Tekenen der tijden
>>PDF<<
DEEL 1
Over het algemeen wordt erkend, dat in het Christendom het geestelijke leven achteruit gaat en heel wat mensen bespeuren dat de gezonde leer snel aan het afnemen is; toch putten velen van het volk van de Here troost uit de veronderstelling, dat het evangelie nog steeds wijd en zijd gepredikt wordt en dat grote aantallen daardoor worden gered. Helaas, hun optimistische veronderstelling is slecht gefundeerd en gebouwd op zand. Als de ‘boodschap’, die nu op evangelisatiebijeenkomsten wordt uitgesproken, onderzocht wordt; als de traktaten, die onder de onkerkelijke massa’s verspreid worden, nauwkeurig bekeken worden; als er zorgvuldig naar de ‘openlucht’-sprekers geluisterd wordt; als de ‘preken’ of ‘toespraken’ van een ‘Evangelisatiecampagne’ geanalyseerd worden; kortom, als de moderne ‘Evangelieprediking’ gewogen wordt in de weegschaal van de Heilige Schrift, dan zal zij onvoldoende worden bevonden – het ontbreekt aan datgene wat van levensbelang is voor een oprechte bekering, het ontbreekt aan datgene wat essentieel is, wanneer aan zondaren hun behoefte aan een Redder getoond moet worden, het ontbreekt aan datgene, wat het veranderde leven van nieuwe schepsels in Christus Jezus zal voortbrengen.
We schrijven niet met de bedoeling om te vitten, waarbij we proberen mensen op één woord te vangen. Het is niet dat we op zoek zijn naar volmaaktheid, en klagen omdat we haar niet kunnen vinden; ook bekritiseren we anderen niet, omdat zij de dingen niet doen, zoals wij denken dat ze gedaan moeten worden. Nee, nee, de zaak is veel ernstiger. De evangelieprediking van vandaag is niet alleen in de hoogste mate oppervlakkig, maar zij is verregaand onvolledig. Zij mist totaal een fundament om daarop een oproep te funderen, dat zondaren tot Christus dienen te komen. Er is niet alleen een betreurenswaardig gebrek aan de juiste verhouding (de genade van God wordt veel belangrijker geacht dan Zijn heiligheid, Zijn liefde veel meer dan Zijn toorn), maar er is een fatale weglating van datgene, wat God gegeven heeft met het doel kennis van zonde over te brengen. Er is niet alleen een laakbare introductie van ‘opgewekt zingen’, humoristische kwinkslagen en amusante anekdotes, maar er is een weloverwogen weglating van de donkere achtergrond, waarop alleen het Evangelie doeltreffend kan schijnen.
Maar hoe ernstig inderdaad bovenstaande aanklacht ook is, het is slechts de helft ervan – de negatieve kant, datgene wat ontbreekt. Nog erger is datgene wat aan de man gebracht wordt door de marktkraam-evangelisten van deze tijd. De positieve inhoud van hun boodschap is niets anders dan slechts het strooien van zand in de ogen van de zondaar. Zijn ziel wordt in slaap gebracht door het bedwelmingsmiddel van de Duivel, toegediend in een zeer onverdachte vorm. Zij, die werkelijk de ‘boodschap’ aannemen, die vandaag wordt bekendgemaakt vanaf de meeste ‘orthodoxe’ preekstoelen en podiums, worden helaas bedrogen. Het is een weg die een mens goed toe lijkt, maar tenzij God op soevereine wijze tussenbeide komt door een wonder van genade, zullen allen die hem volgen zeker ontdekken, dat het einde ervan de weg van de dood is. Tienduizenden, die zich vol vertrouwen inbeelden op weg te zijn naar de hemel, zullen een vreselijke desillusie krijgen, wanneer ze wakker worden in de hel.
