Selecteer een pagina

Schandvlekken bij onze liefdemaaltijden              >>PDF<<

Een toespraak gehouden op zondagmorgen 23 februari 1868 door C.H. Spurgeon.

“Dezen zijn de schandvlekken bij uw liefdemaaltijden; wanneer zij met u feesten, voeden zij zichzelf zonder vrees.” Judas 12. (KJV)

Wanneer de gemeente van God haar grenzen snel uitbreidt, is het van het allergrootste belang dat de groei echt en blijvend is. Als de muren van Sion snel worden gebouwd, moeten de bouwmeesters vol zorg de uitvoering in de gaten houden, opdat de stenen niet met slecht gemengde metselspecie worden samengevoegd en het hele bouwwerk daarom weldra tegen de vlakte zou gaan. We verlangen niet in één nacht te groeien als een pompoen, opdat we ook niet in één nacht zouden omkomen. Onze Here Jezus, Die de grote Herder der schapen is, stuurt Zijn gemeenten soms, wanneer zij erg voorspoedig zijn, verdrietige vermaningen wat betreft menselijke tekortkomingen, waardoor Hij hen waarschuwt “op hun hoede te zijn, dat zij niet misleid worden, maar erop toe te zien dat zij betrouwbaar werk leveren en degelijk bouwen met goud, zilver en kostbare stenen en niet met hout, hooi en stro”. Het is een erg treurige tijd voor de gemeente van God, wanneer alles in slaap is, maar er zijn zelfs gevaren verbonden aan het bezig zijn. Wanneer een mens intens opgewonden is door een vurige ijver voor Christus, dan is het mogelijk dat veel in hem onecht is, louter een zwam die groeit, door de warmte geforceerd; daarom is het enorm noodzakelijk, zoals Judas zegt, aan de heiligen te schrijven en tot de gelovigen te spreken over deze zaak, opdat zij gezond, waarachtig, echt, oprecht en goedgekeurd zijn in de ogen van God. Judas vertelt ons in de tekst, en inderdaad in zijn gehele brief, dat velen die een verheven belijdenis afleggen, niet zijn wat ze belijden te zijn en dat in de gemeente van God in haar beste toestand, velen wolken zijn zonder regen, bomen zonder vruchten en dwaalsterren, bewaard voor de eeuwige duisternis.

I. Om meteen tot de tekst te komen: we moeten aan de hand hiervan opmerken, dat WIJ MOETEN VERWACHTEN GODDELOZE MENSEN TE VINDEN IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE. Zij behoren daar niet te zijn: de gemeente heeft de opdracht zich zoveel mogelijk in te spannen om hen erbuiten te houden en wanneer ze erbinnen zijn en ontdekt worden, dan behoort zij niet traag te zijn om hen eruit te gooien. Zij moet de goddeloze leden wegdoen en zich inspannen om haar reinheid te bewaren, maar ondanks dat alles zal er aan deze kant van het graf nooit een volmaakte gemeente zijn. Zij die in het Kanaän hierboven zijn, zijn zonder gebrek, maar er zal altijd, terwijl wij in deze woestijn zijn, een gemengde menigte zich mengen onder de stammen van Israël. Ten eerste kunnen we dit verwachten, omdat het altijd zo geweest is. Als zelfs in het paradijs van God, temidden van volmaakte wezens, de zonde binnendrong, hoeveel te meer dan in onze onvolmaakte samenkomsten, waar het hart van een ieder van nature onbetrouwbaar is! Het eerste menselijke gezin had een Kaïn in zich, die op de dag van het plechtige offer tot Gods altaar kwam, hoewel hij van de boze was en zijn broer doodsloeg. Toen na een ernstig oordeel de aarde was gereinigd en een kleine gemeente van slechts acht leden was verzameld in de ark, was er onder hen één, van wie de aartsvader zei: “Vervloekt zij Kanaän, een slaaf van slaven zal hij zijn.” Cham was in de ark een goddeloze verworpene, hoewel hij omgeven werd door heiligen. Toen het de Here behaagd had om, naar de uitverkiezing der genade, Abraham uit de mensheid te halen en om zowel hem als zijn gezin apart te zetten, lezen we over Ismaël die Izaäk bespotte. In het gezin van Izaäk horen we van de oneerbiedige Ezau. Hoe weinig in getal de uitverkorenen ook mogen zijn, het is zeker dat er sommigen met hen zijn verbonden die bij hen zijn, maar niet van hen zijn. Het volk dat zo’n verheven zinnebeeld van de gemeente van Christus was, ik bedoel Israël in de woestijn, werd op dezelfde wijze verontreinigd. Het maakte niet uit hoe streng zijn regels waren en hoe vurig zijn leider was, toch morden de opstandigen; de gemengde menigte werd met gulzig begeren vervuld, en Korach, Dathan en Abiram waren een wortel van bitterheid. Ik hoef u niet mee te nemen door de hele geschiedenis van het volk van de Here tot de komst van Christus, maar waar u ook maar uw vinger op legt, daar zult u zeker het onkruid ontdekken, dat zich mengt met de tarwe, en het zaad van de slang, dat zich nestelt in de boezem van het uitverkoren huisgezin. Wat betreft de dagen sinds de komst van onze Meester valt dit feit pijnlijk op. Onze Here had slechts twaalf discipelen die in Zijn nabijheid waren en toch zei Hij: “Ik heb u twaalven uitgekozen en één van u is een duivel.” De naam van Judas zal de eeuwigheid ingaan met het stempel van de vloek: “Het zou beter voor die mens zijn geweest, dat hij nooit geboren was.” Vervolgens, toen Jezus was opgevaren en de Geest van God gegeven was, toen de gemeente alle dingen gemeenschappelijk had en zij in haar eerste liefde was, lezen we toch nog van Ananias en Saffira, die op huichelachtige wijze pretendeerden hun vermogen te hebben gegeven, waarbij zij veel daarvan hadden achtergehouden, en over hen sprak de strenge stem van Petrus het vonnis van een onmiddellijke dood uit. Zo vroeg werden de leugenaar en de huichelaar gevonden binnen de poorten van Sion. De oorspronkelijke reinheid kon de onwaardigen niet volkomen buitensluiten. Kijk nogmaals naar de gemeente in Samaria. De prediking van Filippus had de stad in beroering gebracht en een huichelaar wat betreft de toverkunst, die het volk had misleid, beleed zelf een gelovige te worden. Hij kwam tot geloof, zo wordt er gezegd, en werd gedoopt, maar zijn hart was niet recht in de ogen van God: zijn geloof was niet het geloof van Gods uitverkorenen. Hoe ernstig waren de woorden van Petrus tot hem: “Gij hebt part noch deel aan deze zaak . . .  