Selecteer een pagina

Verblind door satan       

    
>>PDF<<

Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 16 april 1893. Deze preek werd gehouden op zondagavond 31 maart 1889 door C.H. Spurgeon.

“De god van deze wereld heeft het denken van hen die niet geloven verblind.” – 2 Corinthiërs 4:4. (King James Version)

De praktijk van het blind maken van mensen is een gruwelijke handeling, te afgrijselijk voor ons om er nog een woord aan te wijden, maar er is ook een geestelijke blindheid, die over sommige mensen komt. Dit zijn, om te beginnen, ongelovigen. De god van deze wereld verblindt geen gelovige, maar hij verblindt het denken van hen, die niet geloven. Het is daarom erg gevaarlijk om niet te geloven in de Zoon van God. De straf van het ongeloof is de dood en de veroordeling; die straf begint de mensen te treffen wanneer, tengevolge van hun ongeloof, hun dwaas hart wordt verduisterd, hun verstand de macht verliest om geestelijke dingen waar te nemen en de god van deze wereld hun geestelijk inzicht verblindt. Ach, mijn toehoorders, hoe is satan erop uit om zich te verzekeren van uw vernietiging, aangezien hij, voordat u het reddende licht zou zien, zich de moeite getroost om uw ogen te verblinden! God geve dat hier niemand mag sterven onder deze vreselijke beroving van licht, welke wordt veroorzaakt door de invloed van satan op het denken van mensen die niet in Jezus geloven!

Bedenk dat deze blindheid wat betreft geestelijke dingen helemaal verenigbaar is met veel scherpzinnigheid wat betreft de natuurlijke dingen. Een man kan een heel scherp politicus zijn; hij kan een eersteklas zakenman zijn; hij kan een uitnemend wetenschapper zijn, een diepzinnig denker en toch kan hij verblind zijn wat betreft de geestelijke waarheden. Hoe vaak is het waar: “Gij hebt deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen gehouden en hebt het aan kinderen geopenbaard”! Zoals een oude schrijver zegt: “Arme, onwetende mensen vinden vaak de deur naar de hemel en gaan naar binnen, terwijl de geleerden op zoek zijn naar de klink.” Ja, iemand kan heldere ogen hebben wat betreft wereldse dingen; hij kan erg verstandig zijn wat betreft z’n inzicht in de problemen van het leven en toch kan de god van deze wereld zijn ogen hebben verblind.

Wat nog veel opmerkelijker is, iemand kan veel Bijbelkennis hebben; hij kan, wat de letter betreft, de dingen van het Koninkrijk begrijpen; hij kan in z’n geloof heel erg orthodox zijn en in staat een antwoord te geven aan diegenen, die hem vragen wat hij gelooft en waarom hij gelooft, maar toch heeft hij misschien geen geestelijke waarneming van de werkelijkheid van deze dingen. Iemand kan wat verstand hebben van plantkunde vanuit de boeken, hij begrijpt misschien zelfs het hele systeem van Linneüs over het rubriceren van planten,  maar hij heeft, per slot van rekening, misschien nooit de sleutelbloem bij de oever van de rivier gezien, of nog nooit een enkele bloem uit de tuin geplukt. Hij is een slechte plantkundige, nietwaar? Hij die op z’n eigen kamer biologie heeft gestudeerd, maar nog nooit een levend beest heeft gezien, weet toch nog erg weinig over het onderwerp. We hebben velen rondom ons, die kunnen praten over hemel en hel, zonde en redding, Christus en de Heilige Geest, en die desondanks nooit één keer echt inzicht in de betekenis van welke van deze woorden ook, hebben gehad. Ze zien, maar nemen niet waar; ze horen, maar begrijpen niet; ze zijn ongelovigen, en de god van deze wereld heeft hun denken verblind.

Nu, ik ga vanavond in de eerste plaats zeggen dat deze blindheid erg veel voorkomt; ten tweede, dat het door de boze op diverse manieren invloed op mensen heeft; en ten derde zal ik spreken over het soort behandeling dat nodig is voor deze blindheid.

