Puin
<<PDF<<
Een toespraak gehouden door C.H. Spurgeon.
“Er is teveel puin, zodat we de muur niet kunnen bouwen.” Nehemia 4:10
Bedenk dat Jeruzalem totaal verwoest was door Nebukadnezar. Wat verwoesting door de Babyloniërs betekende, kan worden afgeleid uit de enorme hopen stof van fijngestampte bakstenen en verkoold hout, die ontdekt zijn op de plaats van steden, die door de wrede soldaten van de verschrikkelijke koning totaal met de grond gelijk werden gemaakt. De vernietiging is vaak zo volledig, dat zelfs de overlevering vergeten is welke naam de heuvel heeft, die het enige gedenkteken is om de grafstede van een koninklijke stad aan te duiden. De Babyloniërs leverden geen half werk als ze eenmaal aan de gang waren; hun ploegers trokken diepe voren en hun verwoesters riepen elkaar toe: “Op de kop, op de kop, op de kop, totdat er geen steen op z’n plek blijft.” Zij oogstten een natie met hun zwaard, zoals koren wordt omgemaaid door de sikkel en zij vernielden de steden, totdat de ruïnes ervan fijn waren als het stof van de dorsvloer in de zomer. Verbaast het u dat er op de plek van Jeruzalem veel puin achterbleef? Veel moderne verwoesters hebben hun vernietigende werk zeer wonderbaarlijk gedaan en ik zal proberen te vertellen wat ik van hun werk heb gezien als een voorbeeld van het vele puin, waarmee de fundamenten van een verwoeste stad zeker zijn bedekt. Ik heb op de berg Palatinus in Rome gestaan, waar vroeger de paleizen van de keizers zich verhieven in meer dan keizerlijke pracht. Maar wat een berg van brokstukken! Wat een berg van gebroken muren, zuilen en stenen, die uit de grond omhoog steken, als de natuurlijke rotsen van moeder aarde! Huizen, kloosters en paleizen zijn op de massa puin gebouwd en gedurende vele seizoenen hebben er bomen gebloeid en vrucht gedragen. Tuinen hebben hun oogst gegeven boven de plek waar eenmaal de keizerlijke tiran gewoon was om de volkeren met een wenk ontzag in te boezemen. Om de paleizen van Palatinus te herstellen, zou het eerste werk het blootleggen van de fundamenten zijn en dit zou waarschijnlijk een even kolossale onderneming zijn als het bouwen van de paleizen zelf. Een berg moet worden afgevoerd, voordat er een steen kan worden gelegd. Wanneer u in de gelegenheid was om het Forum in Rome te bezoeken, dan zou u zien, als u daar vandaag was, dat grote aantallen arbeiders met paarden en karren voortdurend aan het werk zijn om honderdduizenden tonnen puin af te voeren, die alles hebben bedekt wat er nog overgebleven is van het oude centrum en hart van Rome. Ik twijfel er dus niet aan dat Jeruzalem één grote hoop was, die bestond uit het puin van haar huizen, van de toren en het wapenmagazijn van David, van het paleis van de koning en van de tempel zelf. Hoewel tijdens de periode waarover we gaan spreken, de tempel herbouwd was en nieuwe huizen de plek van het oudere Jeruzalem in beslag namen, vonden ze toch, toen ze bij de muur van de stad kwamen met de bedoeling die grondig te restaureren, een complete puinhoop. En wel zo’n puinhoop, dat het moeilijk was om door de massa die hem bedekte, heen te graven. Ze konden de muur niet bouwen, omdat er zoveel puin was.
Nu, het lijkt me dat dit is bedoeld, of tenminste met recht gebruikt mag worden als een type van het werk, dat Gods volk hier in de wereld heeft uit te voeren in de naam van Jezus en in de kracht van Zijn Geest. We moeten voor God de muur van de gemeente bouwen, maar we kunnen die niet bouwen, omdat er zoveel puin op onze weg ligt. Dit is ten eerste waar van het bouwen van de gemeente, die het Jeruzalem van God is; en dit is evenzeer waar van de tempel van God, die gebouwd moet worden in het hart van een ieder van ons. Heel vaak voelen we ons ontmoedigd. Hoewel we de stem horen die zegt: “Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof, door te bidden in de Heilige Geest”, zijn we toch geneigd te menen dat we deze muur niet kunnen bouwen, omdat er zoveel puin is.
