Selecteer een pagina

Raadgevingen aan Christenen 6

>>PDF<<

HOOFDSTUK 6

Raadgevingen aan bekeerden

Als de Here ons helpt, willen we vanmiddag een aantal verzen uit het derde hoofdstuk van Klaagliederen overdenken. De Klaagliederen van Jeremia hoofdstuk 3 vanaf vers 22: “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want Zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn ze nieuw, groot is Uw trouw! Mijn ziel zegt: mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. Goed is de Here voor wie Hem verwachten, voor de ziel die Hem zoekt; goed is het, in stilheid te wachten op het heil des Heren.”

Over deze verzen willen we vanmiddag nadenken. Ik neem nooit een onderwerp ter overdenking naar mijn eigen oordeel. Wanneer ik ergens moet prediken, wacht ik op God en ik vraag Hem om mij naar een onderwerp te leiden. Dus heb ik Hem herhaaldelijk gevraagd om een gedeelte voor vanmiddag. Dit is het gedeelte, waartoe ik mij geleid voelde. En moge de Here ons nu een zegen geven!

In de eerste plaats dienen wij vooral te letten op de omstandigheden, waaronder Jeremia deze woorden schreef. “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn.” We moeten de toestand bekijken, waarin het volk van de Israëlieten zich toen bevond.

Bijna al de Joden waren slachtoffer geworden van de oorlog, de hongersnood, de pest of ze waren weggevoerd als gevangenen naar Babylon. Alleen de armste mensen waren in het land achtergebleven. Om te voorkomen dat het land niet helemaal woest zou worden, had de koning van Babel bevel gegeven, dat een aantal mensen achtergelaten moest worden.

Verder was Jeruzalem verbrand en verwoest. De muren rondom de stad waren afgebroken en de tempel was verbrand. Onder deze omstandigheden zegt de profeet: “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want Zijn barmhartigheden houden niet op.” Hij bedoelde het volgende te zeggen: als wij ons verdiende loon hadden gekregen,  zouden wij helemaal vernietigd zijn. Geen enkel mens zou nog in leven zijn gebleven, ook zou er geen enkel huis in het land nog overeind staan. En als er nog enkele mensen overgebleven zouden zijn, verdienden zij het niet langer om nog door Jehova geholpen te worden. Dat is wat wij verdienen ten gevolge van onze zonden. De profeet constateert, dat dit alles over hen gekomen is als gevolg van hun zonde.

Laten we, om dit nu voor onszelf praktisch te maken, ons afvragen, wat wij zouden hebben gekregen, als we zouden krijgen wat we verdienen. We zouden slechts een volledige vernietiging kunnen verwachten. Als we werden behandeld naar recht en gerechtigheid en niet naar genade, wat zou er dan anders voor ons zijn dan vernietiging?

Ik wil graag dat u zichzelf de vraag stelt: ben ik ervan overtuigd, dat ik een zondaar ben, een zondaar die straf verdient, niets dan straf? Als u er nooit van overtuigd bent geweest, dat u een zondaar bent en dat u als zondaar niets anders dan straf verdient, dan vraag ik u dringend dit nu te overwegen. Ik vraag u na te denken over de enige grond van redding en ook of u gezien hebt dat uw straf gelegd is op de Here Jezus Christus. Als u dus een zondaar bent en straf verdient (of u dat wel of niet ziet, het is een feit, dat door de Heilige Geest wordt geopenbaard), bedenk dan, dat God in Zijn genade u niet zal straffen, omdat Hij Christus, Zijn eniggeboren Zoon, zond om in de plaats van u de straf te dragen.

God gaf in de rijkdom van Zijn genade Zijn Zoon, opdat wij aan de straf en de vernietiging, die voor ons bestemd is, zouden kunnen ontsnappen. Daarom kreeg de Here Jezus slagen en werd Hij aan het kruis genageld, opdat Hij onze straf zou dragen, opdat wij gered zouden worden, voor eeuwig gered, opdat wij gelukkig zouden zijn, voor eeuwig gelukkig.

