Selecteer een pagina

Raadgevingen aan Christenen 3 

>>PDF<<

HOOFDSTUK 3 

Raadgevingen aan bekeerden

Toen ik tijdens de afgelopen samenkomst probeerde medediscipelen de helpende hand te reiken, met name de jongeren onder hen, kwam ik bij een Schriftgedeelte, waarin een heel belangrijke richtlijn staat in verband met ons onderwerp. U zult het vinden in 2 Petrus hoofd­stuk 1:5. Ter wille van het verband zal ik ook een paar verzen lezen voorafgaan­de aan het vers, waar ik toen opgehouden ben.

Ik ga er natuurlijk vanuit dat degenen tot wie ik spreek, voor de redding van hun zielen alleen maar vertrouwen op het verzoenende bloed van het Lam. Maar als er hier sommigen aanwezig zijn, die de Heiland niet kennen, dan hoop ik dat God, in de rijkdom van Zijn genade, hen er toe zal brengen te zien op de toestand, waarin ze van nature verkeren. We zijn allen in onze natuurlijke toestand zondaren, die straf verdienen, alleen maar straf. De enige manier, waarop wij hieraan kunnen ontkomen, is door een plaatsvervanger te hebben die de straf draagt. God heeft in deze plaatsvervanger voorzien in de Persoon van Zijn eniggeboren Zoon, Jezus Chris­tus, Die gestraft is in onze plaats en Wiens volmaakte gehoorzaamheid tot de dood, ja tot de dood van het kruis, aanvaard is ter wille van zondaren, die door slechts op Hem te vertrouwen de redding van hun ziel verkrijgen.

Allen, die hier aanwezig zijn en nog niet op Hem vertrouwen, mogen zichzelf geheel toevertrouwen aan de genade van God door datgene te aanvaarden, waarin Hij heeft voorzien in de Persoon en het werk van de Here Jezus. Dan worden zij, evenals wij, mensen die vergeving hebben gekregen en die bevrijd zijn uit de macht der duisternis en overgebracht zijn in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon. Ze worden dan gebracht uit de duisternis in het licht, krijgen vrede voor hun zielen en worden zo geplaatst op de weg naar de hemel. Ze zijn gemaakt tot  kinderen van God en mede-erfgenamen met Christus en hebben dan het gezegende vooruitzicht op de heerlijkheid, terwijl ze op weg zijn naar hun  eeuwig huis. Ze hebben zo deel aan de voorbe­de van de Here Jezus Christus, Die aan de rechterhand van God is en Die terugkomt om ons tot Zich te nemen, opdat ook wij zijn mogen, waar Hij is.

Punten, die reeds aan de orde zijn geweest

Zoals ik eerder zei, ga ik er nu van uit dat allen, die aanwezig zijn, vertrouwen op de Here Jezus Christus. Doet u, zoals Petrus schrijft? Voegt u aan uw geloof de deugd toe? Opnieuw vermeld ik, dat dit woord ‘deugd’ wordt gebruikt in de betekenis van moed of kracht, hetgeen vooral inhoudt dat wij Christus belijden, dat wij opstaan voor Hem en Hem openlijk belijden voor een goddeloze wereld.

Wij dienen dan, zoals ik al opmerkte, ook toe te nemen in kennis. Vooral in de kennis van de openbaring die God van Zichzelf en van Zijn geliefde Zoon heeft gegeven in de Heilige Schrift. Dit kostbare boek laat ons de ijdelheid van deze wereld zien, alsmede de zegen en de werkelijk­heid van de hemelse dingen en de vreugde, die ons wacht in het huis van de Vader.

“En aan de kennis de zelfbeheersing.” Dit betekent zelfcontrole. Niet alleen maar afzien van buitensporig drinken. Het betekent veel meer. Het gaat over onze zelfbeheersing, onze manier van leven, ons spreken, kortom ons hele gedrag in de wereld, zoals dat past bij kinderen van God. En voeg hier volharding aan toe. Rustig wachtend op God in het uur van beproeving en  zware bezoeking, in de verwachting dat Hij ons verlossen zal.