I. Ik zal dan ten eerste spreken over het grote werk, dat HET OPBOUWEN VAN DE GEMEENTE omvat.
Nu, deze onderneming is het werk van God. Hij alleen kan de gemeente bouwen. “Wanneer de Here Sion zal bouwen, zal Hij verschijnen in Zijn heerlijkheid”, en we kunnen bouwen wat we willen, maar “als de Here het huis niet bouwt, dan zwoegen de bouwlieden tevergeefs”. Toch is het onze volle en vaste overtuiging dat Gods werk helemaal niet in tegenspraak is met de grote waarheid, dat Hij tussenpersonen gebruikt voor de opbouw van Zijn gemeente in de wereld; dat Hij in feite ons, zijn uitverkoren dienstknechten, de opdracht heeft gegeven en ons in de wereld heeft gezonden, een ieder naar zijn bekwaamheid en gelegenheid, om voor Hem te werken. Wij werken, omdat God door ons heen werkt. We worden echter in deze dienst gehinderd door het feit dat er veel puin op de weg ligt. Dit was altijd zo. Toen Paulus voor God begon te bouwen en de apostelen uitgingen als verstandige bouwmeesters, lagen er voor hen torenhoge hopen van het oude Joodse puin, moeilijk om te verwijderen, zwaar om weg te dragen en in hoeveelheid gelijk aan een reusachtige heuvel. Het fundament was er. Dank God, dat we dat niet hoeven te leggen. Dat is gelegd in Christus Jezus en het is solide gelegd. “Een ander fundament kan niemand leggen”, maar de Joden hadden met hun tradities de fundamenten bedekt. Ze hadden aan het Woord van God toegevoegd, ze hadden er commentaar op geleverd, ze hadden de echte betekenis weggenomen en er hun eigen betekenis aan gegeven. Ze hadden rituelen, ontelbare ceremonies en duistere en geheimzinnige tradities van de vaders bedacht, zodat, al wilde een mens de waarheid proberen te ontdekken, hij dat niet zou kunnen vanwege de overvloed van verwarrend materiaal en traditioneel bijgeloof, waarmee zij het hadden bedekt. De apostelen moesten temidden van deze grote hoeveelheid puin hun evangeliewerk onder hun landgenoten beginnen. Zodra ze begonnen de waardeloze laag te verwijderen, vielen de liefhebbers van de traditie hen aan, wierpen een grote stofwolk op en werden hun felle vervolgers. Ze achtervolgden hen van stad tot stad, belasterden hen en begonnen allerlei soort van geweld tegen hen te gebruiken. U kunt het puin niet verwijderen zonder de uilen en de vleermuizen wakker te maken. Het meest waardeloze puin op aarde vindt wel één of andere verdediger. Door dit puin hebben velen hun rijkdom verkregen en ze zijn ontzettend kwaad als iemand dreigt dit te gaan verstoren. De apostelen ontdekten spoedig dat ze in moeilijke tijden terechtgekomen waren, maar toch ruimden ze met Gods hulp dat puin op en werden in staat gesteld hun muur te bouwen, totdat het Nieuwe Jeruzalem op aarde beroemd werd.
Ze kwamen in de grotere wereld van het Romeinse keizerrijk het puin van het oude heidendom tegen en o, wat een puin was dat! Wie bekend is met de klassieke schrijvers, weet hoe vergiftigd de mensen van hun tijd waren. Hun hekeldichters schrijven hun schertsend allerlei ondeugden toe, die we zelfs met tranen nog niet zouden durven noemen. Het bijgeloof in die tijd was uitermate afschuwelijk; hun vele goden waren monsters van misdaad en hun heilige rituelen waren orgies van lust en dronkenschap. De priesters hadden met succes geprobeerd de onzedelijkheid tot een godsdienst te maken en onder het voorwendsel van een geheimzinnige eredienst hadden ze middelen bedacht om de laaghartigste hartstocht van de meest verdorven menselijke natuur ter wille te zijn. Het is geen geringe massa puin die de student van vandaag moet uitpluizen, als hij onderzoek doet in de Griekse en Romeinse mythologie. Mensen konden God niet ontdekken, want vele goden en vele heren stonden in de weg. Ook konden ze niet in de eenvoud van Jezus Christus geloven, omdat hun dwaas hart verduisterd was. “God heeft de mens oprecht gemaakt, maar de mens heeft vele bedenksels uitgevonden” en al deze bedenksels hielpen op hun beurt hem van zijn oprechtheid af en bedierven zijn oordeelsvermogen. Toch waren diegenen, die voor ons uitgingen om te midden van dit smerige en schadelijke puin te werken, zo succesvol in hun ijverige opgravingen, dat vandaag niemand er nog aan denkt om Jupiter, Saturnus, Venus, of Mercurius te aanbidden; deze demonische godheden zijn in de vergetelheid geraakt, waar ze vandaan kwamen. Ze zijn verslagen – verslagen door het evangelie en ze zijn verdord als gras, zodat niemand zich nog langer voor hen buigt. De God der Waarheid is gekomen en deze vleermuizen en uilen van de nacht hebben zichzelf verborgen in donkerheid en vergetelheid. Dit puin werd opgeruimd en er werd op de fundamenten gebouwd door ijverige mensen, die ons voorgingen, hoewel ze elke steen moesten leggen in martelarenbloed en moesten bevestigen met strijd en tranen.
Bovendien, bedenk dat in die vroege dagen de gemeente bij haar bouwen het vele puin van de verschillende filosofieën van de mensheid het hoofd moest bieden. Er was een soort ‘gevoel naar God’ in de heidense geest, maar dit ‘gevoel naar God’ was verkeerd gericht. Het was vol trots en zelfvertrouwen en daarom raakte het de weg kwijt. In dit denkproces bedachten de meer geestelijk ingestelden onder de mensen (als ik überhaupt mensen geestelijk mag noemen als ze niet door genade zijn vernieuwd) theorieën en fantasieën, waarvan ze dachten dat die buitengewoon wijs waren, maar in feite was het dwaasheid bekleed met de mantel van de ijdelheid. Deze filosofieën hadden veel aanhang en oefenden zo’n subtiele en krachtige invloed uit, dat die zelfs in de gemeente werd gevoeld. In de geschriften van de apostelen Paulus en Johannes komt u voortdurend verwijzingen tegen naar de grote gnostische filosofie die veel christenen heeft verleid. Sinds die dag is de menselijke wijsheid een grotere vloek voor de gemeente dan iets anders. De onkunde van christenen is op zich nooit zo slecht geweest, hoe erg die ook is, als de ijdele kennis, de valse wijsheid, waarmee mensen zich hebben opgeblazen in hun vleselijk denken. Het is een slechte dag, wanneer mensen teveel weten om Christus te kennen. Het is een groot ongeluk, wanneer mannen te manhaftig zijn om bekeerd te worden, om als de kleine kinderen te worden en te zitten aan de voeten van de grote Leraar. Toch zijn er vele belijders van de godsdienst, die praten alsof dit hun toestand is en alsof ze er trots op zijn. Zelfs in de huidige tijd besmetten wereldse filosofieën van onchristelijke mensen de gemeente; ze bederven haar, beschadigen haar, verdunnen de wijn van het Koninkrijk, maken de melk van de kinderen zuur en vergiftigen in grote mate het Brood des Levens. Droevig dat het zo moet zijn, maar het puin van de filosofie heeft altijd in de weg gelegen wat betreft het opbouwen van de muur van de gemeente van God en het verhaal van de apostolische tijd kan dienen als een grote troost voor ons in deze slechte tijden. Zoals zij werden gehinderd, zo worden wij dat ook, maar zoals zij volhardden en zelfs overwonnen, zo zullen wij dat ook met hulp van onze grote Meester.
