Pleidooi en aanmoediging
>>PDF<<
Een toespraak, gehouden op zondagochtend 17 augustus 1884 door C.H. Spurgeon.
Er zijn drie teksten:
Ezechiël 18:23: “Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here HERE. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?”
Ezechiël 18:32: “Want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here HERE; daarom, bekeert u, opdat gij leeft.”
Ezechiël 33:11: “Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls?”
Daar de ZONDE een grondig bezit genomen heeft van het menselijke hart, verschanst het zich in de ziel als één, die een vesting heeft genomen en er vlug voor zorgt dat de bressen gerepareerd worden en de muren worden versterkt uit vrees, dat hij misschien weer verdreven zou worden. Onder de meest subtiele listen van de zonde om de ziel in haar macht te houden en te voorkomen, dat de mens zich tot God keert, is het belasteren van de Allerhoogste door Zijn karakter in een verkeerd daglicht te stellen. Zoals stof het oog verblindt, zo voorkomt de zonde, dat de zondaar God op de juiste manier ziet. “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien”, maar de goddelozen zien alleen maar datgene, waarvan zij denken dat het God is en dat, helaas, is een beeld wat in de verste verte niet op God lijkt! Ze zeggen bijvoorbeeld, dat God ongenadig is, terwijl Hij een welbehagen in genade heeft. De ontrouwe dienstknecht in de gelijkenis was er heel zeker van en zei heel stellig: “Ik wist wel, dat gij een streng mens waart”, terwijl het wezen van God evenzeer het tegenovergestelde is van dominantie en veeleisendheid als het licht van de duisternis.
Wanneer mensen eenmaal dit valse idee over God in hun denken krijgen, worden ze verhard van hart: ze geloven, dat het nutteloos is om zich tot God te bekeren; ze gaan met een grotere vastberadenheid door in hun zonden. Of ze stellen zich voor dat God onverbiddelijk is, of dat Hij onverschillig is voor menselijke gebeden, of dat, als Hij hen zou horen, Hij hen waarschijnlijk helemaal niet een gunstig antwoord zal geven. Op een duistere manier dromen de mensen ervan, dat God geen acht zal slaan op de schuldigen en de ellendigen, wanneer ze tot Hem roepen; dat hun gebeden niet goed genoeg voor Hem zijn: dat Hij zoveel van Zijn schepsels verwacht, dat ze zelfs niet kunnen bidden om Hem te behagen; dat in feite, Hij ruzie met ons zoekt en net een opzichter is, die alles uit ons zal persen wat Hij kan. Omdat ze zelf zo traag zijn om te vergeven, oordelen ze het als zeer onwaarschijnlijk, dat God zulke zonden als de hunne zal vergeven. Omdat ze de armen of de gevallenen niet goedgunstig gezind zijn, hebben ze het idee, dat God nooit onwaardigen in Zijn gunst zal opnemen. Zo geven ze een valse indruk van de Allerhoogste; ze maken Hem, die de beste van de koningen is, tot een tiran; Hem, Die de dierbaarste Vriend is, beschouwen ze als een vijand; en Hem, Wiens naam liefde is, beschouwen ze als de belichaming van haat.
Dit is één van satans meest boosaardige listen om berouw te voorkomen. Zoals men in vroegere tijden tijdens de pest de huisdeur dicht deed en er een rood kruis op zette en op die manier de bewoners van die woning ten dode verzegeld werden, zo schrijft de duivel ook op de deur van de mens de woorden “geen hoop”; dan neemt de zieke ziel het besluit om te sterven en weigert de Geneesheer toe te laten. Geen mens zondigt ongeremder dan wie in wanhoop zondigt in het geloof, dat er geen vergeving van God voor hem is. Een aanval, waarbij het wachtwoord is: “Geen genade”, brengt doorgaans een verschrikkelijk verweer teweeg. De zeerover, die geen hoop meer heeft op vergeving, wordt roekeloos in zijn daden van bloedvergieten. Vroeger ging menige inbreker zonder mededogen over tot moord, omdat hij dacht, dat het verder niet meer uitmaakte, waarom hij werd opgehangen. Wanneer een mens gelooft, dat er op de goede weg geen hoop meer voor hem is, dan besluit hij, dat hij zal pakken wat hij kan op de verkeerde weg; als hij God niet kan behagen, zal hij tenminste zichzelf behagen. Als hij naar de hel moet gaan, dan wil hij onderweg zo vrolijk zijn als hij maar kan en, zoals hij het zegt, “zal hij strijdend ten onder gaan”. Dit alles komt door een verkeerd beeld van God. Ziet u niet de overeenkomst tussen zonde en leugen? Het zijn tweelingbroers. Heiligheid is waarheid, maar zonde is leugen en de moeder der leugen. Zonde brengt leugen voort en de leugen voedt dan de zonde door de God der liefde te belasteren. Hij is een God, Die klaar staat om te vergeven en Hij is helemaal niet moeilijk tot vergeving aan te sporen; waarom blijven mensen er zover bij vandaan om hun kwaad te belijden en genade te vinden? Hij is niet een God, Die behagen heeft in de ellende van mensen; waarom denken ze zo slecht van Hem? Zijn oor is niet afgestompt voor de roep van het verdriet; Zijn hart is niet traag om medelijden te hebben met verdriet; integendeel, Hij wacht erop om genadig te zijn. “Zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid.” Hij verheugt Zich in genade; waarom zullen mensen dan van Hem weglopen? God is onmetelijke liefde, voortdurende, grenzeloze, eindeloze liefde.
“Wie is er een vergevend God, zoals U?
Of Wie heeft genade zo rijk en vrij?”
Een deel van ons werk als predikers van Christus is getuigenis afleggen van de goedertierenheid van de Here tegenover de leugen, waarmee de zonde Zijn goedheid onteert. Ik verlang ernaar dit vanmorgen te doen en het heel ernstig te doen, in de hoop, dat sommigen van u, die overtuigd zijn van zonde, vandaag in staat mogen zijn te rusten in de genade van God, – ja, die uitnemende genade, die Hij heeft geopenbaard in Jezus Christus, Zijn Zoon.