Voeg hier godsvrucht bij. Dat is de wijze van leven, waarbij alles in gebed tot God wordt gebracht en alles in betrekking staat tot Hem, waarbij wij proberen te wandelen tot eer en heerlijkheid van God. En dat wij onder alle omstandigheden te allen tijde dit als doel hebben:

leven voor God en voor Gods aangezicht. We moeten onze ogen niet van God afwenden, maar trachten op Hem gericht te blijven, trachten de hele dag met God te wandelen, te leven, te spreken en te hande­len voor Zijn aangezicht. En dan die kostbare gewoonte, waarbij we wandelen met en leven voor God, verder ontwikkelen.

Zover zijn  we de laatste avond gekomen. Nu komen we bij de broederlijke liefde, dat is: ‘de liefde ten opzichte van broeders’. Hier moet speciaal naar gestreefd worden. Als deze ontbreekt, ontbreekt er erg veel. De hemelse Vader zoekt naar liefde onder Zijn kinderen, die Hij heeft liefgehad met een eeuwige en onveranderlijke liefde. Het is Zijn wil, dat wij elkaar liefhebben. Als wij de broeders niet liefhebben, waar is dan het bewijs, dat wij God liefhebben? God zoekt vooral naar deze liefde en Hij wil dat wij aan alle andere genadegaven deze genadegave, de broederliefde, toevoegen.

Verder dienen wij hier de liefde voor allen aan toe te voegen. Dat is de algemene liefde. We moeten niet alleen de kinderen van God liefhebben, maar wij moeten ook hen liefhebben die niet van ons zijn en die ons niet liefhebben. Wij moeten hen liefhebben, die helemaal niet om ons geven. We moeten hen liefhebben, die niet met ons meewandelen op de weg naar de hemel en die we nog nooit hebben gezien of gehoord. We moeten een ieder van het hele menselijke geslacht liefhebben. Dat is de wil van onze hemelse Vader ten opzichte van ons. Hij wil, dat het hart van Zijn kinderen zo groot is, dat er plaats is voor allen. Dan hebben  we wat er bevolen is – algemene liefde, die zichzelf zal openbaren in het proberen goed te doen aan onze medemen­sen.

We zullen er naar streven hen in alle opzichten goed te doen, vooral met betrekking tot de redding van hun ziel. Want dat is wat onze hemelse Vader ons leert en waarom Hij Zijn zon laat schijnen over bozen en goeden en waarom Hij Zijn regen laat neerdalen op rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Hierdoor wil Hij ons leren iedereen lief te hebben, zelfs onze vijanden. Voegt daarom aan de broederliefde de liefde jegens allen toe.

Het resultaat hiervan – vrucht

Wat is vervolgens het praktische resultaat hiervan? Het is vrucht. “Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus.”

Als wij er naar streven “aan ons geloof de deugd toe te voegen, en aan de deugd de kennis, en aan de kennis de zelfbeheersing en aan de zelfbeheersing de volharding, en aan de volharding de godsvrucht, en aan de godsvrucht de broederliefde, en aan de broederliefde de liefde jegens allen” dan, als deze dingen bij ons aanwezig zijn en overvloedig worden, “zal dat niet zonder vrucht of werk blijven voor de kennis van onze Here Jezus Christus.”

Het is onmogelijk een nutteloos leven te leiden, als deze dingen in ons worden gevonden. Want we zullen trachten eer aan God te brengen. Het is onmogelijk dat we dan geen vrucht zouden dragen. Het is onmogelijk dat er geen vooruitgang zou zijn in het leven als gelovige, als deze dingen in ons worden gevonden. We zullen zeker groeien in het geloof tot de eer en lofprijs van God. We zullen vrucht dragen.

Het resultaat zal zijn, dat we niet slechts dertigvoudig vrucht dragen, niet slechts veertigvou­dig of vijfenveertigvoudig, of zelfs vijftigvoudig, vijfenvijftigvoudig of zestigvoudig vrucht dragen. Er is de mogelijkheid, zelfs in dit laatste deel van de negentiende eeuw, om tachtig- of negentigvou­dig vrucht voort te brengen. Wie zal het zeggen of er zelfs niet de mogelijkheid is om honderd­voudig vrucht te dragen? Hoe dan ook, of we wel of niet in die mate vrucht dragen, het moet ons doel zijn om overvloedig vrucht te dragen. Als we proberen zestig- of zeventigvoudig te dragen, misschien brengen we dan honderdvoudig voort.