Toen die grote hoop puin was opgeruimd, was de taak nog maar net begonnen, want spoedig na de apostolische tijd, toen de eerste ijver van de christenen was verdwenen, kwam er het oude, Roomse puin, wat uiteindelijk een ergere hindernis bleek te zijn dan alles wat eraan vooraf gegaan was. Dit paapse puin werd in lagen gevonden – eerst één leerstellige dwaling en toen nog één en nog één en nog één en nog één, totdat in deze tijd de dwalingen van de kerk van Rome even talloos zijn als de sterren, even zwart als de middernacht en even smerig als de hel. Haar gruwelen stinken in de neusgaten van alle goede mensen. Haar afgoderijen worden door het verstand veracht en door het geloof verafschuwd. De ongerechtigheid van haar daden en de gruwel van haar leer zijn bijna niet te geloven. Het pausdom is evenzeer het meesterwerk van satan als het evangelie het meesterwerk van God is. Er kan nauwelijks iets worden bedacht van een duivelse sluwheid of een satanische goddeloosheid dat met haar vergeleken kan worden; ze kent geen weerga, de koningin van de ongerechtigheid. Zie op haar voorhoofd de naam, MYSTERIE, HET GROTE BABYLON, DE MOEDER DER HOEREN EN DE GRUWELEN DER AARDE. De kerk van Rome en haar leer zijn een enorme berg puin die de waarheid bedekt. Moeizame jaren lang konden goede mensen het fundament niet bereiken vanwege deze grote hoeveelheid puin. Hier en daar bespeurde een Wycliffe de kostbare hoeksteen en hij sprong op van vreugde, omdat hij zijn voet erop kon zetten en zeggen: “Jezus Christus Zelf, uitverkoren en kostbaar, is de steen waarop ik mijn hoop bouw.” Hier en daar ontdekten een Johannes Hus, of een Hiëronymus van Praag, of een Savonarola ondanks de dikke duisternis van de middernacht toch het fundament en ze schreiden vanwege het vele puin, dat zelfs hen dreigde te begraven, terwijl ze het fundament zochten. Een meesteropgraver was Maarten Luther. Hoe legde hij op grootse wijze het heerlijke fundament bloot van de rechtvaardigmaking door het geloof alleen! Een even grote werker bij deze grote onderneming was Meester Johannes Calvijn, die lange stukken van het oude fundament van het verbond van genade blootlegde. Hij werd goed geholpen door zijn broer uit Zürich, Zwingli, en John Knox uit Schotland en anderen in dit land. Ze ruimden een tijdlang wat van het puin op, maar er was zo’n massa, dat ze die aan beide kanten op hopen moesten gooien. Het begint weer naar beneden te rommelen op het fundament om het nog een keer te bedekken. Een volmaakte reformatie konden ze niet bewerken en het overblijfsel van het puin is nu onze plaag en hindernis. Overal wordt het vele puin ijverig op de muur gegooid door de handlangers van de boze en we kunnen nauwelijks bij het fundament komen om daarop te bouwen met goud, zilver en kostbaar gesteente, dat God ons heeft toevertrouwd om daarmee Zijn eigen huis te bouwen. Helaas, er is zeer, zeer veel puin. Ik zag in Rome, dat de karren die de aarde van het Forum weghaalden, het kenteken hadden: “Regia Scava”. Ze behoorden tot de koninklijke opgravingen en ik verlang ernaar koninklijke opgravers te zien, in dienst bij de Koning der Koningen, om weer aan de slag te gaan met het opgraven van de fundamenten van de muur van Jeruzalem en om wat af te voeren van de kolossale hopen puin die nog steeds op de muren liggen. God geve dat we spoedig een goed en groot werk mogen zien dat op dit terrein gebeurt.