Want ik zie dat gij gekomen zijt tot een gal van bitterheid en een warnet van ongerechtigheid!” De verfoeilijke naam van Simon Magus is een volgend bewijs dat de gemeente van Christus in haar meest ijverige toestand niet kan verwachten vrij te blijven van de slechtste mensen. Onze eigen waarneming en de geschiedenis van welke afdeling van de gemeente des Heren ook, zullen bijdragen om hetzelfde te laten zien. Er wordt gezegd, dat keizer Frederik III een keer een hoveling hoorde verklaren dat hij onmiddellijk naar een woonplaats zou willen gaan, waar hij geen huichelaars zou vinden. Toen zei Zijne Majesteit: “U moet wel naar de andere kant van de bevroren oceaan gaan, waar geen mensen zijn; en als u die plaats bereikte, zou daar één huichelaar kunnen zijn.” Het zou moeilijk zijn een vereniging van personen te vinden, waarin geen onwaardige individuen zijn, en temidden van die groepen, die zeer selectief zijn, kunt u herhaaldelijk de slechtste mensen ontdekken.  Verder zou verwacht kunnen worden dat dit zo is, vanwege de vele lokmiddelen, die er bestaan om gewetenloze mensen te verzoeken om de naam Christen aan te nemen. Er bestonden weinig lokmiddelen, garandeer ik u, toen de brandstapel, de bijl of de dood in het amfitheater de enige beloning was voor het volgen van Jezus, maar vandaag de dag zijn er veel lokmiddelen – wanneer Christen zijn betekent gerespecteerd worden, wanneer de Christelijke belijdenis u introduceert in een goed gezelschap, u vertrouwen en krediet in uw zaken garandeert en u klandizie bezorgt voor uw winkel; wanneer, alles tezamen genomen, de godsdienst een erg comfortabele en achtenswaardige zaak is, dan is het geen wonder, dat boeven het aannemen. De vervolging is niet opgehouden – er zijn Christenen, die er veel door moeten lijden, maar aan de andere kant halen velen winst uit hun belijdenis en sommige listige schurken hebben bewezen, dat zij geen betere truc hadden kunnen gebruiken om in het leven te slagen dan het gewaad van vroomheid aan te nemen. Verbaast het u daarom, als er mensen gevonden worden die binnendringen op heilige grond en alle consequenties van de toekomstige straf trotseren? Kijk daarginds naar die adelaar, hoe hij omhoog gaat. Trekt hij zich iets aan van dat hemelse blauw, of stijgt hij op om contact te hebben met de sterren van de hemel? In geen enkel opzicht, zulke luchtige overdenkingen hebben geen gewicht bij die roofzuchtige vogel en toch zult u zich niet verbazen dat hij omhoog zweeft, wanneer u eraan denkt dat hij op die manier een breder gezichtsveld krijgt en dus beter in staat is om te zorgen voor zijn nest. Hij stijgt omhoog naar de hemel, maar de hele tijd door blijft zijn oog gericht op het vinden van prooi. Er is geen hemelse impuls voor nodig, zijn liefde voor bloed is voldoende om hem omhoog te doen stijgen. Hij zweeft alleen maar om met een felle duik naar beneden te flitsen op het voorwerp van zijn begeerten. Verbaas u niet dat mensen met het hart van duivelen toch omhoog stijgen als engelen: er is een reden, waardoor alles verklaard wordt. Die wilde ezel zou niet balken als er geen voer was. De mensen zouden minder gauw hun gehuicheld geloof belijden, als er geen winst te behalen was. De roeier in de boot zit met zijn rug naar de kust, maar de hele tijd door is hij bezig daar naartoe te roeien: velen trekken aan de roeispanen in de richting van de wereld, die ze zeggen te hebben opgegeven. Hoe velen zijn er als dat beroemde schilderij uit vroegere tijden, waarop de kunstenaar iets afbeeldde, wat vanuit de verte een heilige monnik leek te zijn, die met een boek voor zich, zijn handen gekruist hield in devotie; hij zag er inderdaad uit als een heilige, maar wanneer u dichtbij die eerbiedwaardige misleider kwam, ontdekte u dat zijn handen, hoewel zij gevouwen waren, een citroen bevatten en in plaats van een boek was er een punchkom, waarin hij het sap uitkneep. Menige herberg heeft een engel op het uithangbord en een duivel als herbergier. Mooi van buiten is vaak bedorven van binnen. Iets lijken te zijn beantwoordt zo goed aan de bedoeling van mensen, dat het weinig verbazing wekt, wanneer het wemelt van de huichelaars zoals de vliegen in de plaag van Egypte. Bovendien broeders, we hadden erop kunnen rekenen dat onaangename mensen zich zouden vermengen met het volk van God, aangezien het duidelijk is voor ieder nadenkend mens, dat dit één van de meest geraffineerde bedoelingen van satan moet zijn. Op welke