Ik ben erg diep getroffen door verscheidene brieven, die ik deze week heb ontvangen van diep getroffen zielen. God is onder ons aan het werk met het zwaard van de overtuiging. Ik heb een grote mate van vreugde ervaren bij het ontvangen van deze brieven: pijnlijk als ze waren voor hun schrijvers, zijn ze vol hoop voor mij. Het spijt me dat er personen zo dicht bij de wanhoop zouden zijn en in die toestand zouden doorgaan, maar alles is beter dan onverschilligheid. Het spijt me niet zozeer om zielen opgesloten te zien in de gevangenis van de wet, want ik hoop dat ze spoedig uit het gevangenhuis zullen komen in de volledige vrijheid van het geloof in Christus. Ik moet mijn voorkeur bekennen voor deze ouderwetse vormen van overtuiging: naar mijn oordeel brengen ze betere en stabielere gelovigen voort dan de oppervlakkige moderne methoden. Ik ben blij de Heilige Geest te zien, Die ten val brengt, neerwerpt, de fundamenten opgraaft en u maakt als schone grond, opdat Hij tempels tot Zijn eer op u kan bouwen. Hoe vurig bid ik, dat de Here van deze mensen, die overtuigd zijn, kampvechters voor de leer van de vrije genade, troosters van Zijn treurende en toegewijde dienstknechten van Zijn Koninkrijk zal maken! Ik zie uit naar grote oogsten ten gevolge van dit diepe omploegen van de ondergrond. De Here geve het, ter wille van Zijn naam!
Ik kan bij verscheidenen, die mij hebben geschreven, zien, dat hun belangrijkste gedachte onjuist is, dat ze vervallen tot een verkeerd beeld over God: ze maken zich niet een voorstelling van Hem als de goede en genadevolle God, Die Hij in werkelijkheid is. Deze dwaling wil ik heel graag corrigeren. Luister naar mij, u, die verdriet hebt. Ik verlang u niets dan de nuchtere waarheid te vertellen. God verhoede, dat ik een valse voorstelling van God zou geven tot uw troost! Job vroeg zijn vrienden: “Wilt u bedrieglijk over God spreken?” en mijn antwoord op die vraag is: “Nooit.” Ik zou nooit iets uitspreken, waarvan ik geloof, dat het een onwaarheid is betreffende onze Here, zelfs al zou de boze mij als lokaas de redding van de hele mensheid daarbij aanbieden. Ik heb in bepaalde opwekkingssamenkomsten op vele punten een miserabele degradatie van de waarheid opgemerkt om zo bemoediging aan mensen te verschaffen, maar al deze drogredenen eindigen in een volslagen fiasco. Troost, gebaseerd op het achterhouden van de waarheid, is erger dan nutteloos. Blijvende troost moet er voor zondaren komen ten gevolge van de onfeilbare waarheid van God, of anders zal op de dag, wanneer ze die het meest nodig hebben, hun hoop hen verlaten, zoals de laatste adem wordt uitgeblazen. Ik zal daarom eenvoudig de waarheid tot u spreken betreffende de gezegende God, Wiens dienstknecht ik ben. Ik vraag u dringend niet langer te volharden in uw lasteren van Zijn oneindige liefde. O, u die uw zonde ervaart en uw vertrouwen niet durft te stellen op uw vergevende God, ik vraag u van Hem te leren en Hem recht te kennen, want dan zal die tekst in u worden vervuld, – “Zij, die Uw naam kennen, zullen hun vertrouwen op U stellen.” Moge de Heilige Geest nu in al Zijn helderheid komen, opdat u God mag zien in Zijn eigen licht! Wat mij betreft, ik zie mijn plicht als één, waarbij alleen diezelfde Geest mij kan helpen. Chrysostomus was gewoon zich te verbazen, dat een prediker gered kon worden, omdat hij zag dat onze verantwoordelijkheden zo groot zijn; ik ben het helemaal met hem eens. Bid voor mij, dat ik getrouw mag zijn jegens de zielen der mensen.
Merk op, dat in elk van mijn teksten de Here verklaart, dat Hij geen behagen heeft in de dood van de goddeloze, maar dat juist in elk volgend gedeelte de verklaring sterker wordt. De Here brengt het eerst naar voren in de vorm van een vraag. Alsof Hij verbaasd was, dat Hem iets ten laste zou worden gelegd, doet Hij een beroep op het eigen verstand van de mens en vraagt: “Heb Ik er enig behagen in, dat de goddeloze zou sterven?” zegt de Here HERE, “en niet, dat hij zich zou bekeren van zijn wegen en leven?” O zielen, kunt u werkelijk denken, dat God uw verdoemenis wenst? Kunt u zo krankzinnig zijn, dat u serieus zo’n laster gelooft? Zou zo’n theorie een enkele minuut stand kunnen houden? Kunt u, na al de goedheid van God aan grote massa’s van opstandige mensen, zo’n duistere gedachte toelaten om bij uw geest in de buurt te vertoeven, dat God behagen kan hebben in het feit, dat mensen zondaren zijn en uiteindelijk zichzelf zullen vernietigen door hun ongerechtigheden? Uw eigen gezonde verstand moet u leren, dat de goede God verdriet heeft om mensen te zien zondigen, dat Hij blij zou zijn als mensen er beter aan toe waren en dat het voor Hem een verdrietig werk is de volhardende opstandigen en onboetvaardigen ten slotte te straffen. Hij roept heel klagend: “O, doe toch niet dat afschuwelijke, dat Ik haat.” Hij brengt het hier naar voren als een vraag van verbazing, dat mensen zo enorm kwaad van Hem spreken door te denken, dat de God der liefde er enig behagen in kan hebben, dat mensen omkomen door hun zonden
Maar dan vervolgens, maakt God er in onze tweede tekst een positieve bewering van. Het menselijk hart kennende voorzag Hij, dat een vraag niet genoeg zou zijn om in deze zaak duidelijkheid te verschaffen, want men zou zeggen: “Hij stelde alleen maar de vraag, maar Hij gaf niet een eenvoudige en positieve verklaring van het tegendeel.” Hij geeft ons die heldere verzekering in onze tweede tekst: “Ik heb geen behagen in de dood van hem die sterft, zegt de Here HERE: daarom bekeert u, opdat gij leeft.” Als de Here spreekt, moet Hij geloofd worden, want Hij is God, Die niet kan liegen. We weten dat Zijn spreken authentiek is; het komt tot ons door middel van een geïnspireerde profeet, over wiens roeping door God wij geen enkele twijfel koesteren. Laten we het dan van harte geloven. Als ik dit verklaarde als mijn eigen mening, zou u het naar believen wel of niet kunnen geloven, maar omdat God dit zegt, claimen wij van u allen, als Gods schepsels, dat u uw Schepper gelooft en dat deze verklaring nooit in twijfel getrokken dient te worden. “Waar het woord van een Koning is, daar is macht,” – een macht, zo vertrouw ik, om alle verdere woordenstrijd over de bereidheid van God om te redden tot zwijgen te brengen.