Maar, geliefde vrienden, als al dit rabbinale, heidense, filosofische en Roomse puin helemaal weg zou zijn, dan zou het werk nog maar nauwelijks begonnen zijn, want er ligt rondom nog heel veel puin van een ander soort. Er komt heel veel puin voort uit de wereld, het vlees en de duivel, zodat we de muur niet kunnen bouwen. Kijk naar de menselijke zonde en hoe die ons tegenhoudt! O, als er geen valse systemen van godsdienst waren, als de priester en de schriftgeleerde zwegen, als de valse profeet en de antichrist beide uit de weg waren geruimd, dan zijn de zonden van de mensen toch nog een enorme, afschuwelijke massa puin die ons werk van liefde hindert. Hoe moeilijk is het om menselijke oren te bereiken, want de wereld heeft het eerste woord en vaak het laatste woord bij de meeste mensen. De Oorpoort zit verstopt met puin. Hoe veel moeilijker nog is het om menselijke harten te bereiken, want satan regeert daar als in zijn eigen paleis en zorgt ervoor reusachtige barricaden en grondwerken van het puin van vleselijke begeerte, trots en ongeloof op te werpen. Mensen zijn gehuld in onverschilligheid wat betreft de eeuwige dingen, net als mummies in hun windsels. Ze geven al hun energie aan het beantwoorden van de vraag: “Wat zullen we eten, wat zullen we drinken en waarmee zullen we ons kleden?” Onsterfelijk als ze zijn, leven ze slechts voor het sterfelijke. Hoewel hun grootste bestemming in de eeuwigheid ligt, worden toch al hun inspanningen begrensd door de beperkte ruimte van de tijd. Bezweer, o bezweerder, zo verstandig als u maar wilt, maar deze adder heeft geen oor voor u. Dit volk, geneigd tot zijn begeerten, zal steeds zijn eigen denkbeelden volgen. Hoewel Christus wenkt met Zijn doorboorde hand, keren ze Hem toch de rug toe. Hij roept van Golgotha:
“Is het niets voor u, allen die voorbijgaan,
Is het niets voor u dat Jezus zou sterven?”
Hij wordt veracht en door mensen verworpen; ze zien geen gestalte of luister in Hem, Wiens gelaat al de hemelse schoonheid in zich heeft. Ze kunnen niet bereikt worden door de liefde of door de wet, door tranen of door schrik, door gebeden of door prediking; ze worden zo in beslag genomen door aardse dingen. Ze kunnen zich niet losmaken van hun zonden: ze klemmen zich vast aan hun afgoden; ze willen zelfs niet nadenken over hun ziel, hun God en hun Redder; ze kiezen hun eigen dwalingen en verwerpen hun eigen genade. Het lijkt alsof alles in de wereld hen deze kant op hielp, want de zaak van het leven, de zorg en het gemak, de rust en het lawaai, het tumult en de chaos ervan verstrikken hen evenzeer; al deze dingen worden door hun vervreemde hart omgevormd in een massa puin. Bij de een is het het streven, het energieke streven naar geleerdheid, bij iemand anders is het de enorme hebzucht naar goud, bij een derde is het de eerzucht, bij een vierde de begeerte naar plezier, maar in ieder mens voorkomt de hoop puin, dat wij het hart bereiken. We kunnen de muur niet bouwen. Wie onder ons is niet vaak teruggegaan naar zijn God en heeft gezegd: “Wie heeft onze woorden geloofd en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?” En deze tijd van concurrentie lijkt de zaak nog erger te maken dan ooit. Sommigen zijn zo arm, dat ze ons vertellen dat ze niet kunnen luisteren, omdat ze moeten werken en zwoegen als slaven voor hun brood, louter om lichaam en ziel bijeen te houden. En wat betreft hen die rijk zijn – o God, help de rijken! Het is nog altijd waar en misschien nu meer waar dan ooit, dat “het gemakkelijker voor een kameel is door het oog van een naald te gaan, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat”, want de zorgen van deze wereld en het bedrog van de rijkdom zijn een massa puin, zodat we de muur niet kunnen bouwen.
O, hoe verdrietig is de terugblik van de herder en leraar, als hij zich de velen herinnert, bij wie hij nooit het geweten kon bereiken vanwege het puin dat ertussen lag en hoe treurig is het vooruitzicht dat voor hem ligt! Onze enige troost is dat, als wij niet kunnen bouwen, er Eén is Die het wel kan. Als het puin zoveel is, dat de kracht van de lastdragers minder wordt, dan is er toch een kracht Die niet minder wordt; er is een arm Die niet moe wordt en Die alles kan doen wat nodig is.
Ik ben bang, geliefde broeders, dat in het werk van het opbouwen van de gemeente niet al het puin bij de zondaren ligt, maar dat er ook veel puin bij de heiligen is. Er is erg veel puin onder de belijders, zodat we de muur niet kunnen bouwen. Ik zou graag erg veel geduld hebben met alle mensen, want ik heb erg veel geduld met mijzelf nodig, maar er zijn veel te veel geliefde broeders in Christus, die me al hun tijd lijken te besteden aan het ijverig doen van niets. Ik heb gehoord van iemand die zich vele dagen lang heel erg heeft ingespannen door met groot geduld en veel bekwaamheid een zeer prachtig beeld van Caesar op een kersenpit te graveren. Wat een schitterend resultaat om dat tot stand te hebben gebracht! Het wapenfeit werd prompt gerapporteerd en te boek gesteld. Maar wat voor zin heeft het? Echt waar, ik heb boeken gelezen die me buitengewoon geleerd leken te zijn over niets van enige praktische waarde en ongeveer leken neer te komen op het kerven van een kersenpit en meer niet. Ik ben er zeker van dat ik niet zou kunnen vertellen wat voor goeds