SATAN IN WOEDE ONTSTOKEN
>>PDF<<
Een toespraak gehouden door C.H. Spurgeon op 2 november 1879 in de Metropolitan Tabernacle.
“Wee de bewoners van de aarde en de zee! want de duivel is tot u neergedaald, met grote toorn, omdat hij weet dat hij nog maar een korte tijd heeft.” – Openbaring 12:12.
DE grote strijd in de hemelse gewesten is gestreden; onze glorievolle Michaël heeft de draak voor altijd omvergeworpen en omlaag geworpen. In de hoogste regionen heeft het grote beginsel van het kwaad een totale nederlaag geleden door het leven en de dood van onze Heer Jezus. Voor de zonden van de mens is verzoening gedaan en de grote twist tussen God en de mens is tot een gelukkig einde gekomen. Eeuwige gerechtigheid is aangebracht en de vrede van God regeert in de hemel. Het conflict woedt voortaan hier beneden, en in deze binnengebieden voert de vorst van deze wereld een enorme oorlog tegen de zaak van God en de waarheid. Dit veroorzaakt veel ellende voor de mensenkinderen, een ellende die nooit zal stoppen, totdat zijn macht helemaal weggenomen is.
Merk met betrekking tot onze aartsvijand op dat hij vooruitdenkend en zorgvuldig is met betrekking tot de slechte onderneming die hij heeft opgepakt. Wat dwaze mensen ook doen, de duivel denkt. Anderen zijn misschien achteloos en onnadenkend, maar hij is bezorgd en vol aandacht. Hij weet dat zijn tijd of ‘kans’ kort is en hij kijkt uit naar het einde ervan, want hij is geen zorgeloze verspiller van zijn tijd en vergeet het einde niet. Hij waardeert zijn kans om zijn koninkrijk te behouden, om het volk van God te benauwen en de naam van Christus te onteren en aangezien het maar een korte kans is, behandelt hij die als zodanig.
Hij leidt de korte duur van zijn tijd af uit de overwinning die Jezus al op hem heeft behaald. Bij het lezen van het hoofdstuk zagen we hoe het mannelijk kind, dat alle naties zal regeren met een ijzeren staf, werd opgenomen naar God en naar Zijn troon, en toen zagen we de oorlog in de hemel en hoe de duivel op de aarde werd geworpen; zijn engelen werden met hem uitgeworpen. Toen werd er vanuit de hoogte een luide stem gehoord: “Nu is de verlossing en de kracht gekomen, en het koninkrijk van onze God en de kracht van Zijn Christus. Want de aanklager van onze broeders is ter aarde geworpen, die hen dag en nacht voor onze God heeft aangeklaagd.” Het is heel goed mogelijk dat de oude slang tot de conclusie komt dat hij van de aarde zal worden verjaagd, omdat hij al zo’n verschrikkelijke nederlaag heeft geleden daar hij uit de hemel is gevallen, om nooit meer naar boven te gaan. Omdat het mannelijk kind Christus Jezus hem in conflict is tegengekomen, hem heeft ontmoet toen al zijn macht nog ongebroken was, en hem van zijn hoge plaats heeft neergeworpen, is hij ervan overtuigd, en terecht, dat zijn regering is geëindigd, en dat zijn gelegenheid kort van duur is. Hij voelt om zich heen zelfs nu een keten die voor een tijdje wordt verlengd, maar die ingekort zal worden en weldra zal worden vastgemaakt, zodat hij niet langer over de aarde zal zwerven, maar als een gevangene in zijn gevangenis zal liggen. Hoe gevallen deze afvallige geest ook is geworden, hij heeft verstand genoeg om naar de toekomst te kijken. O, dat de mensen maar half zo wijs waren en aan hun laatste eind zouden denken. Ik smeek u dit feit over de boze geest op te merken, zodat ook u kennis kunt leren verwerven en deze vervolgens voor praktische doeleinden kunt gebruiken. Waarom zou het altijd zo moeten zijn dat de machten van de duisternis verstandiger lijken te handelen dan de kinderen van het licht? Voor één keer wil ik wijzen op een zaak waarin onze ergste vijand ons een lesje zou kunnen leren.
Onder de mensen zijn er sommigen die heel veel belangrijke zaken kennen, maar doen alsof ze die niet kennen: hun kennis is zoveel afval dat is opgeslagen in de rommelkamer van hun geest en nooit naar de werkplaats wordt gebracht om voor praktische doeleinden te worden gebruikt. We kennen bijvoorbeeld onze sterfelijkheid en leven toch alsof het nooit onze bedoeling was om te sterven. Er is voor velen van ons een grote noodzaak om te bidden: “Heer, leer ons zo onze dagen tellen, dat we een wijs hart krijgen.” We moeten weten dat onze tijd kort is en dat ons leven spoedig ten einde zal zijn, en toch slagen we er in de praktijk niet in om dat te weten, want we zijn niet zo serieus als stervende mensen zouden moeten zijn. In dit opzicht is de aartsvijand niet zo dwaas als wij, want hij weet zo goed dat zijn tijd kort is, dat hij aan dat feit denkt en daardoor wordt aangestuurd.
Let goed op de richting waarin deze kennis op hem inwerkt. Het prikkelt zijn emoties. De diepste emotie waartoe hij in staat is, is die van woede, want hij weet niet hoe hij moet liefhebben. Toorn is zijn ziel, zoals haat zijn leven is; hij weet niets van zachtmoedigheid, niets van genegenheid, en daarom brengt het feit dat zijn tijd kort is, zijn grootste hartstocht in hem voort en koestert hij grote toorn. Zijn slechte natuur staat helemaal in vuur en vlam, en zijn opwinding is verschrikkelijk. Hoezeer zou de korte duur van onze tijd ons hart moeten beroeren! Met welk een vurigheid van liefde en vurigheid van ijver zouden wij de dagen van ons verblijf hier moeten doorbrengen! Wetende dat de tijd van ons vertrek nabij is, en dat de tijd waarin we God onder de mensenzonen kunnen dienen zeer kort is, moeten we opgewonden zijn tot vlammende ijver en hartstochtelijke liefde. We zijn niet half zo in beweging als we zouden moeten zijn. Duivels voelen grote haat. Hoe komt het dat wij geen grote liefde voelen? Zullen zij meer verlangen om te vernietigen dan wij om te redden? Zullen zij allemaal leven en zullen wij halfdood zijn?