 I. Ten eerste dan, DEZE BLINDHEID KOMT ERG VEEL VOOR.

Het komt tot uiting bij sommigen doordat ze beroepsmatig met deze wereld bezig zijn. Hier is iemand die al heel wat jaren in deze wereld leeft en de hele tijd door heeft hij gedacht, gewerkt, zich dingen voorgenomen, plannen gemaakt, maar waarover? Wel, over deze wereld! Hij heeft zich in ’t algemeen bezig gehouden met een drietal vragen: “Wat zal ik eten? Wat zal ik drinken? Waarmee zal ik me kleden?” Deze man gelooft dat hij voor altijd in een andere wereld zal leven, dat dit huidige leven slechts een voorportaal is van een huis, maar dat de toestand die komt, het huis zelf is. Al deze jaren, dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig – misschien kan ik zeggen tachtig jaar? – heeft deze man nooit nagedacht over de eeuwige wereld, maar slechts over de tijdelijke wereld; hij heeft er nooit over nagedacht, waar hij voor eeuwig zal wonen, maar heeft heel zijn kracht en energie besteed aan de doortocht er naar toe. Dit is zo onverstandig, dat ik er zeker van ben dat hij blind moet zijn; ik kan op geen enkele andere manier z’n dwaasheid verklaren. Zeker, de ziel is belangrijker dan het lichaam. We denken meer aan het lichaam dan aan het kledingstuk, dat het aanheeft, maar het lichaam is per slot van rekening slechts het kledingstuk van de ziel; het echte ego, het ik, mijzelf, dat is mijn ziel. Hoef ik dan nooit daaraan te denken, maar slechts aan m’n aardse huis, mijn voedsel, mijn kleding, mijn dagelijks werk? Dat is het soort dingen waar een beest aan denkt; ossen en ezels denken aan wat ze zullen eten, wat ze zullen drinken, en waar ze zullen gaan liggen, als ze ook maar enigszins denken. Is dit alles waar u en ik aan denken? Zeker, het bezig zijn van de gedachten met wat van ondergeschikt belang moet zijn, is een bewijs dat de god van deze wereld het denken heeft verblind.

Ik wil u nog een teken geven vanuit een heel andere hoek, en dat is de buitengewone gerustheid van het geweten, die we bij veel mannen en vrouwen zien. Ze kunnen een grote zonde bedrijven, wassen hun handen en dan is het voorbij, alsof het wassen van de hand of het afvegen van de mond helemaal genoeg is om alle gedachten aan ’t verkeerde weg te doen. Velen zullen hier vanavond zitten, die in een lang leven honderd zonden hebben bedreven waarvoor ze zich zouden schamen wanneer ze eraan worden herinnerd en toch schamen ze zich er niet voor. Ze zouden alleen maar beschaamd zijn, als het ontdekt werd; ze zijn niet beschaamd om de zonde zelf. Iemand die werkelijk door de Geest van God wakker geworden is, ervaart dat het denken aan zijn zonde hem steekt, als was het door schorpioenen. Hij kan het niet verdragen. Maar de grote massa van de mensen doet duizend verkeerde dingen, en toch is ze niet verontrust, maar voelt zich helemaal op haar gemak. Sommigen van u zullen ongetwijfeld binnenkort met dood en oordeel te maken hebben, en toch kunt u de spot drijven met de zonde. Hoe vaak gebeurt het niet dat mensen naar een plaats van aanbidding gaan, weer weggaan, alle ernstige oproepen hebben verworpen: ze zullen nooit meer iets horen! Ze hebben hun laatste waarschuwing gehad. O, als ze dat maar wisten, dat ze in die week dood zouden neervallen, of ziek op bed zouden komen liggen, om nooit meer het bed te verlaten! Toch spelen ze ermee, op de rand van de dood, op de uiterste grens van het eeuwige wee. Als u een mens regelrecht naar de rand van een vreselijke afgrond zag lopen, en u zag hem nog een stap zetten, dan zou u denken: “Die man is blind. Ik weet zeker dat hij blind is, anders zou hij zich zo niet gedragen.” Mensen gaan niet met hun ogen open een vreselijk gevaar tegemoet; toch zijn er veel van onze medemensen, misschien velen uit ons midden, die gewoon rechtdoor gaan, onverschillig en zorgeloos, tot de rand van die vreselijke afgrond, zonder een gedachte aan gevaar. Ze moeten wel blind zijn. Deze vreselijke vrede van het geweten, dit uitdoven van de Geest steeds wanneer het geweten wakker wordt, dit spelen en spotten met dood en oordeel, bewijst dat ze blind zijn.