Het tegenovergestelde resultaat

Maar let nu op: “Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten.” Dat is de toestand van de mens, die niet als doel heeft deze genadegaven aan zijn geloof toe te voegen. “Bij wie ze niet zijn,”d.i.:(hij veronachtzaamt deze dingen) “die kan niet scherp zien’: (hij is bijziend)

Zo is het dus, mijn broeders. Misschien kan hij van zichzelf wel heel goed zien en heeft hij geen bril nodig. Misschien kan hij zaken scherp beoordelen en heeft hij een helder oordeel over alle tijdelijke dingen van dit leven. Maar toch, als hij niet aan zijn geloof al deze genoemde genadegaven probeert toe te voegen, is hij bijziend. Hij heeft geen geestelijk oordeel of onderscheidingsvermogen. Heel zijn wereldse wijsheid is niets waard. Hij wordt een hindernis voor zijn medediscipelen in plaats van een  helper. In plaats van een raadgever voor zijn jongere broeders in Christus wordt hij iemand, die het raadsplan van God verduistert. Hoe enorm belangrijk is het om niet in zo’n toestand te geraken. Daarom smeek ik u, mijn jonge broeders en zusters in Christus, laat het niet toe dat u geestelijk blind wordt.

“Hij is de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten.” Wat is dat verdrietig na alles, wat God voor u gedaan heeft. Hij heeft u ertoe gebracht te zien, dat u van nature zondaar bent. Hij heeft u geholpen te geloven in de Here Jezus Christus, zodat uw zonden zijn vergeven, en dat u verlost bent van de macht der duisternis en overgebracht bent in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon. Wat verdrietig, als u na dit alles blind wordt of bijziend en uw hemelse visie verdonkerd wordt!

Als ons nieuwe licht verduisterd werd – de ogen, die door de kracht van de Heilige Geest zijn verlicht – wat zou dat dan triest zijn! Als wij door zorgeloosheid of wereldsgezind­heid dit geestelijke gezichtsvermogen zouden verliezen, hoe groot was dan de duisternis! Al Gods heiligen staan aan dit gevaar bloot. Dit gevaar is niet alleen aanwezig als we tien, twintig of dertig jaar lang gelovigen zijn geweest, maar zo lang wij in het lichaam zijn. Hoe enorm belangrijk is het dan voor ons om maatregelen te nemen, zodat wij bewaard worden voor deze geestelijke blindheid!

Bedenk dan dat iemand “bij wie deze dingen ontbreken”, blind is. Hij heeft niet de gezind­heid van God;  hij heeft in meer of mindere mate de gezindheid van de wereld. Als u hem bepaalde dingen voorlegt, zoals het belang van gebed, zal zo iemand misschien zeggen, dat u te godsdienstig bent, te vroom en dat hij u niet kan volgen.

Hoe komt dat allemaal? Hoe kan een mens, die vergeving heeft gekregen en op de weg naar de hemel is geplaatst, wiens ogen geopend zijn voor geestelijke dingen, zo blind worden? Het komt omdat hij deze genadegaven niet aan zijn geloof toevoegt. Hij verwaarloost dat en is kortzichtig geworden wat betreft de hemelse werkelijkheid. Hij is geestelijk verblind en is de toestand vergeten waaruit hij werd bevrijd. Hoe enorm belangrijk is het daarom, dat wij deze genadegaven koesteren! Velen van de geliefde kinderen van God, die in het begin van hun leven als gelovige helder hun zondige toestand zagen en ook het feit, dat ze straf verdienden en die door het bloed van de Here Jezus Christus, door het geloof in Hem, vrede hadden en de vreugde en de blijdschap van de gemeenschap met God kenden, hebben tenslotte door zorge­loos en wereldsgezind te worden en door in meer of mindere mate te gaan leven onder de invloed van deze wereld, vergeten dat hun zonden alle waren vergeven en dat zij kinderen van God zijn.

Zo verliezen ze al de heerlijke vreugde van hun positie als kinderen van God en erfgenamen van de hemel. Wat is het gevolg van dit alles? Ze gaan zich steeds meer vestigen in deze wereld en krijgen deze wereld steeds meer lief.

