Vijftig jaar in de kerk van Rome 14
>>PDF<<
HOOFDSTUK XIV
De gelofte van het celibaat.
Als ik al de ingenieuze trucs, vrome leugens, schandelijke verhalen, zogenaamde wonderen en heiligschennende verdraaiingen van het Woord van God, waarvan door de superieuren van seminaries en nonnenkloosters gebruik wordt gemaakt om arme slachtoffers te lokken in de val van het levenslange celibaat, zou moeten opschrijven, dan zou ik tien dikke boeken moeten schrijven in plaats van één kort hoofdstuk.
Soms worden de beproevingen en verplichtingen van het getrouwde leven zo aangedikt dat ze het sterkste hart bang zouden kunnen maken. Op andere momenten worden de vreugden, de vrede en de voorrechten van het celibaat afgeschilderd met zulke briljante kleuren dat ze de koudste geest met enthousiasme vervullen.
De paus neemt zijn slachtoffer mee naar de top van een hoge berg en daar toont hij hem al de eer, de lof, de weelde, de vrede en de vreugden van deze wereld, één geheel vormend met de bijzonder prachtige troon van de hemel en dan vertelt hij hem: “Ik zal u al deze dingen geven, als u aan mijn voeten valt, mij absolute onderwerping belooft en zweert nooit te trouwen ten einde mij beter te dienen.”
Wie kan zulke prachtige dingen weigeren? Maar soms hebben de ongelukkige slachtoffers, voordat zij helemaal hun ogen sluiten, zodat ze de bodemloze afgrond niet zien waarin ze zullen gaan vallen, akelige voorgevoelens van de vreselijke ellende die hen staat te wachten. De stem van hun geweten, intelligentie en gezond verstand is niet altijd zo volledig tot zwijgen gebracht als de superieur wenste.
Juist in de tijd, wanneer de verzoeker zijn leugenachtige beloften in hun oren fluistert, spreekt hun hemelse Vader tot hen over de onophoudelijke beproevingen, de schandelijke valpartijen, de eentonige dagen, de sombere nachten en de wrede, ondraaglijke lasten die verborgen liggen achter de muren, waar het zachte juk van de goede Meester omgeruild wordt voor de lasten van harteloze mannen en vrouwen.
Evenals vroeger, toen de menselijke slachtoffers, gekroond met bloemen, het vaak uitschreeuwden van paniek, wanneer ze naar de voet van het altaar van hun valse goden werden gesleept en worstelden om aan het bloedige mes van de heidense priester te ontkomen, zo voelen de jonge slachtoffers vaak bij het naderen van het fatale uur waarop de goddeloze gelofte moet worden afgelegd, dat hun hart zwak wordt en vervuld wordt met schrik. Met bleke wangen, trillende lippen en koude zweetdruppels vragen zij hun superieuren: “Is het mogelijk dat onze genadige God zo’n offer van ons eist?”
O! Wat wordt de genadeloze priester van Rome dan welsprekend in het afschilderen van het celibaat als de enige weg naar de hemel of in het tonen van de eeuwige vuren van de hel die klaar staan om lafaards en verraders te ontvangen die, nadat ze hun hand aan de ploeg van het celibaat hebben geslagen, achterom kijken! Hij spreekt over de teleurstelling en het verdriet van zoveel geliefde vrienden die betere dingen van hen verwachtten. Hij wijst hen op hun eigen schande wanneer ze weer in een wereld zullen zijn die niets anders voor hen heeft dan spottende opmerkingen voor hun gebrek aan volharding en moed. Hij overweldigt hen met duizend vrome leugens over de wonderen welke bewerkt zijn door Christus ten gunste van Zijn maagden en priesters. Hij behekst hen met talloze teksten uit de Schrift die hij aanvoert als duidelijk bewijs van de wil van God ten gunste van hun afleggen van de geloften van het celibaat, hoewel die niet de geringste verwijzing hebben naar zulke geloften.
De tekst waarvan door de superieuren het vreemdste misbruik wordt gemaakt om jonge mensen van beide seksen te overtuigen zichzelf te binden door deze schandelijke geloften, is Mattheüs 19:12 en 13: “Er zijn immers gesnedenen (KJV: eunuch = ontmanden), die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die door de mensen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het.”
