppel ermee instemmen de onweerstaanbare stromingen van de grenzeloze zeeën te volgen, en alles zal in orde zijn.
Alle goede priesters, die vóór ons de biecht van vrouwen hebben aangehoord, zijn geheiligd en hun ziel is gered zelfs al werd hun lichaam verontreinigd; want die vleselijke verontreinigingen zijn niets anders dan menselijke beproevingen, die een ziel die verlangt verenigd te blijven met God, niet kunnen verontreinigen. Worden de stralen van de zon verontreinigd doordat zij neerkomen in de modder? Nee! De stralen blijven rein en keren vlekkeloos terug naar het schijnende hemellichaam waar ze vandaan kwamen. Zo zal het hart van een goede priester, zoals ik hoop dat mijn beste Chiniquy zal worden, rein en heilig blijven ondanks de toevallige en onvermijdelijke verontreiniging van het vlees.
Los van die dingen zul je in jouw priesterwijding een speciale genade ontvangen die je zal veranderen in een ander mens; en de maagd Maria, tot wie jij je voortdurend zult richten, zal voor jou een volkomen reinheid verkrijgen van haar Zoon.
De verontreiniging van het vlees waarover gesproken wordt door de theologen en die, zo beken ik, onvermijdelijk is bij het horen van de biecht van vrouwen, moet jou niet verontrusten, want ze zijn niet zondig, zoals Dens en Liguori ons verzekeren. (Dens. Vol. i., blz 299, 300)
Maar genoeg over dat onderwerp. Ik verbied jou nog langer tot mij te spreken over deze nutteloze vragen en voor zover mijn gezag nog iets betekent voor jullie beiden verbied ik jullie nog één woord meer tegen elkaar te zeggen over die zaak! !”
Het was mijn naïeve hoop geweest dat mijn geliefde en zeer vereerde meneer Leprohon mij zou antwoorden met wat goede en redelijke argumenten, maar tot mijn verbazing legde hij de stem van ons geweten het zwijgen op door un coup d’etat (“staatsgreep”).
       Niettemin, het idee van die onooglijke zandkorrel die op zo’n belachelijke manier probeerde de imposante berg te verplaatsen en ook van die nauwelijks waarneembare waterdruppel die probeerde zich te verzetten tegen die voortgaande beweging van de uitgestrekte oceaan, trof mij bijzonder en verootmoedigde mij. Ik bleef stil en verward, hoewel niet overtuigd.
Dit was niet alles. Die stralen van de zon die niet verontreinigd konden worden, zelfs al kwamen ze neer in de modder, na iemand verbijsterd te hebben door hun glinsterende verschijning, lieten mijn ziel meer in het duister dan ooit. Ik kon het voorgevoel niet weerstaan dat ik hier te maken had met misleiding en met een betoverende drogreden. Maar ik had noch voldoende geleerdheid, noch de morele moed, noch genade van God om duidelijk door die mistige wolk heen te zien en die van mijn geest te verbannen.
Bijna elke maand van de 10 jaar die ik had doorgebracht op het seminarie van Nicolet, werden er door de bisschoppen priesters van het district Three Rivers en van elders gestuurd om daar twee of drie weken te blijven voor het doen van boete, omdat zij een onecht kind hadden gekregen bij hun nicht, hun huishoudster of hun knappe biechteling. Niet lang voor dit gesprek met onze directeur had de pastoor van St. François, de Eerwaarde meneer Amiot, in één en dezelfde week twee kinderen gekregen bij twee van zijn knappe biechtelingen, die zusters van elkaar waren. Eén van de meisjes bracht haar kind ter wereld in de pastorie op dezelfde avond als waarop de bisschop op zijn bisschoppelijke bezoek was in die parochie. Deze publieke en onloochenbare feiten waren niet erg in harmonie met die mooie theorieën van onze vereerde directeur over de stralen van de zon, die “rein en onbevlekt blijven, zelfs wanneer ze de modder van onze planeet verwarmen en tot leven wekken.” Deze feiten waren herhaaldelijk bij mij opgekomen, terwijl meneer Leprohon aan het spreken was, en ik werd meer dan eens in de verleiding gebracht hem met respect te vragen, of hij werkelijk dacht dat deze “schijnende stralen”, de priesters, op deze wijze in de modder waren terechtgekomen en dat zij dan zouden terugkeren als de stralen van de zon zonder iets van de modder met zich mee te nemen, waarin zij zich zo vreemd hadden gewenteld. Maar mijn respect voor meneer Leprohon verzegelde mijn lippen.