Om u nog een voorbeeld te geven, er zijn er velen die een arrogante verwachting over de toekomst hebben; in elk geval breken ze zich het hoofd er niet over. Ik weet niet waarom ze zo gerust zijn, maar er zijn verschillende vormen van trots, die hen in staat stellen om de toekomst zonder angst tegemoet te zien. Iemand zegt: “Wel, ziet u, ik werd gedoopt toen ik kind was en toen ik een jongeling was, deed ik belijdenis.” Iemand anders zegt: “Ik ben altijd naar de kerk geweest. Ik heb nooit één enkele dienst gemist. Ik heb het ziekenhuis geldelijk ondersteund. Ik ben vriendelijk voor iedereen. Ik denk dat de meeste mensen goed van mij zullen spreken.” Van dat soort zaken zijn ze afhankelijk en ze hebben nooit gekeken naar wat er echt nodig is. Ze willen niet blijven om dat woord te horen: “Gij moet wederom geboren worden.” Ze willen niet luisteren naar Christus, wanneer Hij zegt: “Wie gelooft, zal niet veroordeeld worden”, wat z’n beroep of zedelijk karakter ook mag zijn. Nee, maar ze gaan met een licht en vrolijk hart dansend naar de vernietiging toe. Zeker, deze mensen zijn door satan verblind.

Zie nog eens naar een ander soort mensen, en let op hun bereidwilligheid om te zondigen. Ze geven toe aan de verzoeker, ze geven toe bij het eerste verzoek; het is voor satan niet nodig om hen met het kwaad lastig te vallen. Ze lijken er altijd klaar voor te zijn, vooral wanneer ze denken, dat ze aan tegenspoed  kunnen ontsnappen wanneer ze verkeerd doen. Wel, zijn er niet veel mensen die een leugen zouden vertellen om een stuiver te kunnen sparen? Ach! Een stuiver sparen? De winkel was vanmorgen open; de winst bedroeg niet meer dan een dubbeltje, maar toch werd de zondag geschonden voor dat armzalige bedrag. Hoeveel mensen verkopen hun ziel, niet om de hele wereld te winnen, nee, alleen om twee dubbeltjes te winnen! Ze denken zo weinig aan hun ziel en hun eeuwige bestemming dat, ter wille van een druppel bier, ter wille van een avondje plezier om een dwaze metgezel een beetje tevreden te stellen, zij hun ziel weg zullen smijten, alsof het slechts een grindsteen was, niet waard om te bewaren. Ach, heren, zulke mensen moeten wel blind zijn! Mensen die hun ogen geestelijk open hadden gehad, zouden liever sterven dan het geringste ding doen dat verkeerd was. Denk aan die man van wie werd verteld dat, als hij een cent gaf aan wierook, dat voor de heidense goden bestemd was, hij zijn leven zou kunnen sparen, maar de man kende de Here en daarom wilde hij liever sterven dan een enkel geldstuk geven voor ’t aanbidden van afgoden. Mannen Gods hebben blij hun leven afgelegd om een gering punt van Gods eeuwige waarheid te verdedigen, maar deze mannen die niets op hebben met zulk heilig heldendom, zijn bereid hun ziel te verliezen voor wat armzalig plezier; wel, ze moeten wel blind zijn!

Ik hoef hier niet meer over te zeggen, behalve dit ene ding. Deze blindheid laat zich zien in het spelen met de eeuwige dingen. Er is hier een persoon die, niet lang geleden, heel erg wakker geschud werd, en zelfs besloot daar en toen de Heiland te zoeken, maar toen hij hier in de gesprekskamer kwam, heeft hij de uiteindelijke beslissing uitgesteld. Er was geen reden voor, waarom hij het uit zou stellen, behalve dan de weerzin van z’n geest om Christus te aanvaarden. Dat was niet de eerste keer dat hij aan het aarzelen was geweest, en aan ’t uitstellen; nog altijd is hij bezig zijn aanvaarding van Christus voor zich uit te schuiven. Hij is er niet zeker van dat hij vanavond levend thuis zal komen; hij is er niet zeker van dat, als hij vanavond op z’n bed in slaap valt, hij morgen in deze wereld weer wakker zal worden; toch stelt hij z’n ziel in de waagschaal, alsof het maar een zaak van heel weinig belang was. Hier kwam iemand, niet lang geleden, die een diamanten ring had afgedaan toen hij z’n handen waste; de hele tijd dat hij hier zat, bleef hij zich afvragen wat er van die ring terecht zou komen, of, wanneer ze de waskom zouden legen, die ring ook weggegooid zou worden. Hij was zo bezorgd om z’n ring, dat hij zich na de dienst zo vlug als hij maar kon, naar huis haastte; hij wachtte  niet een week om er dan naar te kijken; toch zijn hier mensen die weken, maanden, jaren, ach vele jaren wachten en het maar voor zich uitschuiven en het maar voor zich uitschuiven! Zij zouden hun wereldse zaken zo niet laten liggen, maar de eeuwige zaak van redding of veroordeling laten ze liggen, alsof het alleen maar een herfstblad is, dat weg waait waarheen de wind maar wil. Zulke mensen moeten blind zijn; ik weet zeker dat ze blind moeten zijn. O, waren ze maar verstandig genoeg om te roepen in de taal van het gezang van Charles Wesley:

“O, God, bekeer mij in het diepste van mijn ziel
Laat tot diep in mijn nadenkend hart
De eeuwige dingen doordringen
Geef dat ik het ernstige gewicht ervan ervaar
en maak, bevend op de rand van het noodlot,
mij wakker tot gerechtigheid!” 

             Ik zou veel bewijzen, dat deze blindheid erg veel voorkomt, op één hoop kunnen gooien, maar ik heb niet de tijd om dat te doen, want we moeten verder gaan om het volgende punt te overwegen.

II. Ten tweede wil ik u bewijzen, heel ernstig en erg nadrukkelijk, dat DEZE BLINDHEID OP VERSCHILLENDE MANIEREN DOOR DE BOZE WORDT BEWERKT.

In sommigen komt het door volslagen wereldsgezindheid. Er zijn sommige mensen die zeggen: “We kunnen geen aandacht aan die zaak besteden; we hebben ’t er druk genoeg mee om de kost te verdienen.” Anderen zeggen: “Wel, Goddank, we hoeven ons niet in ’t zweet te werken om ons geld te verdienen, maar echt, we hebben zoveel andere dingen om aan te denken, dat we geen tijd hebben om onze aandacht te besteden aan die Methodistische onzin.” Een ander zegt: “Ik…., ik….” , ja u mag het uitspreken zoals u het wilt, u denkt dat God, de hemel en de eeuwige dingen kleinigheden zijn, uw gedachten niet waardig. Uw huis, uw paard, uw vrouw, uw geld, natuurlijk, dit zijn geen kleinigheden; deze moeten op de eerste plaats komen. De wereld, de wereld, de wereld, die zit in uw hart en neemt het helemaal in beslag. Zoals de kapitein van een walvisvaarder op een dag zei tegen een man van God, die hem aansprak over z’n ziel: “Meneer Bertram, het heeft voor u geen zin om tot mij over m’n ziel te spreken, of om me te vragen vanavond naar de dienst te komen. Ziet u, ik ben er op uit om walvissen te vangen; de hele tijd dat ik daar zat, en u aan ’t praten was, moest ik aan walvissen denken;  toen u een gezang opgaf, zat ik me af te vragen of er nog ergens een walvis in de buurt was. Als ik zou moeten bidden, dan zou ik bidden om walvissen. Ik heb walvissen in m’n hart meneer; er is geen ruimte voor iets anders.” Zo is het met veel, veel mensen. Ze hebben hun zaak, ze hebben een weefgetouw geplaatst, ze doen een uitvinding, ze hebben alle materialen voor een gebouw in hun hart en er is geen plaats voor God. Hun hart wordt verblind door volslagen wereldsgezindheid.