Bij een bepaalde gelegenheid deed onze superieur vanuit deze tekst een zeer dringende oproep aan onze godsdienstige gevoelens om ons ertoe te bewegen de gelofte van het celibaat af te leggen en priester te worden. Maar hoewel de toespraak geleverd werd met een heleboel geestdrift, leek zij ons gebrekkig wat betreft de logica.
De volgende dag was een dag van rust (conge). De studenten in de theologie die zich met mij aan het voorbereiden waren op het priesterschap, spraken serieus over de merkwaardige argumenten van de laatste toespraak. Het leek hen dat de conclusies op geen enkele wijze uit de gekozen tekst getrokken konden worden en daarom besloten ze om met respect hun bezwaren en hun visies welke ook de mijne waren, aan de superieur voor te leggen; ik werd gekozen om namens hen allen te spreken.
Op de volgende conferentie, na met respect om toestemming te hebben gevraagd en te hebben verkregen om onze bezwaren kenbaar te maken door het uitspreken van onze eigen oprechte en openhartige opvattingen, sprak ik ongeveer als volgt:
“Geliefde en eerwaarde heer, u vertelde ons dat de volgende woorden van Christus “Er zijn ontmanden, die zichzelf ontmand hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen”, ons duidelijk laten zien dat we de gelofte van het celibaat moeten afleggen en onszelf moeten ontmannen, als wij priester willen worden. Sta ons toe u met respect te vertellen dat het ons lijkt dat de intentie van onze Redder heel anders was dan de uwe, toen Hij deze woorden uitsprak. Naar onze nederige mening was het enige doel van de Zoon van God Zijn discipelen te waarschuwen voor één van de meest verdoemelijke dwalingen die het bestaan van volkeren in gevaar zou brengen. Hij voorspelde dat er mensen zo goddeloos en blind zouden zijn om te prediken dat voor mensen de beste manier om naar de hemel te gaan zou zijn zichzelf te ontmannen. Sta ons toe uw aandacht te bepalen bij het feit dat in die toespraak Jezus Christus de gedachte om een troon in de hemel te krijgen door een ontmande te worden goedkeurt noch afkeurt. Hij laat het aan ons gezonde verstand en aan sommige duidelijker gedeelten van de Schrift over om te zien of Hij wel of niet diegenen goedkeurt die zichzelf zouden ontmannen om een troon in de hemel te verwerven. Moeten wij deze tekst niet uitleggen zoals we uitleggen wat Jezus tegen Zijn apostelen zei: ‘De ure komt, dat een ieder, die u doodt, zal menen Gode een heilige dienst te bewijzen’ (Johannes 16:2).
Sta ons toe deze twee teksten naast elkaar te zetten:
‘Er zijn ontmanden, die zichzelf ontmand hebben, ‘De ure komt, dat een ieder, die u doodt, zal menen
ter wille van het Koninkrijk der hemelen’ Gode een heilige dienst te bewijzen’
(Mattheüs 19:12). (Johannes 16:2).
Omdat onze Redder heeft gezegd dat er mensen zouden zijn die zouden denken dat ze God zouden behagen (en natuurlijk een plek in de hemel zouden verkrijgen) door zijn discipelen te doden, hebben wij dan daarom toestemming te concluderen, dat het onze plicht zou zijn diegenen te doden die in Christus geloven en Christus volgen? Zeker niet!
Wel, het schijnt ons toe dat wij niet moeten geloven dat de beste manier om naar de hemel te gaan is om onszelf te ontmannen, omdat onze Redder zei dat sommige mensen die misdadige en dwaze ideeën hadden gekregen!
Christelijke volkeren hebben altijd met afschuw gekeken naar diegenen die vrijwillig ontmand werden. Het gezonde verstand veroordeelt, evenals het Woord van God, diegenen die zo in hun eigen lichaam datgene vernietigen wat God in Zijn wijsheid hen heeft gegeven voor de meest verstandige en heilige doeleinden. Zou het daarom niet een misdaad zijn welke elk beschaafd en christelijk volk zou straffen, om publiekelijk en met succes aan de mensen te prediken dat één van de betrouwbaarste manieren voor een man om naar de hemel te gaan zou zijn dat hij van zichzelf een ontmande zou maken? Hoe kunnen we geloven dat onze Redder ooit zo’n handelwijze zou goedkeuren?