wijze kan satan zo ernstig de gemeente van God beschadigen als door het naar binnen duwen van onwaardige mensen? Terwijl de mensen sliepen, kwam de vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, opdat het onkruid de voeding bij de tarwe vandaan zou halen en zou helpen het te verstikken en zou voorkomen dat het een rijke oogst gaf. De Grieken buiten de muren van Troje waren niet in staat om de stad te bestormen, maar na een lange oorlog slaagden zij erin door de krijgslist van het houten paard te gebruiken. Nadat er een paar Grieken in het holle monster waren gestopt, deden ze alsof ze vluchtten en lieten door de verdwaasde Trojanen het paard de poorten van Troje binnen slepen. In het holst van de nacht kwamen deze verraderlijke Grieken eruit en openden de poorten voor hun vrienden die buiten waren. Satan weet heel goed dat één duivel in de gemeente veel meer kan doen dan 1000 duivels buiten haar grenzen. Hij begrijpt dat al de godslasteraars, atheïsten en vrijdenkers enzovoort, die ooit de bolwerken van de gemeente van God aanvielen, nog voor geen tiende deel zoveel kwaad bij haar konden aanrichten als diegenen, die pretenderen volgelingen van het bloedende Lam te zijn en in het verborgene de Here opnieuw kruisigen en Hem openlijk te schande zetten. Als er iemand van dit soort hier aanwezig is, en ik vrees dat er sommigen zijn, dan smeek ik u naar uzelf te kijken: u bent kattenklauwen, gebruikt door de boze, kwaadaardig gereedschap van de gevallen geest; schaam u om zo ontaard te zijn. Hoe droevig is het om een ellendige gluiper van de vorst der duisternis te zijn! Zeker, het is beter, als het u om eer gaat, dat u vrijuit en openlijk voor satan vecht, de zwarte pluim draagt en het duivelse uniform aan hebt, dan een verachtelijke, lafhartige sluipmoordenaar te zijn, die de gelederen van de gelovigen binnenglipt om hen in het duister neer te steken. Alleen piraten zeilen onder valse vlag en de nok van de ra is de beste plaats voor hen. O, jullie slangen in het gras, jullie serpenten, die zich zo listig naar binnen dringen, hoe zullen jullie ontsnappen aan de verdoemenis van de hel? Die smerige duivel, die jullie nu aan het werk heeft in zijn geheime dienst, lacht in z’n vuistje, aangezien hij de drievoudige banden van vuur verwacht, die u voor eeuwig zullen binden. O, kon u maar tot berouw komen en u afkeren van uw laaghartige en kromme wegen, want anders zal uw einde vreselijk zijn en uw verdoemenis eeuwig. Verder, mijn geliefde broeders, is het een erg droevige gedachte, dat we altijd mogen verwachten goddeloze mensen in de gemeente van God te vinden, want hele aantallen komen daar in het begin door onoplettendheid.  In een aantal opzichten wil ik velen verontschuldigen, dat ze gerekend zijn gaan worden tot Gods volk, hoewel ze onbekeerd zijn: ik verontschuldig hen in een bepaalde mate, want ik geloof dat ze eerlijk waren, toen ze in het begin aan de gemeente werden toegevoegd. Zij waren natuurlijk nooit gered, maar ze dachten dat ze dat waren. Terwijl ze nooit een echt gevoel van zonde hadden gehad, ervaarden ze niettemin wat onrust en zij hielden die onrust voor berouw. Hoewel ze nooit echt in de Here Jezus gingen geloven, hebben ze een mate van vrede ervaren en zijn die verraderlijke kalmte gaan beschouwen als het resultaat van waarachtig geloof. Zij hebben nooit echt een nieuw hart ontvangen; toch is er een mate van verbetering en zij verwarren het uiterlijke met het innerlijke. Ze waren opgewonden door de ernst van Gods volk en onder een aangrijpende preek werden er gevoelens bij hen teweeggebracht, die zij niet eerder hadden ervaren, en aangezien de wens de vader van de gedachte is, concludeerden zij onmiddellijk dat ze waren overgegaan uit de dood in het leven, terwijl ze nog steeds dood bleven in overtredingen en zonden. In het begin zijn er misschien wat angstgevoelens door hun gedachten gegaan, maar aangezien ze gaandeweg deze angstgevoelens vervelend vonden en satan besloten had hun ogen te verblinden en hun geweten dicht te schroeien als met een heet ijzer, stelden zij tenslotte geen verdere onderzoeken meer in, maar gingen onmiddellijk verder naar de vernietiging met de ogen dicht, in het geloof dat ze op weg waren naar de heerlijkheid. Men zegt, dat een zekere toneelspeler de rol van Richard III op zo’n voortreffelijke wijze had gespeeld en zijn hele ziel zo grondig erin had gelegd, dat hij de gedachte absorbeerde dat hij werkelijk koning was; hij werd in zijn leven zo verkwistend en bovendien zo hoogmoedig in zijn gedrag, dat hij zich eerst minachting op de hals haalde en vervolgens tot bedelarij verviel. Ongetwijfeld zijn er velen, die in het begin alleen maar toneelspelers waren, die tenslotte zo zijn vastgegroeid in de eigenwaan, dat de rol die ze alleen maar hebben gespeeld, werkelijkheid is; en zo zijn ze doorgegaan trots rond te stappen met geheel de trots van de Farizeeën, totdat God het masker van hun goddeloze gezicht heeft getrokken en hen heeft opgesteld om het mikpunt te zijn voor de pijlen van eeuwige minachting. O, laten we op onze hoede zijn, opdat dat niet ons lot wordt en wij niet uiteindelijk, in het begin nog onbewust, ellendige slachtoffers en misleiders van anderen worden.
