“Laten wij uitgaan”
>>PDF<<
Een toespraak gehouden op zondagmorgen 26 juni 1864 door C.H. Spurgeon.
De tekst is Hebreeën 13:13: “Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen.”
MODERNE belijders hebben een erg gemakkelijke vorm van godsdienst ontdekt. Er is een methode waardoor een mens als christen een grote reputatie kan verwerven en toch alle beproevingen van het leven van de gelovige kan vermijden. Hij kan door de wereld gaan over een pad, dat zo’n effen gazon is, als het vlees zich maar zou kunnen wensen. Gezegend met het glimlachen van vriendelijke formalisten en met de bewondering van de ongelovigen, kan hij, vanaf zijn eerste binnenkomst in de Kerk tot aan zijn graf, zijn weg afleggen zonder zoiets als een enkele regenbui te hebben ervaren, die zijn vreugde tempert; maar, integendeel, de zon kan hem de hele weg door vriendelijk toelachen, de vogels kunnen zingen, geen raaf hoeft het aan te durven om te krassen, geen uil hoeft te roepen; zijn weg naar heerlijkheid en onsterfelijkheid zullen al datgene zijn, wat het gemak zich zou kunnen wensen. Laat hem de moderne theorie van de universele naastenliefde aanvaarden; laat hem geloven dat een leugen een waarheid is en dat, of het nu een leugen of een waarheid is, dit helemaal geen consequenties heeft; laat hem meegaand zijn ten opzichte van ieder mens en met een gladde geoliede tong instemmen met de principes van ieder ander mens, terwijl hij er zelf niet één heeft, die de moeite van het noemen waard is; laat hem zijn zeilen bijstellen steeds wanneer de wind verandert; laat hem in alles huilen met de wolven in het bos; laat hem te allen tijde toegeven aan de opinie en zacht meedrijven met de stroom en hij zal in de haven komen – hoewel ik vrees, dat het niet de gewenste haven is – hij zal tenslotte in één of ander soort haven komen, zonder onderweg storm of noodweer mee te maken. Maar er komt een duistere gedachte bij iemand op. Is dit het soort godsdienst waarover we in de bijbel lezen? Is dit de wijze waarop bijbelse heiligen naar de hemel gingen? Het zou een zeer plezierig iets zijn, als we mensen konden behagen en bovendien God konden behagen; als we werkelijk het beste zouden kunnen maken van beide werelden en het fijne van deze wereld en ook van de toekomstige zouden hebben: maar de bladzijden van de Heilige Schrift doen een waarschuwende roep horen, want het Woord van God spreekt totaal anders. Het spreekt over een nauwe en smalle weg en over weinigen, die hem vinden; het spreekt over vervolging, lijden, smaad en zelfs ten bloede toe weerstand bieden, worstelen tegen de zonde; het spreekt over het worstelen en vechten, strijden en getuigen. Ik hoor de Heiland niet zeggen: “Ik zend u als schapen temidden van groene weiden,” maar, “als schapen temidden van wolven.” Ik hoor Hem profeteren dat we door alle mensen gehaat zullen worden om Zijns naams wil. Deze dingen zijn genoeg om die goede comfortabele zielen te doen opschrikken, die zo fijn voorwaarts gaan; ongetwijfeld kunnen ze meteen vragen: “Kan het zijn dat deze gladgestreken godsvrucht, deze erg blijde manier om in de hemel te komen, de juiste kan zijn?” Is het niet allemaal zinsbegoocheling? Worden we niet drijvend gehouden met valse hoop, als die hoop nooit wordt aangevallen door moeilijkheden en vervolging? Het is niet alles goud wat er blinkt: kan het zijn dat de glinsterende godsdienst van de velen uiteindelijk slechts schijn en na-aperij is? O, u liefhebbers van vleselijk gemak, wee u! Voor zover u niet het kruis opneemt, zult u nooit de kroon winnen! De discipelen van Christus moeten erop voorbereid zijn hun Meester te volgen, niet slechts in gehoorzaamheid aan Zijn leer, maar ook in de smaad die zich opeenhoopt rond Zijn kruis. Ik constateer niet dat Christus op de gebloemde bedden van het gemak naar Zijn troon wordt gedragen; ik constateer niet dat er voor Hem geapplaudisseerd wordt met universele bijval; integendeel, waar Hij ook gaat, protesteert