Toen ik terugkeerde op mijn kamer, viel ik op mijn knieën om God te vragen mij vergeving te schenken voor het feit, dat ik een ogenblik anders had gedacht dan de pausen en de theologen van Rome. Ik voelde me weer boos op mijzelf dat ik het een enkel ogenblik had aangedurfd om mijn arme, kleine en onwaarneembare zandkorrel – waterdruppel – en persoonlijke en verachtelijke verstand in slagorde op te stellen tegenover die sublieme berg van kracht, die uitgestrekte oceaan van geleerdheid en die immens goddelijke wijsheid van de pausen!
Maar helaas! Ik was me er nog niet van bewust dat wanneer Jezus in Zijn barmhartigheid één enkele straal van Zijn genade in een verloren ziel zendt, dat er dan meer licht en wijsheid in die ziel is dan in al de pausen en hun theologen!
Mij werd toen geleerd, wat het echte fundament van de Kerk van Rome is, en oprecht geloofde ik dat zelf nadenken een verdoemelijke goddeloosheid was – dat kijken en zien met mijn eigen ogen en begrijpen met mijn eigen verstand een onvergeeflijke zonde was. Om gered te worden moest ik niet datgene geloven wat ik beschouwde als de waarheid, maar wat de pausen mij vertelden dat de waarheid was. Ik moest, net als elke trouwe rooms-katholiek van vandaag, elk punt van het geloof bekijken en hoe dan ook zien door de ogen van de paus of door die van zijn theologen.
Hoe absurd en goddeloos dit geloof ook maar kan zijn, het was het mijne en het is vandaag ook het geloof van elk echt lid van de Kerk van Rome. Het glorierijke licht en de genade van God konden niet rechtstreeks van Hem naar mij toestromen; zij moesten door de paus en door zijn Kerk heengaan, welke mijn enige berg van kracht en enige oceaan van licht waren. Het was toen mijn vast geloof dat er een ontoegankelijke afgrond was tussen mijzelf en God en dat de paus en zijn Kerk de enige brug waren waarlangs ik contact met Hem kon hebben. Die verbazingwekkend hoge en zeer verheven berg, de paus, stond tussen mij en God; alles wat mijn arme ziel werd toegestaan was: opstaan en met grote moeite reizen, totdat zij de voet van die heilige berg, de paus, bereikte en terwijl zij zich daar in het stof neerwierp, mocht zij hem vragen mij te laten weten, wat mijn nog steeds op een afstand blijvende God wilde dat ik deed. De beloften van genade, waarheid, licht en leven berusten alle bij deze grote berg, de paus, van wie alleen zij konden neerdalen op mijn arme verloren ziel!
Duisternis, onkunde, onzekerheid en eeuwig verlies zouden mijn lot zijn op het ogenblik, dat ik stopte met het aanbidden aan de voeten van de paus! De God van de hemel was niet mijn God; Hij was slechts de God van de paus! De Redder van de wereld was niet mijn Redder; Hij was slechts van de paus. Daarom was het slechts via de paus dat ik Christus kon aannemen als mijn Redder en tot de paus alleen moest ik gaan om de weg, de waarheid, en het leven van mijn ziel te leren kennen!
God alleen weet wat voor een duistere en vreselijke nacht ik doormaakte na deze ontmoeting. Ik moest opnieuw mijn geweten smoren en mijn verstand ontmantelen om ze alle onder de verdorvenheden van de theologieën van Rome te brengen, die er zo goed op berekend zijn om de wereld gebonden te houden in onkunde en bijgeloof.
Maar God zag de tranen waarmee ik mijn kussen die avond nat maakte. Hij hoorde de roep van mijn worstelende ziel en in Zijn oneindige liefde en genade besloot Hij mij te hulp te komen en mij te redden.   Als Hij het gepast vond mij nog vele jaren in de slavernij van Egypte te laten, dan was dat, opdat ik beter de plagen van het land van duisternis zou kennen en de ijzeren ketenen die daar worden klaargemaakt voor arme verloren zielen.
Toen het uur van mijn bevrijding kwam, nam de Here mij bij de hand en hielp mij om de Rode Zee over te steken. Hij bracht mij naar het Land van de Belofte, een land van vrede, leven en vreugde die alle verstand te boven gaat.

Noot [1] Vert: Achterin het boek “The Priest, the Woman and the Confessional” staan in ’t Latijn de vragen, die de priesters aan de vrouwen en de jongens en meisjes moesten stellen. Ik heb er een paar van vertaald. Geloof me, de vragen zijn zeer mensonterend en daarom zet ik ze niet in het Nederlands op deze site.