We mogen uiteraard verwachten huichelaars, formalisten en onbekeerde personen in de gemeente van God te vinden, omdat de menselijke natuur slecht genoeg is voor van alles en nog wat. Als er een zonde bestaat, die walgelijker is dan al de andere, dan zullen mensen om die reden er naar toe snellen. Niets kan kwaadaardiger zijn dan huichelarij, niets laaghartiger dan een rol aan te nemen, die strikt genomen niet uw eigendom is, niets afschuwelijker dan verzaking van plechtig beloofde eden en beloften; maar juist om die reden zou iemand, die weet dat het hart van de mens arglistig is boven alles, ja verderfelijk, kunnen verwachten mensen te vinden, die zich verlustigen in zoiets slechts. Er is geen water zo diep, of er zal vis in zwemmen; er is geen vijver zo smerig of er zullen kikkers in leven; er is geen modder zo vuil of varkens zullen zich erin wentelen en er is geen zonde zo weerzinwekkend, of de mens zal die bedrijven. Mensen zullen zelfs wegen en middelen zoeken om zich meer en meer te bekwamen in de meest verachtelijke verdorvenheid, waarbij een ieder wedijvert met zijn metgezel. De wereld raakt enorm bedreven in leugen en heeft geleerd op de meest behendige manieren te bedriegen; zolang als de vurige aanhangers van de kunst der huichelarij zo talrijk zijn, is er geen hoop dat deze bedrijfstak uitsterft. Ik verwacht grote overtreders te zien, want er wordt mij verteld door geïnspireerde auteurs, dat slechte mensen en bedriegers van kwaad tot erger zullen gaan. Als er in deze laatste eeuwen monsters van ongerechtigheid zullen opstaan, die Nero en Caligula in schande overtreffen, dan moeten we ons niet verbazen, want de lange praktijk van de zonde maakt mensen tot experts daarin. De aarde is rijp aan het worden en de karakters van de mensen gaan ten onder aan de hoogste mate van ontaarding. Dit is de eeuw van de schurkerij, het uitverkoren tijdperk van misleidingen, leugens en huichelarijen; we moeten verwachten steeds meer te zien te krijgen van dat overkoken van de poel van ongerechtigheid die in de menselijke natuur ligt. Wees niet verrast, als in deze laatste dagen hele troepen wolven in schaapskleren te zien zullen zijn, bedriegers en lasteraars van de gemeente, want zo zijn wij gewaarschuwd door de stem van God.

II. In het tweede plaats: GODDELOZE MENSEN RICHTEN ERNSTIGE SCHADE AAN IN DE GEMEENTE VAN GOD. Er wordt ons in de tekst verteld, dat zij schandvlekken zijn bij onze agapè’s, of liefdemaaltijden. Het is een ernstige gedachte, dat zij de gemeente voor Gods aangezicht verontreinigen. Zij zijn schandvlekken op haar gelaat, zij ontsieren haar schoonheid in de ogen van haar hemelse Vriend. Wanneer de Here Zijn gemeente aanziet in Christus, dan is zij natuurlijk altijd vlekkeloos, maar wanneer Hij haar aanziet in haarzelf, dan dagen die verontreinigingen, die door de goddelozen op haar komen, Hem uit en Hij wordt ertoe gebracht haar tuchtigingen te sturen en een tijdlang de bekerende kracht van Zijn Geest en de troostende kracht van Zijn belofte terug te houden. Geliefde vrienden, wij kunnen er weinig over zeggen hoeveel kwaad er over een gemeenschap gebracht kan worden door goddeloze mensen in haar midden en we weten nog niet half hoeveel goeds er terug gehouden kan worden van het algehele lichaam van de gemeente van God door die goddeloze belijders, die in onreinheid leven en toch net doen alsof zij omgang met God hebben. Zij zijn schandvlekken op het offer van de gemeente. Volgens de joodse wet kon er geen dier aan God worden geofferd, dat een gebrek had. Wat een vreselijk iets is het wanneer een goddeloos iemand een gemeentelid wordt, en als hij in het openbaar in naam van de gemeente bidt, God een onrein, huichelachtig gebed aanbiedt! Wat een verachtelijk gebed moet dat zijn, wat komt van de lippen van een mens die slaaf is van zedeloosheid en toch in het openbare heiligdom durft op te staan om anderen voor te gaan in gebed! Kan God zo’n schanddaad verdragen? Moet de hele eredienst er niet door bezoedeld worden? Zo’n man aan de tafel des Heren! Hoe ontheiligt hij het geheiligde feest! Zo’n man aan het preken! Er zijn er velen van dat soort geweest! Hoe onteert hij de naam ‘prediker’! Zo’n man, die de avondmaalsbeker rond geeft! Wat een minachting voor het kostbare bloed! Welnu, wanneer ik hieraan denk, verbaas ik me, dat zulke heilige feesten niet de donderslagen van God hebben doen neerkomen op degenen die ermee bezig waren, aangezien die feesten, wat betreft zulke mensen, opzettelijke spotternijen zijn geweest. Het is een ontzettend iets dat zulke weerzinwekkende offers in onze naam op ons altaar worden gelegd; het is waar, we wisten niet van de schuld van de overtreders af; onze zonde was daarom een zonde van onwetendheid: de Here zij ons genadig. Toen Jozua zijn troepen aanvoerde tegen Aï werden ze verslagen, niet vanwege gebrek aan moed, ook niet vanwege gebrek aan verstand, ook niet vanwege gebrek aan gewapende mannen voor de strijd; zij werden op de vlucht gedreven voor hun tegenstanders om geen andere reden dan omdat Achan in het legerkamp was en in zijn tent het prachtige Babylonische gewaad en de gouden staaf had verborgen. Denk niet dat ik streng ben, wanneer ik met verontwaardiging spreek over iemand, die zich heeft afgewend naar verkeerde wegen na een hoge positie te hebben gehad in het midden van Gods volk – ik heb zielsmedelijden met zulke mensen, vanuit het diepst van mijn hart betreur ik hen, maar toch, ter wille van Christus en ter wille van Zijn volk, voel ik mij toch wat betreft hun ongerechtigheid net zoals Jozua, toen hij het vonnis niet spaarde, maar de overtreder veroordeelde tot zijn ondergang. Zelfs hoewel er een bekentenis werd afgelegd, wierp toch iedere loyale Israëliet een steen naar de man, die Israël weerloos had doen staan voor haar vijanden en zei: “Zoals gij ons in het ongeluk hebt gestort, zal de HERE u op deze dag in het ongeluk storten.” De gemeente moet gezuiverd en gereinigd worden, want de wan van onze Here is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer geheel zuiveren. Wie zonde door de vingers ziet, krijgt er deel aan. God wil dat wij het onreine uit ons midden wegdoen, opdat wij niet totaal bezoedeld worden en een gruwel worden in