Valse rechtvaardigmaking en echte
>>PDF<<
Een toespraak gepubliceerd op donderdag 20 april 1905, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 15 oktober 1876.
“Als ik mezelf rechtvaardig, zal mijn eigen mond mij veroordelen” – Job 9:20 (King James Version)
“God is het Die rechtvaardigt. Wie zal veroordelen?” – Romeinen 8:33-34
De grote vraag, die het menselijk geslacht heeft te beantwoorden, is altijd deze geweest: “Hoe kan de mens rechtvaardig zijn voor God?” Het is duidelijk voor elk geweten, dat helemaal wakker is geworden, dat de driemaal heilige God gehoorzaamheid aan Zijn wet eist en dat ongehoorzaamheid aan de Goddelijke wet zeker straf met zich meebrengt. Vandaar dat het meest essentiële voor een ieder van ons is, goed te staan tegenover God, rechtvaardig gerekend te worden, zelfs bij Zijn rechterstoel. Dit is te allen tijde een zeer belangrijke zaak, maar het lijkt toe te nemen in belangrijkheid als we toenemen in jaren en dichter bij die grote testtijd komen wanneer de Here ieder in Zijn onfeilbare weegschaal zal plaatsen om hem te wegen en om zo te testen wat hij werkelijk is. Wee de mens, die voor de rechtbank van God ongerechtvaardigd zal staan; maar gelukkig zal hij zijn, die op die laatste vreselijke dag, goedgekeurd en aanvaard zal worden door de Rechter van de hele aarde.
Ik ga spreken over de manier, waarop wij gerechtvaardigd worden voor het aangezicht van God en ik heb twee teksten genomen omdat zoveel mensen gedacht lijken te hebben, dat er twee manieren zijn, waardoor zondaren gerechtvaardigd kunnen worden voor God. De eerste manier die ik zal beschrijven is de valse, de tweede is de echte manier; de eerste is welke wordt genoemd door Job, de weg van zelfrechtvaardiging, waarvan naar waarheid gezegd kan worden, dat het een zelfveroordeling is in plaats van een zelfrechtvaardiging. De tweede wijze van rechtvaardigmaking is die, welke is voorbestemd door God en daarvan kan terecht worden gezegd, dat het nooit kan worden veroordeeld. Het daagt de hemel, de aarde en de hel uit in die verheven woorden die ik u net heb voorgelezen: “God is het Die rechtvaardigt. Wie zal veroordelen?”
I. Laten we ten eerste een paar minuten denken over DE ZELFRECHTVAARDIGMAKING WAARVAN JOB SPREEKT: “Als ik mijzelf rechtvaardig, zal mijn eigen mond mij veroordelen.”
Ik roep u het feit in herinnering dat het Job is, die zo spreekt, omdat, als er ooit een mens was op deze wereld, die gerechtvaardigd zou kunnen zijn voor God door z’n eigen werken, het Job was. Zei de Here Zelf niet van hem tot de satan: “Er is niemand op aarde zoals hij, een volmaakt en oprecht mens, iemand, die God vreest en het kwaad schuwt”? En toch, zover was Job erbij vandaan zich in te beelden dat hij een zondeloze toestand had bereikt, dat hij hier over zichzelf verklaart: “Als ik zeg dat ik volmaakt ben, zal het ook bewijzen dat ik verdorven ben. Al zou ik volmaakt zijn, toch zou ik m’n ziel niet kennen: ik zou m’n leven verachten.” Behalve dat Job uitnemend van karakter was, bewees hij eerbiedige aandacht aan godsdienstige voorschriften. Als z’n kinderen samenkwamen om te feesten, offerde hij speciale offers voor hen en zei: “Het mocht zijn dat m’n zonen hebben gezondigd en God in hun hart hebben vervloekt.” Job was klaarblijkelijk even oprecht en vroom met betrekking tot God als hij oprecht was ten opzichte van mensen; en toch, ziet u, vertelt hij ons dat, als hij zichzelf rechtvaardigde, zijn eigen mond hem zou veroordelen. Verder, als het ware om ons te laten zien hoe edel Job in alle opzichten was, had hij, behalve z’n uitnemend karakter en z’n vrome geest, zeer opmerkelijke beproevingen, maar alles samen genomen, al z’n goede werken, al z’n godsdienstige voorschriften en al z’n bezoekingen, zegt hij: “Als ik mijzelf rechtvaardig, zal m’n eigen mond mij veroordelen.” Job was in elk geval niet één van diegenen, die zich hebben ingebeeld dat ze uit zichzelf een gerechtigheid konden bewerken, die aanvaardbaar zou zijn voor het aangezicht van God.