Hij tegen de dingen, die gevestigd zijn door menselijke wijsheid en in reactie hierop zweren de mensen van de gevestigde orde met een eed Zijn ondergang en zijn ze niet tevreden, totdat hun wrede ogen zich tenslotte verlustigen aan Zijn martelaarschap aan het kruis. Jezus Christus heeft geen leven van plezier en gemak; Hij wordt veracht en door mensen verworpen – een Man van smarten en vertrouwd met ziekte; laten we maar als zeker aannemen dat, als we getrouw ons getuigenis afleggen, we zullen ontdekken dat de dienstknecht niet boven zijn Meester staat, noch de discipel boven zijn Here: als ze de Meester van het huis Beëlzebub hebben genoemd, hoeveel temeer zullen ze dan degenen van zijn huishouding titels geven, die even smadelijk en schandelijk zijn. We moeten verwachten dat, als de christensoldaat een echt soldaat is en niet alleen maar een na-aper van de krijgskunst, hij zal moeten vechten, totdat hij zich voegt bij de overwinnende schare. Als de gemeente op een juiste wijze wordt voorgesteld door een schip, dan moet ze verwachten stormen mee te maken; en elke man bij haar aan boord moet erop toezien zijn aandeel te leveren. Vanaf de eerste dag, toen Kaïn en Abel het eerste gezin in twee legerkampen verdeelden, zelfs tot nu toe, strijdt het vlees tegen de Geest; het kwade vecht met het goede en het goede worstelt met het kwade. Waar ook de waarachtigen en de goeden hun tent hebben opgeslagen, daar heeft de vijand zich verzameld om het aan te vallen. Gerechtigheid streeft niet naar vrede of wapenstilstand met de zonde: onze vreedzame Heiland kwam niet om zo’n onheilig verbond te sluiten. Hoor Zijn eigen woorden – “Meen niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.” Als ik de Schrift opsla, vind ik niets over dit mooie extra pad door het weiland en zijn rustige keurige wandeling naar de hemel. Ik vind niets over het rijden in de vergulde koetsen van het gemak, of het wandelen op zilveren pantoffels, maar ik vind strijd en worsteling en bestraffing en lijden en kruisdragen en als het nodig is, ten bloede toe weerstand bieden, strijden tegen de zonde. Onze tekst lijkt ons die gedachte heel sterk duidelijk te maken. Laten we die oppakken en moge de Heilige Geest ons leiden naar haar echte betekenis.
We hebben hier voor ons ten eerste van al: het pad van de gelovige; ten tweede: zijn Leider; ten derde: zijn last; en ten vierde: zijn reden om dat pad te volgen.
I. We hebben ten eerste van al, HET PAD VAN DE GELOVIGE. Het pad van de gelovige is “Laten we uitgaan buiten de legerplaats.” Het Goddelijke bevel is niet: “Laten we in de legerplaats achterblijven en proberen die te hervormen – de dingen zijn niet overal helemaal volmaakt, laten we daarom blijven en de zaak in orde brengen”, maar de leus van de christen is: “Laten we uitgaan.” Luther ving dit teken op. Er waren velen, die zeiden: “De kerk van Rome herbergt goede en waarachtige mensen: laten we proberen haar te hervormen. Haar kloosters zijn niet zonder vroomheid, haar priesters zijn niet zonder een geheiligd leven – laten we proberen haar reinheid te herstellen”, maar Luther hoorde de stem van God: “Ga uit van haar, opdat gij geen deel hebt aan haar plagen” en daarom leidde hij de voorhoede en nam dit als zijn wachtwoord: “Laten we uitgaan buiten de legerplaats.” Tot op deze dag is de positie van de christen niet zich op te houden in de legerplaats van de wereldgelijkvormigheid, in de hoop “Misschien kan ik de hervormingsbeweging helpen”: het is niet de plicht van de gelovige zich te conformeren aan de wereld en aan de manieren van de wereld en te zeggen: “Misschien kan ik door dat te doen een vaste voet verkrijgen en staat het hart van de mensen meer open om de waarheid te ontvangen.” Nee, vanaf de eerste tot de laatste dag van de gemeente Gods is de plaats van het getuigenis niet binnen, maar buiten de legerplaats en het echte standpunt van de christen is uitgaan buiten de legerplaats en de smaad van Christus dragen.