eruit voort moest komen. In de religieuze wereld publiceren broeders zo nu en dan op schitterende wijze één of ander nieuw stokpaardje en fantasie van henzelf, één of andere grootse ontdekking die ze hebben gedaan, één of ander wondervol punt van de leer, één of andere zielsontroerende ontdekking, zoals het hen toeschijnt. De hele wereld moet stil blijven staan en alle kerken moeten worden gesloopt en ik weet niet wat nog meer, totdat ze dit kostbare hebben tentoongesteld, dat, als u er zorgvuldig naar gekeken hebt, heel veel blijkt te lijken op de muis, die het beroemde product van het zwoegen van de berg was. Meer niet. Er is erg veel puin rondom, broeders. Daarom denk ik, dat als elke christelijke prediker doorging met niets anders dan het prediken van Christus en Die gekruisigd, hij, gelet op de huidige nood, daar goed aan zou doen. Als iedere christen zich alleen aan de eenvoudige waarheden van de Schrift hield en deze in zijn eigen ziel uitgewerkt kreeg door de Heilige Geest en er dan met kracht over sprak en leefde voor het winnen van zielen en zich nergens anders zorgen over maakte, dan zou hij daar goed aan doen. Maar er is zeer veel puin. Een hele avond kan door broeders worden besteed aan het bespreken van de vraag, die evenveel waarde heeft als de beroemde vraag van de scholastici, hoeveel engelen er zouden kunnen staan op de punt van een enkele naald. Na het misschien met enige felheid te hebben besproken en er ook nog een heleboel voor gebeden te hebben – hoewel ik me verbaas hoe men dat zou durven – eindigt de hele zaak in niets anders dan een zak wind of een fles rook. Als diezelfde tijd was besteed aan het bezoeken van de zieken en het op het rechte pad brengen van de verwaarloosde kinderen van onze straten, het verbeteren van de schurkerij en de smeerlapperij van Londen in iets fatsoenlijks, zedelijks en christelijks, dan zou dat veel beter zijn geweest. Maar er is zeer veel puin en ik ben erg bang dat wij allen een steentje aan die grote puinhoop bijdragen. We hebben allemaal één of ander geliefkoosd denkbeeld, één of andere inbeelding, één of ander verzinsel van onszelf, één of andere toevoeging aan het Woord, één of andere weglating ervan, één of andere onmogelijke theorie, één of ander dogma of leer – meer onze eigen uitvinding dan bijbels onderwijs en zo is er zeer veel puin, zodat we de muur niet kunnen bouwen. Voelt iemand zich niet heel vaak geneigd om te zeggen: “O, hoe verlang ik toch dat ik het kon bereiken – echt bereiken – iets gedaan te krijgen voor God en voor Christus en de zielen van mensen.” Laat nu de vuilniskar komen en de weg vrijmaken. Deze zeer uitnemende werken over de toekomst en die diepzinnige boeken over niets – laat ze toch gaan, hoe mooi ze ook geschreven zijn en laten wij ons midden in het gevecht storten en zeggen: “God verhoede dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus.”
Als troost nu nog twee of drie dingen over deze zaak. De eerste troost voor ons is dit – wel, wel, het fundament is gelegd, het fundament is gelegd en behalve het fundament zijn er goede lagen van kostbare stenen op gebouwd. De Here heeft nog niet al de twaalf lagen met juwelen gelegd, maar het geoefende oog kan wat van de lagere lagen van kostbare stenen zien. Als ik terugkijk in de geschiedenis kan ik een fundament van martelaren zien, gebouwd op Christus. Zij vormen met de apostelen en de belijders de lagere fundamenten van jaspis, saffier en chalcedon. Ik kan de glinstering van die lagen juwelen op de muur reeds zien. Lees in het boek Openbaring en zie hoe ze worden beschreven. De afgelopen achttienhonderd jaar zijn ze steen na steen, zonder het geluid van een hamer, gebouwd en de muren gaan nog steeds omhoog. Ere zij aan God, het evangelie is een succes. Ondanks de minachting van Sanballat en het wrede spreken van Tobia, de Ammoniet, wordt de muur gebouwd en het Goddelijke oog is erop gericht. Het is Gods grote meesterwerk van architectuur en Hij ziet er met vreugde naar. Hierover kan gezegd worden: “Ik, de Here bewaar het; Ik bewaar het elk ogenblik; opdat het niet beschadigd wordt, zal Ik het dag en nacht bewaren.” Er geldt voor dit bouwen het Goddelijke raadsbesluit: “Zo zegt de Here, zie de Man Wiens naam is DE SPRUIT, Hij zal de tempel des Heren bouwen, ja Hij zal de tempel van de Here bouwen en Hij zal met majesteit bekleed zijn.” Dat raadsbesluit is almachtig; het is bezig vervuld te worden en zal vervuld worden tot aan het einde. Ik zie op dit moment de Meester-metselaar op de muur en lees over Hem: “Hij zal niet falen of ontmoedigd worden”, en ik lees verder van Hem: “Het welbehagen des Heren zal voorspoedig zijn in Zijn hand.” Ik zie bovendien bij Hem een groep mensen, van wie het hart door de Here geraakt is en dezen werken dag en nacht en houden niet op en zullen niet ophouden, totdat de muren van Jeruzalem klaar zijn. Hij is de grote Meester-bouwer en wij, een ieder van ons, die het zwaard en de troffel draagt zoals ons door Hem geleerd is, moeten verstandige bouwers zijn onder Zijn leiding. Het werk gaat door, want het is in handen, die nooit moe worden en het wordt geleid door een Geest Die nooit afgemat wordt; door vaste raadsbesluiten wordt het ook verenigd, gebouwd en bevestigd, zodat het niet kan falen. Geen steen ervan zal naar beneden gegooid worden.