Zijn ogen. O, u, belijders, die niet leeft, zoals u zou moeten leven, u die verborgen zonden bedrijft, u leden van de gemeente die, onbekend voor ons, zich wentelt in het kwaad, ik doe een dringend beroep op u om op eigen initiatief uit ons midden weg te gaan, voordat de Here Zijn straffen op u afvuurt. Maakt dat u wegkomt, bij ons vandaan, opdat er geen dubbel oordeel over u kome. Wat ons betreft, wanneer uw stand van zaken duidelijk is, durven wij u niet te verontschuldigen; wij haten zelfs het kleed, dat met het vlees bevlekt is en nog veel meer die verachtelijke dromers, die zich in hun begeerten hullen als in een mantel. Als u nog enig gezond verstand over hebt, zult u er zeker de voorkeur aan geven, als u dan toch verloren gaat, om om te komen zonder de dubbele vergelding op te lopen, die bedriegers te wachten staat. Kom tot berouw en geef uw ongerechtigheden op, opdat uw zonden uitgedelgd mogen worden, maar als u dit niet doet, stop er dan tenminste mee om de gemeente van God te onteren door uw valse belijdenis. Verder, de goddelozen in de Christelijke gemeente doen haar in het volgende opzicht schade aan, omdat zij haar verontreinigen in de ogen van de wereld. “Deze zijn de schandvlekken bij uw liefdemaaltijden.” Zij verontreinigen de Christelijke gemeente in het oordeel van de toeschouwers. De wereld is altijd blij een stok te vinden om daarmee de gemeente te slaan. Zij haat zo hartgrondig de belijders van de godsvrucht, dat zij alleen maar een gelegenheid wil hebben om bovenop hen te springen zoals een leeuw op zijn prooi. Zodra één belijder de verkeerde kant opgaat, zeggen de mensen: “Ah! Precies; dat is één haring uit het vat; ze zijn allemaal gelijk.” En toch, als iemand een valse shilling krijgt, concludeert hij niet dat alle shillingen vals zijn. Mensen weten dat het bestaan van huichelaars niet bewijst dat alle Christenen zo zijn. Ze zeggen het vaak, maar ze weten wel beter; u hoeft zich niet te haasten om hen antwoord geven; zij weten dat zij liegen dat het gedrukt staat, wanneer ze verklaren dat alle Christenen bedriegers zijn, want ze moeten weten dat er honderden zijn, die niet zo zijn, wier leven rein en heilig is en op alle mogelijke manieren in overeenstemming met hun belijdenis. Ze weten dat als zij een groep mensen op dezelfde manier behandelden als zij de gemeente behandelen, zij de toets niet zouden kunnen doorstaan. Zijn er geen dieven geweest in het Lagerhuis? Zijn de leden van onze wetgevende macht daarom allemaal schurken? Ongetwijfeld houden sommigen van hen niets aan oprechtheid over, maar zijn daar geen achtenswaardige mensen? Was er ooit ergens in de hele wereld een club te vinden zonder dat er mensen met een slechte reputatie bij waren? Was er ooit een vereniging van mensen die niet veroordeeld zou kunnen worden, als de regel van de dwaas werd gevolgd door de tarwe te veroordelen vanwege het kaf? Wanneer we met al onze macht en kracht onszelf zuiveren van bedriegers, zodra we hen ontdekken, wat kunnen we dan nog meer doen? Als onze regel en handelwijze is, de onheiligen af te zonderen zodra we hen ontmaskeren, wat kan de rechtschapenheid zelf dan nog meer verlangen? Ik vraag aan een ieder, hoezeer hij ook het Christendom moge haten, wat kan de gemeente nog meer doen dan met alle ijver te waken over haar leden en de slechten te excommuniceren wanneer zij ontdekt worden? Het is unfair van de kant van de wereld, dat zij de fouten van een paar valse belijders aanvoert tegen de hele gemeente: het is een brok oneerlijkheid, waarvoor de wereld zich behoort te schamen. Desondanks is het zo. “Ha ha!”, zeggen ze, “zo zouden we het willen hebben! Zo zouden we het willen hebben!” De dochter van de Filistijnen verheugt zich en de onbesnedene jubelt, wanneer Jezus wordt verraden door Zijn vriend en verkocht door Zijn trouweloze discipel. O bedrieglijke belijder, zal de Here Zich hierom niet op u wreken? Is het niets om de naam van Jezus tot het lied van de dronkaard te maken? Is het niets om de vijand zo te laten lasteren? O verharde mens, beef, want dit zal niet ongestraft blijven. Ik moet hieraan toevoegen, dat deze verontreiniging ook op onszelf neerkomt. We kunnen niet omgaan met bedrieglijke en slechte mensen zonder ons ervan bewust te zijn, dat we in contact zijn geweest met pek en dat we daardoor zijn bevuild. Wie zit er naast een melaatse zonder het gevaar van besmetting? Het praten over de zonde van een valse belijder is schadelijk voor de geest. We kunnen ons niet bezig houden met de zonde van een broeder, zelfs niet als het om discipline gaat, zonder dat het in een bepaalde mate slecht is voor ons eigen hart. Ik geloof dat het lezen van krantenberichten over processen tegen criminelen een leerzame school voor de ongerechtigheid is. De duivel zelf had het kunnen bedenken. Wanneer we in details treden over de persoon, die we voor ogen hebben, dan is dat nog erger. Wanneer we lezen of horen over zonde, dan blijft er altijd, of we ons van het effect bewust zijn of niet, een verontreiniging achter op de geest. De gemeente van God, die zich bewust is van de besmetting, welke een zondaar achterlaat in het legerkamp, behoort zich dagelijks te heiligen. Laten we een dagelijks berouw afkondigen voor de onbekende zonde in ons midden. We zijn allen als één lichaam, zodra we ons bij de Christelijke gemeente voegen en in een bepaalde betekenis is de zonde van één, de gemeenschappelijke schuld van het geheel. Zuurdeeg in één kamer is zuurdeeg in het hele huis: de pest in één huis is de pest in de stad. We moeten niet zeggen: “O, ik kan er niks aan doen wat betreft de schuld van die en die.” Hij is één met ons, we moeten allen voor God verootmoedigd worden, wanneer er iets verkeerds is in het geval van één persoon, want hij is één van het gezin. Was hij geen lid van hetzelfde lichaam? Is niet het gehele lichaam betrokken bij de ziekte of de zonde van het geringste lid? Er moet een dagelijkse wandel zijn nabij God, een dagelijks zoeken naar genade, een dagelijkse verootmoediging, een dagelijks komen tot het kostbare bloed van Jezus voor het herstel van de genade, opdat zo de verontreiniging verwijderd mag worden en de schandvlekken bij onze liefdemaaltijden schoongewassen mogen worden.

