Vijf voorwaarden voor zegevierend gebed
>>PDF<<
- Geheel vertrouwen op de verdienste en het middelaarschap van de Here Jezus Christus als enige grond van iedere aanspraak op zegen. (Zie Johannes 14:13-14; Johannes 15:16 etc.)
Johannes 14:13-14. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen.
Johannes 15:16. Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt, in Mijn Naam.
- Zich afscheiden van alle bekende zonden. Als we zonde in ons hart beogen, zal de Here ons niet horen, want het zou het goedkeuren van zonde zijn. (Psalm 66:18)
Psalm 66:18. Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord.
- Geloof in Gods Woord van belofte bevestigd door Zijn eed. Hem niet geloven is, Hem zowel tot een leugenaar als tot een meinedige maken. (Hebreeën 11:6; 6:13-20)
Hebreeën 11:6. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.
Hebreeën 6:13-20. In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde. Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken. En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren; maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid.
Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Izaäk ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie gezegd was: door Izaäk zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen. Door het geloof heeft Izaäk aan Jacob en Esau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst.
- Vragen overeenkomstig Zijn wil. Onze motieven moeten godvruchtig zijn: we moeten geen enkele gave van God zoeken om het voor onze begeerten te verbruiken. (1 Johannes 5:14; Jacobus 4:3)
1 Johannes 5:14. En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort.
Jacobus 4:3. (Of,) gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen.
- Aandrang in de smeekbede. Men moet z’n vertrouwen vestigen op God en wachten op God, zoals de landman veel geduld heeft om te wachten op de oogsttijd. (Jacobus 5:7; Lucas 18:1-8)
Jacobus 5:7. Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is.
Lucas 18:1-8. Hij sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen. En Hij zeide: Er was in een stad een rechter die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. En er was een weduwe in die stad, die telkens tot hem kwam en zeide: Verschaf mij recht tegenover mij tegenpartij. En een tijdlang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij tenslotte nog in het gezicht slaan.
En de Here zeide: Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt: zal God dan Zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?