Ook is het resultaat van de wetenschap dat zijn tijd kort is niet louter emotioneel van de kant van de aartsvijand, want als gevolg van zijn grote toorn wordt hij ertoe bewogen ijverige pogingen te ondernemen. Zijn energie is geprikkeld, hij vervolgt de vrouw wier zaad hij vreest, en hij giet stromen water uit zijn bek achter haar aan. Er is niets dat satan voor zijn slechte zaak kan doen, wat hij nalaat. Wij zijn misschien halfslachtig, maar hij is dat nooit. Hij is het toonbeeld van onophoudelijke ijver en onvermoeibare ernst. Hij zal alles doen wat gedaan kan worden binnen zijn toegestane bereik. We kunnen er zeker van zijn dat hij nooit een dag zal verliezen. Mijn broeders, u en ik echter zouden bewogen moeten worden door de korte duur van onze gelegenheid tot een gelijke energie van onophoudelijke ijver, waarbij we God voortdurend dienen, omdat ‘de nacht komt waarin niemand kan werken.’ Mijn vriend, als u wilt dat uw kinderen tot Christus gebracht worden, spreek dan met ze, want ze zullen binnenkort zonder vader zijn; als u wilt dat uw bedienden gered worden, span u dan in voor hun bekering, want zij zullen spoedig zonder hun mevrouw zitten; als u wenst dat uw broeder zich bekeert, spreek dan met hem, want uw zusterlijke liefde zal hem niet veel langer baten. Prediker, als u uw gemeente wilt redden door de Geest van God, probeer dat dan onmiddellijk te doen, want uw tong zal spoedig zwijgen. Onderwijzer op de zondagsschool, als u uw klas wilt samenbrengen in de kudde van de goede Herder, koester dan de mogelijkheden van elke zondag, want binnen korte tijd zal de plaats die u nu kent, u voor altijd niet meer kennen.
Dus zoals vroeger de Israëlieten naar de Filistijnen gingen om ieder zijn ploeg, zijn bijl en zijn houweel te scherpen, zo heb ik u geboden uw ijver te bespoedigen door het voorbeeld van de vorst der duisternis. Zullen we geen wijsheid leren van zijn listigheid, en ijver van zijn woede? Zal hij de tekenen der tijden onderscheiden en daarom zichzelf aansporen en zullen wij verder slapen? Zal het kwaad zee en land doortrekken, en zullen de kinderen van God in luiheid rondsluipen? God verhoede het. Bij de grote boosheid van de oude draak, smeek ik u, mijn broeders, ontwaak uit uw slaap.
De tekst vertelt ons dat de korte duur van satans gelegenheid zijn woede opwekt, en we kunnen uit deze ene verklaring een algemene regel afleiden, namelijk dat naarmate de tijd van de duivel ingekort wordt, zijn energie toeneemt; we kunnen dit als een zeker feit nemen dat wanneer hij tot het uiterste raast, zijn gelegenheid bijna voorbij is. Hij koestert grote toorn, omdat hij weet dat zijn tijd kort is. Ik hoop dat er iets instructiefs in zit, en een beetje troost voor allen die aan de goede kant staan. Moge de Heilige Geest het zo maken.
In de wereld om ons heen moeten we niet bedenken dat alles helemaal misgaat als de machten van het kwaad sterk worden. We zouden dwaas zijn als we in wanhoop huilden omdat het onkruid rijpt, want rijpt de tarwe ook niet? Het is waar dat de doden steeds corrupter worden, maar als de levenden steeds actiever worden, waarom zouden we dan treuren? Omdat de godslastering luid wordt, omdat ongelovigen proberen de grondslagen van het geloof te ondermijnen, of omdat de wolken van bijgeloof steeds dichter worden, moeten we daarom niet concluderen dat we in kwade tijden terecht zijn gekomen, zoals we nog nooit eerder hebben meegemaakt. Nee. Vaak is de ontwikkeling van het kwaad een indicatie dat er een gelijke of grotere ontwikkeling van het goede is en het hoogtepunt van een ziekte is vaak het einde ervan. Weet u niet dat in de natuur de donkerste tijd van de nacht de tijd is die voorafgaat aan het aanbreken van de dag? Kan het niet net zo zijn in de geestelijke en morele wereld? Zegt het oude spreekwoord ons niet over het jaar dat “naarmate de dag langer wordt, de kou sterker wordt”? Naarmate de lente met langere dagen komt, wordt de vorst vaak scherper en harder. Is het niet voor de meest eenvoudige ziel ook duidelijk dat het tij keert wanneer de eb zijn uiterste punt heeft bereikt? Zelfs als het kwaad op zijn hoogtepunt is, is het het dichtst bij zijn ondergang. Kijk voor bevestiging op de bladzij van de geschiedenis. Toen het getal van de stenen werd verdubbeld, kwam Mozes om de onderdrukten te bevrijden. Toen Farao het volk helemaal niet wilde laten gaan, en zijn juk vast leek te zitten op de nek van Israël, werd de rechterarm van God ontbloot en zag de Rode Zee zijn wraak. Wanneer despoten het meest tiranniek zijn, komt het uur van de vrijheid. Wanneer de leugen buitengewoon overmoedig wordt met een schaamteloos voorhoofd, dan brengt de waarheid haar in verwarring. Wanneer Goliath rond stapt en de legers van Israël uitdaagt, dan is de steen al in de slinger en David dichtbij om de reus neer te leggen. Wees daarom niet bang voor de komst van grotere tegenstand, noch voor de schijnbare toename in kracht van de tegenstand die al bestaat, want het is in de geschiedenis van de gebeurtenissen altijd zo geweest dat het uur van de triomf van het kwaad het uur van zijn ondergang is. Wanneer Belsazar de heilige vaten ontheiligt, schittert het handschrift op de muur, en wanneer Haman bij het wijnbanket van de koning is, op zoek naar het bloed van het hele ras van de Joden, wordt de galg voor hem klaargemaakt op zijn eigen dak.