Wat is het Evangelie? Is het een boodschap van blijde berichten uit de hemel om God-tartende rebellen op hun gemak te stellen in hun goddeloosheid? Wordt zij gegeven met het doel om de genotzieke jonge mensen ervan te verzekeren, dat er voor hen, op voorwaarde dat zij slechts ‘geloven’, in de toekomst niets te vrezen valt? Men zou dat zeker denken gezien de manier waarop het Evangelie wordt gepresenteerd – of liever wordt verdraaid – door de meeste ‘evangelisten’, en dat des te meer wanneer we kijken naar het leven van hun ‘bekeerlingen’. Zij die een bepaalde mate van geestelijke onderscheiding hebben, moeten wel merken dat men slechts bezig is parels voor de zwijnen te werpen, als men zulke mensen verzekert, dat God hen liefheeft, dat Zijn Zoon voor hen stierf en dat er een volledige vergeving voor al hun zonden (vroegere, huidige en toekomstige) verkregen kan worden door eenvoudigweg ‘Christus aan te nemen als hun persoonlijke Redder’.
Het evangelie is niet een op zichzelf staand iets. Het is niet iets wat onafhankelijk is van de voorafgaande openbaring van Gods Wet. Het is niet een aankondiging dat God Zijn gerechtigheid heeft verzacht of de maatstaf van Zijn heiligheid heeft verlaagd. Verre van dat, wanneer het Evangelie Schriftuurlijk wordt uitgelegd, levert het de duidelijkste demonstratie en het kritieke punt op van de onverbiddelijkheid van Gods gerechtigheid en van Zijn oneindige afschuw van de zonde. Maar voor het Schriftuurlijk uitleggen van het Evangelie zijn onvolwassen jongemannen en zakenlieden, die hun vrije tijd wijden aan ‘evangelisatiewerk’, totaal ongeschikt. Helaas laat de trots van het vlees toe, dat zoveel onbekwamen daarop afkomen, waar veel wijzere mensen bang zijn om hun voetstappen te zetten. Het is deze sterke stijging van nieuwelingen, welke grotendeels verantwoordelijk is voor de rampzalige situatie, waar we nu mee te maken hebben; het feit, dat ‘kerken’ en ‘gemeenten’ voornamelijk gevuld worden met hun ‘bekeerlingen’, verklaart waarom zij zo ongeestelijk en wereldsgezind zijn.
Nee, mijn lezer, het Evangelie is er zeer, zeer ver bij vandaan de hand te lichten met de zonde. Het Evangelie laat ons zien hoe meedogenloos God zonde aanpakt. Het openbaart ons het vreselijke zwaard van Zijn gerechtigheid, dat Zijn geliefde Zoon treft, opdat er verzoening gedaan zou kunnen worden voor de overtredingen van Zijn volk. Het Evangelie is er ver bij vandaan de wet aan de kant te zetten; het toont de Heiland, die de vloek ervan ondergaat. Golgotha voorzag in de ernstigste en meest ontzagwekkende demonstratie van Gods haat voor de zonde, die tijd of eeuwigheid ooit zal leveren. Stelt u zich voor dat het Evangelie wordt geroemd of God wordt verheerlijkt door naar wereldlingen toe te gaan en hen te vertellen dat zij “op dit ogenblik gered kunnen worden door eenvoudig Christus aan te nemen als hun persoonlijke Redder” , terwijl zij vastzitten aan hun afgoden en hun hart nog steeds de zonde erg liefheeft? Als ik dat doe, vertel ik hen een leugen, verdraai ik het Evangelie, beledig ik Christus en verander ik de genade van God in wellust.
Ongetwijfeld staan sommige lezers op het punt om bezwaar te maken tegen onze bovenstaande ‘harde’ en ‘sarcastische’ uiteenzettingen door te vragen: “Toen de vraag werd gesteld: ‘Wat moet ik doen om behouden te worden’, heeft toen niet een geïnspireerde apostel nadrukkelijk gezegd: ‘Geloof in de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden?’ Kunnen wij dan dwalen, als wij zondaren vandaag hetzelfde vertellen? Hebben wij niet de Goddelijke volmacht om dat te doen?” Het is waar, die woorden worden gevonden in de Heilige Schrift en omdat zij daar staan, concluderen vele oppervlakkige en onervaren mensen, dat zij gerechtvaardigd zijn deze woorden te herhalen voor jan en alleman. Maar laat erop gewezen worden dat Handelingen 16:31 niet was gericht aan een gemengde menigte, maar aan een speciaal individu, wat meteen aanduidt, dat het niet een boodschap is om lukraak rond te bazuinen, maar eerder een speciaal woord voor diegenen, wier karakter overeenstemt met degene, tot wie zij het eerst werd gesproken.