Bovendien, als door het feit dat iemand een ontmande is, de weg naar de hemel betrouwbaarder en gemakkelijker werd, zou God dan niet onrechtvaardig zijn door ons te beroven van het voorrecht als ontmande geboren te worden om zo tot een rijpe vrucht voor de hemel gemaakt te worden?
Het lijkt ons dat die tekst op geen enkele wijze van ons eist te geloven dat een ontmande dichter bij het Koninkrijk van God is dan hij die leeft volgens de wetten welke God in het aardse paradijs aan de mens gaf. Als het niet goed was voor een mens om zonder zijn vrouw te zijn, toen hij zo heilig en sterk was in de Hof van Eden, hoe kan het dan nu goed zijn, nu hij zo zwak en zondig is?
Onze Redder laat duidelijk zien dat Hij geen heiligmakende kracht vindt in de toestand van een ontmande, in Zijn antwoord aan de jongeman die Hem vroeg: “Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” (Mattheüs 19:16). Antwoordde de Goede Meester hem in de taal die we twee dagen geleden van u hoorden, namelijk dat de beste weg om het eeuwige leven te verkrijgen is, uzelf te ontmannen – een plechtige gelofte af te leggen nooit te trouwen? Nee, maar Hij zei: ‘Onderhoud de geboden!’
Als de gezegende Redder vandaag op uw plaats zou staan en ik zou Hem vragen: ‘Wat moet ik doen om gered te worden en om de weg van God aan mijn broeders te laten zien’, zou Hij dan niet tegen mij zeggen: ‘Onderhoud de geboden!’ Maar waar staat het gebod van God in het Oude of Nieuwe Testament om ons over te halen zo’n gelofte als die van het celibaat af te leggen? De belofte van een plaats in de hemel wordt op geen enkele wijze verbonden met de gelofte van het celibaat. Christus zegt geen woord over die leer.
Sta ons toe met respect te vragen: als de opvattingen met betrekking tot de gelofte van het celibaat , welke Christus erop nahield, waren geweest als de uwe, is het dan mogelijk dat Hij die vergeten zou zijn om te noemen, toen Hij de ernstige vraag van die jongeman beantwoordde? Is het mogelijk dat Hij geen enkel woord gezegd zou hebben over een zaak die u ons hebt beschreven als van zo’n levensbelang voor diegenen die oprecht verlangen te weten wat ze moeten doen om gered te worden? Is het niet vreemd dat de Kerk zo ‘n belang aan die gelofte van het celibaat zou hechten wanneer we tevergeefs zoeken naar zo’n inzetting in zowel het Oude als het Nieuwe Testament? Hoe kunnen we de redenen of het belang begrijpen van zo’n strenge en, zo durven we zeggen, onnatuurlijke verplichting in onze dagen, wanneer we heel goed weten dat de heilige apostelen zelf met hun vrouw leefden en de Redder ten gevolge daarvan geen woord van berisping voor hen had?”
Dit vrije uiten van onze gezamenlijke opvattingen over de gelofte van het celibaat overrompelde klaarblijkelijk onze superieur. Hij antwoordde mij met een toon van verontwaardiging die hij niet kon onderdrukken: “Is dat alles wat je te zeggen hebt?”
“Het is niet helemaal alles wat we te zeggen hebben,” antwoordde ik, “maar voordat we verder gaan, zouden we ons zeer vereerd voelen van u het licht te ontvangen dat we nodig hebben op de moeilijkheden die ik net heb aangegeven.”
“Je hebt gesproken als een echte ketter,” antwoordde meneer Leprohon met ongewone levendigheid, “en ware het niet dat ik hoop koester, dat je deze dingen hebt gezegd om het licht ontvangen wat je nodig hebt, eerder dan om de ketterse kant van zo ‘n belangrijke vraag naar voren te brengen en te ondersteunen, anders zou ik jou meteen aangeven bij de bisschop. Je spreekt over de Heilige Schrift zoals een Protestant dat zou doen. Je doet er een beroep op als de enige bron van Christelijke waarheid en kennis. Ben jij vergeten dat we de heilige traditie hebben om ons te leiden waarvan het gezag gelijk is aan dat van de Schrift?”