En we hebben dit tot onze bemoediging – dat God nooit een werk onvoltooid heeft gelaten. Hij begon met de schepping. Weliswaar was het niet zo’n moeilijke taak als het opbouwen van Zijn gemeente, want hoewel er eerst niets was, lag er bij de schepping niets in de weg. Hij sprak en alle dingen ontstonden. Hier, bij het bouwen van de gemeente, zijn er twee werken – vernietiging en schepping, de verwijdering van het oude en de oprichting van het nieuwe, maar niettemin is Hij Die zei: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, geheel bekwaam voor de taak die Hij Zichzelf opgelegd heeft. Zoals Hij de wereld niet half voltooid achterliet en die niet maakte tot een hof zonder een mens om die te bewonen, nee, ook de mens niet half voltooid achterliet, maar de vrouw maakte om zijn hulp te zijn, zo zal Hij het werk van de redding, wat Zijn hand eenmaal begonnen is, niet onvoltooid achterlaten, maar laag na laag zullen de juwelen worden gelegd. Emerald zal volgen op het chalcedon, de sardius zal gestapeld worden op de sardonyx, het beril op het chrysoliet en de chrysopaas op de topaas, totdat tenslotte op de vastgestelde tijd de laatste versieringen van jacint en amethist de muur zullen kronen en men zal de gevelsteen naar voren brengen met gejuich: “Genade, enkel genade!” Toen God de wereld maakte, stopte Hij niet omdat Hij nieuwe kracht nodig had; Hij wachtte niet en zei niet dat de onderneming te groot was, maar het verhaal ging al die wondervolle zes avonden en morgens op heerlijke wijze door, totdat de zevende dag kwam en de Here rustte van al Zijn werk. We bevinden ons nu in de zes dagen met hun avondschemering en morgenschittering; de Here maakt de nieuwe wereld en Hij bouwt Zijn gemeente, langzaam, zoals wij denken, maar zeker en op de geschikte tijd en volgens de juiste ordening. Wacht dan en wees geduldig, want er zal nog die Sabbat van duizend jaar komen, wanneer opnieuw de zonen van God zullen roepen van vreugde en de engelen zullen zingen, omdat het Woord van God tot stand is gebracht en Zijn werk is gedaan.
Heb moed, m’n broeders! Draag uw last bij het verwijderen van het puin. Blijf uw zwaard en uw troffel gebruiken, want het werk is van de Here en het zal voltooid worden. Als het ons werk zou zijn, wee de dag waarop het op zulke zwakke schouders werd gelegd, maar omdat het Zijn werk is, hoeven we ons niet over te geven aan eenzame, angstige gedachten, maar mogen we opstaan en vol goede moed zijn.
II. Nu verleg ik de aandacht een poosje naar ONSZELF en moge God geven dat we een aantal minuten met goed gevolg mogen spreken over dat deel van ons onderwerp.
Er is in ons een bouwwerk aan de gang. Het is het werk van de Geest om ons op te bouwen, dat wil zeggen, ons op te bouwen in de genade. Dat opbouwen wordt uitgevoerd door de genade van de liefde. “De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.” Een ieder van ons wordt geroepen om bouwer te zijn, bouwer in Gods kracht, zoals ik tevoren heb gezegd en laat dat niet vergeten worden, maar, geliefden, ik ben bang dat de meesten van ons moeten zeggen: “Er is teveel puin; zodat we niet in staat zijn de muur te bouwen.” Ervaart u niet vaak dat u niet opgebouwd kunt worden in de hemelse genade vanwege het puin van uw eigen verdorven natuur? O, wat een enorme val was de zondeval! Wat een totale verwoesting maakte die van onze zedelijke natuur! Broeders, ontdekt u niet – ik doe dat bijna elke dag – één of andere nieuwe hoop puin, waarvan ik nauwelijks wist dat die er was? Op punten waar we dachten dat we sterk waren, blijken we zwak te zijn. Er was een zwakheid waarover we half de gedachte koesterden dat we er vrij van waren. Daarom waren we nogal streng voor anderen die zo’n zwakheid en zonde hadden, maar tenslotte kwam het in onszelf met kracht tot uiting. Het was altijd al in ons, maar het had nog niet de kans gehad; tenslotte kwam de prikkeling en het verborgen kwaad werd geopenbaard. Ach broeders, veel meer van dat puin blijft in ons. O, het puin van de trots, van ongeloof, van slechte begeerten, van boosheid, van neerslachtigheid, van zelfverheffing! Broeders, het is niet waard om erin te gaan trekken, het is zo’n smerige hoop! Ik wens niet de zeef erbij te halen, want er zit nooit een juweel in, zodat het zeven niets oplevert. Het bouwen van genade maakt niet zulke vorderingen als we wel zouden wensen, vanwege het verderf dat nog in ons blijft, ondanks wat sommigen mogen zeggen.
Dan zit er vaak bij christenen het oude puin van de wettische gedachte, het wettische handelen en de wettische vrees. In onze oude toestand zouden we gered gaan worden door onze eigen verdiensten. Dat was ons denkbeeld. Sinds onze bekering verafschuwen we leerstellig elke gedachte aan menselijke verdienste, maar in de praktijk geven we ons eraan over. De wettische geest zal binnenkomen; als een vijandig onkruid schiet het spontaan op in de tuin waar de genade haar had uitgetrokken. Hoewel we geen kinderen van de slavin zijn, maar van de vrije, probeert het vlees ons toch vaak het oude slavenjuk op te leggen, zodat, als Paulus hier was, hij tot ons zou zeggen: “Zijt gij begonnen in de Geest, en eindigt gij nu in het vlees?” Ismaël probeert te heersen over Izaäk; hoewel hij verdreven is uit het huis, laat hij zijn tirannieke gezicht bij het raam zien. We krijgen de vrees van de slaaf en ach, soms koesteren we ook de hoop van de slaaf en denken we dat we werken moeten voor loon, in plaats van te begrijpen dat de gave van God eeuwig leven is, terwijl het enige loon dat we konden verdienen, het loon van de zonde zou zijn en dat is de dood. O, de oude wettische neiging! Hoe diep zit die! Hoe geneigd is die om te overleven! Het kan nauwelijks worden begrepen dat zondaren terzelfder tijd zelfgerechtigd en schuldig kunnen zijn, maar toch is het zo, dat we, overvloedig als we zijn in de neiging tot zondigen, evenzeer overvloedig zijn in de neiging om ons in te beelden dat er in ons, dat wil zeggen in ons vlees, iets goeds woont. Daar komt nog een hoop puin uit voort.