Maar toch, als het ware om voor altijd de vreemde en afschuwelijke veronderstelling te stoppen, dat God behagen heeft in de vernietiging van de mens, verzegelt mijn derde tekst de waarheid met een plechtige eed van de Eeuwige. Hij heft Zijn hand ten hemel, legt een eed af en omdat Hij bij niemand anders kan zweren groter dan Hemzelf, – niet bij Zijn tempel, noch bij Zijn troon daarin, noch bij Zijn engelen, noch bij iets buiten Hemzelf, zweert Hij bij Zijn eigen leven. Jehovah, Die voor eeuwig en eeuwig leeft, zegt: “Zowaar Ik leef, zegt de Here HERE, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar dat de goddeloze zich van zijn weg bekere en leve.” De mens, die de eed van God durft te betwijfelen, zal schuldig zijn aan een arrogante hoogmoed, die ik niet graag iemand van u zou willen toerekenen. Zal God meineed plegen? Ik beef zelfs bij het suggereren van zoiets; en toch, als u Gods eigen eed niet gelooft, zult u Hem niet alleen tot een leugenaar hebben gemaakt, maar u zult ook de waarde van Zijn eed hebben geloochend, wanneer Hij zweert bij Zijn eigen leven. Wat Hij zo bevestigt, moet waar zijn; laten we ons ervoor buigen en er nooit enige twijfel over koesteren. De ellendigsten van alle mensen, die de levensadem hebben, moeten zij zijn, die de waarachtigheid van God durven aan te vallen, terwijl God om hun vertrouwen te bevestigen Zichzelf vastlegt met een eed. Laten we de stem van de Here in Zijn Majesteit horen als een donderslag van verre donder: “Zowaar Ik leef, zegt de Here HERE, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.”
Ik nodig u uit ernstig deze uitspraak te overdenken, die zo wordt gegeven in de vorm van een vraag, een verklaring en een plechtige eed.
I. Ik noem ten eerste de verklaring, dat GOD GEEN BEHAGEN HEEFT IN DE DOOD VAN EEN ZONDAAR. Ik schaam me werkelijk om antwoord te moeten geven op de wrede aanklacht, die hier wordt gesuggereerd; toch is het de taal van menig twijfelend mens. Hij durft niet tot God te komen en Hem te vertrouwen, omdat hij op een duistere manier droomt, dat God een vreselijk Wezen is, Die hem niet wenst te redden, Die onbereidwillig is om hem te vergeven, onbereidwillig om hem te ontvangen in Zijn gunst. Hij vermoedt dat God er één of ander vreselijk behagen in vindt om een ziel te verdoemen. Dat kan niet zo zijn. Ik hoef de valsheid niet te weerleggen. God zweert het tegendeel en de leugen verdwijnt als rook. Ik zal slechts een zeker bewijs naar voren brengen, waardoor u, die nog steeds onder de dodelijke invloed van de leugen bent, bevrijd mag worden.
Ten eerste, let op het geringe aantal van Gods oordelen onder de mensenkinderen. Er zijn mensen, die altijd praten over oordelen, maar zij hebben het mis. Als er op zondag een schouwburg afbrandt of als er een boot omslaat, dan roept men: “Kijk, een oordeel!” Toch branden er kerken en samenkomstzalen af en zendelingen verdrinken, terwijl ze aan het werk zijn voor de Here. Het is verkeerd om alles, wat er gebeurt, af te schilderen als een oordeel, want door dat te doen zult u in de dwaling van Jobs vrienden vallen en de onschuldige veroordelen. Het is een feit, dat er maar weinig daden van Gods voorzienigheid ten aanzien van individuen zijn, waarvan heel duidelijk gesteld kan worden, dat het oordelen zijn. Er zijn zulke dingen, maar ze zijn buitengewoon zeldzaam in dit leven, gezien de manier waarop de Here dagelijks wordt uitgedaagd door arrogantie en godslastering. Het was een oordeel, toen de legerscharen van Farao in de Rode Zee verdronken; het was een oordeel, toen Korach Dathan en Abiram levend afdaalden in de put. Er waren later oordelen in de gemeente van God, toen Ananias en Saffira dood neervielen vanwege het liegen tegen de Heilige Geest en toen Elymas, de tovenaar, verblind werd, omdat hij tegenstand bood aan Paulus. Toch zijn dit er weinig; in latere dagen zijn die authentieke voorvallen evenzeer weinig. Zegt de Here Zelf niet dat “het oordeel Zijn vreemd werk is.”? Onder Zijn eigen volk is er een voortdurend oordeel van vaderlijke discipline, maar de buitenwereld wordt overgelaten aan het vriendelijke regiem van genade. Dit is de bedeling van geduld en lankmoedigheid. Als God enig behagen had gehad in de dood van de goddeloze, dan zouden sommigen van u, die nu aanwezig zijn, allang naar de hel zijn gegaan, maar Hij heeft met u niet gehandeld naar uw zonden, noch u beloond naar uw ongerechtigheden. Als God voortdurend het oordeel zou uitvoeren voor liegen, hoevelen, die nu hier zijn, zouden dan op dit moment hun deel hebben ontvangen in de brandende zee! Als de oordelen voor het breken van de sabbat gewoon waren uitgevoerd, dan zou deze stad Londen allang zijn vernietigd zoals Sodom en Gomorra. Maar God bewaart Zijn toorn tot de dag des toorns, want een tijdlang ziet Hij de koppigheid van de mens over het hoofd, omdat dit niet de plaats van het oordeel is, maar van verdraagzaamheid en hoop. Het geringe aantal van zichtbare daden van het oordeel over goddeloze mensen in dit leven bewijst, dat God er geen behagen in heeft.