Wat een verdrietige toestand is dit. En o, mijn geliefde broeders, moge God er ons voor bewaren, dat wij hierin vervallen. Daarom is het mijn verlangen om u te waarschuwen, dat u niet ophoudt al deze genadegaven aan uw geloof toe te voegen: de deugd, de kennis, de zelfbeheersing, de volharding, de godsvrucht, de broederlijke liefde en de liefde jegens allen. Al deze dingen moeten worden toegevoegd.

En nu: “Daarom des te meer.” Dat is, vanwege alles, wat er gezegd is, moeten we ons “des te meer beijveren onze roeping en verkiezing te bevestigen.”

Hebben wij dit allen gedaan? Is het waar van u allen, mijn geliefde broeders en zusters in Christus, dat u uw verkiezing en roeping hebt bevestigd?  Is het even zeker bij u allen, dat u naar de hemel gaat, alsof u er al was?

“Maar,” zegt u, “hoe kunnen we dit doen?” Door te letten op de punten die ons gezegd zijn in die voorafgaande verzen. Want als we op al deze dingen letten zullen we onze roeping en verkiezing bevestigen. We zullen de zekerheid in ons eigen hart hebben dat wij kinderen van God zijn, vergeving van zonden hebben ontvangen en dat onze Vader ons liefheeft. We zullen ervan verzekerd zijn, dat wij op weg naar de hemel zijn. Wij hebben het heerlijke en schitterende uitzicht op de heerlijk­heid voor ons, dat wij dagelijks dichterbij huis komen en dat we zeker uiteindelijk de hemel zullen bereiken.

Laten we daarom, om deze gezegende zekerheid te hebben, mijn geliefde broeders, naar al deze dingen streven en zo onze roeping en verkiezing bevestigen.

Zoiets moet gedaan worden. Ik zou mijn God onteren en tekort schieten in mijn plicht, als ik vandaag niet zou getuigen, dat ik mijn roeping en verkiezing heb bevestigd. Na ongeveer vijftig jaar een gelovige te zijn geweest, leg ik getuigenis af van het feit, dat ik weet, dat ik een kind van God ben, dat ik vergeving heb gekregen en op weg ben naar de hemel. Van mijzelf ben ik slechts een arme, zwakke, ellendige zondaar. Ik weet dat, als ik slechts het vijftig­ste deel van de zonden, waar ik schuldig aan ben, zou hebben begaan,  ik straf zou verdienen, niets dan straf. Toch ben ik er ondanks dit alles zeker van, dat ik naar de hemel ga. Zo zeker, alsof ik er reeds was.

Vanwaar komt deze zekerheid?  Omdat God, door Zijn Heilige Geest, verklaart: “Wie in de Here Jezus Christus gelooft, zal niet verloren gaan, maar eeuwig leven hebben.” Ik neem in kinderlijke eenvoud God op Zijn woord en daarom heb ik de vreugde van Zijn belofte. Hoewel ik slechts een arme ellendige zondaar ben, die straf verdient, weet ik toch, dat ik eeuwig leven zal  hebben door Christus en niet slechts dat ik het eeuwige leven zál hebben, maar ik héb het reeds. Daarom heb ik mijn roeping en verkiezing bevestigd. Bovendien weet ik door de genade van God, dat ik niet een toehoorder ben van de rotsachtige bodem. Hoe ik dit weet? Omdat ik, toen ik het Woord hoorde, het ontvangen heb. De zorgen van deze wereld hebben het zaad van het Woord niet verstikt. De vervolgingen van deze wereld hebben het niet laten verdorren. In het uur van verzoeking had ik steeds het Woord van God in mijn hart en bleef ik mijn blik richten op het kruis. Daarom weet ik, dat ik niet een toehoorder ben van de rotsachtige bodem.

Ik ben niet alleen een hoorder, maar ook iemand die handelt. In enige mate kan ik vanuit het Woord zeggen – hoewel ik zwak ben – dat ik weet dat ik mijn roeping en verkiezing heb bevestigd. Als u, mijn geliefde vrienden, na dit alles, hier niet zeker van bent, wees dan niet tevreden totdat de zaak voor elkaar is.

En wat is het resultaat van dit alles? De wereld trekt mij erg weinig, omdat ik hemelvreugde in mijn hart heb. Ik geef niet om geld, rang of eer van deze slechte wereld. En niet om alle andere verleidingen, waardoor zo velen aangetrokken worden. Ik heb iets beters, iets veel beters. De hemelse dingen zijn de beste hefboom om onze geest op te heffen uit deze wereld naar  boven. Streef daarom naar deze zekerheid en het zal u boven de dingen van dit leven uit tillen als naar de hemel.