In dit opzicht wordt Abraham een voorbeeld voor ons. Het eerste woord van de Here tot Abraham is, dat hij zijn vader en zijn familie en het afgodische huis, waarin hij woonde, moest verlaten en naar een land moest gaan dat God hem zou wijzen. Weg moest hij; het geloof moest zijn gids zijn; de voorzienigheid zijn voedselvoorraad en de levende God zijn enige Behoeder. Het afgezonderde leven van Abraham temidden van de Kanaänieten is een type van de afgezonderde wandel van de gemeente van God.
Nogmaals, toen Israël naar Egypte was getrokken, kregen ze niet het bevel daar te blijven en hun verdrukkers door wapengeweld te onderwerpen, of een verzoek in te dienen bij de wetgevers dat ze een zachtere behandeling zouden krijgen – nee, maar met een opgeheven hand en een uitgestrekte arm leidde de Here Zijn volk uit Egypte, want Egypte was geen plaats voor het zaad van Israël. Terwijl ze in de woestijn zwierven en later, toen ze zich in afzondering vestigden in het midden van het beloofde land, werd Gods Woord vervuld: “Het volk zal alleen wonen: zij zullen niet worden gerekend tot de volkeren.” Om het beeld vast te houden, staat het Joodse volk tot deze tijd, hoewel verspreid onder al de volkeren van de wereld, zo afgezonderd als mensen maar kunnen zijn; u kunt geen Jood tegenkomen zonder meteen aan zijn uiterlijk te zien dat hij anders is en afgezonderd van heel de mensheid. Dit, zeg ik, is slechts een type van de gemeente van God: de gemeente van God moet anders zijn en afgezonderd zijn van alle andere genootschappen of gemeenschappen; haar wetten komen niet bij een menselijk wetgever vandaan; haar beambten maken geen aanspraak op een koninklijke aanstelling; haar donaties komen niet uit de schatkist van de staat; haar onderdanen zijn een bijzonder volk en haar Geest is niet van deze wereld.
Wat wordt er dan, geliefde vrienden, bedoeld met dit “uitgaan buiten de legerplaats”? Ik begrijp dat dit, ten eerste van al, betekent, dat elke christen moet uitgaan door een openlijke belijdenis van zijn geloof. U, die de Here liefhebt moet dat zeggen. U moet tevoorschijn komen en ervoor uitkomen dat u aan Zijn kant staat. U kunt christen zijn en geen belijdenis afleggen, maar ik of iemand anders kan daar dan geen zekerheid over krijgen. Zolang u geen belijdenis aflegt, moeten we u, in grote mate, beoordelen aan het niet-belijden en omdat u zelf niet erkent dat u een deel van de Gemeente van Christus bent, worden we gedwongen te oordelen, dat u geen deel van die Gemeente bent. We kunnen niet veronderstellen dat u beter bent dan u belijdt te zijn, want de meeste mensen zijn niet half zo goed als hun belijdenis. In de regel is geen mens zo goed als zijn godsdienst is en zeker is geen mens ooit beter dan zijn godsdienst: als u niet belijdt aan de kant van Christus te staan, worden we, in alle liefde, ertoe gedwongen uw eigen belijdenis te aanvaarden, dat u geen belang bij Jezus hebt. Kom naar voren, christenen, Uw Meester beveelt u en waarschuwt u, dat als u zich voor Hem schaamt in dit geslacht, Hij Zich voor u zal schamen op de dag van Zijn heerlijkheid. Hij gebiedt u Hem te erkennen, want als u Hem belijdt voor de mensen, zal Hij u belijden wanneer Hij komt in de heerlijkheid van Zijn heilige engelen. Ik vraag u dan, ga uit hun midden weg, door de naam van christen aan te nemen. Wel, wat is er om voor terug te deinzen? Bent u soldaat en wilt u niet het uniform van uw Veldheer dragen? Wat! Hebt u Christus lief en schaamt u zich ervoor dat te bekennen? U had blij moeten zijn deze gezegende beschuldiging te erkennen. Waarom gaat u achteraan staan? Laat geen angst of schaamte u weerhouden. Als u christen bent, zit daar werkelijk niets bij wat schandelijk is. Kom op, sta schouder aan schouder met het volk van God en zeg: “Ik zal met u gaan, omdat de Here met u is.”