Zien wij allen dit? Als u dat niet ziet, vraag ik u de eerste drie hoofdstukken van de Romeinenbrief biddend te lezen. Daar staat duidelijk in beschreven, wie we van nature zijn en wat we verdienen. Als u deze waarheid ziet, dan vraag ik u speciaal God te smeken u te helpen geloven in de Here Jezus Christus. Want zo en alleen zo, kunt u ontsnappen aan de straf. Als u op Hem vertrouwt, zult u niet gestraft worden. Door Hem ontvangen wij genade, “de vergeving van zonden, naar de rijkdom van Zijn genade.” Als wij geloven, worden we kinderen van God, “zijn we nu kinderen, dan ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Christus.” Door het evangelie te geloven, worden wij “verlost uit de macht der duisternis, en overgebracht in het koninkrijk van Gods geliefde Zoon.” En zo is daar voor ons het schitterende en gezegende vooruitzicht van eeuwige vreugde en geluk, door de Here Jezus Christus.

Zelfverootmoediging

Let er vooral op dat de profeet niet zegt, dat het de genade van de Here is dat deze goddeloze Joden niet zijn omgekomen, maar “dat wij niet zijn omgekomen.” Hiertoe rekent hij zichzelf ook. Het is belangrijk hier speciaal op te letten, want Jeremia was één van de heiligste mensen, die leefden. Toch rekent hij er zichzelf ook bij, wanneer hij zegt, dat het de gunstbewijzen van de Here zijn, dat wij niet omgekomen zijn en dat ik in hun midden ook niet omgekomen ben.

Zo is het met degenen, die God vrezen en in de Messias geloven, of ze nu al in de Messias geloven, die nog moest komen zoals in de dagen van Jeremia, of terugzien op de Messias, Die gekomen is. Hoe meer zij van God weten, hoe meer zij hun eigen verdorven natuur zien, hun eigen zondige aard en tekortkomingen. In plaats van een trotse hoogmoedige geest te hebben ten opzichte van medezondaren, rekenen we onszelf bij hen en zeggen met de profeet: “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn.”

Het hart van God was nog steeds gericht op de nakomelingen van Abraham. Het medelijdende hart van Jehovah was nog steeds gericht op het echte zaad van Abraham. De zegeningen die aan dat zaad waren beloofd, waren niet vergeten, zodat de profeet kon zeggen: “Zijn barmhartigheden zijn elke morgen nieuw.”

Dit is de taal van allen die werkelijk God kennen, van allen die werkelijk met God bekend zijn en die Zijn hand hebben zien werken, al was het maar weinig. Dagelijks zeggen ze dat de gunstbewijzen des Heren inderdaad elke morgen nieuw zijn en dat Zijn trouw groot is. En als dat niet zo zou zijn, wat zou er dan van ons, die de Here Jezus Christus hebben leren kennen, terechtkomen? Als we aan onszelf werden overgelaten zouden we spoedig terugvallen. We zouden spoedig weer vervallen in die verdorven toestand waaruit we werden bevrijd. Het is door Gods genade en vanwege Zijn trouw, dat we zijn wie we zijn. Al zouden wij een tijdlang ontrouw zijn, toch blijft Hij getrouw jegens Zijn volk. Hoe heerlijk is het om dit te weten!

Temidden van het verdriet, dat hem omgaf, werd de profeet getroost door de woorden “de Here HERE is mijn deel, zegt mijn ziel; daarom zal ik op Hem hopen.” Bijna heel het volk was gedood door het zwaard of was omgekomen door de honger of de pest. De weinigen die overgebleven waren, waren voor het grootste gedeelte als gevangenen weggevoerd. De stad Jeruzalem was verwoest en de tempel verbrand.