Je hebt gelijk wanneer je zegt dat we in de Bijbel geen enkel direct bewijs vinden om de geloften van het celibaat diegenen op te leggen die verlangen zich te wijden aan de dienst van de Kerk. Maar als we de verplichting van de gelofte niet in de Bijbel vinden, vinden wij die wel in de heilige tradities van de Kerk.
Het is een artikel van het geloof dat de gelofte van het celibaat bevolen wordt door Jezus Christus door middel van Zijn Kerk. De inzettingen van de Kerk, welke niets anders zijn dan de inzettingen van de Zoon van God, zijn duidelijk over dat onderwerp en binden ons geweten net zoals de geboden van God op de berg Sinaï, want Christus heeft gezegd dat zij die niet luisteren naar de Kerk, beschouwd moeten worden als de heiden en de tollenaar. Er is geen redding voor diegenen die hun verstand niet onderwerpen aan het onderwijs van de Kerk.
Er wordt van jou niet geëist al de redenen voor de gelofte van het celibaat te begrijpen, maar jij hebt de plicht te geloven in de noodzaak en de heiligheid ervan, aangezien de Kerk haar oordeel heeft uitgesproken over die vraag. Het is niet jouw taak over deze zaken te argumenteren, maar het is jouw plicht om de Kerk te gehoorzamen, zoals plichtsgetrouwe kinderen een vriendelijke moeder gehoorzamen.
Maar wie kan er enige twijfel hebben over de noodzaak van de gelofte van het celibaat, wanneer we ons herinneren dat Christus Zijn apostelen heeft bevolen zich van hun vrouwen af te zonderen? Dit is een feit waarover geen twijfel kan blijven bestaan, nadat we St. Petrus tot onze Redder horen zeggen: ‘Zie, we hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?’ (Mattheüs 19:27). Is niet de priester de echte vertegenwoordiger van Christus op aarde? Wordt in zijn wijding de priester niet de gelijke en in zekere zin de superieur van Christus? Want wanneer hij de mis celebreert, beveelt hij Christus en diezelfde Zoon van God heeft de plicht te gehoorzamen! Het ligt niet in de macht van Christus de bevelen van de priester te weerstaan. Hij moet elke keer uit de hemel neerdalen, wanneer de priester Hem beveelt. De priester sluit Hem op in de heilige hostiekast of hij neemt Hem eruit overeenkomstig zijn eigen wil.
Door priesters van het Nieuwe Testament te worden, zul je worden verheven tot een waardigheid die ver boven die van de engelen is. Uit deze verheven voorrechten vloeit voor de priester de verplichting voort om zich te verheffen tot een mate van heiligheid die ver uit gaat boven het niveau van het gewone volk – een heiligheid gelijk aan die van de engelen. Heeft niet onze Redder, toen Hij over de engelen sprak, gezegd: ‘Neque nubent neque nubentur’? Zij huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Zeker, aangezien de priesters de boodschappers en engelen van God zijn, moeten ze op aarde bekleed worden met engelachtige heiligheid en reinheid.
Zegt Paulus niet dat de toestand van maagdelijkheid superieur is aan die van het huwelijk? Laat dat gezegde van de apostel niet zien dat de priester, wiens handen elke dag het goddelijke lichaam en bloed van Christus aanraken, rein en zuiver moeten zijn en niet moeten worden verontreinigd door de plichten van het huwelijksleven? Die gelofte van het celibaat is als een heilige keten die ons boven het vuil van deze aarde houdt en ons aan de hemel bindt. Jezus Christus beveelt door Zijn heilige Kerk die gelofte aan Zijn priesters als de meest effectieve remedie tegen de neigingen van onze verdorven natuur.
Volgens de heilige Vaderen is de gelofte van het celibaat als een sterke hoge toren vanaf de top waarvan wij onze vijanden kunnen bestrijden en wij volmaakt veilig zijn voor hun pijlen en wapens.
Ik zal blij zijn om je andere bezwaren te beantwoorden als je er nog meer hebt”, zei meneer Leprohon.
