Selecteer een pagina

 

Roeping tot het ambt

>>PDF<<

“James,” zei een moederlijke vrouw tot een jongeman wiens eerste preek zij net had gehoord, “James, waarom ben jij predikant geworden?” “Ik kreeg een roeping van de Here”, zei de jongeman. En toen kwam het antwoord: “Maar weet je zeker, dat het niet één of ander ánder geluid was, wat je hoorde?”

We hadden graag gewild, dat deze “moederlijke vrouw” erbij was geweest, toen bepaalde goede mannen, die we nu niet verder zullen aanduiden, voor het eerst de preekstoeltrap opgingen. Maar omdat de Voorzienigheid het niet zo beschikte, nemen we de vrijheid om mee te delen, dat we weten van een vaderlijke man, die ernaar verlangt te zien, dat die eerder genoemde broeders een Goddelijke roeping ontvangen om terug te gaan naar de ploeg, de naald, de priem, de ellestok of de weegschaal. Is het niet beter iets te proberen wat je kunt dan mensen te vermoeien met wat je niet kunt? Is het niet beter een onvervalste stuiver te zijn dan een soeverein die iedereen weigert aan te nemen? Het moet meer tot de eer van God zijn, dat een man de muren van een schuur bouwt dan dat hij de muren van een kerk omver haalt. Het is beter een stuk stof te naaien dan een gemeente te scheuren. Het is beter schapen te voeren dan zielen te laten verhongeren. Niemand houdt ervan dit tot één enkel individu te zeggen, maar een oprechte wens zou in vervulling gaan als de juiste personen zo goed zouden willen zijn het voor zichzelf te bedenken.

Vriendelijkheid, goedheid en respect kunnen in sommige gevallen niets beters doen dan vriendelijk zeggen: “Geachte goede broeder, geef uzelf een eerlijke kans om God te dienen. Hou ermee op een slechte spreker te zijn en wees een behendige hand of een waakzaam oog.” Zit er niet iets in deze opmerking?
C.H.S.