Het zal worden gezien, zelfs tot in het laatste uur van de geschiedenis, dat de duivel des te meer woedt naarmate zijn rijk dichter bij zijn einde komt. Op het allerlaatste moment zal hij eropuit gaan om de volken die zich in de vier windstreken van de aarde bevinden, Gog en Magog, te misleiden, om ze samen te brengen ten strijde. Zij zullen in grote menigten optrekken, fel vanwege de strijd, voor “de strijd van de grote dag van de Almachtige God”, in Armageddon. Het zal dan lijken alsof het licht van Israël moet worden uitgeblust en de waarheid van God volkomen moet worden uitgedoofd; maar op dat vreselijke uur zal de Heer glorievol zegevieren en zal Hij Zijn tegenstanders verslaan tot hun uiteindelijke omverwerping. Dan zal de engel die op de zon staat, de gieren en alle vogels die aan de hemel vliegen uitnodigen om zich te verzamelen voor het grimmige feest van wraak, om het vlees van ruiters en machtige mannen te eten; dan zal ook de duivel die hen heeft misleid, geworpen worden in de poel van vuur en zal dag en nacht voor eeuwig en altijd gepijnigd worden. Dan zal ook de roep gehoord worden: “Halleluja, halleluja, want de Here God, de Almachtige, regeert.” Op de grootst mogelijke schaal is de omvang van de toorn van de draak een zekere profetie over het einde van zijn regering.
Wat op grote schaal waar is, geldt ook op kleinere schaal. Zendelingen in welk land dan ook zullen over het algemeen merken dat de laatste aanval van het heidendom de meest meedogenloze is. Telkens wanneer de waarheid in contact komt met onwaarheid, zullen we ontdekken dat wanneer de dwaling tot haar laatste verschansing wordt gedreven, zij uit alle macht voor het leven vecht; zijn toorn is groot omdat zijn tijd kort is. In welk dorp of stad in Engeland dan ook, of in welk ander land dan ook, wanneer de tegenstand tegen het evangelie zijn meest buitensporige hoogte bereikt en het lijkt alsof de mensen de prediker van het woord willen vermoorden, mag je ervan uitgaan dat de macht van de oppositie bijna voorbij is. Na de waanzinnige aanval zal de actieve vervolging ophouden, en zal er een tijd van kalmte komen en misschien van algemeen aanvaarden van het evangelie. Wanneer eenmaal de slechte hartstochten van de mensheid aan de kook zijn, zullen ze weer afkoelen; heeft de Heer niet beloofd het in te perken? Zoals de brandende hitte van de middagzon niet eeuwig duurt, maar geleidelijk afneemt wanneer zij het heetste punt heeft bereikt, zo is het ook met de toorn van de mens, die de gemene vijand zo vaak gebruikt voor zijn laaghartige doeleinden.
Dezelfde waarheid zal op ieder individueel mens van toepassing zijn. Wanneer God Zijn grote werk begint in het hart van een zondaar, om hem naar Christus te leiden, is het geen slecht teken als de mens meer haat jegens God dan ooit voelt, meer afkeer van goede dingen dan voorheen. We hoeven ook niet te wanhopen als hij wordt gedreven tot grotere zonde dan ooit. De woestheid van de verzoeking duidt op de kracht waarmee Satan strijdt voor een van zijn zwarte schapen. Hij zal zijn onderdanen niet verliezen als hij er iets aan kan doen, en daarom zet hij al zijn kracht in om hen in zijn macht te houden, en hij is vooral waakzaam en woedend wanneer de kracht van de genade op het punt staat te zegevieren voor hun redding. Ik zal echter niet bij dit punt stilstaan, omdat dit het onderwerp van onze toespraak zal zijn.
Het algemene feit wordt verder geïllustreerd in het geval van veel gelovigen. Er zijn momenten waarop de strijd in het hart van de gelovige verschrikkelijk woedt, waarin de persoon nauwelijks weet of hij überhaupt een kind van God is en bereid is alle hoop op te geven. Hij kan niet bidden of prijzen, omdat hij zo weggetrokken wordt; hij kan de Schrift niet lezen zonder vreselijke gedachten. Het lijkt alsof hij totaal moet omkomen, want er wordt hem geen ruimte gegeven om zijn hart te verfrissen; de aanvallen zijn zo aanhoudend en gewelddadig. Dergelijke vreselijke spanningen worden vaak gevolgd door jaren van vrede, stille bruikbaarheid, heiligheid en gemeenschap met God. Satan weet dat God op het punt staat een grens te stellen aan zijn kwellingen van de goede mens, en dus raast hij extreem omdat zijn kans kort is. Het is zeer opmerkelijk dat enkele van de grootste heiligen zijn gestorven te midden van de meest angstaanjagende conflicten om dezelfde reden: de hond huilde tegen hen, omdat hij wist dat ze spoedig buiten zijn bereik zouden zijn. U zou niet denken dat Maarten Luther, een man die zo moedig en sterk was dat hij de paus en de duivel kon trotseren, op zijn sterfbed er jammerlijk aan zou worden onderworpen en toch was het zo: zijn ergste strijd was de laatste. Hij was meer dan een overwinnaar, maar de strijd was hevig, alsof de duivel, die oude lafaard, wachtte tot hij zijn tegenstander had verslagen, wachtte tot hij teer en zwak was, en dan op hem af sprong om hem ongerust te maken of hij hem niet kon verslinden. Luther had het de duivel echt lastig gemaakt en we verbazen ons niet over de boosaardigheid van de vijand. Satan wist dat hij spoedig voor altijd buiten het bereik van zijn vurige pijlen zou zijn en daarom moest hij zo nodig nog een laatste keer op hem schieten. Dit was precies zo met John Knox. Toen men zag dat hij diep zuchtte, werd hem naar de oorzaak ervan gevraagd en hij antwoordde: “Ik heb vroeger, tijdens mijn zwakke leven, vele beproevingen en vele aanvallen van satan doorstaan, maar op dit moment hij heeft mij zeer angstaanjagend aangevallen en al zijn kracht aangewend om mij te verslinden en onmiddellijk een einde aan mij te maken. Vaak heeft hij mij mijn zonden voor ogen gehouden, mij vaak tot wanhoop verleid, vaak geprobeerd mij te verstrikken in de verlokkingen van de wereld, maar deze wapens werden gebroken door het zwaard van de Geest, het woord van God, en de vijand faalde. Nu heeft hij mij op een andere manier aangevallen: de sluwe slang heeft zich ingespannen om mij ervan te overtuigen dat ik de hemel en de eeuwige zegening heb verdiend door de getrouwe vervulling van mijn bediening. Maar, gezegend zij God, Die mij in staat heeft gesteld deze vurige pijl neer te slaan en te blussen door mij gedeelten uit de Schrift te binnen te brengen als deze: ‘Wat hebt gij dat gij niet ontvangen hebt?’ ‘Door de genade van God ben ik wat ik ben: niet ik, maar de genade van God in mij.’ Hierop verliet hij mij, als overwonnene. Daarom dank ik mijn God door Jezus Christus, Die mij de overwinning heeft willen schenken en ik ben ervan overtuigd dat de verzoeker mij niet opnieuw zal aanvallen, maar binnen korte tijd zal ik, zonder enige grote lichamelijke pijn of geestelijke angst, dit sterfelijke en ellendige leven inruilen voor een gezegende onsterfelijkheid door Jezus Christus.” Verbaast het u dat de duivel ernaar verlangde nog een keer een klap uit te delen aan iemand, die zoveel klappen aan zijn heerschappij had gegeven?