Slechts weinigen onder ons kunnen het gehele verdriet van de profeet onder deze omstandigheden begrijpen. Het was zeker een enorme beproeving voor hem, vooral omdat de tempel was verwoest. Toch is hij niet overweldigd. Toch is er nog hoop. Hoop waarop? Hoop op de levende God: “De Here HERE is mijn deel, daarom zal ik op Hem hopen.” De levende God blijft over voor mij. Hoewel het volk vernietigd is, Jeruzalem verwoest is, de muren afgebroken zijn en hoewel de tempel verbrand is, is toch de Here mijn deel.

Het speciale punt van onze overdenking is “mijn deel is de Here.”

God was alles voor hem. Dat is vanmiddag mijn speciale boodschap voor al mijn medediscipelen. Hoe is dat bij ons? Is de levende God ons deel? Zien wij Hem als ons al? Is de levende God ons deel en onze hoop?

Bedenk dat, wat we verder ook hebben, Hij ons deel moet zijn. Veronderstel eens even dat al onze vrienden ons de rug toekeerden; als God Zelf de onze is, wat zijn we dan rijk! Als wij veel geld en eigendommen bezaten en we raakten het allemaal kwijt, dan zouden we toch, als God Zelf ons deel was, rijk zijn. En als we de rest van ons leven moesten doorbrengen in een kerker, dan kunnen we, als God bij ons blijft en met ons gaat, daar onuitsprekelijk gelukkig zijn.

Wat betekenen al deze dingen als we God hebben? Hebben wij, mijn geliefde vrienden, Hem als ons deel? Ik vraag niet of u godsdienstige mensen bent; ik veronderstel dat u dat bent, omdat u vandaag hier bent. Ik vraag niet of u de Bijbel leest; ik veronderstel dat u dat doet. Ik vraag niet of u naar een soort kerk gaat; ik veronderstel van wel. Ik vraag niet of u zo nu en dan bidt; ik veronderstel dat u dat doet. Ik vraag niet of u zo nu en dan wat geld geeft voor de zaak van God; ik denk dat u dat doet.

Maar ik vraag u meer dan dit alles, veel en veel meer. Vindt u in God Zelf uw alles? Ik vraag u dat u zichzelf afvraagt als voor Gods aangezicht: is mijn vrouw mijn deel? Het is goed om een natuurlijke affectie te hebben voor uw vrouw of man. Het is goed en juist dat ouders hun kinderen liefhebben en dat kinderen  hun ouders liefhebben. Anders zou het zeer zondig zijn.

Maar als kinderen van God moet geen van deze familieleden ons deel zijn. De Here God Zelf moet dat zijn. Hij wil dat wij met niets minder tevreden zijn dan met Hemzelf.

Ik vraag u of dit het geval is bij u. Bij sommigen zijn de schatten van deze wereld hun deel, wat een armzalig ellendig deel! U zult merken dat ze ongelukkig zijn en dat ze een schuldig geweten hebben. U zult nooit tevreden zijn met de schatten van deze wereld, nooit.

Anderen maken hun zaak tot hun deel. Ze zorgen er heel goed voor hun zaken voor elkaar te hebben. Op zich is dit juist. Ik wil in dit verband helemaal niet luiheid aanmoedigen op welke manier dan ook.

Christenen moeten zorgvuldig en aandachtig voor hun zaken zorgen. Als ze dat niet doen, zullen ze niet Gods zegen op hun zaken hebben. Maar toch, als onze zaak ons deel is, als geld verdienen, rang, levensstandaard of iets anders in deze wereld ons deel is, als we voldoening zoeken in iets anders dan God, dan zeg ik, dat het een armzalig, miserabel deel is dat we hebben, hoe we het ook mogen noemen.

Maar als, aan de andere kant, wij God hebben als ons deel, als we in Hem voldoening zoeken, dan hebben we inderdaad een rijk deel. Is Hij alleen onze vreugde, onze hoop, ons geluk? Is ons hart in Hem? Onze hoop in Hem? Ons alles in Hem? Hebben wij dit alles? Laten wij eerlijk zijn voor God. Laten wij eerlijk zijn tegenover onszelf. Is het enige waar wij werkelijk om geven God Zelf? Hebben we twee of tien dingen waar we om geven? Er is slechts één ding dat het allerbelangrijkste in ons hart moet zijn, en dat ene is God Zelf. Het ene, dat ons deel moet zijn, is God Zelf.