Sommigen, nogmaals, worden verblind door de duivel op een zeer vreselijke manier, door liefde voor de één of andere lievelingszonde. Ik aarzel niet om te zeggen dat het een algemeen feit is dat, wanneer mensen tegen de echte godsdienst aanschoppen, en wanneer ze zich beledigd voelen, wanneer ze er op aangesproken worden, u zou ontdekken, als u hen thuis na kon gaan, dat er in hun gedrag een hele goede reden zit voor hun verzet. Ik herinner me dat, toen ik op een zeker moment aan het prediken was, ik toevallig zinspeelde op het plezier dat het me gaf om de arenlezers te zien, die de tarwe in de oogsttijd opraapten, zoals Ruth dat deed en ik zei: “Ik geloof echt dat er sommige boeren zijn, die hun veld zouden harken met een kleine stofkam, als ze dat zouden kunnen, om elke korrel tarwe bij elkaar te krijgen.” Het viel me op dat een deftig uitziende heer, vooraan op de galerij, opstond en naar buiten ging. Iemand bij de deur zei: “Waarom gaat u weg meneer ….?” Hij antwoordde: “Ik wil niet langer luisteren naar zo’n kerel. Ik hark m’n akkers altijd drie keer.” Ja, ziet u, het was de waarheid die hem boos maakte; zo is het meestal. Er is een reden voor, dat mensen vertoornd worden op het evangelie, en zich ervan afwenden, wanneer het één van hun lievelingszonden raakt. Een bepaald iemand zegt dat hij niet in Jezus Christus gelooft. Het is niet waarschijnlijk dat hij dat zou doen; ik zal u niet vertellen waarom, maar zijn vrouw weet het. Er is een andere man die een winkel heeft. Hij zegt dat hij niet bekeerd wil worden. Nee, maar als hij wel bekeerd werd, zou hij die winkel niet langer kunnen houden; of als hij dat deed, zou hij de manier, waarop hij nu bezig is zaken te doen, moeten veranderen. Ach, de god van deze wereld verblindt de ogen van de mensen met zonde! Ik  kan niet op alle bijzonderheden ingaan, maar als hier iemand is die een lievelingszonde heeft die hij koestert, laat het hem niet verbazen dat hij niet de schoonheden van Christus kan zien, of de heerlijkheid van de redding; laat hem niet denken, dat we iets zouden doen om zijn goedkeuring te krijgen, wanneer hij die zonde blijft liefhebben. Het is met ons helemaal zoals het was met Maarten Luther, toen hij zei: “Ik zou er trots op kunnen zijn te bedenken hoe slecht sommige mensen van mij spreken; wat hen betreft, dat ze slecht van mij spreken, is de hoogste eer die mensen als zij me ooit kunnen schenken.” Wanneer u, die in onkuisheid en onoprechtheid leeft, slecht spreekt over Christus en christenen, dan spreekt u slechts op uw eigen manier; we kunnen niet wensen dat u uw toon wijzigt, totdat God uw hart heeft veranderd.

Velen worden ook verblind wat betreft de dingen van God doordat ze een partij volgen. “Wel”, zegt u, “ik kan niet beginnen deze zaken van de godsdienst te bestuderen, omdat ik bij die bepaalde kring hoor. Ik weet hoe zij me zouden behandelen; ze zouden me eerst uitlachen en daarna zouden ze me links laten liggen. Nee, echt, m’n beste meneer, als u wist wat voor relaties ik heb, zou u niet van mij verwachten ooit te overwegen of deze leerstukken, die worden gepredikt, waar zijn of niet.” Het is triest, het is echt triest, dat iemand zijn ziel zou laten ruïneren om maar bij z’n partij te blijven. Ik genoot ervan om van de lof te lezen, die onlangs op een avond in het Lagerhuis werd uitgesproken over John Bright, die veel meer verdiende dan er werd gezegd, vooral op dit ene punt dat, steeds wanneer z’n geweten in conflict kwam met z’n partij, hij zijn geweten volgde, en z’n partij maar liet lopen. Openlijke goedkeuring en applaus betekenden niets voor hem, zolang als hij maar rein kon blijven voor het aangezicht van God, door datgene te doen, wat hij geloofde dat goed was. Nu, wanneer hij sterft, heeft elke partij een woord van eer voor hem. Uiteindelijk verliest men er niets bij door vast te houden aan wat men gelooft dat goed is; als dat zo in de politiek is, hoeveel te meer is het dan in de zaak van de godsdienst! Kap uw zondige relaties door, verlaat uw slechte metgezellen. Het zou beter zijn dat te doen, dan met hen mee te gaan, applaus en goedkeuring te krijgen en zich uiteindelijk aan de verkeerde kant te bevinden. O, hadden mensen maar een greintje doorzettingsvermogen in zich, zodat ze de dingen van God en hemel en de eeuwige werkelijkheid nooit lieten afhangen van de adem, die in de neusgaten van de mens is, of van de glimlach of gefronste wenkbrauwen van hun medemensen! Maar ik ben bang dat zeer velen nooit Christus zullen leren kennen, omdat ze door blijven gaan met het volgen van hun partij, of het vooroordeel van hun vroegere opvoeding, waar ze nog steeds aan vastzitten.