Wees daarom helemaal niet verbaasd als satan tegen u tekeer gaat en verwonder u er niet over als u zelf in zijn macht lijkt te zijn overgegeven, maar verheug u er liever over dat zijn grote woede het teken is van de korte duur van zijn tijd. Hij voert des te wreder oorlog met ons, omdat hij weet dat hij uiteindelijk verslagen zal worden. Zijn verdorven geest verlustigt zich in kleine boosaardigheden: als hij niet kan vernietigen, zal hij verstoren, als hij niet kan doden, zal hij verwonden. Hoe listig hij ook is, hij gedraagt zich dwaas door een hopeloos doel na te streven. In zijn oorlog tegen Iemand uit het zaad van de vrouw weet hij dat hij gedoemd is verslagen te worden en toch knaagt hij aan de hiel die zijn kop vermorzelt. Het is het lot van het kwaad om ondanks zijn wrok te volharden, nadat het weet dat het allemaal tevergeefs is, – om voor altijd overwonnen te worden door het onoverwinnelijke zaad van de levende God, en toch steeds weer terug te keren naar de strijd. Sisyphus die voor altijd een enorme steen omhoog rolt die naar hem terugrolt, is een waarheidsgetrouw beeld van de duivel die tevergeefs werkt om de waarheid van zijn plek te krijgen. Zijn arbeid is inderdaad ‘vergeefs’.
Ik dacht vanmorgen dat ik de aandacht zou willen vestigen op één specifiek voorbeeld van het feit dat wordt gezien in de ziel die tot Christus komt, in wie satan vaak grote toorn heeft, wetende dat zijn tijd kort is. Mijn doel is degenen te troosten die ontwaakt zijn en de Verlosser zoeken. Als ze zwaar getroffen zijn, verlang ik ernaar dat ze heel spoedig vrede, rust en hoop mogen vinden. Toen de arme man, die bezeten was door een boze geest, tot Christus werd gebracht, lezen we dat “toen Hij naderbij kwam, de duivel hem neerwierp en hem verscheurde.” Zo is het ook met de grote vijand: wanneer hij op het punt staat uitgeworpen te worden, wordt zijn energie meer dan ooit tentoongespreid, zodat hij, indien mogelijk, de ziel zou vernietigen, voordat deze vrede met God heeft verkregen. Moge de heilige Trooster mij helpen terwijl ik probeer bemoedigend over dit onderwerp te spreken.
I. Ons eerste punt zal zijn: HOE WEET SATAN WANNEER ZIJN TIJD IN EEN ZIEL KORT IS? Hij waakt met onophoudelijke kwaadwilligheid over alle zielen die in zijn macht zijn. Hij gaat als een schildwacht door het kamp en bespioneert elke man die waarschijnlijk een deserteur uit zijn leger zal zijn. In het hart van sommige mannen woont hij op zijn gemak, als een monarch in zijn legertent; hun geest is zijn favoriete woning; hij gaat in en uit wanneer hij maar wil en hij voelt zich heerlijk thuis. Hij beschouwt de natuur van de mens als zijn eigen erfenis, en hij werkt in hem naar zijn eigen kwade plezier. Helaas, de bedrogen mens geeft zijn leden instrumenten van onrechtvaardigheid over en wordt gewillig in slavernij gehouden. In zo’n geval zijn alle vermogens van de mens evenveel kamers waarin satan kan verblijven en zijn emoties zijn even zoveel vuren en smederijen waar satan mee kan werken. Maar langzamerhand, als goddelijke genade tussenbeide komt, komt er een verandering, en satan, die daar twintig, dertig, veertig, vijftig, zestig jaar heeft gewoond, begint te denken dat hij deze woonplaats niet veel langer zal kunnen behouden. Hij merkt dat zijn tijd kort is, en ik veronderstel dat hij dit voor het eerst waarneemt door te ontdekken dat hij niet meer zo welkom is als vroeger. De man hield van de zonde en vond er plezier in, maar nu is de zonde niet meer zo zoet als zij was; de smaak ervan is dof en smakeloos. De charmes van ondeugd vervagen en de geneugten ervan worden leeg, ijdel en waardeloos en dit is een teken van een grote verandering. Ooit hield de ziel, telkens wanneer een rondtrekkende zonde die kant op kwam, open huis om haar met alle gastvrijheid te ontvangen, maar nu is ze niet half zo gretig; zelfs de thuiswonende gewone begeerten leveren niet zoveel op als voorheen en er worden niet zoveel voorzieningen voor getroffen. De zwarte vorst en zijn hofhouding zijn uit de gratie en dit is een aanwijzing dat hij binnenkort weg moet zijn. Wanneer de zonde zijn lieflijkheid verliest, verliest satan zijn macht. De tegenstander merkt dat hij spoedig zijn drakenvleugels moet uitstrekken als hij ziet dat het hart moe van hem wordt en zich losmaakt uit zijn charmes.