En dan ten tweede, de lengte van Gods lankmoedigheid, voordat de dag van het oordeel zelf komt, bewijst, hoe Hij niet de dood van de mensen wil. De Here spaart vele schuldige mensen gedurende zestig, zeventig jaar en verdraagt hun slechte manieren op een wijze, die onze liefdevolle dankbaarheid zou moeten opwekken. Jeugdige dwaasheid wordt opgevolgd door de opzettelijke overtreding van de volwassenheid en dat weer door het hardnekkige volhouden op rijpere leeftijd; toch blijft de Here geduldig! Sommigen van u hebben Christus verworpen na het evangelie vele jaren gehoord te hebben; u hebt uw geweten doen stikken toen het tegen u heeft geroepen en u hebt dat gedaan ondanks de Geest van God. U bent tegen het licht in opstand gekomen en u hebt grotere en nog grotere zonden bedreven, maar God heeft u nog niet omgehakt. Als Hij in uw dood behagen had gevonden, zou Hij u dan zo lang hebben laten leven? U hebt de grond nutteloos in beslag genomen, niet twee of drie jaar lang, zoals de onvruchtbare vijgenboom, maar u hebt daar veertig of zestig jaar lang zonder vruchten in de wijngaard van God gestaan en toch spaart Hij u! Sommigen zijn nog veel verder gegaan, want zij hebben God uitgedaagd door hun openlijke ongeloof en door hun afschuwelijk spreken tegen Hemzelf, Zijn Zoon en Zijn volk. Ze hebben geprobeerd hun vinger in het oog van God te steken; ze hebben de Zeer-Geliefde in het gelaat gespuugd en Hem vervolgd in de persoon van Zijn volk. Toch heeft de Here hen niet ter plekke gedood, zoals Hij terecht had kunnen doen. Hebt u niet zijn zwaard in de schede horen rinkelen? Het zou eruit gesprongen zijn, als de genade die niet had teruggeduwd en had gepleit: “O, gij zwaard des Heren, rust en wees stil!” Het is slechts, omdat Zijn barmhartigheden niet ophouden, dat u bent begunstigd met de lieflijke uitnodiging van het evangelie. Alleen vanwege Zijn oneindige geduld worstelt de genade nog steeds met de menselijke zonde en het ongeloof. Laat elk van ons roepen –
“Here en ik ben nog in leven
Niet in de kwellingen, niet in de hel!
Nog steeds worstelt Uw goede Geest –
Verblijft Hij bij de grootste der zondaren.
Vertel het aan zondaren, vertel het
Ik ben, ik ben nog buiten de hel!”
En verder, denk aan de volmaaktheid van het karakter van God als de morele Heerser van het heelal. Hij is de Rechter van allen en Hij moet recht doen. Nu, als een rechter van de rechtbank erom bekend zou staan, dat hij behagen schept in het straffen van overtreders, dan zou hij meteen verwijderd moeten worden, want het zou duidelijk zijn, dat hij helemaal niet geschikt was voor zijn ambt. Een man, die er plezier in zou hebben om mensen op te laten hangen of gevangen te zetten, zou van het gemene soort zijn zoals rechter Jeffreys en andere monsters, waarvan, naar ik hoop, onze rechtbank voorgoed is gezuiverd. Maar als ik hoorde zeggen, dat een rechter nooit een doodsvonnis zonder tranen uitsprak en dat, wanneer hij van de rechtbank thuiskwam en eraan dacht, dat sommigen voor hun leven verbannen waren door de vonnissen, die hij had moeten uitspreken en dat hij daar dan de hele avond zat in een sombere, verdrietige toestand, dan zou ik zeggen: “Ja, dat is het soort persoon om rechter te zijn.” Een afkeer van straf is noodzakelijk voor de rechtvaardigheid in een rechter. God is Iemand, Die geen behagen heeft in de zonde of in de straf, die het gevolg is van de zonde; Hij haat zowel de zonde als het gevolg ervan en komt ten laatste alleen maar tot zware slagen bij de mensen, wanneer al het andere gefaald heeft. Wanneer de zondaar veroordeeld moet worden, omdat anders de fundamenten van de maatschappij uit hun lood zullen raken, dan spreekt Hij het vreselijke vonnis uit, maar zelfs dan is het met een ongeveinsde tegenzin en Hij roept: “Hoe kan Ik u opgeven?” De grote Rechter van allen schijnt neer te dalen uit de heerlijkheid van Zijn rechterstoel en laat u Zijn meer vertrouwde gezicht zien in de tekst, als Hij in feite roept: “Ik heb geoordeeld en Ik heb veroordeeld en Ik heb gestraft, maar zowaar Ik leef, Ik vind geen behagen in dit alles; Mijn behagen komt, wanneer mensen zich tot Mij bekeren en leven.”