Laten we proberen te ontdekken wat hij bedoelde, toen hij zei: “Als ik mijzelf rechtvaardig, zal mijn eigen mond mij veroordelen.” Ik denk dat hij ten eerste bedoelde, dat het niet waar zou zijn. Hij kon niet en durfde niet te zeggen, dat hij rechtvaardig was voor God; het zou een leugen voor hem zijn om voor de Here te gaan staan en te zeggen: “Grote God, ik verdien een aanbeveling uit Uw handen, want in mij wordt echte rechtvaardigheid gevonden.” In plaats van zo te praten, zegt Job: “Als ik dat zou zeggen, zou mijn eigen mond mij tegenspreken, terwijl ik het probeerde te zeggen. Ik zou het niet kunnen zeggen; ik durf het niet te zeggen.” Ik hoop dat er hier velen zijn, die ervaren dat het praten over gerechtigheid van zichzelf, helemaal absurd zou zijn. Als ik zou proberen mijzelf voor God te rechtvaardigen, zou ik m’n geweten, m’n zelfkennis en m’n hele wezen moeten verdoezelen. Wat iemand anders ook mag denken of zeggen, ik weet dat ik gered moet worden door de genade van God, anders zal ik überhaupt nooit gered worden. Ik heb geen enkel goed werk gedaan, waarin ik geen fouten kan ontdekken, geen enkel op zichzelf staand iets kan bespeuren wat niet ontsierd en bevlekt wordt en net als een vat dat al mislukt is op het wiel van de pottenbakker en helemaal niet geschikt is om God aan te bieden. Dat is wat Job bedoelde toen hij zei: “Als ik mijzelf rechtvaardig, zal mijn eigen mond mij veroordelen.”
Maar hij bedoelde vervolgens, dat zijn woorden op zich voldoende zouden zijn om hem te veroordelen. Ik weet dat ik een groot aantal personen toespreek wier levens ogenschijnlijk zonder blaam zijn. De meest oplettende criticus hier zal niet in staat zijn een zeer ernstige of serieuze aanklacht tegen u in te brengen; en toch, mijn geliefde vriend, als u zou proberen uzelf voor God te rechtvaardigen, zouden uw woorden op zich genoeg zijn om u te veroordelen, want wat voor soort woorden gebruikt u? Ik veronderstel niet dat u lasterlijke woorden gebruikt; ik kan mij niet voorstellen dat u de naam van God ijdel gebruikt, hoewel, helaas! dat een zonde is die helemaal niet zeldzaam is. Maar uit u niet vaak trotse woorden vol eigendunk en gepoch? Spreekt u niet vaak op een zeer opgeblazen manier over uzelf en uw eigen handelen? Gebruiken we allemaal niet vaak te lichte en oppervlakkige woorden, niet alleen maar zoals vrolijkheid zou rechtvaardigen, maar zulke woorden, die alleen maar een verspilling van tijd zijn en de geest afbrengen van ernstige onderwerpen? En zei onze Here Jezus Christus niet dat van elk ijdel woord dat de mens zal spreken, hij verantwoording zal moeten afleggen op de dag van het oordeel”? En, vriend, laat me nog andere vragen in uw oor fluisteren. Gebruikt u nooit woorden van een twijfelachtig soort? Komt het niet veel te vaak voor in de maatschappij, dat mensen tot op de rand gaan van wat fatsoenlijk is, in wat ze zeggen? Hebt u nooit zo gedaan? Hebt u nooit onjuiste woorden gebruikt? Hebt u altijd de waarheid gesproken, de hele waarheid en niets anders dan de waarheid? Is er altijd harmonie geweest tussen uw hart en uw tong? Zijn er geen valse complimenten geweest, geen leugenachtige uitdrukkingen van een genegenheid, die u nooit hebt ondervonden? Ik wens dat bepaalde mensen vaker naar de spiegel zouden gaan en hun tong onder de loep zouden nemen. Dokters beoordelen de gezondheid van de patiënt door naar hun tong te kijken en wij zouden onze morele en geestelijke gezondheid op een soortgelijke wijze kunnen beoordelen. O, welke tongen zouden sommige mensen hebben als hun woorden blaren op hun tong gaven zoals dat zou moeten! Hoe gewoon is het om schandalige en lasterlijke woorden te horen en hoeveel harten gaan bloeden, dikwijls door de wrede dingen, die er worden gezegd! “Als ik mijzelf rechtvaardig”, zei Job, “zal mijn eigen mond mij veroordelen”, en ik denk dat hij bedoelt: “Omdat juist mijn woorden al voldoende zijn, om mij ertoe te brengen schuld te bekennen voor God.” Ik vertrouw erop dat wij dat ook zo ervaren; en als we dat doen, zullen we nooit overtuigd van eigen goedheid durven zijn.