Hij krijgt meer zekerheid over zijn spoedige uitzetting als hij niet meer het onderdak krijgt dat hij vroeger had. De man verlangde eens naar de zonde, hij ging op zoek naar verdorvenheid, jaagde er achteraan, zocht zelf de verzoeking op en toen regeerde satan met zekerheid, maar nu begint hij de plekken waar de zonde openlijk rondloopt te verlaten en geeft hij de bekers van opwinding die de ziel in vuur en vlam zetten op; je ziet hem naar een plaats van gebed gaan en luisteren naar een preek, terwijl hij vroeger het theater bezocht en genoot van een losbandig lied in een muziekzaal. De duivel houdt niet van deze verandering en beschouwt het als een waarschuwing dat hij binnenkort de sleutel zal moeten inleveren. De man drinkt niet meer zoals vroeger en vloekt niet zoals vroeger; ook geeft hij zich niet bereidwillig over aan elke verzoeking. De vis schrikt van het aas. De ontwaakte mens heeft niet voor Christus gekozen, maar hij voelt zich niet langer op zijn gemak in slavernij en is niet langer de blije slaaf van de ongerechtigheid. Hij bevindt zich op de verkeerde weg, maar hij rent er niet op; integendeel, hij pauzeert even, hij slaakt een zucht en wenst dat hij de slechte weg kon verlaten, wenst dat hij wist hoe hij over een heg moest springen en op de smalle weg kon komen. Satan merkt dit allemaal op en hij zegt tegen zichzelf: “Er zijn niet meer de voorbereidingen voor mij getroffen die er vroeger waren, er is weinig bereidheid om mijn loopjongen te zijn en daarom merk ik dat mijn tijd kort is.”
Hij raakt nog meer overtuigd van de korte duur van zijn bezit van een mensenhart, wanneer hij op de deur van dat hart een hand hoort kloppen, wiens kracht hij heeft gevoeld. Hij weet wat voor soort klop het is: een zachte, maar onweerstaanbare klop op het hart. Voortdurend, continue, volhardend, de klop van iemand die van plan is binnen te komen; de klop als van Iemand Die een gat in Zijn hand heeft. Hij klopt niet als iemand Wiens kracht in een klap ligt, maar als Iemand Wiens tranen en liefde Zijn aanvalsbatterij zijn. Hij heeft een energie vol mededogen, een onweerstaanbaarheid vol zachte liefde en als Satan Zijn kloppen hoort, en merkt dat de huurder van het huis het ook hoort en half geneigd is de deur te openen, wordt hij bang. Als het hart zich laat vermurwen bij het geluid van de oproep van het evangelie, beeft hij nog meer. Als het kloppen nog steeds aanhoudt en de huurder midden in de nacht wakker maakt door het horen van het geluid te midden van het lawaai van het verkeer en boven het gelach van de dwazen uit, dan zegt hij: “Mijn tijd is kort.” Hij kent de hand die vroeger zijn hoofd brak, en het kloppen ervan is onheilspellend voor hem.
Hij weet dat er in de zachtmoedigheid van Jezus een onweerstaanbare energie schuilt die moet en zal zegevieren en hij acht daarom het bezit van de woning onzeker wanneer het evangelie in het hart wordt gevoeld. Tussen het kloppen door hoort hij een stem die zegt: “Doe mij open! Doe mij open, want mijn hoofd is nat van de dauw en mijn lokken van de druppels van de nacht!” en hij weet dat deze pleitende stem de ondergang van zijn macht voorspelt.
Een andere aanwijzing voor de vijand dat zijn tijd kort is, is wanneer hij weet dat de huurder van het huis soms naar de rechtbank sluipt en om een bevel tot uitzetting tegen hem vraagt. U weet wat ik bedoel, wanneer de mens voelt dat hij zelf niet van de zonde af kan komen, en niet in zijn eigen kracht satan kan overwinnen, en daarom roept: “O God, help mij, o God, verdrijf in hemelsnaam de oude draak uit mijn ziel, smeek ik U.” Dit is vragen om een bevel tot uitzetting, dit is naar het hemelse hof gaan en de grote Koning smeken om een dagvaarding uit te vaardigen en zijn officier te sturen om de indringer eruit te zettten, zodat hij de geest niet langer kan vervuilen. “Ach,” zegt de boze, “dit is niet veel langer de plek voor mij: zie, hij bidt.” Heviger dan de vlammen van de hel zijn voor satan de gebeden van overtuigde zondaars: als zij bidden, moet hij weg zijn. Hij moet roepen “te paard” als de mensen op de gebedstrompet blazen. Er wordt niet langer in het kamp getreuzeld, wanneer de voorhoede van het gebed gekomen is om het in bezit te nemen.
Nog één ding zorgt er altijd voor dat satan weet dat zijn tijd kort is en dat is wanneer de kracht van de Heilige Geest duidelijk in de geest aan het werk is. Er is licht binnengekomen en de zondaar ziet en weet waar hij voorheen niet van op de hoogte was: satan haat het licht evenzeer als hij van de duisternis houdt en als een uil in het daglicht voelt hij dat hij niet op zijn plaats is. Ook komt er leven binnen door de Heilige Geest. De mens voelt, hij wordt gevoelig, hij wordt berouwvol en satan die de dood liefheeft en altijd tussen de graven verblijft, is gedoemd vóór het geestelijke leven te vluchten. De Heilige Geest begint erg genadig op de mens in te werken en satan kent elke trilling van de kracht van de Geest, want het betekent de dood van zijn kracht en dus zegt hij: “Ik zal gaan naar de plaats waar ik vandaan kwam, want dit huis beeft alsof het geschud is door een aardbeving, het gunt mij geen rust.” Blijde berichten voor een hart dat lang is misbruikt door deze woeste vijand! Weg, gij vijand, uw vernietigingen zullen spoedig voor altijd tot een einde komen!