Een vierde manier waarop satan heel veel mensen verblindt, en wat hij gewoonlijk doet, is bezwaar te maken tegen de waarheid. Er is niets in deze wereld waartegen u geen bezwaar kunt maken. Ik waag het te zeggen dat er geen feit is, hoe tastbaar ook voor alle zintuigen, of u kunt als u dat wilt, redenen vinden om niet te geloven dat het een feit is. Als iemand zou gaan verzekeren dat ik hier niet ben, en dat ik niet spreek, dan twijfel ik er niet aan dat, als je maar genoeg betaalt, er een advocaat gevonden kan worden om het te bewijzen; en wat een advocaat zou kunnen doen, kunnen heel velen, die geen rechten hebben gestudeerd, ook doen. Het beantwoorden van al die tegenwerpingen is een eindeloze taak; het is net alsof men probeert een stromende bron te ledigen met bodemloze emmers. Mensen maken niet wezenlijk en oprecht bezwaar tegen de godsdienst van Jezus Christus. Dit is het niet waar ze bezwaar tegen maken, maar ze vinden tegenwerpingen uit; ze gaan rond en speuren naar tegenwerpingen, opdat ze dan een verontschuldiging hebben om Christus af te wijzen. Op deze manier bewijzen velen dat ze blind zijn; ze hebben een moeilijkheid; ze kunnen daar niet overheen komen en ze zijn ook niet van plan om er overheen te komen; zo zien ze Christus niet.

Bij anderen wordt de blindheid bewerkt door verkeerde conclusies. Het is verbazingwekkend hoeveel ogen er worden verblind door verkeerde conclusies die getrokken worden uit de waarheid. We hebben iemand gekend die zei: “Wel, de genade van God is erg groot; zij is universeel: daarom ben ik er zeker van dat God ons niet in de hel zal werpen.” Dit is een boosaardige leugen, ontleend aan een grote waarheid. Iemand anders zegt: “Ik lees dat God een uitverkoren volk heeft.” Dit is zeer zeker waar; maar niet de conclusie die eruit wordt getrokken: “Daarom, als ik gered word, dan zal ik gered worden en als ik verloren ga, dan zal ik verloren gaan; dus hoef ik m’n hoofd niet te breken over dit onderwerp.” Dat is een andere valse conclusie, die afgeleid wordt uit een grote waarheid. Wanneer iemand van plan is zelfmoord te plegen, zal elk touw voldoende zijn en wanneer een zondaar besloten heeft verloren te gaan, kan hij altijd een argument vinden als het middel voor z’n eigen vernietiging, al zal hij die uit de waarheid van God zelf moeten halen. Ik ben niet van plan één van deze leugens te beantwoorden, maar wil slechts zeggen, dat door deze valse conclusies menig mens verblind is tot z’n eigen eeuwige vernietiging.

Dan is er nog een andere manier om verblind te worden, en een veel voorkomende ook; dat is door een algemene verwaandheid wat betreft kennis. Ik ken iemand die stekeblind is. Toen ik hem onlangs tegenkwam, keek hij me aan, verwaardigde zich om te vragen hoe het met me ging en liet doorschemeren dat hij zo nu en dan bereid was tot een klein gesprek met een persoon van lagere rang; daarom gaf  hij er niet om om met mij over de godsdienst te praten, omdat hijzelf inderdaad een erg superieur persoon was, alles wist en zo mogelijk een paar dingen daarenboven. Deze man noemde zichzelf een agnost; als iemand zegt dat hij een agnost is, dan is hij een ignoramus, dat betekent, een persoon die niets weet; toch praat zo iemand gewoonlijk alsof hij alles weet, plus het aanhangsel aan het einde daarvan. Hij spreekt over het Calvinisme en hij zegt op minachtende toon, dat zijn grootmoeder een Calviniste was! Hij zegt dat hij zich de Evangelische richting herinnert, maar dat die nu bijna uitgestorven is. U hebt nog niet lang met hem gepraat of u ontdekt dat de Here Jezus Christus en hij nooit samen zullen gaan, omdat de Heiland heeft gezegd: “Tenzij gij u bekeert en wordt als de kleine kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan”, en deze man zal nooit een klein kind worden, hij niet! Als u de tegenpool van een klein kind zou willen hebben, dan is het de bewuste heer; hij wenst u een “Goedemiddag”, wanneer u de bijbel begint te citeren. Hij is er helemaal niet de persoon naar om dat soort onderwijs te ontvangen. De  “verheven” persoon zal altijd verloren gaan, neem dat op mijn woord. Hoe verhevener hij is, hoe zekerder dat hij verloren gaat; ik bedoel niet dat hij verheven is, maar dat hij dat van zichzelf denkt, verheven boven elk onderwijs. Hij is niet bereid om een leerling te zijn; hij staat altijd klaar om zich als leraar voor te doen en een meester in alles wat u aanstaat. Hij is niet het soort mens dat de poorten van de hemel binnengaat; hij draagt z’n hoofd daar veel te hoog voor. Hij is een man van de brede gedachte, natuurlijk gaat hij de brede weg. Nauwgezette mensen gaan op de smalle weg, maar die leidt naar het eeuwige leven en daarom beveel ik u die aan.