Het is enorm belangrijk, mijn geliefde jonge broeders en zusters, om op deze manier een goed begin te maken en zo verder te gaan. Uw vreugde en zekerheid zal dan steeds meer toenemen. Uw pad zal zijn als dat van de rechtvaardige, dat “steeds helderder straalt tot de volle dag.”(Spr. 4:18) Waarom zou het niet zo zijn? We behoren te groeien. U en ik zijn geen profeten of apostelen; toch dient ons pad zo te zijn als dat van de rechtvaardigen, dat steeds helderder straalt tot de volle dag.”

IJver

Laten we hier acht op slaan, opdat het ook voor ons geldt. “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen.” Waarom? “Als gij deze dingen doet, zult gij nimmer struikelen.” Als u doorgaat op deze wijze, zal de wereld niet kunnen zeggen: “Kijk eens naar die dronkaard, die zich een christen noemt! Kijk eens naar die dief, die zichzelf een christen noemt, of naar die ijdele vadsige man, hoe hij zich gedraagt tegenover zijn vrouw. Kijk eens hoe zij haar gezin verwaarloost en haar man en zichzelf toch christen noemt.”

Niemand zal in staat zijn zulke dingen van het kind van God te zeggen, zolang hij voortgaat op de weg, waarover ik heb gesproken. Deze smaad zal niet over de naam van de Here worden gebracht. “Als gij deze dingen doet, zult gij nimmer struikelen.” U zult nimmer schande brengen, maar eer en heerlijkheid aan God.

Een rijkelijke toegang

“Want zó zal u rijkelijk de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus worden verleend.” We zullen zijn als vaartuigen, die volle zeilen hebben en zo de haven binnenlopen. Dat is waarnaar we dienen te streven: een ruime toegang. Niet als een huis, dat in brand staat en waar misschien nog een stoel of een tafel uit het vuur wordt weggegrist, “een brandhout uit het vuur gerukt”.

Op deze wijze ontkomen uiteindelijk sommige kinderen van God ternauwernood. Ze zijn  tevreden, als ze maar in de hemel komen en meer niet. Dit mag echter niet het geval met u en mij zijn. Wij moeten zijn als schepen, die met volle zeilen de haven binnenvaren en een ruime toegang hebben. Laat ons ernaar streven, kalm en rustig afscheid te nemen van deze boze wereld en met vreugde te wachten op de komst van de Here, terwijl we ons enorm verblijden in Hem.

Evenzo moet het ons streven zijn zo te leven, dat we niet met groot verdriet achterom hoeven te kijken, omdat wij de wereld hebben liefgehad. Laten we dit voor ogen houden, vooral u, mijn jonge broeders en zusters in Christus. Hoewel de mensen van middelbare leeftijd en de bejaarden er evenzo aan dienen te denken. U heb slechts een kort leven te besteden voor God en dit ene korte leven dient zeker besteed te worden aan de eer en lofprijs van God.

Ik heb nog een ander bijbelgedeelte, waar heel belangrijke zaken in staan en waar ik, met hulp van God, uw aandacht op hoop te vestigen. U zult het vinden in Efeze 6. Dit zal voorlopig het laatste gedeelte zijn, waarop ik uw aandacht zal richten, tenzij de Here mij vrijdagavond zal leiden naar iets anders. Ik zal hier nu aan beginnen, maar niet in staat zijn het vanavond af te ronden. Ik hoop op vrijdagavond verder te gaan.

Het gedeelte is vers 10 tot 18 van hoofdstuk 6. Tijdens de eerste vier á vijf jaar na mijn bekering was dit een gedeelte, dat, wanneer ik het ging lezen, mij een gevoel van beklemming gaf, omdat ik het slechts las als een bevel. Ik ervaarde, dat ik erdoor berispt werd en daarom schrok ik ervoor terug. Op een zondag, ongeveer vijfenveertig jaar geleden, werd ik vroeg in de morgen om ongeveer vijf uur wakker. Ik voelde me moe, erg moe, omdat ik de vorige dag heel hard gewerkt had. Ik vond, dat ik nog wel een uur in bed kon blijven. Maar toen schoot het door mijn gedachten: “Het is zondag en wat kan er beter zijn dan op te staan en te gaan bidden en de bijbel te gaan overdenken.” Ik deed dat en toen ik aan het lezen was, kwam ik bij dit zesde hoofdstuk van de Efeziërs. Nadat ik begon te lezen, zag ik spoedig dat het vol stond met evangelie, heerlijk evangelie. Het behaagde God het die dag enorm aan mijn ziel te zegenen. Sinds die tijd is dit gedeelte mij heel dierbaar.