II. Dit brengt mij er in de tweede plaats toe op te merken dat, aangezien de korte duur van zijn machtsperiode de woede van satan opwekt, we vervolgens er op moeten letten HOE HIJ ZIJN GROTE TOORN TOONT. Zijn woede gaat bij verschillende personen op een verschillende manier tekeer. Bij sommigen toont hij zijn grote toorn door uiterlijke vervolging aan te wakkeren. De man is nog geen christen, hij is nog niet daadwerkelijk bekeerd, maar satan is zo bang dat hij gered zal worden, dat hij al zijn honden rechtstreeks op hem afstuurt. De arme ziel gaat de werkplaats binnen, en hoewel hij zijn ogen er voor over had, als hij zou kunnen zeggen: “Ik ben een Christen”, kan hij dat niet helemaal zeggen; toch beginnen zijn collega’s op hem in te beuken, alsof hij werkelijk een van de gehate volgelingen van Jezus is. Ze bespotten hem omdat hij serieus en nuchter is, omdat hij begint na te denken en fatsoenlijk te worden, omdat hij naar het evangelie begint te luisteren en naar de beste dingen begint te streven. Voordat het mannelijk kind wordt geboren, verlangt de draak ernaar hem te verslinden; voordat de mens Christen wordt, probeert de vorst van de macht van de lucht hem, indien mogelijk, te vernietigen. De duivel zal niets verliezen door achter te lopen. Hij begint zodra de genade begint. Welnu, als de genade van God niet in de ontwaakte mens is, en zijn hervorming slechts een vlaag van wroeging is, is het zeer waarschijnlijk dat hij zal worden teruggedreven van alle gebruik van de genademiddelen door de schunnige opmerkingen van de goddelozen, maar als de Here Jezus Christus werkelijk aan zijn deur heeft geklopt en de Geest van God is begonnen te werken, zal deze tegenstand haar doel niet bereiken. De Here zal vleugels voor deze arme ziel vinden, zodat hij kan vluchten voor de beproeving die hij nog niet kan verdragen. Ik heb soms meegemaakt dat dergelijke tegenstand er zelfs toe neigde het werk van satan ongedaan te maken en juist beantwoordde aan het tegenovergestelde doel. Ik ken iemand die zich veel zorgen maakte over de waarheid van de Schrift en over de leerstukken van het evangelie, ook al was hij een oprechte zoeker naar de waarheid. Hij begon dit gebedshuis te bezoeken en naar het evangelie te luisteren, eerder als zoekende dan als gelovige. Tot nu toe kon hij niet zeggen dat hij Christen was, al wenste hij half dat hij dat wel kon. Nu gebeurde het dat de tegenstand die hij onmiddellijk van de wereld kreeg, zijn geloof in de Bijbel versterkte en een soort ontbrekende schakel werd tussen hem en de waarheid. De spottende opmerkingen van zijn kameraden werkten op deze manier. Hij zei tegen zichzelf: “Waarom zouden ze mij allemaal aanvallen op de simpele veronderstelling dat ik Christen ben? Als ik Mohammedaan of Jood was geweest, zouden ze me nieuwsgierig hebben bekeken en me met rust hebben gelaten, maar omdat ze mij er alleen maar van verdenken Christen te worden, komen ze allemaal met minachting en woede op mij af. Nu (zei hij), hoe komt dit? Is dit niet een bewijs dat ik gelijk heb en dat het woord van God gelijk heeft, want stond er niet dat er vijandschap zou zijn tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw?” De duivel wist niet wat hij deed toen hij zich tegen die jongeman verzette en hem tot een gelovige maakte door datgene wat bedoeld was om hem tot ongeloof te drijven. Als de mensen van deze wereld zich heftiger verzetten tegen het geloof in onze Here Jezus Christus dan wat dan ook, dan moet het zeker zo zijn dat er iets speciaals in zit, iets dat in strijd is met hun zondige wegen of met hun trotse hoop, iets dat van God is. Dat was de conclusie die mijn jonge vriend trok uit de behandeling die hij kreeg, en die conclusie bevestigde hem in het geloof. Zo ziet u dat satan vaak hoopt zijn heerschappij te redden als zijn tijd kort is door een hevige vervolging van de ontwaakte zondaar.
Veel erger is echter zijn andere methode om zijn toorn te tonen, namelijk door water uit zijn mond te braken om, indien mogelijk, onze pasgeboren hoop te verdrinken. Als de hoopvolle toehoorder nog niet echt vrede en rust heeft gevonden, zal het soms gebeuren dat satan hem op de proef zal stellen met twijfels, godslasteringen en verleidingen zoals hij nooit eerder heeft gekend. De verzochte is verbaasd en heeft tegen zichzelf gezegd: “Hoe komt dit? Kan mijn verlangen naar Christus het werk van God zijn? Het wordt steeds erger met mij. Ik heb me nog nooit zo slecht gevoeld, totdat ik een Verlosser begon te zoeken.” Toch is dit geen vreemde zaak, hoe vurig de beproeving ook is.
Satan zal zoveel mogelijk twijfels opwekken over de inspiratie van de Schrift, het bestaan van een God, de Godheid van Christus en al het andere dat geopenbaard wordt, totdat het arme hart dat ernstig naar verlossing verlangt, nauwelijks nog weet of er überhaupt iets waar is. De man zal zo op en neer tuimelen in zijn gedachten dat hij nauwelijks weet of hij op zijn hoofd of op zijn voeten staat zit. “Ze wankelen heen en weer, waggelen als een dronken man, en zijn ten einde raad.” Hoe meer ze de Bijbel lezen, hoe meer ze aandacht schenken aan de genademiddelen, hoe meer ze in de verleiding komen om sceptisch en atheïstisch te zijn. Twijfels die ze voorheen nooit kenden, zullen hen kwellen, zelfs als ze ernaar streven vroom te zijn. De boosaardige huurder heeft een kennisgeving gekregen om te vertrekken en hij besluit alle schade aan te richten die in zijn macht ligt, zolang hij nog binnenshuis is. Zie hoe hij kostbare waarheden onderuit haalt, de rijkste hoop op de grond smijt en dat allemaal met het verfoeilijke plan om zijn wrok op de arme ziel te luchten.