Ik denk verder, dat Job bedoelde, dat, als hij zou pleiten dat hij rechtvaardig voor God was, hij er zeker zo’n wazige verklaring van zou maken dat, op de één of andere manier, de verklaring zelf de eigen veroordeling ervan zou bevatten. Wanneer een mens zegt: “Ik heb Gods wet volmaakt gehouden, dus ik kan de hemel binnengaan vanwege de verdienste van mijn eigen goede werken”, dan denkt elk verstandig persoon: “Wat een trotse man is dat!” En kan een trots iemand aanvaard worden voor God? Staat er niet geschreven: “Al is de Here hoog verheven, Hij heeft respect voor de nederigen: maar de trotsen kent Hij van verre”? Dus ziet u dat een verklaring van zelfrechtvaardiging, door het verraden van de trots van ons hart, ons meteen veroordeelt. Mensen, die geloven gered te worden door hun eigen goede werken, hebben over het algemeen iets irriterends en kwaads te zeggen tegen Gods genade, of tegen Zijn Zoon, of tegen het Goddelijke plan van de redding door het plaatsvervangende offer van Christus; gewoon het feit dat ze iets tegen deze dingen zeggen, laat zien dat hun hart in opstand is tegen God en daarom veroordeelt hun eigen mond hen.
Jaren geleden was er een oude man in Wiltshire die, volgens z’n eigen verklaring, honderddrie jaar oud was; hij had nooit z’n parochiekerk verzuimd, hij had elf kinderen grootgebracht en had geen hulp uit de parochie ontvangen; hij verwachtte dat hij weldra naar het Vaderhuis, naar God, zou gaan, want “hij had nooit iets kwaads in zijn leven gedaan, waar hij weet van had.” “Maar,” zei iemand tegen hem, “u bent een zondaar, dat weet u.” “Ik weet dat ik dat niet ben”, zei hij. “Wel, maar God zegt dat u dat bent.” En wat denkt u, dat die oude man antwoordde? Hij zei: “God kan zeggen wat Hij wil, maar ik weet, dat ik het niet ben.” Zo ziet u, dat hij zelfs God Zelf tegensprak en is dat geen grote zonde voor iemand om te bedrijven? Wat voor ergere zonde kan er zijn en wat voor duidelijker bewijs van de vervreemding van het menselijke hart, dan dat een mens ronduit God zou tegenspreken? Wel, niemand van u heeft dat ooit gedaan, nietwaar? Nee, u bent niet eerlijk genoeg om dat te doen, maar u bedoelt helemaal hetzelfde. Velen van u bedoelen dat, in uw eigen ziel. Wanneer een mens niet de redding door Jezus Christus aanvaardt, als u zijn hart tot op de bodem beproeft, dan zult u merken dat z’n verwerping betekent dat hij niet echt beseft, dat hij schuldig is voor het aangezicht van God. Hij zal niet erkennen dat hij Goddelijke genade nodig heeft en ook wil hij geen redding aanvaarden door het bloed en de gerechtigheid van Christus. Eigen gerechtigheid ligt vaak erg diep in het hart van de mens verborgen; maar steeds wanneer hij het waagt het uit te spreken, veroordeelt de manier waarop hij erover spreekt hem al.
Ik heb mensen op de volgende manier horen praten: “Wel, ik ben net zo goed als anderen; als ik uiteindelijk niet helemaal goed ben, dan zal het er voor een heleboel mensen slecht uitzien.” O ja, ik zie wat u bedoelt, omdat anderen niet zijn wat ze behoren te zijn, bent u tevreden met uw eigen toestand omdat u net als hen bent. Er staat u geen eerbied voor God voor ogen; uw enige hoop is dat, omdat u bent als de anderen, het met u ook wel goed zal gaan, zoals het met hen zal gaan! Maar is dat niet een armzalige hoop om op te leunen? Weet u niet dat de brede weg overvol is met reizigers en dat die toch naar de vernietiging leidt? Zelfs als u reist zoals de anderen dat doen, dan zal het geen troost voor u zijn om om te komen zoals zij. Er is een erg oude verklaring, die een waarschuwing voor u dient te zijn: “Hoewel hand in hand, de goddelozen zullen niet ongestraft blijven.”
“Wel,” zegt iemand anders, “ik heb mijn best gedaan en ik kan niet meer doen dan dat.” Wanneer u zo spreekt, bedoelt u te suggereren dat God meer van u vraagt dan Hij mag vragen, dat Hij in werkelijkheid onrechtvaardig is in Zijn handelen met u en dat het grote kwaad niet is dat u een slechte dienstknecht bent, maar dat Hij een tirannieke Meester is. Wat is dat anders dan de Almachtige uit te dagen en Hem van ongerechtigheid te beschuldigen? Zo’n taal als deze verraadt de vijandschap van uw hart jegens de Allerhoogste.
