OVEREENKOMSTIG
DE
B E L O F T E.
door C.H. Spurgeon.
4.
VERVOLGING ALS GEVOLG VAN DE BELOFTE
“En gij, broeders, zijt, evenals Izaäk, kinderen der belofte. Maar zoals destijds hij, die naar het vlees verwekt was, hem, die naar de geest verwekt was, vervolgde, zo ook nu.” Galaten 4:28,29.
WANNEER broers zo sterk van elkaar verschillen als Ismaël en Izaäk, is het niet verrassend dat ze ruzie krijgen en elkaar slechtgezind zijn. Ismaël was ouder dan Izaäk en toen de tijd kwam dat Izaäk gespeend moest worden, zag zijn moeder Sara dat de zoon van de slavin haar kind bespotte. Zo spoedig begon het verschil in geboorte en aard aan het licht te komen. Dit kan ons dienen als een aanwijzing van wat we kunnen verwachten als we het door God gegeven leven bezitten en erfgenamen zijn overeenkomstig de belofte. Zij die onder de slavernij van de wet staan, kunnen degenen die in vrijheid door het evangelie geboren zijn niet liefhebben. Op de een of andere manier laten ze al spoedig hun vijandschap zien.
We denken nu niet aan de vijandigheid tussen de goddeloze wereld en de gemeente, maar aan die welke bestaat tussen mensen met een louter natuurlijke godsdienst en degenen die uit God geboren zijn. We hebben het niet over de Filistijnen die zich tegen Izaäk verzetten, maar over zijn broer Ismaël die hem bespotte. Het felst van alles is deze tegenstand van de uiterlijk godsdienstige mensen tegen hen die van bovenaf geboren zijn en God in geest en waarheid aanbidden. Veel dierbare kinderen van God hebben bitter geleden onder de wrede haat van hen die beweerden hun broeders te zijn.
Waarschijnlijk was het motief van Ismaël afgunst. Hij kon het niet verdragen dat het kleine kind voorrang zou hebben boven hem. Hij leek te zeggen: “Dit is de erfgenaam en daarom haat ik hem.” Misschien bespotte hij Izaäk als erfgenaam en pochte hij dat hij evenveel recht op de bezittingen had als het kind van de belofte ooit zou kunnen hebben. Zo zijn naambelijders jaloers op de positie van gelovigen. Zij vinden zichzelf even goed als de besten van hen die hopen gered te worden door de genade van God. Zij verlangen zelf niet naar de genade van God en toch kunnen zij niet verdragen dat anderen die genade wel hebben. Zij zijn jaloers op de heiligen om hun hoop, hun gemoedsrust en hun genieten van de gunst van God. Als iemand van u daar mee te maken krijgt, wees dan helemaal niet verrast.
De afgunst van Ismaël kwam het meest aan het licht op het grote feest dat was georganiseerd bij het spenen van zijn broer. Zo raken formalisten, net als de oudste broer in de gelijkenis, het meest geërgerd wanneer er juist veel gelegenheid is om blij te zijn in verband met het geliefde kind van de Vader. De muziek en dans van het echte gezin zijn gal en alsem voor trotse, onwettig geboren belijders. Wanneer volle verzekering afscheid neemt van twijfel en heilige vreugde de wereld vaarwel zegt, dan laat de vleselijk godsdienstige mens een grijns zien en noemt de gelovigen gek en fanatiek. Of hij mompelt met somber sarcasme: “Arme dwazen! Laat ze maar gaan; het is een triest stelletje misleide mensen.” Mensen die godsdienstig zijn maar niet echt wedergeboren, die werken en hopen gered te worden door hun eigen verdiensten, vertonen meestal een bittere haat jegens hen die uit de belofte geboren zijn.
Soms bespotten ze hun zwakheid. Misschien noemde Ismaël Izaäk een baby, die net gespeend is. Inderdaad zijn gelovigen een zwak volk en zullen zeer waarschijnlijk aanleiding tot spot geven van de kant van hen die zichzelf krachtig van geest vinden. Izaäk kon niet ontkennen dat hij zwak was. Gelovigen kunnen ook niet ontkennen dat ze gebrekkig zijn en vatbaar voor zwakheden waardoor zij terecht bekritiseerd kunnen worden. Maar de wereld maakt hier meer van dan terecht is en bespot heiligen om zwakheden die bij anderen over het hoofd zouden worden gezien. Wij moeten het niet vreemd vinden als vanwege onze onbeduidendheid en onvolmaaktheid trotse en zelfingenomen Farizeeën ons en ons Evangelie gaan uitlachen.