Op zulke momenten zal satan ook vaak de ergste hartstochten van onze natuur opwekken en deze tot ongewone oproer aanzetten. De ontwaakte zondaar zal verbaasd zijn als hij merkt dat hij wordt overspoeld met verzoekingen die nog lager en smeriger zijn dan hij ooit eerder heeft ervaren. Hij zal zich tegen de aanval verzetten en ertegen vechten, maar de aanval kan zo gewelddadig zijn dat hij ervan schrikt. Hij kan nauwelijks geloven dat het vlees zo volkomen verdorven is. De mens die er verlangend naar streeft naar de hemel te gaan, lijkt op zo’n moment door zeven sterke demonen naar de eeuwige diepten van het verderf te worden meegesleurd. Hij ervaart alsof hij nooit eerder zonde heeft gekend en ook niet zo volledig onder de macht ervan is geweest. De satanische troepen slapen als een rustig garnizoen zolang de mens in de ban van de zonde is, maar wanneer eenmaal het hart door de liefde van Immanuël in beslag genomen lijkt te worden, gaan de helse soldaten hun slechtste gedrag vertonen en zij vertrappen alle gedachten en verlangens van de ziel.
Satan kan de zoekende ook in een andere vorm aanvallen met felle beschuldigingen en veroordelingen. Hij beschuldigt bepaalde mensen niet, want hij is heel zeker over hen, en zij zijn zijn zeer goede vrienden, maar wanneer het waarschijnlijk is dat een mens voor hem verloren zal gaan, verandert hij zijn toon en dreigt en veroordeelt. Hij roept: “Wat, jij gered worden! Dat is onmogelijk! Je weet wat je vroeger was. Denk aan je vorige leven.” Dan rakelt hij een hele hel voor de ogen van de mens op. “Jij!” zei hij, “wel, zelfs sinds je hebt voorgewend een beetje beter te zijn en bent begonnen deel te nemen aan de genademiddelen, weet je dat je met een verlangend oog hebt teruggekeken en hebt gehongerd naar je oude genoegens. Er is absoluut geen sprake van dat je een dienaar van Christus zou zijn! Hij wil niet zo’n geflipt iemand als jij in Zijn huis hebben. De grote Leidsman zal nooit aan het hoofd marcheren van een regiment dat zo te schande wordt gemaakt door het aannemen van mensen zoals jij.” Bunyan beschrijft Apollyon terwijl hij dwars op de weg staat en bij zijn helse hol zweert dat de pelgrim niet verder mag gaan; daar zou hij zijn ziel verspillen. Toen begon hij allerlei vurige pijlen naar hem te gooien en daaronder was deze: “Je bezweek bij de start, toen je bijna stikte in het moeras Wanhoop. Je werd bijna overgehaald om terug te gaan bij het zien van de Leeuwen. Je bent al ontrouw geweest tegenover je nieuwe Heer!” Denk eens een moment aan de duivel die ons berispt voor onze zonde! O, kon de arme, beladen ziel deze hypocriete aanklager maar uitlachen, want hij haat het om veracht te worden en toch verdient hij dat terecht. Lach hem uit, o reine dochter van Sion, want deze grote woede van hem komt omdat zijn tijd kort is. Wie is hij dat hij een beschuldiging tegen ons zou moeten inbrengen? Laat hem naar zichzelf kijken; hij heeft genoeg om zich voor te verantwoorden. Als hij aanklager wordt, is het genoeg voor het kind van God om hem belachelijk te maken. Toch is het niet gemakkelijk om te lachen als je in deze hachelijke situatie zit, want het hart staat op het punt te breken van angst.
Nogmaals. Het is bekend dat satan op zulke momenten een vloed van godslastering in de arme, onrustige geest laat stromen. Ik kan me niet herinneren dat ik als kind godslastering heb gehoord. Zorgzaam opgevoed en buiten gevaar gehouden, denk ik dat het maar een of twee keer kan zijn geweest dat ik ooit godslasterlijke taal heb gehoord en toch herinner ik mij, toen ik de Heer zocht, duidelijk de plek waar de meest afschuwelijke godslasteringen die ooit door de menselijke geest zijn gegaan, door mijn hoofd vlogen. Ik sloeg mijn handen voor mijn mond uit angst dat ik er één zou uitspreken. Ze waren niet door mij bedacht en ik had ze ook niet uit mijn geheugen gehaald; het waren de onmiddellijke suggesties van satan zelf, die vastbesloten was mij, indien mogelijk, tot wanhoop te drijven. Lees het verhaal van de vijf jaar durende marteling van John Bunyan onder deze specifieke ellende, en je zult zien hoe satan tegen hem zei: “Verkoop Christus, verkoop Christus, geef Christus op”, en terwijl hij zijn dagelijkse bezigheden deed, weerklonk het in zijn oren: “Verkoop Christus, verkoop Christus.” Toen hij eindelijk, in een moment van bezorgdheid, dacht dat hij had gezegd: “Laat Hem gaan als Hij wil”, toen kwam de beschuldiging: “Nu is het allemaal voorbij met jou. Jezus wil niets met jou te maken hebben, jij hebt Hem opgegeven. Jij bent een Judas, jij hebt jouw Heer verkocht.” Toen de arme man vervolgens de Here onder tranen zocht en weer vrede vond, achtervolgde een andere vreselijke insinuatie hem op de hielen. John Bunyan was een te kostbare dienaar van de duivel om hem zomaar te verliezen, en de vijand had misschien enig idee van wat voor soort dienaar van God de bekeerde ketellapper zou worden, en wat voor soort dromen het hart van vele generaties zouden bekoren en dus wilde hij hem niet laten gaan zonder al de volksstammen van de hel op te dragen wraak op hem te nemen als ze hem niet konden vasthouden in hun dienst. Toch ontsnapte Bunyan, en dat geldt ook voor anderen in hetzelfde geval. O, slaaf van de duivel, moge u genade krijgen om weg te sluipen naar Jezus. Haast u onmiddellijk uit de macht van satan, want anders zal hij, zolang hij maar de kans heeft, zijn grote woede tegen u manifesteren.
III. Ten derde, en in het kort, laten we overdenken – HOE MOETEN WE DIT ALLEMAAL AANPAKKEN? Hoe moet met Satan worden omgegaan zolang hij zijn grote woede laat zien omdat zijn macht kort van duur is?