Als er nog enkele andere gedachten nodig waren om uw ongeloof te corrigeren, dan zou ik het genade-karakter van Zijn werk bij het redden van hen, die zich afwenden van hun boze wegen, willen noemen. De zorg, die de Allerhoogste heeft besteed aan het voortbrengen van berouw. De bereidwilligheid, waarmee Hij het aanvaardt en de overvloedige liefde, die wordt getoond aan de terugkerende verloren zonen, zijn allemaal onbetwistbare feiten, dat God geen behagen heeft in de dood van de goddelozen, maar in hun redding. Om de dood van de goddeloze te voorkomen ontwierp God een reddingsplan, voordat alle werelden er waren en zij, die dat plan aanvaarden, merken dat de Here voor hen in een Plaatsvervanger heeft voorzien in de Persoon van Zijn eigen geliefde Zoon, Die inderdaad Zijn eigen Persoon is, en dat God in Zijn Persoon Zelf de straf tengevolge van de zonde heeft gedragen, opdat zo de wet zou worden geëerbiedigd en de Goddelijke gerechtigheid gerechtvaardigd. De Here is aan het hout gegaan en daar bloedde Zijn leven weg, opdat God rechtvaardig zou zijn en toch de Rechtvaardiger van hem, die in Jezus gelooft: bewijst dit niet Zijn welbehagen in de redding? De Heilige Geest komt met het doel het hart te vernieuwen en er de steen vanaf te halen, opdat de mensen teder en berouwvol worden – laat dit niet zien, dat God Zich erin verheugt om te redden? In spontane vreugde zet alles van de Godheid Zich in tot de redding van hen, die zich afkeren van hun zonde, ja, voordat de mensen zich omkeren, zet alles van de Godheid Zich in om hen om te keren, opdat zij bekeerd mogen worden. God wordt zelfs door hen gevonden, die Hem niet zochten en Hij zendt Zijn genade tot hen, die er niet om riepen. Alsof God erom verontwaardigd was, dat er zo’n aanklacht tegen Hem werd ingebracht, dat Hij een behagen zou hebben in de dood van iemand, gaf Hij er de voorkeur aan om Zelf te sterven aan het hout in plaats van een wereld van zondaren naar de hel te laten zinken. Om het verlangen van God te bewijzen, dat de mensen zouden leven, verbleef Zijn Zoon meer dan dertig jaar op deze arme wereld als mens onder de mensen. Zijn Heilige Geest heeft al deze eeuwen in mensen gewoond en verdroeg al de uitdagingen van een dwalend en ondankbaar volk. God heeft op talloze manieren van Zichzelf bewezen, dat Hij niet de Vernietiger, maar de Bewaarder van de mensen is. “Onze God is de God van het heil.” “Het heil is des Heren.”
Zo zou ik willen proberen voor de mensen het handelen van God te rechtvaardigen. Wanneer mensen voor de rechtbank berecht moeten worden, dan zullen hun vrienden, als zij dat kunnen, bij hen in de gevangenis komen en zeggen: “Het ziet er erg hoopvol uit voor jou. De rechter is niet die-en-die. Die is vreselijk streng. Je wordt berecht door de vriendelijkste man van de rechtbank.” Menig gevangene heeft bij zulk nieuws moed gevat en o, arme zondaar, u, die niet op God durft te vertrouwen, laat me u berispen, totdat u hoop krijgt, door u eraan te herinneren dat deze dag de Liefde, belichaamd, op de troon van het oordeel zit. Hij, Die u moet en zal veroordelen, als u zich niet afkeert van uw zonden, zal niettemin geen behagen vinden in die veroordeling, maar Hij zal er afkerig van zijn de bijl van de executie klaar te leggen. Wilt u zich niet tot Hem keren en leven? Geeft Zijn erbarmen u niet de wenk om u helemaal over te geven en genade te vinden in Zijn ogen?
II. Maar nu, ten tweede: GOD VINDT GEEN ANDER ALTERNATIEF DAN DAT MENSEN ZICH MOETEN AFKEREN VAN HUN BOZE WEGEN, OF STERVEN. “Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.” Het is het één of het ander: bekeren of branden. God met al Zijn liefde voor de mensen, kan geen derde weg ontdekken: de mensen kunnen niet hun zonden vasthouden en toch gered worden. De zonde moet sterven of de zondaar moet sterven.
Laat het, ten eerste, u bekend zijn, dat, toen God op deze voorwaarde van bekering van hun wegen genade verkondigde aan de mensen, deze proclamatie vanuit pure genade werd uitgevaardigd. Enkel vanuit het recht beschouwd hoeft berouw geen genade met zich mee te brengen. Ontvangt een moordenaar vergeving, omdat hij spijt heeft van zijn daad? Ontsnapt een dief aan de gevangenis, omdat hij er tenslotte spijt van heeft, dat hij niet eerlijk was? Berouw geeft geen geldige genoegdoening voor het kwaad, dat is gedaan; het kwaad blijft er nog steeds en de straf moet worden uitgevoerd. Het is door genade, dat ik toestemming heb om te zeggen: “Bekeert u, bekeert u van uw slechte wegen.” Het is, omdat op de achtergrond ervan het grote offer er is. Het is door een geheel voldoende verzoening, dat berouw acceptabel wordt. De Zoon van God heeft gebloed, is gestorven en heeft een zoenoffer gebracht voor de zonde; nu is Hij verheerlijkt in de hemel om berouw en vergeving van zonde te geven. Vandaag luidt het Woord van de Here: “Bekeert u en gelooft het evangelie.” “Indien we onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” Dit is niet volgens de wet, die geen ruimte geeft voor berouw, maar het is puur een zaak van genade. God redt u, niet vanwege enige verdienste van uw kant, maar omdat Hij Zich wil erbarmen over wie Hij Zich erbarmt en omdat Hij heeft bepaald om al diegenen te redden, die zich bekeren van de wegen van het kwaad.