“Dank u zeer voor uw antwoorden”, antwoordde ik, “en we zullen gebruik maken van uw vriendelijkheid door u nog een paar andere opmerkingen voor te leggen.
Ten eerste bedanken wij u dat u ons hebt verteld dat we in het Woord van God niets vinden om de gelofte van het celibaat te ondersteunen en dat we alleen door de traditie van de Kerk hun noodzaak en heiligheid kunnen aantonen. Het was onze indruk dat u wenste ons te doen geloven dat de noodzaak van de celibaatgelofte gefundeerd was op de Heilige Schrift. Als u het toestaat, zullen we de tradities een andere keer bespreken en ons vandaag beperken tot de verschillende teksten, waarnaar u verwees ten gunste van het celibaat.
Toen Petrus zei: ‘Wij hebben alles opgegeven’, had hij, naar het ons toeschijnt, niet de bedoeling te zeggen dat hij door een gelofte voor altijd afstand gedaan had van zijn vrouw. Want St. Paulus zegt vele jaren later zeer stellig dat Petrus zijn vrouw had, dat hij niet alleen met haar leefde in zijn eigen huis, maar met haar reisde, toen hij het evangelie predikte. De woorden van de Schrift zijn van zo’n duidelijkheid over dat onderwerp dat zij niet kunnen worden verdoezeld door één of andere sluwe uitleg en ook niet door één of andere traditie, hoe achtenswaardig die ook moge lijken.
Hoewel u de woorden van Paulus over dat onderwerp kent, zult u ons toestaan die te lezen: ‘Hebben wij geen bevoegdheid om te eten en te drinken? Hebben wij geen bevoegdheid om een zuster als vrouw mee te nemen, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heren en Cefas? (1 Corinthiërs 9:4,5). Toen St. Petrus zei: ‘Wij hebben alles opgegeven’, kon hij niet bedoelen dat hij een celibaatgelofte had afgelegd en dat hij nooit met zijn vrouw zou leven als een getrouwd man. Klaarblijkelijk betekenen de woorden van Petrus slechts dat Jezus de eerste plaats had in zijn hart en dat al het andere, zelfs de dierbaarste voorwerpen van zijn liefde zoals vader, moeder en vrouw, slechts op de tweede plaats kwamen in zijn gevoelens en gedachten.
Uw andere tekst over de engelen die niet huwen, waaruit u de conclusie van de verplichting en de wet van de celibaatgelofte trekt, lijkt ons niet in die mate betrekking te hebben op dat onderwerp als u ons hebt verteld. Want wees zo vriendelijk de tekst nogmaals te lezen: ‘Jezus antwoordde en zei tot hen: Gij dwaalt wel zeer daar gij niet de Schriften kent noch de kracht Gods. Want in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk gegeven, maar zij zijn als de engelen Gods in de hemel’(Mattheüs 22:29,30). U ziet dat, wanneer onze Redder spreekt over mensen die zijn als engelen en die niet huwen, Hij er voor zorgt op te merken dat Hij spreekt over de toestand van mensen na de opstanding. Als de Kerk dezelfde regel voor ons had als welke Christus noemde voor de engelachtige mensen waarnaar Hij verwijst, en Hij ons zou veroorloven een gelofte af te leggen nooit te trouwen na de opstanding, dan zouden we niet het geringste bezwaar hebben tegen zo’n gelofte.
U ziet dat onze Redder spreekt over een toestand van celibaat, maar Hij geeft niet aan dat die toestand aan deze zijde van het graf moet beginnen. Waarom volgt onze Kerk niet het onderwijs van onze Redder? Waarom legt zij een toestand van celibaat op vóór de opstanding, terwijl Christus de afkondiging van deze wet uitstelt tot na die grote dag?
Christus spreekt slechts van een blijvend celibaat in de hemel! Op grond van welk gezag legt onze Kerk dan dat celibaat op aan deze kant van het graf, nu we nog steeds onze ziel in aarden vaten dragen?