“Wel,” zegt iemand anders, “ik betaal een ieder wat hem toekomt.” Ik ben blij dat u dat doet en ik wenste dat iedereen hetzelfde deed, maar hebt u God alles betaald wat Hem toekomt? Er is een grote fout in uw leven: u betaalt elke schuldenaar behalve uw God, aan Wie u alles wat u hebt, schuldig bent. Menig mens, die z’n hond niet slecht zou behandelen, geeft er niet om zijn God slecht te behandelen. De laatste aan wie velen van u denken, is uw Schepper, Voorziener en Bewaarder, de God, Die u de levensadem in uw neus geeft. U besteedt nog wat aandacht aan het eenvoudigste dienstmeisje in uw keuken, maar aan Hem, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft, aan Hem, Die alle dingen staande houdt door het Woord van Zijn kracht, besteedt u geen enkele aandacht. Als dit de echte betekenis is van uw poging tot zelfrechtvaardiging, dan draagt het z’n veroordeling al aan de buitenkant.
“Maar toch,” zegt iemand, “wat ik ook moge zijn, ik heb echt een goed hart.” Ach! dat is één van die andere gezegdes, die ik vaak heb gehoord, maar ik heb nog nooit kunnen geloven dat een mens slecht kon zijn in z’n leven en toch een goed hart kon hebben. Soms wordt er van een man gezegd, die dronken stierf en zijn Maker vervloekte: “Ach, ten diepste was het een goede kerel.” Dat is niet de manier waarop mensen op de markt praten. Als u naar de markt gaat om een kist appels te kopen en u ziet een heleboel verrotte en bedorven appels boven in de kist, gelooft u dan de verkoper wanneer hij zegt: “Ja, maar de appels onderaan, dat zijn hele goede”? Natuurlijk gelooft u zoiets niet, u verwacht altijd dat het fruit onderaan slechter is dan wat bovenop ligt, want de algemene handelwijze is, het beste bovenop te leggen en de slechtere kwaliteit onderaan. Op soortgelijke wijze geloven we de mens niet die zegt, dat hij in het diepst van z’n hart goed is, hoewel z’n leven slecht is. Nee meneer, u bent zelfs slechter van hart dan u ooit in uw leven was, omdat er veel dingen zijn, die u ervan weerhouden om uw naakte ik te onthullen voor degenen, die alleen maar uw buitenkant zien. Maar uw zonde zit daar, diep op de bodem van uw hart en als u probeert uzelf te rechtvaardigen voor het aangezicht van God, dan zal reeds die verklaring, die u aflegt, u veroordelen.
Bovendien, zo bewust zijn mensen zich ervan, dat hun eigen goede werken hen niet zullen rechtvaardigen voor God, dat ik me niet herinner ooit een persoon ontmoet te hebben, die absoluut beleed in vrede met God te zijn als resultaat van z’n eigen inspanningen. Als ik iemand, die zegt dat hij rechtvaardig is, eenvoudig vanwege wat hijzelf heeft gedaan of is geweest, zou moeten vragen: “Bent u bereid om te sterven?”, dan zou hij z’n hoofd schudden en zeggen: “O, nee! Ik ben niet bereid om te sterven.” U zegt dat u niets verkeerds hebt gedaan en dat u helemaal goed bent. Maar veronderstel dat u morgen zou worden geroepen om voor Gods rechtbank te staan, zou u zich dan plezierig voelen met dat vooruitzicht? “O, nee!” zegt u. Ik weet zeker dat dit uw antwoord zal zijn. Inderdaad, al de godsdiensten in de wereld, die de leer van de redding door werken onderwijzen, zijn uiteindelijk eerlijk genoeg om niet te pretenderen, dat een mens zeker is van de redding op dit moment. Neem bijvoorbeeld die gigantische vorm van dwaling, het Rooms Katholieke systeem van de godsdienst. Het vertelt nooit iemand dat hij gered is. Er is geen kardinaal, al wordt hij een vorst van de kerk genoemd, en geen paus, al wordt hij de plaatsvervanger van Christus op aarde genoemd, die durft te zeggen dat hij gered is. Ze hebben één of andere zwakke hoop dat ze in één of andere toekomstige periode gered mogen worden, maar er is geen één van hen, die durft te zeggen dat hij reeds gered is. Om de taal van de apostel Paulus te gebruiken: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus”, – een taal, die zelfs jongens en meisjes op onze zondagsschool kunnen gebruiken, zodra ze geloven in Jezus Christus, – wel, zelfs de grootste en de wijste van hen kan dat niet zeggen, noch terwijl ze in volle gezondheid en kracht zijn, noch als ze op het punt staan om te sterven. Wat overkomt zelfs de grootste van hun kardinalen wanneer ze sterven? Ik heb een notitie van dit soort gelezen, opgeplakt in hun kerken en waarschijnlijk hebben velen van u het ook gezien. “Wilt u alstublieft bidden voor de rust van de ziel van kardinaal Die-en-die”; zodat het duidelijk is dat hij ergens heengegaan is, waar hij niet in rust is. Het is geheel duidelijk dat hij niet naar de hemel is gegaan; dus alles wat hij heeft gedaan, al de missen die hij heeft opgezegd, al de keren dat hij heeft gebiecht en al de boetedoeningen die hij opgelegd heeft gekregen, hebben niets voor hem gedaan dan hem alleen maar ergens laten belanden, waar hij geen rust heeft voor zijn ziel. Maar het is de heerlijkheid van het evangelie van Christus, dat het tot de zondaar zegt: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus Christus en ge zult onmiddellijk gerechtvaardigd worden. Vertrouw op wat Hij heeft gedaan en u zult gered worden en u zult weten dat u gered bent en u zult voor eeuwig gered zijn.” Dit is een evangelie, dat waard is om te prediken en ik vraag u daarom, het ook zo te beschouwen dat het waard is om gehoord te worden, terwijl ik probeer het u uit te leggen gedurende de weinige minuten die ik nog voor m’n toespraak beschikbaar heb; en opdat u dat mag doen, verzoek ik u dringend om alle zelfgerechtigheid weg te doen, waarop u tot nu toe hebt vertrouwd. Begraaf het, begraaf het voor eeuwig; het zal u alleen maar ruïneren, wanneer u erop vertrouwt.