Merk vervolgens op, dat, als er geen berouw is, mensen gestraft moeten worden, want elke andere theorie leidt tot het einde van de zedelijke regering. Het ergste, wat een wereld van mensen zou kunnen overkomen, zou zijn, dat God zei: “Ik trek Mijn wet in. Ik zal de deugd niet belonen noch de ongerechtigheid straffen; doe zoals je wilt.” Dan zou de aarde inderdaad een hel zijn. De grootste vijand voor de burgerlijke regering te midden van mensen is de man, die de alverzoening predikt, – de redding los van een verandering van hart en leven. Zulke leraren zijn een gevaar voor de nationale orde; ze halen het fundament onder het algemene welzijn vandaan. In de praktijk zeggen ze: “Doe zoals je wilt; het maakt misschien maar een tijdje een beetje verschil voor u uit, maar het zal spoedig voorbij zijn en de schurken en de heiligen zullen dezelfde hemel delen.” Zulk spreken is vervloekt. Meer kan ik er niet van zeggen. Als er überhaupt een regering moet zijn, dan is het noodzakelijk, dat de zonde niet ongestraft blijft; toegeeflijkheid aan de oneerlijken is wreedheid ten opzichte van hen, die ze onrecht hebben aangedaan. De moordenaar redden is de onschuldige doden. Het zou een slechte dag zijn voor de hemel en de aarde als eenmaal bewezen kon worden, dat God de slechten op dezelfde manier zou belonen als de geheiligden: dan zou het fundament weggehaald worden en wat zou de rechtvaardige doen? Een God, Die niet rechtvaardig was, zou een slechte Heerser van het heelal zijn.
Ja, mijn toehoorders, de zonde moet gestraft worden; u moet zich er vanaf keren of sterven, omdat de zonde haar eigen straf is. Als we tot u spreken over het vuur, dat nooit kan worden geblust en de worm, die niet sterft, dan wordt er van ons verondersteld, dat we die dingen letterlijk bedoelen, maar inderdaad zijn dit beelden, beelden die iets weergeven dat vreselijker is dan ze zelf zijn: het vuur is het branden van een felle opstand in de ziel en de worm is de kwelling van een nooit stervend geweten. Zonde is hel. In het binnenste van de ongehoorzaamheid ligt een wereld van ellende. God heeft ons zo gemaakt en terecht zo, dat we niet lang slecht en gelukkig kunnen zijn; we moeten, als we verkeerd gaan, uiteindelijk diep ongelukkig worden; hoe meer we verkeerd zijn en hoe langer we doorgaan in dat verkeerde, hoe zekerder we verdriet op onszelf stapelen door de hele eeuwigheid heen. Heiligheid en goedheid brengen geluk voort, maar ongerechtigheid en kwaad moeten, door een natuurlijke noodzakelijkheid, die nooit veranderd kan worden, rampspoed en angst voortbrengen. Het moet zo zijn. Zelfs de almacht van God kan een onboetvaardige zondaar niet gelukkig maken. U moet zich afkeren van de zonde, of u keren naar de ellende; u moet òf uw zonden opgeven, òf anders alle hoop op een gezegende eeuwigheid opgeven. U kunt niet gehuwd zijn met Christus en de hemel, totdat u gescheiden bent van de zonde en het ik.
Ik geloof, dat het geweten van ieder mens hier getuigenis van aflegt, als het tenminste eerlijk is. In deze tijd zijn er her en der gewetens van een heel bijzonder soort – misbaksels en helemaal geen gewetens. Ik merk, dat mensen willens en wetens handelen volgens een slinkse politiek en toch praten ze over waarheid en heiligheid. Toch zal elk geweten, dat niet dronken is van de gemengde wijn van trots en ongeloof een mens vertellen, dat, wanneer hij het kwaad doet, hij niet kan verwachten goedkeuring te krijgen; dat, als hij verzuimt goed te doen, hij niet kan verwachten dezelfde beloning te hebben als wanneer hij het goed gedaan had, – dat, in feite, in het wezen der dingen er een straf verbonden moet zijn met de misdaad. Zoiets zegt het geweten en nu legt God Zelf, Die geen behagen heeft in de dood van de goddeloze, het u voor, – u moet berouw hebben of omkomen. Als u verder gaat op uw slechte wegen, moet u verloren gaan. Er moet een bekering van de zonde zijn, of anders kan de Allerhoogste nooit genadig op u zien. Hoort u dit? O, dat u het in uw hart laat doordringen en dat het berouw in u bewerkt!
III. Dit brengt me bij het verblijdende derde punt: GOD HEEFT ER BEHAGEN IN DAT MENSEN ZICH AFKEREN VAN DE ZONDE. Lees het gedeelte nogmaals: “Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft.” Onder de hoogste van de Goddelijke vreugden is de blijdschap een zondaar te zien, die zich bekeert van het kwaad. God verheugt Zich in die eerste gedachten, die mensen hebben ten opzichte van Hem; terwijl ze tot nu toe onverschillig waren, beginnen ze plotseling na te denken over hun wegen en hun toestand voor God te overdenken. Hij ziet met behagen op u, die vroeger losbandig en onbezonnen bent geweest, die eindelijk nadenkt over de eeuwigheid en de toekomst van zonde en oordeel overdenkt. Als u luistert naar dat uitnodigende woord: “Zoekt de Here, terwijl Hij Zich laat vinden, roep Hem aan, terwijl Hij nabij is”, dan is God verblijd om uw aandacht op te merken. Wanneer u begint te voelen: “Het spijt me om mijn zonde; o, had ik die maar nooit gedaan!”, dan hoort Hij uw zucht. Wanneer uw hart ziek is van de zonde, wanneer u alle kwaad verafschuwt en ervaart dat, hoewel u er nog niet los van kunt komen, u dat toch wilde als u dat kon, dan ziet Hij op u neer met een medelijdend oog. Wanneer er een nieuwe wil in uw hart ontspringt door Zijn goede genade, – een wil om te gehoorzamen en te geloven, dan glimlacht de Vader eveneens. Wanneer Hij in u een kreunen en een zuchten hoort naar het huis van de Vader en de boezem van de Vader, dan kunt u Hem niet zien, maar Hij is achter de muur en luistert naar u. Zijn hand doet in het verborgene uw tranen in Zijn fles en Zijn hart ervaart erbarmen over u. “De Here heeft behagen in hen, die Hem vrezen, in hen, die hopen op Zijn genade.” Let op dat laatste kenmerk: de mens heeft slechts weinig hoop, maar de Here heeft een behagen in hem. Wanneer het goede werk nog maar in de schemering is, is God even blij als wanneer de wachters blij zijn met de eerste stralen van het morgenlicht, ja, Hij is blijer dan wachters op de morgen. Wanneer u tenslotte gaat bidden en begint te roepen: “God, wees mij zondaar genadig” dan is God daar erg blij mee, want hier ziet Hij duidelijk tekenen, dat u tot uzelf komt en tot Hem. Zijn Geest zegt: “Zie, hij bidt!” en Hij vat dit op als een teken ten goede. Wanneer u ongeveinsd de zonde vaarwel zegt, dan ziet God u dat doen en Hij is zo blij, dat Zijn heilige engelen Zijn vreugde bespeuren.