U vertelt ons dat de gelofte van het celibaat de beste remedie is tegen de neigingen van onze verdorven natuur, maar bent u niet bang dat uw remedie strijd voert tegen de grote remedie, die God in Zijn wijsheid heeft toebereid? Lezen we niet in onze eigen Vulgaat: ‘Propter fornicationem autem unus quisque uxorem suam habeat, et unaquaque virum suum’? Laat iedere man om hoererij te vermijden zijn eigen vrouw hebben en laat iedere vrouw haar eigen man hebben’(1 Corinthiërs 7:2).
Is het niet al te vreemd dat God ons inderdaad verteld dat de beste remedie die Hij heeft voorbereid tegen de neigingen van onze verdorven natuur, ligt in de zegeningen van een heilig huwelijk? ‘Laat iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.’ Maar nu heeft onze Kerk een andere remedie gevonden, die meer in overeenstemming is met de waardigheid van de man en de heiligheid van God en die remedie is de gelofte van het celibaat!”
Het geluid van mijn laatste woorden was nog op mijn lippen, toen onze achtenswaardige superieur, niet langer in staat zijn verontwaardiging te verbergen, mij abrupt interrumpeerde en zei:
“Het spijt me uitermate jou toestemming te hebben gegeven zo ver te gaan. Dit is niet een christelijke en nederige discussie tussen jonge levieten en hun superieur om van hem het licht te ontvangen dat zij nodig hebben. Het is de uitleg en de verdediging van de meest ketterse leerstukken die ik ooit heb gehoord. Schaam jij je niet dat je probeert ons zo ver te krijgen dat wij de voorkeur geven aan jouw interpretatie van de Heilige Schrift boven die van de Kerk? Is het aan jou òf aan Zijn heilige Kerk, dat Christus het licht van de Heilige Geest beloofd heeft? Ben jij het die de Kerk moet onderwijzen, òf is het de Kerk die jou moet onderwijzen? Ben jij het die de Kerk zal regeren en leiden òf is het de Kerk die jou zal regeren en leiden?
Mijn beste Chiniquy, als er niet een grote en onmiddellijke verandering plaatsvindt in jou en in degenen, die jij pretendeert te vertegenwoordigen, dan vrees ik zeer voor jullie allen. Jullie tonen een geest van ontrouw en opstand die mij doet schrikken. Net als Lucifer komen jullie in opstand tegen de Here! Zijn jullie niet bang te delen in de eeuwige pijnen van zijn opstand?
Waar hebben jullie de valse en ketterse ideeën vandaan over bijvoorbeeld de vrouwen van de apostelen? Weten jullie niet dat jullie een Protestantse dwaling ondersteunen, wanneer jullie zeggen dat de apostelen op de gewoonlijke manier als getrouwde mensen met hun vrouw leefden? Het is waar dat Paulus zegt dat de apostelen vrouwen bij zich hadden en dat zij zelfs met hen meereisden. Maar de heilige tradities van de Kerk vertellen ons dat die vrouwen heilige maagden waren die met de apostelen meereisden om hen op verschillende manieren te dienen en te helpen. Zij dienden hen in hun verschillende behoeften – het wassen van hun ondergoed, het klaarmaken van hun maaltijden, net zo als de huishoudsters die de priesters vandaag hebben. Het is een Protestantse goddeloosheid om anders te denken en te spreken.
Maar nog slechts één woord en ik ben klaar. Als jullie het onderwijs van de Kerk aanvaarden en jezelf onderwerpen als plichtsgetrouwe kinderen aan die zeer heilige Moeder, dan zal zij jullie verheffen tot de waardigheid van het priesterschap, een waardigheid die ver uit gaat boven de koningen en de keizers van deze wereld. Als jullie haar trouw dienen, zal ze jullie het respect en de verering van de hele wereld verschaffen zolang jullie leven en jullie een kroon van heerlijkheid bezorgen in de hemel.
Maar als jullie haar leerstukken verwerpen en volharden in jullie opstandige denkbeelden tegen één van de meest heilige dogma’s, als jullie bij de uitleg van de Heilige Schrift doorgaan met te luisteren naar de stem van jullie eigen bedrieglijke verstand eerder dan naar de stem van de Kerk, dan worden jullie ketters, afvalligen en Protestanten; jullie zullen een schandelijk leven leiden in deze wereld en jullie zullen voor eeuwig verloren zijn.”