Bijbelteksten moeten niet uit hun verband worden gerukt, maar overwogen, verklaard en toegepast worden in overeenstemming met hun context; en dat vraagt om biddende overweging, zorgvuldige meditatie en langdurige studie; het is het falen op dit punt, wat deze goedkope en waardeloze ‘boodschappen’ van deze jachtige tijd verklaart. Kijk naar de context van Handelingen 16:31, en wat vinden we? Wat was er aan de hand en tegen wie zeiden de apostel en zijn metgezellen: “Geloof in de Here Jezus Christus?” Er wordt daar een zevenvoudig antwoord geleverd, dat een treffende en volledige karakterschets oplevert van degenen, aan wie we gemachtigd zijn dit echt evangelische woord te geven. Laat de lezer, terwijl we kort deze zeven details noemen, hen zorgvuldig overdenken.
- De man tot wie deze woorden werden gesproken, was juist getuige geweest
van de macht van God, welke wonderen tot stand brengt. “Doch plotseling kwam er
een zware aardbeving, zodat de grondvesten der gevangenis schudden; en terstond gingen alle deuren open en de boeien van allen raakten los. (Handelingen 16:26) - Als gevolg hiervan werd de man hevig ontsteld, zozeer, dat hij wanhoopte aan
zichzelf: “Hij trok zijn zwaard en was op het punt zelfmoord te plegen, in de waan, dat de
gevangenen ontsnapt waren” (v. 27). - Hij ervaarde de behoefte aan verlichting: “En hij liet licht brengen” (v. 29).
- Zijn zelfingenomenheid was compleet vernietigd, want hij “kwam bevende” (v. 29).
- Hij nam zijn juiste plaats in (voor God) – in het stof, want hij “wierp zich voor Paulus en Silas neer” (v. 29).
- Hij toonde respect en achting voor Gods dienstknechten, want hij “leidde hen naar buiten” (v. 30).
- Toen vroeg hij, diep bezorgd om zijn ziel: “Wat moet ik doen om gered te worden?”
Hier is iets duidelijk omschreven als leidraad voor ons – als we bereid zijn geleid te worden. Het was geen wispelturige, onverschillige, ongeïnteresseerde persoon, die werd aangespoord ‘eenvoudig’ te geloven, maar in plaats daarvan iemand die er een duidelijk bewijs van gaf, dat een machtig werk van God reeds in hem bewerkt was. Hij was een wakker geschrokken ziel (v. 27). In zijn geval bestond er niet de noodzaak om zijn verloren toestand bij hem te benadrukken, want hij ervaarde die klaarblijkelijk; ook hoefden de apostelen bij hem niet aan te dringen op de plicht tot berouw, want zijn hele gedrag gaf blijk van zijn diepe berouw. Maar om de woorden die tot hem werden gesproken toe te passen op diegenen die totaal blind zijn voor hun verderfelijke toestand en volkomen dood ten opzichte van God, zou dwazer zijn dan het plaatsen van een fles reukzout voor de neus van iemand, die net bewusteloos uit het water was getrokken. Laat de criticaster van dit artikel zorgvuldig het boek Handelingen doorlezen en zien of hij een enkel voorbeeld kan vinden waarin de apostelen een gemengd gehoor of een gezelschap afgodische heidenen toespreken en hen ‘eenvoudig’ vertellen in Christus te geloven.
Net zoals de wereld niet klaar was voor het Nieuwe Testament voordat zij het Oude Testament ontving, net zoals de Joden niet waren voorbereid op de bediening van Christus totdat Johannes de Doper voor Hem uit was gegaan met zijn eisende oproep tot berouw, zo zijn de ongeredden vandaag niet in de goede toestand voor het evangelie totdat de Wet wordt toegepast aan hun hart, want ‘wet doet zonde kennen’(Romeinen 3:20). Het is tijdverspilling om zaad te zaaien op grond die nooit geploegd of omgespit is. Het plaatsvervangende offer van Christus aanbieden aan diegenen, wier overheersende hartstocht het is zich te buiten te gaan aan de zonde, is het heilige aan de honden geven. Wat de onbekeerden nodig hebben te horen, gaat over het karakter van Hem, met Wie zij hebben te maken, Zijn aanspraken op hen, Zijn rechtvaardige eisen en de oneindig grote gruweldaad om Hem te negeren en hun eigen weg te gaan.