De profeet Jeremia had dit deel en daarom kon hij nooit ellendig, arm of in alleen gelaten zijn. Alles is goed zolang de levende God Zelf ons deel is. Zoals het ook het geval was met onze Here Jezus Christus Zelf toen Hij op aarde was; Hij had slechts één doel. Dat was te leven voor God, Zijn Vader, Hem te dienen en Zijn werk te doen. “Mijn spijze is de wil te doen van Degene, Die Mij gezonden heeft.”

En zo dient het ook bij ons te zijn, dat alles wat wij doen, gedaan wordt tot eer en heerlijkheid en glorie van God. Dit moet bij ons het overheersende motief zijn. Al onze gedachten dienen gericht te zijn op God, direct of indirect. Zelfs het samenkomen om onze vrienden te ontmoeten moet in relatie staan tot God. Ons eten en ons drinken moet in relatie staan tot God. Zoeken wij kracht om voor God te leven en te werken, en besteden wij die kracht, die we hebben ontvangen, voor Hem?

Laten we dan onszelf de vraag stellen: “Is God Zelf mijn deel?” Ik stel u die vraag niet zonder mijzelf die vraag te stellen. Wat is mijn deel, mijn geluk, mijn al? Is het God Zelf of zijn het de dingen van deze wereld? Ik geef voor mijzelf antwoord. Ik zou niet tevreden kunnen  zijn met iets dat minder is dan God. God alleen is mijn deel, dag na dag, week na week, maand na maand en jaar na jaar.

O, geliefde vrienden, houd niet op, totdat u zover komt dat God Zelf uw deel is. Het gevolg van het feit, dat Hij uw deel is, zal zijn, dat, wat de omstandigheden ook zijn waarin u geplaatst wordt, of het nu oorlog is, honger of pest of welke omstandigheid ook in uw huidige leven, u altijd gelukkig kunt zijn temidden hiervan. Laat het ziekte zijn, of gevaar of het vooruitzicht van de dood zelf, God is de uwe. U zult gelukkig zijn.

Maar als God Zelf niet uw deel is en u afhankelijk bent van uw omstandigheden, dan zult u er min of meer ellendig aan toe zijn, afhankelijk van de dingen die u omgeven. Maar als u kunt zeggen: “De Here is mijn deel”, dan kunt u vooruit zien naar mooiere en gelukkiger dagen. Jeremia had deze hoop en hij zag vooruit. Hij verwachtte, dat het volk weer teruggebracht zou worden, dat Jeruzalem weer herbouwd zou worden en de tempel hersteld zou worden.

En dat gebeurde na ongeveer zeventig jaar. Omdat de beloften van de levende God Zelf rustten op het nageslacht van Abraham. Daarom kon hij zeggen: “De Here is mijn deel, op Hem zal ik hopen.”

Maar sommige mensen zullen zeggen: “Dit was erg mooi in de dagen van de profeten en apostelen, maar nu in het laatste deel van de negentiende eeuw, nu kunnen we zulke dingen niet meer verwachten.”

Zoiets geloof  ik niet. Waarom zou het volk van God niet even gelukkig zijn in hun God als de profeet of de apostelen waren? Waarom niet? Is Hij niet dezelfde God? Is Zijn macht niet dezelfde? Is Zijn liefde voor Zijn kinderen niet even groot als ooit? Is Zijn bereidheid om Zijn kinderen te helpen niet even groot als vroeger? Zeker is het zo.

Het gezegende Boek blijft bij ons. De kostbare beloften zijn er nog steeds. Daarom moeten wij er aan denken om volledig op God te vertrouwen. Blij te zijn in Hem is even goed mogelijk voor ons als voor de kinderen van God in het midden van de eerste of in het begin van de tweede eeuw. En waarom niet? Er is niets, dat dit kan verhinderen.