II. Onze tweede tekst openbaart ons DE GODDELIJKE RECHTVAARDIGMAKING WAARVAN DE APOSTEL PAULUS ZEGT: “God is het, Die rechtvaardigt. Wie zal veroordelen?”
Broeders en zusters in Christus, u weet dat God de goddelozen kan rechtvaardigen. We kunnen deze waarheid breed nemen en zeggen dat God de onrechtvaardige zondaar kan nemen door een wonderlijk proces, dat zelfs de engelen in de hemel deed verbazen toen het hen werd geopenbaard. Hij kan de schuld van de schuldige afnemen en die in de diepten der zee werpen; en Hij kan de onrechtvaardige mens bekleden met een vlekkeloze mantel der gerechtigheid, zodat hij gerekend zal worden als schoon, lieflijk en witter dan pasgevallen sneeuw. God kan dit meteen doen, voor elke ziel, die bereid is het Goddelijke plan van redding te aanvaarden. Terecht kon de apostel zeggen: “God is het, Die rechtvaardigt.” O, wat een zegen is het, dat God de schuldige kan vergeven en de gerechtigheid diegenen kan toerekenen en geven, die niets van zichzelf hebben!
Let erop hoe dit grote werk gedaan wordt. Het hele wondervolle plan van redding kan worden samengevat in een enkel woord, – plaatsvervanging. Zoals de eerste Adam voor God stond als de vertegenwoordiger en het bondshoofd van het hele menselijke geslacht en omdat het door zijn zonde kwam dat ons hele geslacht viel, werd het mogelijk voor God ons hele geslacht te beschouwen als geheel en voor ons een andere Adam te vinden, Die zou komen en in onze plaats zou staan en ons zou vertegenwoordigen zoals de eerste Adam dat deed; zodat, zoals we in de eerste Adam vielen, we opgewekt zouden worden door de tweede Adam. Die tweede Adam is de Here Jezus Christus, de Zoon van God en de Zoon van Maria, de Here uit de hemel. Hij is hier op deze aarde geweest en Hij heeft de wet van God gehouden in elke jota en tittel en heeft zo een gerechtigheid geweven, die de zondaar van top tot teen bedekt, wanneer hij in staat is die aan te doen; en dan, wanneer de wet van God hem onderzoekt, kan die geen zwakke plek vinden, of scheur, of zelfs een foute draad, in die weergaloze mantel die is geweven van boven tot onder.
Hierbij gevoegd, omdat we werkelijk tegen de Here hadden gezondigd, leed deze glorievolle God-mens, de Here Jezus Christus, de vreselijke gevolgen van onze zonde. O wondervolle waarheid! Hij ging aan het vervloekte hout en gaf Zichzelf vrijwillig om de dood van een misdadiger te sterven, zodat in die dood, de gerechtigheid van God gerechtvaardigd zou worden en dat God rechtvaardig zou zijn en toch de Rechtvaardigmaker van hem, die in Jezus gelooft. Zo komt het dat God de zondaar als rechtvaardig kan rekenen, omdat Jezus zijn plaats heeft ingenomen en de straf heeft gedragen die was verschuldigd voor zijn zonde.