Als dit gedaan is, moet de christen zich afzonderen van de wereld wat betreft zijn gezelschap. Hij moet kopen en verkopen en handel drijven, zoals de andere mensen in de wereld, maar toch moet hij er zijn boezemvrienden niet in vinden. Hij hoeft niet uit de maatschappij weg te gaan en zichzelf in een klooster op te sluiten; hij moet in de wereld zijn maar niet van de wereld; zijn meest geliefde gezelschap moet niet zijn temidden van de loszinnigen, de onzedelijken, de goddelozen; nee, zelfs niet onder alleen maar de fatsoenlijken – zijn meest geliefde gezelschap moeten de heiligen van God zijn. Hij moet diegenen als zijn makkers kiezen, die zijn metgezellen zullen zijn in de toekomstige wereld. Soort zoekt soort. Zoals vogels met dezelfde veren elkaar opzoeken, zo zijn de paradijsvogels graag bij elkaar. Zoals de gespikkelde vogels, worden ze gepikt door de gewone zwerm. Zoals nietsdoende jongens gewoon waren op straat de spot te drijven met buitenlanders, zo bespotten wereldlingen de christenen; daarom vlucht de gelovige weg naar zijn eigen gemeenschap, wanneer hij een goede kameraadschap wil. De christen moet uit de wereld weggaan wat betreft zijn gezelschap. Ik weet dat deze regel menige innige relatie zal verbreken, maar ga geen ongelijk juk aan met ongelovigen. Ik weet dat het banden zal doen breken, die bijna even kostbaar zijn als het leven, maar het moet gedaan worden. We moeten niet overheerst worden, zelfs niet door onze eigen broeder, wanneer het gaat over de dingen van God en het geweten. U moet Christus volgen, wat ook de vijandschap moge zijn die u zou oproepen; bedenk daarbij dat, tenzij u Christus meer liefhebt dan man, of vader, of moeder, ja, dan uw eigen leven, u Zijn discipel niet kunt zijn. Als dit harde voorwaarden zijn, draai u dan om en kom om in uw zonden. Bereken de kosten en als u zo’n prijs als dit niet op kunt brengen, begin er dan niet aan een volgeling van Christus te worden.
De volgeling van Jezus gaat buiten de legerplaats wat betreft zijn plezier. Hij is niet zonder zijn vreugde of zonder zijn recreatie, maar hij zoekt ze niet waar de goddelozen ze vinden. De vrolijkheid, die de wereldling opvrolijkt, maakt de christen verdrietig: het aas waarvan de kraai geniet, zou de duif doen walgen; zo shockeren en bedroeven deze dingen, die vrolijk en vol plezier zijn voor niet-wedergeboren mensen, het hart van de wedergeborenen. Als u niet afgezonderd bent van de wereld wat betreft uw plezier, dan is daarom uw hart, omdat dat over het algemeen in uw plezier ligt, bij de goddelozen en bij hen zal ook uw verdoemenis zijn, wanneer God komt om de mensheid te oordelen.