U en ik zijn zeker geen apostelen of profeten, maar we kunnen nu in de negentiende eeuw evenzeer genieten van de zegen van vrede en vreugde in de Heilige Geest en van de gezegende beloften als de gelovigen van vroeger daarvan konden genieten. Samen met de profeet mogen we zeggen: “De Here is mijn deel, zegt mijn ziel; daarom zal ik op Hem hopen.”

Wat een speciale bemoediging is dit met betrekking tot de beproevingen en moeilijkheden in het leven. Een ieder van ons moet vroeg of laat door moeilijkheden en beproevingen. Ons pad is niet altijd effen. Toch kunnen we onder deze omstandigheden de hand leggen op een woord als dit: “De Here is goed voor hen die op Hem wachten.” Voor allen, die op Hem wachten, is Hij erg goed.

Laten we onze verzoeken aan Hem bekend maken, laten we Zijn hulp zoeken en wachten, totdat het komt. Want de belofte is: “Goed is de Here voor wie Hem verwachten.” Er is iets te ontvangen door op God te wachten. Hij is goed voor hen, die Hem zoeken.

Dit is een speciale bemoediging voor iemand die hier misschien aanwezig is, die de Here niet kent, die nog geen gelovige in Hem is. Hier is de belofte: “De Here is goed voor de ziel die Hem zoekt.” Wat ze hebben te doen, is gewoon God te vragen hen genadig te zijn. En zij zullen ontdekken dat Hij goed is voor de ziel die Hem zoekt. Tot een ieder die vraagt naar de dingen van God zou ik willen zeggen dat de ziel die Hem zoekt een zegen zal ontvangen.

Dit is vooral vertroostend voor ons, de gelovigen in de Here Jezus Christus. Wat ook onze beproevingen, noden en moeilijkheden zijn, er is de belofte: “De Here is goed voor hen die op Hem wachten, voor de ziel die Hem zoekt.” Er bestaat niet zoiets als God tevergeefs zoeken. De zoekende ziel zal Hem vinden. We zullen niet tevergeefs van de Here troost, onderricht en macht over de natuurlijke slechte neigingen verwachten.

Of we nu macht zoeken over ons humeur, onze trots, onze hoogmoed, onze eigenzinnigheid of wat er ook maar in ons kan zijn dat tegen de gezindheid van God ingaat, laten wij de zaak met kinderlijke eenvoud voor Gods aangezicht brengen. We zullen merken dat het zoeken van de Here niet tevergeefs is. “Hij is goed voor hen die op Hem wachten, voor de ziel die Hem zoekt.”

Nu komen we bij het laatste vers waarover we op dit ogenblik willen nadenken: “Goed is het in stilheid te wachten op het heil des Heren.”

In de eerste plaats: “Het is goed dat een mens hoopt op het heil des Heren.” Het woord heil moet hier niet alleen worden opgevat, zoals het meestal in het Nieuwe Testament wordt gebruikt, als bevrijding van zonde en straf, maar in een ruimere betekenis als bevrijding uit beproeving, verleiding, verdriet en moeite. Het is goed voor ons om op de Here te hopen om heil en bevrijding.

Wij allen bevinden ons van tijd tot tijd in omstandigheden, waaruit we bevrijd moeten worden. Dat is het moment, waarop het goed is om te hopen op het heil van God.

Doen wij dat? Het is de wil van de Here voor ons. U zult merken dat het in de praktijk van het leven goed is voor uw ziel. De bedoeling van de duivel is, wanneer er beproeving en aanvechting komen, om in uw hart te fluisteren: “O, dit kan altijd wel zo blijven voortduren! Ik zal hier nooit meer uit komen.” U ziet dan uit naar de toekomst met het vooruitzicht op een levenslange last.