“Maar,” vraagt iemand, “hoe wordt dat grote werk tot stand gebracht? Ik zie dat Christus leed in plaats van zondaren en een gerechtigheid bewerkte, die zondaren nooit voor zichzelf bewerkt zouden kunnen hebben, maar hoe kan die gerechtigheid de hunne worden?” Gods plan, mijn vriend, is dat u uzelf verbergt in Christus. U moet tot Christus komen en wat Hij heeft gedaan door een daad van eenvoudig geloof, als het uwe nemen. Ik kan geen betere illustratie gebruiken dan dat van het zondoffer, dat tot de priester werd gebracht onder de Mozaïsche bedeling. Wanneer het offerdier op het punt stond geslacht te worden, kwam de zondaar, legde zijn hand op het hoofd van het dier en beleed zijn zonde hier bij het voorgeschreven zondoffer. Zo werd zijn zonde op het dier gelegd, dat dan werd geslacht en verteerd; en zo werd, als beeld, de zonde van de mens weggedaan. Kom op dit moment, geliefden, op soortgelijke wijze tot mijn Here Jezus Christus; en leg door een daad van geloof uw zonde, waar God die al lang geleden heeft gelegd; zeg tot uw Here en Heiland Zelf, als teken van die daad:
“Mijn geloof legt haar hand
Op dat geliefde hoofd van U,
Terwijl ik hier als boeteling sta
En zo mijn zonde belijd.”
Als u zo op Christus vertrouwt, zelfs al hebt u dat nog nooit eerder in uw leven gedaan, dat maakt niets uit, want als u dat nu doet, wordt uw zonde op Christus gelegd en Hij heeft zo volledig de straf ervoor gedragen, dat die heeft opgehouden te bestaan en Zijn gerechtigheid wordt gerekend als de uwe, wanneer wordt gezien dat u een gelovige in Hem bent. Wanneer God naar u kijkt, ziet Hij geen zonde in u en ook merkt Hij geen gebrek aan gerechtigheid in u op, maar ter wille van Jezus Christus, Zijn Zoon, aanvaardt Hij u en beschouwt u, alsof u Zijn rechtvaardige wet altijd had gehouden.
“Maar voor wie is dit grote werk tot stand gebracht?”, vraagt iemand; “u bedoelt toch zeker niet dat het voor mij is?” Ik bedoel inderdaad dat het voor u is, als u een gelovige in de Here Jezus Christus bent. Maar als u Hem niet wilt vertrouwen, zal de schuld van de eeuwige vernietiging van uw ziel op uw eigen hoofd zijn. Als u de gerechtigheid van Christus wilt hebben, is het voor u. “Wat,” zegt u, “voor zo’n schuldige zondaar als ik ben?” Luister mens; als u niet schuldig was geweest, hoefde God niet te voorzien in een gerechtigheid voor u. Natuurlijk, de gerechtigheid van Christus is voor de schuldigen; voor wie zou het anders zijn als het niet voor hen was? “Bedoelt u,” zegt iemand, “dat ik in een ogenblik gereinigd kan worden van alle zonde, heel eenvoudig door in Jezus te geloven?” Ja, dat bedoel ik; u, zelfs u, kunt op dit ogenblik gereinigd worden. “Maar ik heb geen goed leven geleid.” Als u een goed leven had geleid, zou u geen Redder nodig hebben; Christus Jezus kwam in de wereld om te redden, niet de goeden, maar de slechten. “Te zijner tijd stierf Christus voor de goddelozen.” Verkondig die heerlijke waarheid over de hele aarde en laten vooral de goddelozen het horen. Jezus Zelf zei: “Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn.” En daarom, zielen die ziek zijn van de zonde, vertrouw uzelf toe aan de Christus, Die kwam met het doel juist zulke zielen, zoals u bent, te genezen. Vertrouw slechts op Hem en er is een onmiddellijke vergeving en een onmiddellijke redding voor u. “Dit is te mooi om waar te zijn”, zegt iemand. Nee, want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo zijn Gods gedachten hoger dan uw gedachten en Zijn wegen hoger dan uw wegen. U ervaart dat u zoiets niet zou kunnen vergeven, als iemand u verkeerd had behandeld; maar Gods wegen worden niet afgemeten naar de uwe. U hebt ons vaak Hem horen prijzen en verheerlijken door te zingen:
“Wie is een vergevend God zoals Gij?
Of wie heeft er genade zo rijk en vrij?”