En dan die oude gewoonten – wat een puin zijn zij! U, die voor uw bekering schuldig was aan grote zonde, bemerkt u niet vaak dat de herinnering aan die oude tijden over u komt als een vreselijke nachtmerrie? Ik ken sommigen die, wanneer er een gezang wordt opgegeven, er niets aan kunnen doen dat ze zich een oud lied herinneren, dat ze vroeger zongen en dat hen wordt ingefluisterd door misschien het heiligste woord in de psalm. Ach, en een tekst uit de Schrift heeft soms een zonde in hun geheugen opgeroepen, waarvan ze met hun hele hart wensten dat het nooit gebeurd was en waar ze hun ogen voor zouden willen geven om dat te vergeten. Ja, de oude gewoonten zullen strijden om de heerschappij en als we niet voor hen vallen, zoals ik God bid dat we dat nooit zullen doen, zullen ze ons toch kwellen en lastig vallen. Ook hierin voorkomt het vele puin het opbouwen van de muur van het Goddelijke leven.
Zo is het ook met wereldse verbintenissen. Merkt u niet dat zelfs de gewone zakelijke contacten, waartoe u verplicht bent, veel bijdragen aan het ophopen van puin op de muur van uw geest? U moet ongelovige mensen ontmoeten. U kunt hun tong niet bevelen: u kunt hun taal bestraffen wanneer het goddeloos wordt, maar er is erg veel spreken wat niet goddeloos is en wat we ook niet goed zouden kunnen bestraffen, maar wat, niettemin, onaangenaam is voor de godsvrucht, of niet vol is van genade en het beschadigt ons. We wensen soms dat we helemaal bij wereldse mensen vandaan waren. We roepen: “Wee mij, dat ik in Mesech woon en verblijf in de tenten van Kedar!” En zo is er nogmaals zeer veel puin als resultaat van ons leven in de wereld.
En ik zal u vertellen van een ander soort puin, waarvan ik denk dat sommige broeders daar heel veel van hebben, zo niet te veel; dat is het vernietigende idee dat ze uiteindelijk iemand van betekenis geworden zijn. Velen krijgen dat denkbeeld, als ze vooruitkomen in de wereld. Als God hen voorspoed geeft, dan zeggen ze: “Ah, nu ben ik werkelijk een groot iemand en veel eer waard. Ik ben nu niet als m’n armere broers.” Het is verdrietig te zien wat voor fraaie manieren zulke voorspoedige belijders zichzelf aanmeten; ze vergeten de rots waaruit ze werden gehouwen en heffen hun hoorn naar de hemel, alsof ze meer dan sterfelijk waren. Dat is inderdaad puin.
Maar er zijn sommige anderen die hele fijne momenten met Christus hebben gehad. Ze hebben zich een poosje vrij gevoeld van verzoeking en er is geen grote uitbraak van de grote diepte van verderf in hen geweest en daarom zeggen ze: “Aha, nu kom ik verder; ik denk dat ik op de één of andere manier bij een hoger leven uitkom. Het zou me niet verbazen dat ik één dezer dagen volmaakt zal worden.” Puin, broeder! Het is allemaal puin, elk stukje ervan, het is ’t niet waard om dat een ogenblik te bewaren. Het kan erg schitterend puin zijn, het kan verbazingwekkend veel op goud lijken, maar “het is niet alles goud wat er blinkt”. Elke gedachte over onze eigen capaciteiten, die ons met enige mate van zelfvoldaanheid een ogenblik ertoe kon brengen om te spreken van wat wij zijn, is slechts puin. Wat mij betreft, ik verlang ernaar om voortdurend aan de voet van het kruis te staan met geen ander getuigenis over mijzelf dan dit:
“Ik ben de voornaamste der zondaren,
maar Jezus stierf voor mij.”
Persoonlijke heiligheid moet met ons hele hart worden gezocht en het kan alleen maar worden verkregen door het geloof in Jezus Christus – door eenvoudig geloof in Hem. Hij geeft ons kracht om de zonde te overwinnen door Zijn kostbaar bloed, maar, ga hier maar vanuit, dat op het moment wanneer we de conclusie trekken dat wij hebben overwonnen en kunnen zeggen, wat Paulus niet kon zeggen – dat hij het had bereikt en al volmaakt was – wij er dan erg slecht aan toe zijn. Onze trots heeft ons oordeelsvermogen overwonnen en we zijn dwazen. Als er iemand hier in een toestand is, waarin hij zijn mond wijd kan openen tot zijn eigen eer, dan zou ik hem willen adviseren om een grote vuilniskar te halen of alle vuilniskarren van de gemeente en dat roemen, elke schep ervan, af te voeren, want het is voor hem niet van nut en het zal erg spoedig veel stof doen opwaaien in de ogen en oren van zijn christelijke broeders. De muur bouwen kunnen we niet als er nog zoveel van dit trotse puin is. “In mij, dat wil zeggen in mijn vlees, woont geen goeds.” Beneden, aan de voet van het kruis, in het stof, zij steeds onze plaats, want wij zijn van onszelf niets, minder dan niets, leegheid, ijdelheid, dood. Dat is onze plaats. Christus is u door God gemaakt tot “wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing”; in Hem zij al uw roemen en in Hem alleen, want als dat niet zo is, zal het puin het fundament bedekken.