“Breed is de weg die naar de dood leidt,
 En duizenden wandelen daarop;
Maar de Wijsheid toont een smaller pad,
Met hier en daar een reiziger.”

             We hebben nog een soort mensen, dat is verblind door een speciale eigendunk wat betreft valse genade. Er is hier iemand die aan heel veel plichten heeft voldaan. Om sommige bekommert hij zich natuurlijk niet, maar hij koopt de plichten af, waar hij niet van houdt, door zich bezig te houden met andere plichten die naar zijn smaak zijn. Hij bidt niet, maar hij zingt wel in het koor! Omgang met God – hij weet er niets van, maar hij gaat wel aan ’t avondmaal! Hij heeft nooit berouw gehad van zonde, maar hij heeft wel fouten gevonden bij andere mensen wat betreft hun zonden en hij acht dat nagenoeg even goed! Hij helpt de armen en behoeftigen niet, maar hij heeft een schitterend plan om de armenbelasting omlaag te brengen! Hij is altijd bezig om ’t één of ander goeds te doen, van een bepaald soort, maar niet van het soort dat de bijbel voorschrijft. En wat betreft het geloven in de Here Jezus Christus, dat is, door een levend geloof Hem vertrouwen, dat valt buiten zijn bereik. Wat betreft ’t zoeken van een nieuw hart en een vaste geest, bekeerd worden, en zich afkeren van de duisternis naar het licht, daar heeft hij geen weet van, maar er is uiteindelijk een zeer grote verbetering in hem. Hij heeft een paar zeer dubieuze praktijken opgegeven en over het geheel genomen, heeft hij heel wat gedaan, waar met waardering over gesproken dient te worden. Dit is het soort heer dat verblind wordt door de god van deze wereld.

Maar ’t heeft geen zin voor mij om over mensen te praten, die verblind worden, behalve tot diegenen die kunnen zien, want de blindste man is de man, die zegt dat hij niet blind is, die het niet kan hebben dat hij niet alles goed ziet, zelfs al heeft hij z’n ogen nooit laten openen door de Here. Hij zegt dat hij altijd kon zien; het is een belediging te veronderstellen dat hij blind is. Hij is als de Farizeeën, die tot Jezus zeiden: “Zijn wij ook blind?”, aan wie Jezus antwoordde: “Als ge blind waart, zoudt ge geen zonde hebben: maar nu ge zegt: ‘Wij zien’, daarom blijft uw zonde.” Dit is zondigen tegen het licht; dit is zondigen en niet zuinig ook. Moge God ons allen bewaren voor zo’n zonde!

III. Nu kom ik bij het meest praktische punt, dat is, HET SOORT BEHANDELING DAT NODIG IS VOOR DEZE BLINDHEID. Ik bid, dat God u zegent met wat ik over deze zaak te zeggen heb.

Ik zou ten eerste willen zeggen, lieve vrienden, wees op uw hoede, opdat  deze blindheid niet wordt gestuurd als een straf. Hoewel onze blinde vrienden onze liefdevolle sympathie hebben, en God hen zegent, moet het toch een grote ramp zijn om zonder gezichtsvermogen te zijn. Nu, blindheid van het hart is niet alleen een zonde, maar het is de straf van de zonde; het komt tot velen als het gevolg van het geweld aandoen van het geweten, het weerstaan van de Heilige Geest, het spelen met ernstige dingen, en het wanhopig vastzitten aan het één of ander kwaad. O, u die een teer geweten hebt, let erop dat u het niet kwijt raakt! U, die kunt zitten luisteren naar een preek en het ook inziet, speel niet met de heilige fijngevoeligheid. Als u dat één keer kwijt bent, zodat u het Boek der boeken kunt lezen, het meest ernstige spreken kunt horen, en toch niets beseft, dan bent u één van uw grootste voorrechten kwijt, die u ooit hebt gehad. Moge God de mens helpen, die op weg is naar deze fatale blindheid, en hem stoppen, voordat hij nog iets verder gaat!