Mijn eerste tekst zei: “Als ik mijzelf rechtvaardig, zal mijn eigen mond mij veroordelen”, maar wat mijn tweede tekst zegt, komt hier op neer: “Als God mij rechtvaardigt, kan niemand mij veroordelen.” Paulus, die deze woorden schreef en een godslasteraar en een felle vervolger was geweest, verklaart moedig: “God is het, Die rechtvaardigt” en dan spreekt hij de uitdaging vol vertrouwen uit: “Wie is het, die veroordeelt?” Bent u niet verbaasd om die kleine man uit Tarsus op zo’n manier te horen praten? Wel, daar is het bloed van de martelaar Stefanus dat vanuit de grond roept en zegt: “Wel Paulus, ik veroordeel u.” Dan is daar het bloed van al die arme mannen en vrouwen, die hij naar de gevangenis heeft gesleept, of heeft gedwongen de naam van Christus te lasteren en die hij in elke stad ter dood heeft gebracht. Roept het bloed van de martelaren het niet uit tegen Paulus de apostel, die vroeger ooit Saulus de vervolger was? Hoe durft hij te roepen: “Wie is het, die veroordeelt?” Toch wordt daar geen stem van het bloed tegen hem verheven; alles is stil en rustig, want God heeft zelfs voor eeuwig die grote zonde uitgedelgd, die hij had bedreven. Maar brengen dan de boze geesten uit de hel dan geen beschuldigingen tegen hem in? Heft de aartsvijand niet zijn hoofd op en zegt: “Saulus van Tarsus, je bent een leugenaar, want ik kan je veroordelen. Weet je wat voor een zelfgerechtigde mens je was en hoe je op die manier tegen God hebt gezondigd?” Nee, zelfs satan durft de apostel niet te beschuldigen, want “God is het, Die rechtvaardigt.” Hij heeft op zo’n doeltreffende wijze de machten der duisternis tot stilte gebracht door het bloed en de gerechtigheid van Christus, dat ze, net zoals honden die de zweep van hun meester vrezen, gaan liggen in hun kennel en zelfs niet durven janken tegen het door het bloed gewassen kind van God. Maar verwacht u niet dat de engelen in de hemel, die Stefanus zagen sterven en Saulus van Tarsus gadesloegen bij al z’n wrede vervolgingen, zich neer zullen buigen van hun lichtende tronen en zullen zeggen: “O Paulus, het betaamt u niet om te vragen: ‘Wie is het, Die veroordeelt?’ wanneer wij allen u kunnen veroordelen”? O nee, zij allen zien de pracht van de gerechtigheid van Christus en zij allen zijn blij hun harp te nemen en een nieuw lied te zingen tot de eer en glorie van Jezus. Paulus’ overwinnende verklaring, “God is het, Die rechtvaardigt”, lijkt hen aan te moedigen weer te zingen, zoals Johannes hen hoorde zingen in zijn gevangenis op het eiland: “Waardig is het Lam dat geslacht werd om te ontvangen de macht en de rijkdom, de wijsheid en de kracht, de eer en de heerlijkheid en de zegen.” U mag zo de hel, de aarde en de hemel uitdagen, als u gelooft in Jezus; want, als God u gerechtvaardigd heeft, wie is het, die u kan veroordelen?
“Maar,” zegt iemand, “wij moeten iets voelen.” Ja precies, maar als u zich ooit goed zult voelen, dan moet Christus u goed laten voelen. U moet niet uw gevoelens bij Christus brengen, evenmin als uw werken; redding door gevoelens is evenmin mogelijk als redding door goede werken. De redding is helemaal uit genade, door het geloof in Jezus Christus.
“Wel,” zegt iemand, “ik ben geestelijk gezien tot een bankroet gebracht, want, als ik mijn broekzakken binnenstebuiten keer, dan kan ik figuurlijk gesproken geen enkele cent meer in ze vinden.” Wel dan, u bent juist de mens om de vrije genade van Christus te ontvangen. Wanneer u geen verdiensten hebt, geen goede gevoelens, niets wat u zou kunnen aanbevelen, – wanneer u aan de donkere poort van de hel ligt, dan is het dat het blijde geluid van de redding, dat aangenaam is voor uw oren; en gezegend zijn de oren, die het horen en gezegend is het hart, dat het aanvaardt. Vraag Christus erom en u zult het krijgen; de Heilige Geest Zelf zal u helpen om er op de juiste wijze om te vragen. Vraag Hem u te leren hoe erom te vragen. Vraag Christus om alles, want uw gehele redding, van het fundament tot de gevelsteen, is in Hem en Hij zal het gratis aan u verlenen tot Zijn eigen heerlijkheid.
Nu moet ik mijn toespraak afsluiten door u eraan te herinneren dat deze manier van het vinden van gerechtigheid door het geloof in Jezus Christus zichzelf heeft aanbevolen bij de beste onder de mensen en ik hoop dat het zichzelf zal aanbevelen bij u. Cowper zegt in één van z’n latere brieven: – (Ik zal u zijn woorden geven zo goed als ik ze me kan herinneren) “Ik kan de toekomst niet met blijdschap overzien wanneer ik die zie vanaf de top van mijn eigen goede werken. Hoewel ik me vanaf mijn bekering heb ingespannen om een geweten te hebben, vrij van overtreding wat betreft God en mensen, ligt toch mijn enige hoop in de dood, bloed en de gerechtigheid van mijn Here en Redder – Jezus Christus, in Wie de dood eens zijn prikkel is kwijtgeraakt.” En toen Dr. Watts, die lieflijke zanger in Israël, stierf, zei hij tot iemand die bij z’n bed stond: “Ik hoorde een oude geestelijke eens zeggen dat, wanneer de meest geleerde christenprediker komt te sterven, hij z’n grootste troost haalt uit de eenvoudigste beloften van Gods Woord; en dat,” zei Dr. Watts, “doe ik ook en ik prijs God, dat ze zo eenvoudig zijn en dat er geen groot bevattingsvermogen voor nodig is om ze te kunnen begrijpen. Mijn hoop is eenvoudig in het bloed en de gerechtigheid van Jezus Christus, mijn Here en Redder.” En zo ontsliep de goede man. Als we tijd en gelegenheid hadden, zouden we zulke getuigenissen tot in het oneindige kunnen vermenigvuldigen, want al de kinderen van God, die het best denkbare leven hebben geleefd, verklaren eensgezind dat zij voor hun redding niet vertrouwen op iets wat zij hebben gedaan, of gevoeld, of zijn geweest, of hebben geleden, maar dat zij leven door het geloof in de Zoon van God, Die hen heeft liefgehad en Zich voor hen heeft overgegeven.