Ik ben er zeker van, dat God de worstelingen van diegenen in de gaten houdt, die trachten te ontsnappen aan oude gewoonten en slechte wegen. Wanneer u probeert onreine gedachten te overwinnen, wanneer u aan het eind van de dag gaat zitten en huilt om de mislukkingen van de dag, omdat u niet zo goed door die dag heen kwam, als u gehoopt had dat u zou doen, dan merkt de Here uw verlangen en uw klagen. Net zoals een moeder liefdevol haar kind in de gaten houdt, wanneer het begint te lopen en glimlacht, wanneer zij het ziet dribbelen van stoel naar stoel en haar vinger uitsteekt om het te helpen, zo heeft God behagen in uw eerste pogingen naar heiligheid, uw verlangen om de zonde te overwinnen, uw zuchten en roepen om verlost te worden van de slavernij van de verdorvenheid. God zegt: “Ik leerde Efraïm lopen en pakte hen bij hun arm” en op dezelfde manier leert Hij u.
Ik wil u vertellen wat Hem het meest van alles behaagt en dat is, wanneer u naar Zijn geliefde Zoon gaat en zegt: “Here, iets vertelt me, dat er geen hoop voor mij is, maar ik geloof die stem niet. Ik lees in Uw Woord, dat U niemand uit zult werpen, die tot U komt en zie, ik kom! Ik ben de grootste zondaar, die ooit kwam, maar Here, ik geloof Uw belofte. Ik ben even onwaardig als de duivel zelf, maar Here, U vraagt niet om verdiensten, maar slechts om kinderlijk vertrouwen. Verwerp mij niet – ik rust in U.” “Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen”, maar het geeft God een Goddelijke vreugde om de eerste korrel van het mosterdzaad te zien in een arm zondaarshart, dat zich bekeert. O, ik wens, dat u hieraan zou denken, u, die blijft doorgaan met uzelf te veroordelen! Wanneer u mij die brieven schrijft, vol zelfveroordeling, dan verblijdt u mij; als u mij verblijdt, dan ben ik er zeker van, dat u nog veel meer God verblijdt, Die zoveel liefdevoller is dan ik ooit kan zijn, hoewel ik graag zou willen proberen om Hem ootmoedig na te volgen. Hoe zeer wens ik, dat ik u ertoe kon brengen om mijn Here vanmorgen te vertrouwen en te stoppen met die wrede twijfels en angsten!
“Listige twijfels en redeneringen
worden met Jezus aan het hout genageld.”
Gods grote overtuigende argument is Zijn stervende, bloedende Zoon. O, u, grootste der zondaren, bekeer u tot Hem en God zal behagen hebben in uw bekering! Weet u niet, dat al die gedachten over Hem in u gefluisterd worden door Zijn Geest? Al dat betreuren van de zonde, die verlangens naar heiligheid en vooral dat vertrouwen op Christus, die hoop op Zijn genade, zijn allemaal Zijn werk: ze zouden nooit in uw ziel zijn gevonden, als de Geest ze daar niet in had gelegd. Als ik een prachtige bloem zag bloeien op een mesthoop, zou ik tot de conclusie komen, dat op de één of andere dag daar een tuinman was geweest en zaad op de hoop had gegooid. En wanneer ik uw ziel zie, die begint te bidden en te hopen en te vertrouwen, dan zeg ik bij mezelf: “God is daar. De Heilige Geest is daar aan het werk geweest, of anders zou er zelfs niet dat zwakke vertrouwen en die geringe hoop zijn geweest.” Daarom, heb goede moed, u bent bezig dichter bij een genadevolle God te komen.
Gedurende de rest van uw leven, wanneer u doorgaat met het vechten tegen de zonde en wanneer u uzelf aan Jezus toewijdt, wanneer u de voeten van uw Heiland wast met uw tranen en ze afdroogt met de haren van uw hoofd, zoals Magdalena, of wanneer u uw albasten kruik met mirre breekt en die met Maria uitgiet over het hoofd van de Meester, dan heeft de Here een groot behagen in u ter wille van Jezus. Hij heeft geen behagen in het jammeren en roepen uit de hel, maar in het berouw van zondaren heeft Hij vreugde. De vuren van Gehenna geven Hem geen blijdschap, maar boetvaardigen, die zich op de borst slaan en gelovigen, die met ogen vol tranen op Christus zien, zijn een koninklijk schouwspel voor Hem. Zo moet het zijn; Hij zweert het en het moet waar zijn. Houd op met uw geharrewar en geloof ten eeuwigen leven.