De aard van Christus’ redding wordt door de hedendaagse ‘evangelist’ op rampzalige wijze in een verkeerd daglicht gesteld. Hij kondigt een Redder aan, Die redt uit de hel, veeleer dan een Redder uit de zonde. En het is dat feit, waarom zovelen op dodelijke wijze worden misleid, want er zijn menigten, die wensen te ontsnappen aan de Poel des vuurs en die geen verlangen hebben verlost te worden van hun vleselijke lusten en wereldsgezindheid. Het allereerste wat van Hem gezegd wordt in het Nieuwe Testament is: “Gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, Die Zijn volk zal redden (niet “van de toekomende toorn”, maar) van hun zonden” (Mattheüs 1:21). Christus is een Redder voor diegenen, die zich iets realiseren van de buitengewone zondigheid van de zonde, die de vreselijke last ervan ervaren op hun geweten, die zichzelf erom verafschuwen, die verlangen bevrijd te worden van de vreselijke heerschappij ervan, en voor niemand anders is Hij een Redder. Als Hij diegenen “uit de hel redde”, die nog steeds erg veel van de zonde hielden, zou Hij een dienaar van de zonde zijn door hun goddeloosheid door de vingers te zien, en hun partij te kiezen tegen God. Wat een onuitsprekelijk afschuwelijk en godslasterlijk iets om daarvan de Heilige te beschuldigen!
Mocht de lezer roepen: “Ik was mij niet bewust van de gruwelijkheid van de zonde en ook niet terneer gebogen onder een gevoel van mijn schuld, toen Christus mij redde.” Dan antwoorden wij zonder aarzelen: “Òf u bent überhaupt nooit gered, òf u werd niet zo vroeg gered als u veronderstelde.” Het is waar, naar gelang de Christen in genade groeit, heeft hij een duidelijker besef van wat zonde is, – opstand tegen God; hij koestert er een diepere haat tegen en heeft er meer verdriet om; maar te denken dat door Christus iemand gered kan worden, wiens geweten nooit getroffen is door de Geest en wiens hart nooit berouwvol gemaakt is voor God, betekent zich iets inbeelden, wat op geen enkele wijze in deze werkelijkheid bestaat.
“Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn” (Mattheüs 9:12):
De enigen, die werkelijk de hulp zoeken van de grote Geneesheer zijn zij, die de zonde heel erg beu zijn – die ernaar verlangen verlost te worden van haar Godonterende werken en haar verontreinigingen, die de ziel bezoedelen.
Aangezien dan de redding van Christus een redding uit zonde is – een redding uit de liefde tot de zonde, uit haar heerschappij, uit haar schuld en straf, dan volgt hier noodzakelijkerwijs uit, dat de eerste grote taak en het voornaamste werk van de evangelist is, te prediken over ZONDE: te definiëren wat zonde (in tegenstelling tot misdaad) werkelijk is, te laten zien waaruit haar zeer grote gruweldaad bestaat, haar veelsoortige werkingen in het hart op te sporen, en duidelijk kenbaar te maken dat niets minder dan eeuwige straf haar loon is. Ach, en prediken over zonde – niet louter een paar banaliteiten over haar uitspreken, maar preek na preek wijden aan het uitleggen wat zonde is in de ogen van God – zal hem niet populair maken noch menigten trekken, nietwaar? Nee, dat zal niet gebeuren en omdat zij dit weten, zullen diegenen die de eer van mensen meer liefhebben dan de goedkeuring van God, en die hun salaris meer waarderen dan onsterfelijke zielen, hun zeilen naar de wind zetten. “Maar zo’n prediking zal mensen wegjagen!” Wij antwoorden: “Het is beter mensen weg te jagen door getrouwe prediking dan de Heilige Geest weg te jagen door overspelig toe te geven aan het vlees.”