Luister naar Jezus: “Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” Laat alles in de handen van God. Probeer in zo’n positie te komen dat u kunt uitzien naar Hem en Hem om genade kunt vragen voor de huidige dag. Hij zal het u geven. En wat betreft morgen; als die komt, dan zal de Here ook genade voor die dag geven.

Bedenk dat, wanneer de gedachte in uw bewustzijn komt: “Ik zal dit nooit meer kwijtraken”, het dan goed is voor een mens om op het heil des Heren te hopen. Hij zal verlossen. Er zullen beproevingen en aanvechtingen komen. Dat geeft niet, er zal ook verlossing komen, want de Here is goed. Als u deze hoop niet vasthoudt, als u die verliest en de troost opgeeft die God aan uw ziel wil geven, dan zult u ontdekken dat u de troost en de kracht kwijtraakt die u anders zou hebben. Daarom zeg ik, houd haar vast.

Denk aan dat bijzondere gedeelte uit Psalm 27:13, waar David zegt: “O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien in het land der levenden!” Al mijn kracht zou helemaal weggenomen worden als ik niet verwachtte betere dagen te zien.

Dat is wat we hebben te doen, uitzien naar mooiere en gelukkiger dagen, meer gezegende en vrolijker dagen, die de Here zal zenden als wij op Hem wachten. Dat is de gedachte die komt van de Geest van God.

De andere gedachte, die van hopeloosheid, komt bij de boze vandaan om ons, als dat mogelijk zou zijn, te beschadigen en ons de hoop op God te doen opgeven. Hij wil graag dat wij in wanhoop terneer zitten, alsof er niets goeds meer mogelijk is. Maar “het is goed, dat een man hoopt op het heil des Heren.”

En dit is niet alles. Er wordt verder gezegd, dat het goed is rustig te wachten op het heil des Heren.

Dus moeten we niet alleen hopen, maar we moeten ook wachten, rustig wachten. Dit kunnen u en ik van nature niet. We willen onze bevrijding meteen. We willen die vandaag; we willen er niet op wachten. En als die niet komt, wanneer wij het willen, dan is er de verleiding, dat wij onszelf als wijzer beschouwen dan God, dat we beginnen te klagen en ontevreden te zijn, dat we zelfs  beginnen te mopperen dat het zo is. Dit alles is tot oneer van God. De wil van God is, dat we onze verzoeken aan Hem bekend maken.

Ondertussen dienen we onszelf toe te vertrouwen aan Zijn hand. Bedenk als onze troost de woorden: “Alle dingen werken mede ten goede voor degenen die God liefhebben.” Dit dient ons ondertussen tot steun, samen met de hoop dat Hij ons uiteindelijk zal verlossen. En als deze verlossing er nog niet is, dan is het onze taak om rustig te wachten en door rustig te wachten God te eren. Dan zal het bekend worden aan degenen die ons zien, dat wij een Vader in de hemel hebben, een Vader Die voor ons zorgt. Ze zullen zien dat op ons wordt gelet en voor ons wordt gezorgd, dat wij vertrouwen op de Vader, in de zekerheid dat “alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben.” Laten we proberen zo een zegen weg te dragen.

Het einde van de zaak

Laten we dan in de eerste plaats bedenken, dat, wat voor beproevingen of rampen ons overkomen, het niets is vergeleken bij wat wij verdienen. Wij allen verdienen eeuwige straf, ja de hel. Laten we daarom met de profeet zeggen: “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want Zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw.”

Het volgende punt is dat de Here Zelf ons deel en onze hoop moet zijn. Laten wij niet tevreden zijn met iets minder dan God Zelf als ons al.

Het derde punt wat ik graag wil dat u meeneemt, is, dat, wanneer er beproevingen en rampen komen – komen zullen ze -, we dan bedenken dat “het goed is op het heil des Heren te hopen en te wachten.” Niet alleen dat we beginnen met wachten, maar dat we ook rustig doorgaan met wachten tot de bevrijding komt. Dan past het ons God te eren en te prijzen voor wat Hij heeft gedaan.