En verder, de echte volgeling van Christus is gescheiden van de wereld wat betreft zijn grondregels; hij onderschrijft niet de wetten die over de meeste mensen in hun gezin en in hun zaken heersen. De mensen zeggen over het algemeen: “Ieder voor zich en God voor ons allen.” Dit is niet de christelijke grondregel. “Een ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar een ieder lette op dat van anderen”, is de regel van de christenen. Sommige mensen zullen erg scherp op de wind zeilen: ze zouden absoluut niet bedriegen, maar toch gaat het er dicht aan langs; ze zouden niet liegen, maar hun bluf en reclame zijn niet helemaal de waarheid: de christen minacht al dit dubieuze handelen en houdt zich in alle zaken aan de regel van de oprechtheid. Als de gelovige trouw is aan zijn Meester en buiten de legerplaats gaat om Hem te volgen, dan zijn z’n daden zo helder als de middag; zijn woord bindt hem en in zijn handel zou hij er evenmin aan denken om helemaal een dief te worden, dan om zich te verlagen tot de gewone trucs van de handel. Vanuit mijn ziel verafschuw ik die mensen, die onder het voorwendsel en belijdenis van godsdienst de achtenswaardigheid van hun positie gebruiken om krediet te verwerven bij anderen, opdat zij de zaak kunnen bedriegen door credit te verkrijgen dat ze niet verdienen; zulke personen zijn de grootst mogelijke schande voor de Christelijke Gemeente. De faillissementsrechtbanken kunnen hen witwassen, maar de duivel heeft hen zo zwart gemaakt, dat de faillissementsrechtbank hen met geen mogelijkheid kan reinigen; hun zwarte verraderlijkheid schijnt er uiteindelijk weer doorheen. Mensen kunnen ontsnappen aan berisping, wanneer ze voor de inschikkelijke balie van de rechter-commissaris staan en een certificaat krijgen, maar ze zullen het erg moeilijk vinden om een certificaat te krijgen wanneer God hen komt oordelen op de laatste grote dag. Onze wetten in Engeland lijken me echt gemaakt te zijn met het doel, dat mensen straffeloos kunnen stelen en roven, zolang ze dat doen onder de vlag van de handel. Wel, als de menselijke wet zulke mensen niet raakt, de Goddelijke wet zal dat wel doen en de Gemeente moet er op toezien, dat ze zich zoveel mogelijk van hen reinigt. Als we volgelingen van Christus zijn, moeten we uitgaan buiten deze legerplaats van gebeunhaas en diefstal; we moeten een oprechte en eerlijke godsdienst hebben, die ons geen haarbreed zal doen afwijken van de rechte lijn van integriteit en oprechtheid.
Nogmaals – en hier ligt een erg moeilijk deel van de loopbaan van de christen – de christen moet niet alleen uitgaan uit het plezier van de wereld en de zonde en de ongodsdienstigheid, maar er zijn tijden dat de echte volgelingen van Christus uit moeten gaan uit de godsdienst van de wereld, evenzeer als uit de ongodsdienstigheid. Elke natie heeft een godsdienst. In de dagen van Abraham hadden al de kleine volkeren rondom hem hun god. In de dagen van Christus was er een gevestigde godsdienst in Judea en ik denk dat onze Here Jezus Christus met woede uit hun synagogen werd gegooid. Er was een gevestigde godsdienst met de bijbehorende priesters en trotse farizeïsche belijders, maar onze Here en Heiland Jezus Christus protesteerde moedig tegen hun verdraaiingen van de Schrift, hun gebrek aan echte geestelijkheid, hun wereldsgezindheid, hun pracht en trots. In Zijn dagen was Jezus Christus even waarachtig een dissenter als iemand van ons en Hij zonderde Zichzelf en Zijn kleine gezelschap af van de gevolmachtigde en gevestigde kerkelijke legerplaats. Het Judaïsme was nu niet de godsdienst van Abraham, ook waren de Farizeeën niet de echte vertolkers en opvolgers van Mozes; daarom legde Christus met brandende woorden, hoewel vol naastenliefde, met een liefhebbend hart, maar met een donderende tong, een vreselijk getuigenis af tegen de godsdienst van Zijn eigen tijd. Hij wist hoe de menigte die