Ik zou graag eindigen met u de manier te vertellen waarop één van de oude Puriteinen, meneer Thomas Doolittle, een keer een preek beëindigde en ik bid dat God Zijn zegen eraan zal geven. De prediker wendde zich tot één van de leden van de gemeente, die op de linkergalerij zat en hij sprak hem aan met z’n naam en zei: “Broeder Die-en-die, hebt u er ooit spijt van gehad, dat u uw ziel hebt toevertrouwd aan Christus?” En de broeder antwoordde: “Nee meneer, ik heb er geen spijt van, want ik heb nooit geweten wat echte blijdschap en vrede betekende, totdat ik geloofde in de Here Jezus Christus.” Meneer Doolittle wendde zich toen naar de andere kant van de galerij en zei: “Broeder Die-en-die, hebt u er spijt van dat u uw ziel aan Christus hebt toevertrouwd?” En hij antwoordde: “Nee meneer, dat heb ik niet. Ik ken de Here vanaf dat ik kind was en mijn ziel heeft rust en vertrouwen in Hem gevonden; en hoe meer ik Hem ken, hoe meer ik mij in Hem verheug.” Toen keek hij recht voor zich uit, naar een jongeman, die tijdens de preek niet op zijn gemak was geweest; de prediker zei: “Jongeman, ik ken je naam niet, maar wil je het bloed en de gerechtigheid van Christus hebben om jou te redden?” De jongeman was zo verlegen door deze openbare oproep, dat hij zijn gelaat verborg en niets zei. De persoon, die naast hem zat, stootte hem met de elleboog aan en de predikant keek hem recht aan en zei tot hem: “Jongeman, wil je deze vraag beantwoorden? Er is redding voor jou in Jezus Christus als je in Hem gelooft; ben je bereid in Hem te geloven?” De jongeman zag op en zei: “Ja meneer.” “Wanneer?”, vroeg de prediker. De jongeman antwoordde: “Nu meneer.” “Dan,” zei hij, “luister naar de stem van God. ‘Zie, nu is het de aangename tijd; zie nu is het de dag van de redding.’” Die jongeman en z’n vader werden twee vurige christenen, die in latere jaren befaamd werden in de gemeente. Het is misschien niet verstandig van mij om precies de actie van die goede man na te bootsen en als ik me speciaal tot een jongeman zou richten, zouden de oudere mannen kunnen denken, dat ik hen niet bedoelde om op Christus te vertrouwen en de jonge vrouwen zouden kunnen denken dat ik hen had overgeslagen. Dus, in plaats van tot één persoon apart te spreken, wil ik de vraag aan een ieder hier stellen. Ik heb u verteld over Gods manier om u rechtvaardig te maken voor Zijn aangezicht; nu, bent u bereid om rechtvaardig gemaakt te worden op Gods wijze? Als u onrechtvaardig sterft, zult u voor altijd verloren zijn. Als u onrechtvaardig leeft, zult u alle echte vrede en rust in het hart missen. Bent u bereid om de gerechtigheid van God te ontvangen? U zegt: “Ja.” Wel, geloof is het aanvaarden van wat God geeft. Geloof is het geloven van wat God zegt. Geloof is het vertrouwen op wat Jezus heeft gedaan. Doe dit slechts en u bent gered, even zeker als u leeft. Misschien bent u ongered op deze plaats gekomen en hebt u hier gezeten als een verloren ziel; toch kunt u naar huis gaan, gered door de Here met een eeuwige redding en u mag het weten ook. Dus zeg ik tot een ieder individu hier, – als u gelooft in de Here Jezus Christus, bent u gered, – nu gered en voor eeuwig gered. Daarom, wees goedsmoeds, u die op de Here vertrouwt, en ga uw weg met blijdschap in Hem en moge God u zegenen, zowel nu als voor eeuwig! Amen.