De voorwaarden van de redding door Christus worden onjuist uiteengezet door de hedendaagse evangelist. Op zeer zeldzame uitzonderingen na vertelt hij zijn toehoorders dat redding door genade is en wordt ontvangen als een vrije gave, dat Christus alles heeft gedaan voor de zondaar en dat er voor hem niets overblijft dan te geloven – te vertrouwen op de oneindige verdiensten van Zijn bloed. Deze opvatting heerst nu zo wijd en zijd in ‘orthodoxe’ kringen, zo herhaaldelijk is men erop blijven hameren. Zij heeft zo diep wortel geschoten in hun denken, dat als iemand nu deze opvatting aanvecht en aan de kaak stelt, als zijnde zo ontoereikend en eenzijdig dat zij misleidend en onjuist is, hij dan onmiddellijk het stigma ‘ketter’ verwerft en ervan wordt beschuldigd het volbrachte werk van Christus te onteren door de inprenting van redding door werken. Toch is de schrijver desondanks geheel bereid dat risico te lopen.
Redding is door genade, door genade alleen, want een gevallen schepsel kan onmogelijk iets doen om Gods goedkeuring te verdienen of Zijn gunst te verwerven. Niettemin, de Goddelijke genade wordt niet gegeven ten koste van heiligheid, want zij sluit nooit compromissen met de zonde. Het is ook waar dat de redding een vrije gave is, maar een lege hand moet die ontvangen, en niet een hand die nog steeds stevig de wereld vastgrijpt! Maar het is niet waar, dat “Christus alles voor de zondaar heeft gedaan.” In de gelijkenis van de verloren zoon staat: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug(…) En de zoon zei tot hem: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet waard uw zoon te heten.’” (Voorgaande 2 zinnen vertaald vanuit de bijbel. Vert.) Dit terugkeren en belijden van zonden zijn geen daden die Christus voor de zondaar doet, maar die de zondaar zelf moet uitvoeren. Het is waar, hij zal niet worden gered vanwege het uitvoeren ervan; toch is het even waar, dat hij niet gered kan worden zonder deze daden uit te voeren – evenmin als de verloren zoon de kus en de ring van de Vader kon ontvangen, zolang hij nog op de schuldige afstand van Hem bleef !
Voor de redding is iets meer vereist dan ‘geloven’. Een hart dat gepantserd is in opstand tegen God, kan niet zodanig geloven dat het gered wordt: het moet eerst worden verbroken. Er staat geschreven: “Als gij niet tot berouw komt, zult gij allen evenzo omkomen” (Lucas 13:3 KJV). Berouw is net zo essentieel als geloof, ja, het laatste kan er niet zijn zonder het eerste: “. . . hebt gij later geen berouw gekregen, opdat gij zoudt geloven”(Mattheüs 21:32 KJV). De volgorde wordt duidelijk genoeg voorgeschreven door Christus: “Komt tot berouw en gelooft het evangelie”(Marcus 1 : 15 KJV). Berouw is bedroefd zijn om de zonde. Berouw is een hartgrondige afwijzing van de zonde. Berouw is een hartelijke beslissing om de zonde op te geven. En daar waar echt berouw is, daar is de genade vrij om te handelen, want de eisen van heiligheid worden in stand gehouden, wanneer de zonde wordt opgegeven. Dus is het de plicht van de evangelist om te roepen: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de HERE (Die hij verliet in Adam), dan zal Hij Zich over hem ontfermen” (Jesaja 55 : 7). Zijn taak is het om zijn hoorders op te roepen de wapens van hun oorlog tegen God neer te leggen en dan te smeken om genade door Christus.
De wijze van redding wordt onjuist gedefinieerd. In de meeste gevallen verzekert de moderne ‘evangelist’ zijn gemeente, dat alles, wat een zondaar hoeft te doen om te ontsnappen aan de hel en zich te verzekeren van de hemel is “Christus aan te nemen als zijn persoonlijke Redder.” Maar zulk onderwijs is volslagen misleidend. Niemand kan Christus aannemen als zijn Redder, terwijl hij Hem verwerpt als Here. Weliswaar voegt de prediker eraan toe, dat degene, die Christus aanneemt, zich ook moet overgeven aan Hem als Here, maar hij bederft dat meteen door te verzekeren, dat hoewel de bekeerde nalaat dat te doen, de hemel desondanks voor hem zeker is. Dat is één van de leugens van de duivel. Slechts diegenen, die geestelijk blind zijn, zouden verklaren, dat Christus sommigen zal redden, die Zijn gezag verachten en Zijn juk weigeren: wel, mijn lezer, dat zou geen genade zijn, maar een schande – Christus ervan beschuldigen een bonus op wetteloosheid te geven.