III. Ik kom, ten derde, bij een erg belangrijk punt. DE GODDELOZEN IN DE GEMEENTE VAN GOD ZIJN DAAR OVER HET ALGEMEEN HEEL ERG OP HUN GEMAK. Ik vertrouw erop, dat dit punt tot grote troost kan zijn voor sommigen, die bang zijn voor de zonde, door hen te laten zien dat ze geen huichelaars zijn. “Die zichzelf voeden zonder vrees”. Deze mensen hadden niet het recht om tot de liefdemaaltijden te komen, zij hadden niets te zoeken in de gemeenschap van Gods volk, maar daar waren ze, zonder de geringste angst. Zij waren niet bang of ze wel of niet gered waren; ze braken zich het hoofd niet om het te onderzoeken – ze namen het als vaststaand aan. Ze zeiden: “O! goed, we zijn net zo goed als andere mensen”, en zo veegden ze onverschillig alle zelfonderzoek van tafel. Zij hadden geen angst wat betreft het heden, ze namen alles als vaststaand aan en daar lieten ze het bij. Als ze werden beschuldigd van zonden, konden ze gaan staan en het ontkennen, terwijl ze zonder de geringste schaamte logen voor het aangezicht van Gods volk. Zij hadden geen angst wat betreft de toekomst, hoewel ze tegen huidige moeilijkheden aanliepen en zich verzekerden van de eeuwige verdoemenis. Ze hadden geen banden, noch in het leven, noch in de dood; ze waren zich niet bewust van angst; ze leken de gelukkigsten onder de mensen, hadden een eeuwige glimlach en leken het toonbeeld van vrede. Ik heb het oprechte kind van God bang gezien, dat hij niet echt wedergeboren zou zijn, bevend en verschrikt, zich bewust van zijn huidige onvolmaaktheden, die hij beklaagde; hij beefde vaak vanwege de toekomstige verzoekingen en was bang, dat hij misschien ten val zou komen; hij was vol vrees voor de dood en verschrikt, omdat hij uiteindelijk misschien een verworpene zou zijn. Toch is deze bange mens de onvervalste munt van Gods Koninkrijk geweest, waarover niemand zich zorgen maakte dan slechts hijzelf, terwijl de valse namaak heeft gezegd: “O ja, ik geloof, ik weet dat ik dat doe, ik weet zeker dat ik gered ben”, terwijl hij in zijn privéleven van kwaad tot erger ging door zich te storten in de modderpoelen van de zonde. Mijn geliefde vrienden, zoek naar volledige zekerheid van het geloof, maar verafschuw toch alles, alles, alles wat op arrogantie lijkt. Als uw leven niet is wat het behoort te zijn, dan smeek ik u, wees niet te zelfverzekerd. “Aan hun vruchten zult gij hen kennen.” Als er sommigen van u in zonde leven, dan kan het mij niet schelen wat voor dogma’s u hebt aangenomen, of op welke ervaring u zich mag beroemen, maar ik ben bang voor u, als u niet bang bent voor uzelf. Ik smeek u: sus uw ziel niet tot vrede, terwijl uw leven goddeloos is, want het zal zijn: “Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is.” U kunt niet volmaakt zijn, dat garandeer ik u en de redding is niet door werken, maar door genade, maar tezelfdertijd: “Dwaalt niet, God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.” Raak ik u diep? Ik ben van plan u te raken: ik wens alleen dat ik nog dieper kon raken, maar mijn angst is, dat diegenen die het best zijn, het ’t meest voelen. Ik weet dat ze dat doen en zij die het ’t meest nodig hebben, zullen zeggen: “Ik ben blij dat de prediker stellig is, maar zijn afkeuringen zijn niet van toepassing op mij.” Denk aan de woorden van Cowper:

Hij die nooit twijfelde aan zijn toestand,
hij kan, hij kan misschien…. te laat zijn.”