Nu, ik veronderstel dat sommigen van u, sommigen van Gods volk, vanavond treuren vanwege al dit puin. Ik wil u dit zeggen.
Ten eerste, geliefde broeders, dank God dat bij u het fundament vast is gelegd. Bent u daar zeker van? Ik vraag u niet te rusten, totdat u daar zeker van bent.
“Ik weet dat veilig bij Hem blijft,
beschermd door Zijn macht
wat ik aan Zijn handen heb toevertrouwd
tot het beslissende uur.”
“Ik weet in wie ik geloofd heb.” Niemand anders dan Jezus, niemand anders dan Jezus. Daar rust de enige hoop van onze ziel, op Zijn kostbaar bloed en gerechtigheid; elke andere hoop verafschuwen wij hartgrondig. Wel, het fundament is gelegd. Geprezen zij God daarvoor! Wanneer een mens ertoe gebracht wordt alleen in Jezus te rusten, dan is er voor hem in Sion een vaste fundamentsteen gelegd en daar is hij door soevereine genade op bevestigd.
Nu, laten we God opnieuw danken dat het opbouwen van Zijn tempel in ons Zijn eigen werk is. Hij begon het. Hij groef het uit en ontdekte ons aan onze eigen leegheid. Hij verwijderde onze eigengerechtigheid en Hij legde Christus als fundament waar vroeger ons ik was geweest. De Here deed dat en Hij heeft al het andere, wat er in ons gebeurd is en wat de moeite van het doen waard is geweest, gedaan. Ik kan niet, en ik ben er zeker van dat geen enkele broeder hier dat kan, naar een stap kijken die hij ooit heeft gezet als een echte vooruitgang in het geloofsleven, die in een andere kracht werd genomen dan in de kracht van God. Wat we ooit uit onszelf hebben gedaan, had veel beter niet gedaan kunnen zijn, want alles wat de natuur spint zal vroeg of laat weer ontrafeld moeten worden. “De redding is des Heren.” Jona leerde dat in de buik van de walvis. Het was de moeite waard om in de buik van de walvis terecht te komen om dat te leren. We willen het door en door kennen. De redding is van de Here alleen en voor Hem moet al de eer zijn. Daar ligt onze troost. Het is Zijn werk om ons te redden; we zijn niet onze eigen redders, Christus is de Redder. Het is het werk van de Geest om ons geschikt te maken deelgenoten te zijn van de erfenis der heiligen in het licht. Het is de Bruidegom, niet de bruid, die de bruid geschikt moet maken voor haar man. Zo spreekt de Schrift. “Christus heeft de gemeente liefgehad en Zich voor haar overgegeven, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het Woord en zo Zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat ze heilig is en onbesmet.” Hij is het, Die de bruid aan Zichzelf presenteert en Hij maakt haar geschikt om zo gepresenteerd te worden. Geprezen zij God, het werk is in vaste en bekwame handen.
En daarom, tot slot, laten we door Gods genade in geloof met ijver doorwerken. In geloof, zeg ik, gelovend dat ons werk van geloof en de arbeid der liefde niet tevergeefs zijn in de Here, gelovend dat gebed geen nutteloze oefening is, dat contact zoeken met God niet iets ijdels is, dat het vertrouwen op de Here geen ijdele droom is, maar dat Hij zeker zal voltooien wat Hij is begonnen. Maar laten we aan het geloof de meest vurige inspanningen toevoegen; laten we ijverig proberen dit puin op te ruimen. Wat voor een slechte gewoonte onze opbouw ook verhindert, God helpe ons die te overwinnen. Wat voor zonde er ook bij ons is, moge het bloed van Jezus ons in staat stellen die te overwinnen. Laten we voortmaken, geliefde broeders en zusters, nooit tevreden, nooit voldaan, totdat we wakker worden in Zijn gelijkvormigheid. Als we nog niet helemaal Zijn gelijkvormigheid hebben, laten we dan niet tevreden zijn met onszelf, laten we voortmaken, ziende op hetgeen vóór ons is en vergetende hetgeen achter ons is. Geloof en ijver zullen, door Gods goede genade, ons geven opgebouwd te worden in ons allerheiligst geloof, niet met hout, hooi en stro, maar met goud, zilver en kostbare stenen, die het vuur zullen doorstaan.
Zie erop toe dat u gebouwd wordt op het fundament. Dat is de laatste en toch ook de eerste vraag. Bent u op het fundament gebouwd? Sommigen bouwen erg snel, maar ze zijn niet op het fundament. Ja, u hebt een mooi karakter en u legt een mooie belijdenis af, maar is het grootse gebouw gebaseerd op het rotsachtige fundament of op het zand? Aan het strand bouwen onze kleintjes erg mooie kastelen met hun houten schep, maar het volgende getij vaagt alles weg, omdat het zand is dat op zand wordt gebouwd. Ik ben bang dat de godsdienst van menigten precies dat is – zand gebouwd op zand. Is dat uw godsdienst, geliefde toehoorder? Bestaat het uit het gaan naar de kerk, de kapel, de bidstonden, het nemen van het sacrament en al dat soort dingen? Wel, dan is het zand gebouwd op zand. Maar als u een arme, behoeftige zondaar bent en uw ziel hebt toevertrouwd aan Jezus en vervolgens in uw hart vernieuwd bent door Zijn Geest, ijverig bent in goede werken, dan is het niet langer zand gebouwd op zand, maar het werk van de Geest van God op het ene fundament dat God van eeuwigheid af heeft gelegd in de Persoon en het werk van Zijn eniggeboren Zoon.
De Here zegene u, een ieder van u, om Jezus’ wil! Amen.