Ik zou ook willen zeggen, tot u die op de één of andere manier blind bent, wees op uw hoede dat die blindheid niet de heraut wordt van uw veroordeling. Voordat Haman werd opgehangen, was het eerste wat de dienstknechten deden, zijn gelaat bedekken; wanneer iemand op het punt staat voor altijd verloren te gaan, dan is het eerste wat de duivel doet, z’n ogen verblinden, zodat hij niet kan zien. Nu zal de arme blinde Simson belachelijk gemaakt worden door de Filistijnen; ze hopen nu dat ze hem kunnen doden, wanneer ze dat willen. Pas op voor een verblind geweten; het is het voorspel van de eeuwige vernietiging. God beware u ervoor!

Nogmaals, als u maar een klein beetje licht hebt, hecht er dan veel waarde aan. Als iemand van ons stapje voor stapje zijn gezichtsvermogen verloor, dan weet ik, dat hij het beetje zicht dat hij had, enorm zou waarderen. Hoe vaak heb ik met een vriend gesproken die zei: “Dit oog is helemaal weg meneer; er zit nog een klein beetje licht in dit oog en de dokter zegt, dat ik een bescherming moet dragen en er erg voorzichtig mee moet zijn, anders zal ik dat licht kwijtraken.” O, draag zorg voor ’t beetje licht dat u hebt! Als u een klein beetje kunt ervaren, wees dan teergevoelig op het punt van dat ervaren. Als u een klein beetje van de schoonheid van Christus kunt zien, waakt dan angstvallig over dat zicht op Jezus. Heb ik niet dikwijls gezegd dat hij, die sterrenlicht heeft en God dan dankt voor ’t sterrenlicht en het gebruikt, maanlicht zal krijgen en hij, die maanlicht heeft en God ervoor dankt en het gebruikt, zonlicht zal krijgen; hij die zonlicht heeft, zal alsnog komen bij dat licht, dat is als zeven dagen, in de heerlijke aanwezigheid van God. Zorg dan voor welk beetje licht ook dat u hebt.

En dan, het volgende punt is, als u zich helemaal bewust bent van uw blindheid, maar u niet het volledige kwaad van de zonde ziet, niet de heerlijkheid van Christus ziet en niet de weg tot redding bemerkt, belijd dan uw blindheid. Ga vanavond naar huis en erken, wanneer u alleen op uw kamer bent, dat u niet ziet wat u behoort te zien en dat u niet voelt wat u behoort te voelen. Laat uw blinde ogen aan de Here zien, Die ’t gezichtsvermogen aan blinden geeft. Verberg uw zonde niet, belijd die. “Hij die z’n zonde bedekt, zal geen voorspoed hebben, maar wie ze belijdt en nalaat, zal genade hebben.” Zeg met David: “Ik belijd U mijn zonde en mijn ongerechtigheid heb ik niet verborgen. Ik zei: ‘Ik zal mijn overtredingen de Here belijden’”; zo zult u ook met hem kunnen zeggen: “En Gij vergaaft de ongerechtigheid van mijn zonde.”

Wanneer u uw blindheid beleden hebt, doe nog één ding meer, vertrouw op de Here Jezus om uw blinde ogen te openen. Stel uzelf bewust in de aanwezigheid van de Goddelijke Heiland en zeg tot Hem: “Ik geloof, dat U dit wonder van genade kunt bewerken. Ik geloof, dat U mij de waarheid kunt laten zien en de waarheid kunt laten ervaren. Ik geloof dat U het zo kunt maken dat ik U zie en U vertrouw. Hier zijn mijn ogen. Here, ik zou graag m’n gezichtsvermogen in ontvangst willen nemen! Ik geloof dat U het kunt geven; geeft U het mij nu!” Ach misschien komt er, terwijl ik deze woorden spreek, een flits van het Goddelijke licht in één of ander duister hart! Voor de redding zijn geen uren nodig; het is in één enkel ogenblik, dat we overgaan van de dood in het leven. Op het moment dat we in Jezus geloven, worden we gered. Op ’t moment dat we Hem zien hangen aan het kruis, wordt onze ongerechtigheid vergeven. God geve aan een ieder van ons vanavond die gezegende blik van geloof, om Jezus’ wil! Amen.

Het kan misschien sommigen helpen naar Jezus te zien, als we dat couplet zingen van dat welbekende lied:

“Er is leven in een blik op de Gekruisigde;
Er is leven voor u op dit moment;
Zie dan, zondaar – zie op Hem en wordt gered –
Zie op Hem, Die genageld werd aan het hout.”