Bedachtzaam en Overmoedig vielen in de put. Hij, die te zeker is door een vleselijke zekerheid welke niet gebaseerd is op de belofte en ook niet rust op Christus, zal vroeg of laat zich gedwongen zien zijn bed op te maken in de hel. Ik verbaas me, wanneer ik naar de tekst kijk, dat deze mensen zich zonder angst zouden voeden bij de liefdemaaltijden. Ik veronderstel dat dit kan doelen op de liefdemaaltijden, maar ook op het Avondmaal des Heren. Hoe een goddeloos mens de wijn kan drinken, die het bloed van Christus symboliseert, terwijl hij de hele tijd door Christus kruisigt, kan ik niet begrijpen. Hoe hij het brood kan breken bij de Tafel des Heren, wanneer hij zijn leven doorbrengt met hoeren of geld verdient door oneerlijkheid, kan ik niet vatten. Maar zonde is een onbegrijpelijk iets. O, de diepte van menselijke zonde! Mijn geliefde vrienden, als iemand van u blijk geeft van deze hardheid van hart, bid dan tot God dat u vergeving mag krijgen; maar ik ben bijna bang dat u dat nooit zult doen, want als er een zonde tot de dood is, moet het zeker een zonde zijn als deze, wanneer een mens zonder vrees naar de heilige feesten van Gods huis kan gaan, terwijl hij weet dat zijn hart verdorven is en, zoals Bunyan zegt, slechts geschikt als tondel voor de tondeldoos van de duivel. Ik zal met dat punt ophouden, wanneer ik u een gedeelte uit “De Pelgrimsreis” heb voorgelezen, wat mij gisteren trof als een beschrijving van de ondergang van de bedrieger. “Toen ze nu langs een weggetje waren gegaan, kwamen ze in een erg donkere laan, waar zij een man tegenkwamen, die door zeven duivelen was gebonden met zeven sterke koorden; ze droegen hem terug naar de deur, die ze zagen in de zijkant van de heuvel. Nu begon de goede Christen te beven en ook Hoop, zijn metgezel; toch keek Christen, toen de duivels de man wegvoerden, om te zien of hij hem kende en hij dacht dat het een zekere meneer Afkerig kon zijn, die woonde in de stad Afvalligheid. Maar hij kon niet volledig zijn gezicht zien, want hij liet zijn hoofd hangen, als een dief die is betrapt. Maar toen zij voorbij waren gegaan, keek Hoop achterom naar hem en ontdekte op zijn rug een papier met dit opschrift: ‘LICHTZINNIGE BELIJDER EN VERDOEMELIJKE AFVALLIGE’”. God geve dat dat papier nooit op onze rug geplakt mag worden, maar dat we door de bewarende genade bewaard mogen blijven tot het einde.

IV. Ik zal nu afsluiten met het vierde punt door deze vraag te stellen; aangezien het duidelijk is dat goddeloze mensen het een poosje toegestaan wordt in de gemeente van God te verblijven: WAT IS GODS BEDOELING DAARMEE? Wat is de les die Hij hiermee vanmorgen aan u en aan mij geeft? Dat is onze belangrijkste zaak: we hebben weinig van doen met anderen, onze zaak gaat onszelf aan.
De eerste les is deze: God herinnert een ieder van ons eraan wat wij geweest zouden zijn zonder Zijn onderscheidmakende genade. Judas verkoopt Christus en zijn enige beloning is een strop om zich daarmee op te hangen. Waarom zou ik Judas niet hebben kunnen zijn? Ananias sterft met een leugen in zijn mond: waarom zou ik niet die ongelukkige man hebben kunnen zijn? Stel die vraag Christen: is er iets beters in uw hart dan in het hart van Judas? Bent u van nature beter dan Ananias? Is er enige goedheid in uw aard dat u bewaard zou hebben voor hun zonde, als u aan uzelf was overgelaten zoals zij? Judas was een apostel, let wel, een prediker, een wonderdoener. Hij doopte zijn hand met Jezus in de schotel en toch verkocht hij Hem, en waarom u niet? Laat de eigengerechtigheid niet fluisteren: “Ah! Ik zou dat nooit hebben gedaan.” Hoe weet u dat? Simon Petrus zei, dat hij zijn Meester nooit in de steek zou laten, maar weldra had hij Hem met vloeken en zweren verloochend. “Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.” Wat een ander mens heeft gedaan, zou ik kunnen doen en er zijn geen diepten van goddeloosheid waarin ik mij niet zou hebben gestort als voorkómende genade mijn loop niet tot staan had gebracht.
In de tweede plaats, de Here gebiedt ons wat betreft de eeuwigheid betrouwbaar werk te leveren. Als wij weten, dat fraaie huizen omgevallen zijn, laten wij dan op een goed fundament bouwen. Als de wind vergane takken heeft afgerukt, laten wij erop toezien dat wij gevoed worden met het levendmakende sap. Als het snoeimes al diverse dode takken heeft verwijderd, laat ons gebed dan zijn dat wij vruchtdragende takken bevonden mogen worden, levenskrachtig verenigd met Christus. Wanneer ik denk aan diegenen die ik in mijn bediening heb gekend en die in de afgelopen jaren de verkeerde kant zijn opgegaan, dan voel ik mij verontrust en zeg tegen mezelf: “Heb ik werkelijk berouw gehad, of was het allemaal een schijnvertoning? Rust ik nu op de Rots der Eeuwen, of heb ik een denkbeeldige vrijmoedigheid, een misleidend vertrouwen? Heb ik het werkelijk goed met God? Heb ik Hem lief? Dien ik Hem of ben ik uiteindelijk gefascineerd door één of ander reusachtig bedrog, dat mij op een dwaalspoor brengt om mijzelf te dienen?” Mijn broeders, ik smeek u om diep te graven wat betreft de eeuwigheid. Lever betrouwbaar werk, of heb er niks mee te maken. De verf en het klatergoud zijn niets waard; de maskerade en de praal van alleen maar een belijdenis zullen alle verstrooid worden door de wind op de grote dag van de toorn. Zie goud te krijgen en geen verguldsel; zie het echte metaal te krijgen en niet de imitatie, opdat tenslotte niet, wanneer u het meest troost nodig zult hebben, u uzelf ondergedompeld zult vinden in wanhoop. Zeker, dat is Gods stem voor ons. Hoor die, leer het onderwijs ervan en breng die grondig in praktijk.
