Selecteer een pagina

Tussen dood en leven

>>PDF<<

Buiten ruist eindeloos de regen over de nachtelijke bergen en dennenbossen. Het is bijna onheilspellend in het oude vervallen jachtslot in het donkere Bohemerwoud. Een of andere Beierse koning heeft het ooit eens gebouwd. Nu woont hier alleen nog maar een boswachter met een paar andere mensen. Vriendelijk heeft hij me binnengelaten, toen ik erg verregend aanklopte. Hij heeft een verbazend grote kamer – het is bijna een zaal – als logies toegewezen. Een vrouw heeft het open haardvuur aangestoken. Daarna zijn allen gaan slapen.
Alleen ik kan de slaap niet vatten. “Vond ik maar iets om te lezen!”  Ik neem de kaars (elektrisch licht is er niet) en kijk rond in mijn pronkkamer. Vanaf het plafond lachen me gipsen engelenfiguren toe. Boven de haard hangt een verbleekt wapenschild. En daar…! Op de marmeren schoorsteenmantel ligt een boekje. Wie zou dat hebben laten liggen? Ik ga in de stoel zitten, schuif een kaars dichterbij en lees…
Een eigenaardig boek! Kennelijk heeft een arts het geschreven. Een arts, die een leven lang  tegen de dood heeft gestreden. En nu schrijft hij hier de woede en het verdriet over de almachtige dood van zich af. Ik zou graag willen glimlachen om de hoogdravende taal. Maar het lukt me niet.
“Waarlijk,”zo lees ik, “wie de ogen geopend zijn voor koning Dood, draagt een schrikbeeld zonder maat en grens met zich mee… Hij is de ware vorst van alle levenden. Want hij heeft macht over allen… Zacht verschijnt hij aan de bedden van zijde of van stro – hij schuift de armzalige arts met z’n injecties, drankjes en pleisters opzij – een sprong – een greep – o, weer heeft hij gezegevierd…”
Buiten huilt de wind. Ergens in het oude slot kraakt het onheilsspellend. In de ruime vestibule tjilpen de zwaluwen in hun slaap. De zwarte huiskater waart rond en maakt lawaai.
Voor mijn geest trekken de mensen voorbij, die hier vroeger woonden. Er was een Beierse koning. Die heeft hier vele vrolijke zomerdagen vertoefd. Het is alsof ik het luidruchtige leven van een vrolijke hofhouding hoor: gelach en scherts van de hofdames en pages. Haastige dienaren! Ernstige raadsheren! Waar zijn ze? Weg! – Een donkere grafkelder, een weggezakte grafsteen.
Daarna heeft hier een energieke fabrikant gewoond. Zijn glasfabriek bracht werk en brood in het dal. Het was een komen en gaan van kopers en verkopers. Waar zijn ze? De glasfabriek is allang vervallen. Er groeit gras op de stille binnenplaats. En de fabrikant? Weg! Een graf! Weer neem ik het boek voor me. De jonge arts heeft al verscheidene keren tevergeefs met de dood geworsteld. Daarom haat hij hem:
“…O, jij vreselijke heer des levens, niets houdt jou tegen – jij onontkoombare! Jij duizendmaal gemaskerde, jij verdraaier, jij vallenzetter – ach, wat verzin ik nog meer voor namen om mijn machteloze haat naar je toe te slingeren? Jij achterbakse giechelaar, jij leugenachtige huichelaar – hoe geef ik je de juiste naam om m’n blinde vrienden en dove broeders voor jou te waarschuwen? Jij boogschutter! Jij valse verrader – jij – jij – niets is in staat jou helemaal te benoemen, want duizendvoudig is je vorm… het hele leven haast zich naar het grote zwarte eindpunt…”
En nu komt eigenlijk het wezenlijke. Want de volgende zinnen zijn in het boekje heel dik gedrukt.
“Vervloekt! Was je maar een punt, een einde, definitief en onherroepelijk… Zo is het echter je bijzondere spot, dat je jezelf honend in twijfel trekt en met je knokige geraamte van de punt naar boven gaat tot een grijnzend vraagteken: En dan?…”
Buiten kraakt het vreselijk. De storm heeft waarschijnlijk een boom geveld. Geschrokken spring ik in de benen. Nee!  Dit is onverdraaglijk.
Ik gooi het verschrikkelijke boek terug op de schoorsteenmantel. Daar in de hoek ligt mijn rugzak. Met bevende handen trek ik het zijvak open. Daar heb‘k m’n kleine Nieuwe Testament. Waar staat het toch, dat woord over de overwonnen dood? Precies! Hier in het Johannesevangelie! Ik ga zitten en lees: “Jezus zei: Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven…”
De wind huilt, alsof hij aan alle vertwijfeling in de wereld uiting zou willen geven. Als een heldere overwinningsfanfare klinkt echter het woord van de Here Jezus: “Ik ben het Leven!”
Hoog brandt het vuur in de open haard en vervult geleidelijk aan m’n kamer met vriendelijke warmte. Het is nu stil in het slot. Maar ik voel me, alsof ik op het bruisende slagveld sta, waar twee werelden met geweldige kracht op elkaar stoten.

Bron: Unter Menschen, Wilhelm Busch  Uitgeverij Gütersloher Verlagshaus, Gütersloh, Duitsland.
© Copyright vertaling 2018 Stichting Exodusgemeente.