Het is in Zijn ambt als Here, dat Christus de eer van God verdedigt, Zijn regering bevordert, Zijn wet ten uitvoer brengt; als de lezer die gedeelten leest, waar de twee titels voorkomen – Lucas 1:46, 47[1], Handelingen 5:31[1] (Vorst en Redder), 2 Petrus 1:11[1], 2:20[1], 3:18[1] – dan zal hij merken dat er altijd staat “Here en Redder”, en niet “Redder en Here”. Vandaar dat zij, die niet hebben gebogen voor de scepter van Christus en Hem niet hebben geplaatst op de troon van hun hart en leven, en zich toch inbeelden dat zij op Hem vertrouwen als hun Redder, bedrogen worden, en tenzij God hen uit de droom helpt, zullen zij neerdalen naar het eeuwige vuur met een leugen in hun rechterhand (Jesaja 44:20). Christus is “voor allen, die Hem gehoorzamen, een Bron van eeuwig heil geworden” (Hebreeën 5:9), maar de houding van degenen, die zich niet onderwerpen aan Zijn heerschappij, is: “Wij willen niet dat deze Man over ons regeert”(Lucas 19:14 KJV). Stop dan, mijn lezer, en zie eerlijk de vraag onder ogen: Bent u onderworpen aan Zijn wil, spant u zich in om oprecht Zijn geboden te bewaren?
Helaas, helaas, Gods ‘weg tot redding’ is vandaag bijna helemaal onbekend, de aard van Christus’ redding wordt bijna algemeen verkeerd begrepen en de voorwaarden voor Zijn redding worden overal onjuist weergegeven. Het ‘Evangelie’ dat nu wordt verkondigd, is in negen van de tien gevallen slechts een verdraaiing van de Waarheid en tienduizenden die ervan verzekerd zijn op weg naar de hemel te zijn, haasten zich nu naar de hel, zo snel als de tijd hen mee kan voeren. De dingen in het Christendom zijn er veel, veel erger aan toe dan zelfs de ‘pessimist’ en de ‘paniekzaaier’ veronderstellen. We zijn geen profeet, ook zullen we ons niet overgeven aan speculaties over wat de Bijbelse profetie voorspelt – wijzere mensen dan de schrijver hebben zich vaak belachelijk gemaakt door dat te doen. We zijn zo eerlijk om te zeggen dat we niet weten wat God gaat doen. Honderd vijftig jaar geleden was de godsdienstige toestand veel erger, zelfs in Engeland. Maar hier zijn we enorm bang voor: tenzij het God behaagt een grote opwekking te geven, zal het niet lang duren voordat “duisternis de aarde zal bedekken en donkerheid de volkeren” (Jesaja 60:2), want de ‘Evangelische’ leer vormt, naar ons oordeel, de ernstigste van alle ‘tekenen der tijden’.
Wat moet het volk van God doen met het oog op de bestaande situatie? Efeze 5:11 geeft het Goddelijke antwoord: “Hebt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer” en alles, wat het tegenovergestelde is van het licht van het Woord is “duisternis”. Het is de dure plicht van ieder Christen niets te maken te hebben met het ‘evangelische’ gedrocht van deze tijd: om alle morele en financiële ondersteuning ervan achterwege te laten, om geen van hun vergaderingen bij te wonen, om geen van hun traktaten te verspreiden. Die predikers, die zondaren vertellen, dat zij gered kunnen worden zonder hun afgoden op te geven, zonder berouw te hebben, zonder zich over te geven aan de heerschappij van Christus, zijn even verkeerd en gevaarlijk als anderen die volhouden dat de redding uit werken is en dat de hemel verdiend moet worden door onze eigen inspanningen.
[1] Lucas 1:46,47: En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Redder.
[1] Handelingen 5:31: Hem heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst (KJV) en Redder om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken.
[1] 2 Petrus 1:11: Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Redder, Jezus Christus.
[1] 2 Petrus 2:20: Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Redder Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste.
[1] 2 Petrus 3:18: .. maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Redder Jezus Christus.