Ik zou eerst willen zeggen: als hij zichzelf tot deze woede opwerkt, laten we hem dan des te sneller eruit zetten. Zelfs als hij zich stil zou houden, behoren we erop gespitst te zijn zijn smerige gezelschap kwijt te raken, maar als hij deze grote woede toont, laten we dan meteen hem naar buiten voeren. Laat in Gods naam de draak verslagen worden als hij zo nodig moet razen. Als er een mogelijkheid is om hem er meteen uit te krijgen, via de achterdeur of de voordeur, laten we dan niet treuzelen en geen uur talmen: een woedende duivel, die ons laat lasteren en dan beschuldigt, die ons verzoekt en verraadt, is zo’n gevaarlijke bewoner van een hart dat hij niet verdragen moet worden. Eruit moet hij en meteen eruit. Hij moet naar buiten, en meteen naar buiten. Het is beter dat er een leeuwenkuil met leeuwen in ons huis zit, dan de duivel in ons hart. Here, zet hem onmiddellijk eruit door Uw eigen genade. We besluiten voor eens en altijd oorlog met hem te voeren; we zullen niet langer blijven treuzelen, we durven niet; we zullen het niet langer uitstellen, het is meer dan ons leven waard is. Nee, niet morgen, maar vandaag moet de tiran vertrekken. Nee, niet nadat we deze Tabernakel hebben verlaten, maar hier, in deze kerkbank, o Here, verdrijf de oude draak van zijn troon met zijn hele helse bende! Dat is het eerste advies dat ik u geef: laat de vijand onmiddellijk worden uitgeworpen door goddelijke genade.
En het volgende is dat we, voor zover we hem er niet uit kunnen krijgen door onze eigen inspanningen zonder hulp, tot de Sterke om kracht roepen, Die deze prins van de macht van de lucht kan verdrijven. Er is leven in een blik op Jezus Christus, en zodra dat leven komt, gaat deze vorst van de duisternis weg wat betreft zijn overheersing en regerende macht. O ziel, er blijft niets anders voor u over dan alleen naar Jezus Christus te kijken. Hoe bezorgd u ook bent en bijna verslonden, nu is het uw tijd om uw vertrouwen te stellen in Jezus, Die machtig is om te redden. U kent de tekst die spreekt over de herders die twee poten en een stuk oor uit de muil van de leeuw halen. Het schaap was bijna verslonden, maar toch trok hij tussen de kaken van de leeuw de laatste overblijfselen van zijn prooi vandaan en als u lijkt te zijn gereduceerd tot twee poten en een stuk oor, kan onze glorievolle Herder u toch nog tussen de tanden van de leeuw vandaan trekken en u weer gezond maken, want Hij zal Zijn schapen niet verloren laten gaan, zelfs niet in het uiterste geval. Wat kunt u tegen satan doen? U zou hem graag kwijt willen, wat kunt u doen? Doe niets anders dan dit: Doe een beroep op Degene, Die de baas over hem is. Hij is machtig, stuur de Almachtige op hem af. Hij beschuldigt u, verwijs hem naar uw Advocaat. Uw zonde brengt hij voor u, werp het bloed der verzoening in zijn gezicht. Hier is een tekst die hem naar zijn hol zal drijven: “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” En “Dit is een getrouw woord en alle aanneming waard: Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaars te redden, van wie ik de voornaamste ben.” Hou op met de strijd tegen de sluwe vijand; antwoord de oude bedrieger niet. Als hij u vertelt dat u een godslasteraar bent, erken dat dan; als hij zegt dat u totaal verloren bent, erken dat dan; en werp uzelf dan aan de voeten van Jezus en Hij zal uw vijand overwinnen en u bevrijden.
Nog een troost voor u, en wel deze: hoe meer hij raast, des te meer moet uw arme, verontruste hart worden aangemoedigd om te geloven dat hij spoedig zal verdwijnen. Ik durf te zeggen dat niets hem eerder zal doen vertrekken dan uw volle overtuiging dat hij moet gaan. Moedige hoop is een wapen waar hij bang voor is. Zeg hem dat hij binnenkort weg moet zijn. Hij heeft u beschuldigd en gif in uw oor gegoten, en u laten geloven dat het uw eigen godslastering is, terwijl het niet de uwe is, maar de zijne. Zeg tegen hem: “Ah, maar je zult snel weg zijn. Je mag woedend zijn, maar je zult weg moeten gaan.” “Ik heb je volledig in bezit,” zegt hij, “ziel en lichaam en ik ben jou de baas.” Zeg tegen hem: “En zou jij zo de baas over mij spelen, als je niet wist dat je binnenkort uitdreven zult worden?’ “Ach,” zei hij, “je zult verloren gaan, je zult verloren gaan.” Hij huilt naar je alsof hij klaar staat om te verslinden. Zeg tegen hem: “Als ik zeker verloren zou gaan, zou je het me niet vertellen, je zou aardige liedjes in mijn oren zingen en me naar de ondergang lokken: je moet gaan, dat weet je.” “O,” zegt hij, “het is onmogelijk dat je gered wordt; je zult verdoemd zijn; je zult de heetste plek in de hel hebben. “Ja,” zegt u, “maar wie heeft jou gestuurd om mij dat te vertellen? Je hebt nog nooit de waarheid gesproken. Je bent vanaf het begin een leugenaar, en je zegt dit alleen omdat je moet gaan. Je weet dat je moet gaan.” Vertel het hem, en het duurt niet lang voordat hij zal vertrekken. Zeg: “Verheug je niet over mij, o mijn vijand; ook al val ik, toch zal ik weer opstaan.” Vertel hem dat u zijn Meester kent. Vertel hem dat hij misschien aan uw hiel knabbelt, maar u herinnert zich Iemand Die zijn kop vermorzelde. Wijs naar zijn vermorzelde kop; hij probeert het altijd te verbergen als hij kan. Vertel hem dat zijn kroon aan stukken is geslagen en vertel hem waar die daad is gepleegd en door Wiens gezegende hand en als u hem deze dingen vertelt, zal hij terugdeinzen, en zult u merken dat u alleen bent met Jezus. Dan zal Jezus tegen u zeggen: “Waar is uw aanklager?” U zult om u heen kijken en de vijand zal verdwenen zijn, en dan zal uw gezegende Meester zeggen: “Ik veroordeel u ook niet, ga en zondig niet meer.” De Here geve dat we zo’n verlossing van onze aartsvijand krijgen en wel op dit ogenblik, om Christus’ wil. Amen.