respecteerde en hoe de aanzienlijken ervan leefden, maar ondanks dit alles, al moest Hij Zijn leven afleggen voor Zijn protest, toch leidde Christus Zijn discipelen weg van de nationale godsdienst naar iets beters, edelers en verheveners. En ook u en ik, broeders, moeten erop toezien dat we nooit meegaan met de godsdienst van de tijd, omdat het toevallig in de mode is en omdat de menigte die volgt, of de wet van het land die begunstigt. Als er ergens op aarde een gemeente bestaat, die als leer de bevelen van mensen onderwijst, ga dan uit haar midden weg en leg uw getuigenis af voor de waarheid. Ik zie nu voor mij een kerk, die de evangelische waarheid in haar gemeenschap tolereert, maar terzelfder tijd met liefde het Puseyïsme omarmt (RK-gezinden in de Anglikaanse Kerk) en ruimte vindt voor ongelovigen en voor mensen die de authenticiteit van de Schrift loochenen. Dit is geen tijd voor ons om te praten over vriendschap met zo’n verdorven instelling. De godvruchtigen in haar midden worden misleid als ze denken, dat ze haar in een betere vorm kunnen gieten. Hun bisschoppen zullen niets aan de begrafenisdienst doen, hoewel vierduizend geestelijken een petitie hebben ingediend om hun geweten te verlichten; ook willen ze niet in Gods eigen godsdienstoefening het lezen opgeven van het smerige verhaal van “Suzanna en de oudsten”, of het bakerpraatje van “Bel en de draak” – hoewel één van hun priesters verzekert dat hij voor hetzelfde geld “Jaap en de bonenstok” zou lezen. We hebben lang genoeg gewacht; haar ruimte voor berouw is al te lang geweest. Vlucht uit haar weg, allen die uw ziel liefhebt. Gaat uit van haar; scheidt u af; raakt het onreine niet aan, opdat gij geen deel hebt aan haar plagen, want haar plagen zijn vele. Vaak heb ik werken gelezen waarin de Puseyieten de kerk van Rome hun zusterkerk noemen; wel, als dat zo is, laten dan de twee hoeren samen een bondgenootschap vormen, maar laten goede en eerlijke mensen uit beide afvallige kerken weggaan en zij die de Here Jezus liefhebben, of het nu geestelijken zijn of leken, moeten hen overlaten aan hun ondergang. Ik weet dat het moeilijk werk is; het roept velen op om arm te worden en hun levensonderhoud op te geven, maar ze moeten het doen. Schotland was een paar jaar geleden getuige van één van de edelste scènes, die de wereld ooit zag. Mijn hart zou van vreugde breken voor Engeland, als ik lang genoeg zou leven om zo’n dag en zo’n heldendaad te zien, maar er is niet genoeg geest in ons overgebleven; er is geen genade genoeg in ons overgebleven. Ik ben bang dat wij een ontaarde tijd doormaken. Het “land van de bruine heide en het ruige bos, het land van de berg en de vloed”, heeft een edel geslacht van dappere, moedige mannen grootgebracht en dezen konden huis en haard en levensonderhoud opgeven voor de waarheid van Gods zaak; maar zo is het niet in Engeland. Nee, zij zullen hun geweten verkopen; zij zullen wegkruipen en een leugen mompelen op het bevel van de staat; zij zullen overspeligen en verleiders begraven in de vaste en zekere hoop van een heerlijke opstanding. Zij zullen een catechismus onderwijzen waarvan hun geweten hen zegt dat die onwaar is, om de centen en om de rang; ter wille van de broden en de vissen zullen de mannen Gods (en we hopen dat velen van hen dat zijn) vast blijven houden aan de valse kerk. Maar wij protesteren luid tegen haar en onze voeten staan helemaal buiten de legerplaats. Gaat uit van haar; scheidt u af; raakt haar niet aan; hebt geen gemeenschap met haar valse leer. Wat betreft een ieder van ons die de waarheid kent: onze plaats is bij Christus buiten de legerplaats, waar we Zijn smaad dragen. Ik ben er zeker van dat mijn tekst dit alles en nog meer behelst en ik zou wensen dat God het zo maakte dat Zijn gemeente nu haar echte positie zou innemen en zich in alle dingen zou afscheiden van alles dat verontreinigt en de waarheid verdraait.