IV. Aangezien Hij een behagen heeft in de bekering van mensen tot Hem, SPOORT God daartoe aan en hij voegt er een argument aan toe. “Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls?” Hij bemerkt Zijn arm schepsel, dat met zijn rug naar Hem toestaat, naar de afgoden kijkt, naar zondige pleziertjes kijkt, naar de stad van het verderf kijkt en wat zegt God tegen hem? Hij zegt: “Keer u om!” Het is een heel duidelijke richting, of niet soms? “Omkeren” of “Rechtsomkeert!” Dat is alles. “Ik dacht”, zegt iemand, “dat ik zoveel angst en zoveel worsteling moest voelen. Het zou me niet verbazen als u het inderdaad voelt, maar alles wat God zegt is: “Keer u om.” U kijkt de verkeerde kant op. “Keer u om” en kijk de goede kant op. Dat omkeren is echt berouw. Het wezen van berouw is een veranderd leven; dat moet ontspringen aan een veranderd hart, een veranderd verlangen, een veranderde wil. God zegt: “Keer u om.”
Merk op, hoe Hij het in de tegenwoordige tijd zet – “Bekeert u, bekeert u”; niet morgen, maar nu. Niemand zal morgen gered worden: allen, die worden gered, worden vandaag gered. Nu is het de aangename tijd. “Bekeert u!” O, bij de oneindige genade van God, Die u in staat zal stellen u om te keren, vraag ik u dringend, dat u zich afkeert van elk kwaad, van elk zelfvertrouwen en u keert tot God. Slechts een omkering naar God is de moeite van het hebben waard. Als de Here u omkeert, zult u zich tot Hem keren en alleen op Hem vertrouwen, tot Zijn dienst en de eerbied voor Hem.
“Bekeert u, bekeert u.” Zie, hoe de Here het twee keer zegt. Met deze herhaalde aanwijzing moet Hij uw welzijn op het oog hebben. Veronderstel dat mijn knecht die rivier daarginds overstak en ik zag, dat hij spoedig de grond onder zijn voeten kwijt zou raken en dus in groot gevaar zou komen; veronderstel, dat ik luid naar hem riep: “Stop! Stop! Als je nog een duimbreed verder gaat, zul je verdrinken. Keer om! Keer om!” Zal iemand dan durven zeggen: “Meneer Spurgeon zou het fijn vinden, als die man verdronk”? Het zou een wrede belediging zijn. Wat een leugenaar moet die man zijn, die zoiets zou opperen, terwijl ik bezig ben mijn knecht aan te sporen zich om te draaien en zijn leven te redden! Zou God bij ons pleiten om te ontsnappen, terwijl Hij niet eerlijk ernaar verlangde, dat we zouden ontsnappen? Ik denk van niet. Elke zondaar kan er zeker van zijn, dat God geen behagen heeft in zijn dood. Wanneer Hij bij hem pleit met deze weergaloze woorden: “Bekeert u, bekeert u, waarom zoudt gij sterven?” Dat is wat de oude godgeleerden gewoon waren een herhaling te noemen, een innerlijk zuchten, een verdubbeling van het pleiten in deze woorden: “Bekeert u, bekeert u.” Hij pleit elke keer met meer nadruk. Wilt u niet horen?
Dan stopt Hij ermee mensen te vragen een reden te vinden, waarom zij zouden sterven. Er dient een gewichtige reden te zijn een mens ertoe te brengen te sterven. “Waarom zoudt gij sterven?” Dit is een niet te beantwoorden vraag met betrekking tot de eeuwige dood. Is er iets, dat verlangd kan worden in de eeuwige vernietiging buiten de tegenwoordigheid van de Here en de heerlijkheid van Zijn macht? Kan er enige winst liggen in het verliezen van uw eigen ziel? Kan er enig voordeel zijn in het gaan naar de eeuwige straf? Kan er mogelijk iets zijn wat gewenst wordt of waarnaar verlangd wordt in het geworpen worden in de hel, waar hun worm niet sterft en hun vuur niet wordt uitgedoofd. O, zielen, wees toch niet zo onredelijk! Veronachtzaam deze grote redding niet. Het moet het meest vreselijke zijn, wat er in de wereld is, om te sterven in uw zonden; waarom kiest u daarvoor? Verlangt u schipbreuk te lijden? Waarom zo dicht bij die rotsige kust blijven en de verwoesting tarten? Wilt u de vergiftigde lekkernijen van de zonde eten, omdat ze besuikerd zijn met een beetje plezier in het heden? Aan het eind zal gal van bitterheid uw ingewanden vullen. Ik ben geen vleier. Ik durf dat niet te zijn, want ik heb u lief en ik zou u graag willen overtuigen om u tot de Here te bekeren. Er is een bloem, die zich altijd naar de zon keert. O, dat u zich op dezelfde manier tot God zou keren! Waarom zou u zich van Hem afkeren? “WAAROM?” is een klein woord, maar wat is er veel voor nodig om haar vragen te beantwoorden! WAAROM gaat u door in de zonde? WAAROM weigert u in uw Redder te geloven? WAAROM wilt u God uitdagen? WAAROM wilt u sterven? Keer u om en zeg: O God, ik kan het niet verdragen om voor eeuwig verloren te gaan en daarom kan ik het niet verdragen om in zonde te leven. Moge Uw rijke genade mij helpen!”
O, vertrouwde u maar op de Here Jezus! Rust in Hem en in Zijn volbrachte werk en alles is goed. Hoorde ik u zeggen: “Ik zal erom bidden”? ’t Is beter meteen te vertrouwen. Bidt zoveel als u wilt, nadat u vertrouwt, maar wat is het nut van ongelovige gebeden? “Ik zal na de dienst met een gelovig man praten.” Ik vraag u dringend eerst op Jezus te vertrouwen. Ga alleen naar huis, in vertrouwen op Jezus. “Ik zou graag naar de nazorgruimte gaan.” Ik waag het te zeggen, dat u dat wilt, maar wij zijn niet bereid toe te geven aan populair bijgeloof. We zijn bang, dat in die ruimtes mensen worden opgewarmd tot een gefingeerd vertrouwen. Met maar erg weinigen van die veronderstelde bekeerlingen van de nazorgruimtes loopt het goed af. Ga meteen naar uw God, ja, waar u nu bent. Werp uzelf op Christus, nu, meteen, voordat u een centimeter beweegt! In Gods naam vraag ik u dringend: geloof in de Here Jezus Christus, want “wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.”