Het volgende punt: zou niet het opgeven van het geloof door sommige belijders ons op onze hoede doen zijn voor onze eigen speciale verzoekingen? Ik weet niet hoe ieder van u zich bezighoudt met het leven, maar dit weet ik, dat er een afgrond is nabij de voet van ieder mens en een valstrik op het pad van ieder mens. U komt misschien niet in de verzoeking terecht, die mij belaagt en ik kom misschien nooit terecht in die, welke u belaagt, maar er is een lokmiddel voor elke vogel en een lokaas voor elke vis. Ik wil graag dat u speciaal op uw hoede bent voor die dingen met betrekking waartoe u zich tot aan de rand hebt gewaagd. Er zijn sommige dingen, die toelaatbaar zijn tot op een bepaald punt; pas ervoor op om voorbij dat punt te gaan. Ja, en pas ervoor op om er vaak dichtbij te komen, want de verleiding is om nog een klein eindje verder te gaan. Scherp gereedschap waar lang mee gewerkt wordt, verwondt tenslotte. Pas op voor buitengewone verzoekingen, wees daarvoor op uw hoede. Een kind zou over het algemeen overeind blijven in een windvlaag, als het wist dat hij kwam, maar wanneer de wind plotseling onstuimig om een hoek komt aanzetten, kan het ondersteboven gaan. Let erop, dat u elke morgen door gebed een goede ballast hebt, voordat uw schip zee kiest, of anders kunt u, met de hoeveelheid zeil die u voert, omvergeblazen worden op de golven, zodat u voor eeuwig schipbreuk lijdt. Weest voortdurend op uw hoede voor die dingen waarvan gedacht wordt dat het geen verleidingen zijn. De meeste giftige slangen worden gevonden waar de mooiste bloemen groeien en toen Cleopatra een adder wilde hebben om zichzelf te vergiftigen, werd die gebracht in een mand mooie bloemen. Pas op voor pijlen die geschoten worden met een gouden boog of door de hand van een vrouw. “Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.” Ik ervaar het, alsof ik in uw midden zou kunnen rondgaan en een ieder bij de hand zou kunnen nemen en zeggen: “Mijn broeder en mijn zuster, wilt u ook weggaan?” O, als u zou antwoorden: “Nee, wij willen het Lam volgen, waar Het ook heengaat”, dan zou ik antwoorden met de woorden van mijn Meester: “Wat ik u zeg, zeg ik allen: Waakt.”
Verder – er zijn veel lessen, maar ik zal kort zijn over elke ervan –  moet dit niet maken, dat wij meer voor elkaar bidden? Toen een lid van de gemeente, die onder mijn verantwoordelijkheid stond, zondigde, heb ik gezegd: “Bad ik altijd voor die man?” Dat is ook een vraag voor u. Kent u één of andere zuster in Christus, die het geloof heeft onteerd? U hebt misschien de verzoeking gekend: bad u ooit voor haar – nadrukkelijk voor haar? Waarschuwde u haar vol liefde voor haar gevaar? Ik vrees dat het antwoord geweest zou moeten zijn: “Ik ben bang van niet.” Maar zijn wij vrij van zonde in zo’n geval? Is ons geweten helemaal zonder overtreding? Moet niet al het kwaad in de Christelijke gemeente juist dit tegen ons zeggen: “Bidt voor elkaar en houdt in elk geval elkaar staande”? Helpt hen, die verzocht worden, daarbij ook denkend aan uzelf, opdat gij ook niet verzocht wordt. Steeds wanneer de vijand één soldaat van de troepenmacht neerslaat, moeten de andere soldaten het gat opvullen en samen standhouden, vastberaden dat de vijand er niet nog één zal doden. Laat elke moeilijkheid, die ons overkomt, ons alleen maar vollediger met elkaar doen samensmelten, ons in compactere gevechtseenheden brengen en sterkere bataljons, vastbesloten dat de vijand uiteindelijk geen voordeel op ons zal behalen. Broeders, bidt voor elkaar: uw hemelse Vader gebiedt u dat.
Steeds wanneer enige van de goddelozen in de gemeente worden gevonden, moet zij uit alle macht zich inzetten om zich te wreken op de machten der duisternis door de plaats van de goddelozen op te vullen met diegenen die echt bekeerd zijn. Vaak heeft mijn bloed in mij van heilige verontwaardiging gekookt, wanneer ik de vinger van satan zag, die één van de werken hinderde, die ik ondernomen heb voor God. Soms heb ik gedacht dat er op een bepaalde plaats een gemeente gevestigd zou worden en er is iets slechts opgedoken,waardoor er niets van terecht kwam. In mijn ziel heb ik de gelofte afgelegd: “Ah satan, dat zal ik jou betaald zetten, er zullen twee gemeenten ergens anders komen. Je zult geen centimeter winst behalen door mij terug te drijven in de zaak van mijn Meester. Ik zal ervoor zorgen dat je geen enkel voordeel op mij behaalt met al je tegenstand.” Laat de goddeloze wereld lachen en om haar gespot zullen we haar slaan onder de vijfde rib met het zwaard van de Waarheid. Laat de vijand spotten en we zullen daarom des te meer pijlen van Gods Woord afschieten; we zullen vuriger bidden en met meer ijver werken voor de uitbreiding van het Koninkrijk van de Here. De strategie van de oorlog behoort dit voor te schrijven. De kinderen van dit geslacht zouden dat doen; laten zij niet wijzer zijn dan de kinderen van het Licht.
Tot slot, geliefde vrienden, moet dit ons niet naar de hemel laten verlangen? Steeds wanneer u op een bepaald moment gekweld wordt door huichelaars en afvalligen, zou u dan niet meteen zuchten om de volmaakte gemeente en de fijne gemeenschap in de hemel, waar niemand kan vallen en niemand kan bedriegen? Zij zijn zonder gebrek voor de troon. Er zal geen vloek meer zijn, maar de troon van God en van het Lam zal daar zijn. We zullen daar geen broeder verdenken; we zullen daar geen gebrek beklagen; we zullen daar niet bang zijn voor afglijden, want de heiligen zijn allen volmaakt in Jezus, allen gelijk gemaakt aan het beeld van hun Meester en zij schijnen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. Ik heb nog niet half zo ernstig tot u gesproken als mijn eigen hart zich heeft gevoeld, maar ik beveel u de ernstige overdenkingen aan, die ik onder uw aandacht heb gebracht en in de naam van de Here Jezus, Die genoeg geleden heeft zonder dat Hij gedwongen wordt te lijden in het huis van Zijn vrienden, vraag ik u, bij Zijn wonden, bij Zijn bloed, bij al Zijn verdriet en doodsstrijd, kruisig Hem niet opnieuw en maak Hem niet openlijk te schande, maar verheerlijk Hem in uw leven, in uw woorden en daden; moge de Here dat aan u doen door Zijn grote genade. Amen.