Vaak wordt de spot opgewekt door de pretenties van de gelovige. Izaäk werd de “erfgenaam” genoemd en Ismaël kon het niet verdragen om het aan te horen. “Kijk,” zegt de wetticist, “die man daar was nog niet zo lang geleden een bekende zondaar. Nu zegt hij dat hij in Jezus Christus is gaan geloven. Daarom verklaart hij dat hij zich gered en aangenomen weet en zeker is van de hemel. Heb je ooit van zo’n verwaandheid gehoord?” Hij die zijn ketenen omhelst, haat de aanwezigheid van een vrij mens. Hij die de genade van God weigert omdat hij trots op zijn eigen verdiensten vertrouwt, is boos op de mens die blij is door genade gered te worden.
Misschien leek de kleine Izaäk, het kind van zulke oude ouders, apart en vreemd voor de jonge halfbloed Egyptenaar. Niemand is zo’n vreemdeling voor zijn medemensen als een mens die van bovenaf is geboren. Leven door geloof op de belofte van God zou het meest gepaste en natuurlijke ter wereld moeten lijken. Maar dat wordt niet zo gewaardeerd. Integendeel, mensen vinden degenen die in God geloven en handelen naar zo’n geloof vreemde wezens. Nare jongens op straat joelen nog steeds naar buitenlanders en mensen van de wereld maken nog steeds grappen over ware gelovigen vanwege hun onwereldse geest en gedrag. Voor ons is dit een getuigenis ten goede, want onze Here zei: “Als u van de wereld was, zou de wereld het hare liefhebben, maar omdat u niet van de wereld bent en Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.”
Op duizend manieren, waarvan er veel zo kleinzielig zijn dat ze het niet waard zijn om te vermelden, kan de gelovige worden gedwongen om “beproevingen van wrede spot” te ondergaan. Hij zou daarop voorbereid moeten zijn. Het is tenslotte maar een kleinigheid om tegenwoordig vervolgd te worden, want de vuren van Smithfield zijn geblust, de toren van de Lollards bevat geen gevangenen en er is zelfs geen duimschroef meer in gebruik. Moed, goede broeder! Zelfs als u belachelijk wordt gemaakt, zullen er geen botten worden gebroken en als u dapper genoeg bent om minachting te verachten, zal zelfs uw slaap niet verstoord worden.
Ismaëls bespotting van Izaäk is slechts één van de tienduizend bewijzen van de vijandschap die bestaat tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang. De vermenging van deze twee in Abrahams huishouden kwam tot stand doordat hij naar Egypte ging en zich op een ongelovige manier gedroeg tegenover Farao. Toen werd de Egyptische slavin aan Sara gegeven en kwam het slechte element in het kamp. Op een kwaad moment gaf Sara de slavin aan haar man en daar kwamen tienduizenden tranen van. Geen enkele omgang van de onwedergeborenen met de Gemeente van God zal hun aard kunnen veranderen: een Ismaël in Abrahams kamp is nog steeds Ismaël. Vandaag de dag zijn de felste vijanden van de waarheid van God de vreemdelingen in onze gemeenschap. Dit zijn zij die gelovigen in de gezonde evangelische leer laten lijken op vreemdelingen in die kerken die werden gesticht op basis van de Schriftuurlijke leer. Ze maken ons vreemdelingen in ons eigen land. Ze zijn toegeeflijk ten opzichte van allerlei ketterijen, maar de gelovige in de leer van genade bespotten ze als ouderwets en onverdraagzaam. Zij vinden hem een achterop geraakte sterveling die ijverig een graf zou moeten zoeken en zichzelf zou moeten begraven. Toch zal de mens die op zijn God vertrouwt en gelooft in Zijn verbond, alle spotternijen kunnen overleven, want hij beschouwt de smaad van Christus als grotere rijkdom dan alle schatten van Egypte. Het is helemaal niet schandelijk om op God te vertrouwen. Integendeel, het is een erezaak voor goede mensen om te vertrouwen op Hem Die getrouw en waarachtig is. Als ze ervoor moeten lijden, doen ze dat met vreugde. Omgordt u daarom met een heilige moed, u die uit genade leert te leven op de belofte van God door het geloof. Werd het grote Hoofd van de familie niet veracht en verworpen door de mensen? Moet de rest van de broederschap niet gelijkvormig worden aan de Eerstgeborene? Als wij deelgenoten worden van Christus’ lijden, zullen wij deelgenoten zijn van Zijn heerlijkheid. Laten wij daarom ons lot delen met de Gekruisigde erfgenaam van alle dingen.