Ik verlang er nu naar, als God mij helpt, u te vertellen wat de Heilige Geest ons wil leren in deze verzen.

“Voorts,” zegt de apostel, alsof hij bedoelde: laten we, na alles wat ik gezegd heb, het samenvatten in de volgende verzen. “Mijn broeders”. Dit woord ‘broeders’ verdient hier speciale aandacht. Alsof hij wilde zeggen, dat dit een woord is voor gelovigen, speciaal voor hen. “Wees sterk in de Here en in de sterkte Zijner macht.”

Werkelijke kracht

Het eerste aandachtspunt is hier, dat de geliefde medediscipelen geen moment kunnen veronderstellen  zelf enige kracht te bezitten. Ook niet als zij bekeerd zijn en niet meer dood zijn in overtredingen en zonden, omdat ze overgebracht zijn uit de dood in het leven. Dan nog wordt er niet van hen veronder­steld, dat ze enige kracht hebben van zichzelf.

“Wees sterk in de Here.” Van onszelf zijn we helemaal zwak en blijven we zwak, zoals we van nature zijn. Onze kracht is in de Here. Door naar God op te zien ontvangen wij, door de Here Jezus Christus, wijsheid, sterkte, hulp, kortom, alles wat we mogelijkerwijs maar nodig kunnen hebben, wanneer we door dit tranendal gaan.

Daarom hebben we in ‘t bijzonder deze aansporing nodig: “Wees krachtig in de Here.” Wij kunnen niet vechten; wij kunnen zelf niets doen. We hebben zelf geen macht of kracht. En als iemand zou zeggen, dat hij denkt, dat hij zelf  wel enige kracht heeft, dan zou ik zeggen: “Mijn broeder, u vergist zich. Zoiets hebt u niet.”

Dit moeten wij ons blijven realiseren tot het laatste ogenblik van ons leven. Ik verlang ernaar hier elke dag en elk uur aan te denken. En ik vraag aan u allen dit te onthouden, zodat u nooit gaat denken dat u zelf enige kracht of wijsheid bezit. Als u dat wel doet, veronachtzaamt u de rijkdommen, die in Jezus Christus zijn. Als u dat doet, zult u  geen gebruik maken van de wijsheid en de kracht en de macht, die God voor ons heeft in de Persoon van Zijn geliefde Zoon, de Here Jezus Christus, op het moment van onze zwakte. Daarom is deze aansporing:”Weest krachtig in de Here en in de sterkte Zijner macht” zo hard nodig. Evenals: “Doet de wapenrusting Gods aan, opdat gij moogt standhouden tegen de listen van de duivel.”

Doet aan de gehele wapenrusting Gods

Niet alleen maar het pantser, niet alleen maar de helm, niet alleen maar het schild, maar de gehele wapenrusting van God. Deze woorden ‘doet aan’ de hele wapenrusting, maken ons duidelijk, dat wij gebruik moeten maken van deze wapenrusting. Deze moet ‘aangedaan worden’. Het is één ding om er alles over te weten, het is iets anders om hem aan te doen. God  heeft voorzien in deze wapenrusting, opdat wij die zullen aandoen en zo in staat zullen zijn stand te houden tegen de listen van de duivel.

Als we hem niet aandoen, zal hij ons geen nut doen. Net zoals dat het geval is met het evangelie. God voorziet erin voor ons. Hij heeft erin voorzien, opdat wij aan de straf zouden ontkomen. Christus zegt, dat zij die geloven, niet verloren zullen gaan, maar eeuwig leven zullen hebben.

Maar als zondaren Christus niet aanvaarden, als zij Hem verwerpen en verder gaan met op zichzelf te vertrouwen en in zorgeloosheid en onverschilligheid voortleven wat betreft de dingen van God, dan zal heel die gezegende gave, die gegeven is door het lijden en het werk van Jezus Christus, hen geen nut doen. Zij moeten zich door Gods genade deze heilsgave toe-eigenen.