Onze superieur verliet ons onmiddellijk na deze donderende woorden. Na zijn vertrek lachten een paar van de theologiestudenten hartelijk en bedankten me dat ik zo dapper had gevochten en zo’n glorieuze overwinning had behaald. Twee van hen, die walgden van de drogredenen en logische absurditeiten van onze superieur, verlieten een paar dagen later het seminarie. De rest had, samen met mij, niet de morele moed om hun voorbeeld te volgen, maar bleven, verdoofd door de laatste woorden van onze superieur.
Ik ging naar mijn kamer en viel op mijn knieën, terwijl er een stortvloed van tranen uit mijn ogen kwam. Het speet mij werkelijk zijn gevoelens te hebben gekwetst, maar meer nog dat ik het een ogenblik had aangedurfd mijn eigen zwakke en feilbare verstand te plaatsen tegenover het machtige en onfeilbare oordeel van mijn Kerk!
Eerst scheen het me toe dat ik alleen maar op een achtenswaardige manier aan het strijden was tegen mijn oude vriend, Eerwaarde meneer Leprohon, maar ik had het opgevangen van zijn eigen lippen dat ik in werkelijkheid tegen de Here had gevochten!
Na een lange en donkere nacht van angst en wroeging te hebben doorgebracht, was de volgende dag mijn eerste daad om ter biecht te gaan en mijn biechtvader met tranen van spijt te vragen om vergeving voor de zonden die ik had bedreven en voor het schandaal dat ik had veroorzaakt.
Als ik geluisterd had naar de stemmen van mijn geweten, dan zou ik die dag zeker het seminarie hebben verlaten, want zij vertelden me dat ik mijn superieur in verwarring had gebracht en al zijn argumenten had vermorzeld. Het verstand en het geweten vertelden me dat de gelofte van het celibaat een zonde was tegen de logica, de moraal en God, en dat die gelofte niet ondersteund kon worden door welk argument ook uit de Heilige Schrift, de logica of het gezonde verstand. Maar ik was een zeer oprechte Rooms-katholiek. Ik moest daarom een nieuwe strijd voeren tegen mijn geweten en verstand om die voor altijd te onderwerpen en het zwijgen op te leggen! Hiervoor was het menig keer mijn hoop geweest erin geslaagd te zijn deze te hebben afgemaakt aan de voet van het altaar van mijn Kerk, maar die dag waren ze, in plaats van tot zwijgen te zijn gebracht en begraven te zijn, opnieuw naar buiten gekomen met vernieuwde kracht om mij wakker te maken uit de vreselijke illusies, waarin ik leefde. Niettemin was het na een lange en vreselijke strijd mijn hoop dat zij, mijn geweten en verstand, volkomen onderworpen waren en begraven waren onder de voeten van de heilige Vaders, de geleerde theologen en de eerbiedwaardige pausen, wier stem ik nu vastbesloten was te volgen. Ik voelde een echte kalmte na die strijd. Het was duidelijk de stilte van de dood, hoewel mijn biechtvader mij vertelde dat het de vrede van God was. Meer dan ooit besloot ik geen kennis, geen gedachte, geen wil, geen licht, geen verlangens, geen wetenschap te hebben dan slechts wat mijn Kerk mij door mijn superieur zou geven. Ik was feilbaar, zij was onfeilbaar! Ik was zondaar, zij was de onbevlekte bruid van Jezus Christus! Ik was zwak, zij had meer macht dan de grote wateren van de oceaan! Ik was slechts een atoom, zij bedekte de wereld met haar heerlijkheid! Wat viel er daarom voor mij te vrezen als ik mij verootmoedigde aan haar voeten om te leven door haar leven, om sterk te zijn door haar kracht, verstandig door haar wijsheid, heilig met haar heiligheid? Had mijn superieur mij niet herhaaldelijk verteld dat geen dwaling, geen zonde mij zou worden toegerekend zolang als ik mijn Kerk gehoorzaamde en wandelde op haar wegen?
Met deze gevoelens van een zeer diep en volkomen respect voor mijn Kerk wijdde ik mij op 4 mei 1832 onherroepelijk aan haar dienst door de gelofte van het celibaat af te leggen en het ambt van onderdiaken te aanvaarden.