Met de heiligen is  het precies net zo. Ze zullen geen voordeel hebben van de wapenrusting, tenzij zij die aantrekken. “Maar,” zegt iemand, “ik ben zo zwak. Wat nu?” Dan hebt u hem des te meer nodig. Roep uit: “O, mijn Vader, ik ben uw zwak kind. Help mij om Uw wapenrusting aan te doen!” God zal uw roep horen en Hij zal de zwakke helpen, die zo roept.

Er is een ogenschijnlijke tegenspraak tussen aan de ene kant de soevereiniteit van God, die heel duidelijk is geopenbaard en aan de andere kant de ‘wil van de mens’. We hebben geen kracht van onszelf. Toch zijn we verantwoordelijke personen. Ons wordt duidelijk bevolen het evangelie te aanvaarden en te gehoorzamen.

Als we echter onze eigen onbekwaamheid ervaren, laten we dan naar God gaan en tot Hem zeggen:  “Ik ben zwak en zondig en kan het evangelie niet ontvangen. Help mij.” Als we dit doen, zullen we geholpen worden, omdat God bereid is dat te doen en bereid is ons te zegenen, als we slechts Hem zoeken.

Zo is het ook met de wapenrusting van God. Als wij zwak zijn, laten wij dan zeggen: “Va­der, zie Uw zwak kind. Toch wil ik graag Uw wapenrusting aandoen. Help mij.” U zult ontdekken, dat Hij bereid is ons te helpen.

Waarom is het zo belangrijk, dat we de hele wapenrusting van God aandoen en niet slechts één deel? Om deze ene reden: opdat we in staat zouden zijn stand te houden tegen de listen van de duivel.

Er zijn er velen, die samen met de goddeloze wereld zeggen, dat er niet zoiets als een duivel bestaat. Maar de Heilige Geest openbaart het feit dat er zo’n wezen is. Ik ben hier in mijn ziel even hart­grondig van overtuigd, als ik overtuigd ben van de werkelijkheid van de Persoon en het werk van de Here Jezus Christus. Evenzeer als van het bestaan van de Vader van onze Here Jezus Christus en van de redding van al diegenen, die geloven in de Here Jezus Christus.

Maar, terwijl dit waar is, dat er zo’n wezen is en terwijl het waar is, dat hij, die tegen ons is, machtig is, erg machtig is, toch is ook dit waar, dat Hij, Die vóór ons is, nog veel machtiger is! In de rijkdom van Zijn genade heeft Hij voor Zijn zwakke kinderen in de gehele wapenrusting voorzien, waardoor zij in staat worden gesteld stand te houden tegen de listen van de duivel. En zolang wij gebruik maken van deze hele wapenrusting, zullen wij ontdekken hoe bereidwillig Hij is om ons te helpen in al onze zwakte en hulpeloosheid.

“Want wij worstelen niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden en de machten; tegen de heersers der duisternis van deze wereld; tegen de boze geesten in de hemelse gewesten.” We hebben een strijd, maar het is niet een strijd van deze wereld. Hij verloopt niet volgens de principes van deze wereld. Zoals bijvoorbeeld in een aardse strijd soldaat tegen soldaat worstelt, vlees en bloed tegen vlees en bloed, zo is het bij onze oorlogsvoering niet. Die heeft een geestelijk karakter en hij is gericht tegen de geestelijke machten, “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de beheersers van de duisternis van de wereld, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten.” Kortom, tegen de macht van de boze.

Hier eindigen wij en vanaf hier zullen wij, als God het wil, komende vrijdagavond verder gaan om de hele wapenrusting van God te beschouwen. En zij, die hier komen, vraag ik heel na­drukkelijk dit gedeelte te overwegen, voordat u komt. Lees het en overdenk het met betrek­king tot uw eigen hart. Probeer te zien in hoeverre u deze teksten kunt begrijpen.

Zo zullen onze overdenkingen wanneer we samenkomen, des te meer winst opleveren. Ik heb het sterk op mijn hart om een woord zeggen over dit gedeelte van de bijbel, wat ik dikwijls heb ervaren als voedsel voor mijn eigen ziel en waarvan ik vertrouw, dat het ook anderen tot zegen zal zijn.