II. Maar nu, ten tweede, we hebben in de tekst, DE LEIDER VAN DE CHRISTEN.
Er wordt niet slechts gezegd: “Laten we uitgaan buiten de legerplaats”, maar, “Laten we daarom uitgaan tot Hem.” Geliefden, we kunnen de maatschappij verlaten – we kunnen alle conventionele vormen opgeven en Nonconformisten worden in de breedste betekenis – en toch niet de tekst uitvoeren, want de tekst is: “Laten we uitgaan tot Hem.” O geliefden, juist dit punt zou ik bij u willen benadrukken! Ik ben geen politicus; ik geef er geen cent om welke kerk staatssubsidie heeft, of welke die niet heeft; ik geef niet om afwijkende politieke meningen; maar ik geef wel om het godsdienstig volgen van het Woord van mijn Meester en Zijn wil; en wanneer ik deze tekst lees, “Laten we derhalve tot Hem uitgaan”, dan doe ik mijn best te weten te komen wat het Woord betekent.
Het betekent ten eerste, laten we gemeenschap met Hem hebben. Hij werd veracht; Hij hoefde niet op menslievendheid te rekenen; op straat werd Hij bespot; Hij werd uitgefloten; Hij werd uit de maatschappij weggejaagd. Als ik de gemakkelijke kant kies, kan ik geen gemeenschap met Hem hebben: gemeenschap vereist eenzelfde ervaring. Kom dan mijn ziel, trek de mantel van uw Heiland aan, loop met Hem door de modder; doe die zilveren pantoffels van u uit – ga barrevoets met Christus; wees zoals de braambos die brandt, maar niet wordt verteerd; wees tevreden dat uw schouders ruw zouden worden onder Zijn ruwe kruis – Hij droeg het – schrik niet terug voor het werk. Verwacht niet de kroon te dragen waar Christus het kruis droeg, maar volg Hem omwille van de gemeenschap.
Nogmaals, als ik Hem moet volgen, moet ik Zijn voorbeeld volgen. Wat Christus deed, dat moet ik doen. Ik moet uitgaan tot Hem. Iets moet nooit een regel voor mij worden, omdat meneer Die-en-die dat ene speciale deed, of mevrouw Zo-en-zo; wat Christus deed, moet mijn regel zijn. Sommige mensen blijven vasthouden aan wat Luther deed, of wat Calvijn deed; dat is niets voor de christen; hij zegt: “Ik moet uitgaan tot Jezus.” Jezus Christus volgen en niemand anders dan Jezus Christus en dan zult u inderdaad afgezonderd zijn van de rest van de mensen.
Ik moet uitgaan tot Hem: dat is: ik moet uitgaan tot Zijn waarheid. Steeds wanneer ik Zijn waarheid zie, moet ik het omhelzen: steeds wanneer ik dwaling zie, moet ik het zonder aarzeling afkeuren. Ik moet Zijn Woord nemen als mijn enige maatstaf; en juist waar Zijn Woord mij leidt, daar moet ik gaan, het maakt niet uit waar. Ik kan op een bepaalde manier zijn opgeleid, ik moet mij laten scholen door dit boek; ik kan vooroordelen hebben ontwikkeld, maar ze moeten aan de kant voor Zijn waarheid; ik kan misschien weten dat een bepaald geloof voordelig voor mij is, maar mijn winst stelt niets voor in vergelijking met het Woord van God.
En dan moet ik voortgaan met het getuigenis afleggen van Christus. De tegenwoordige tijd gelooft niet in het getuigenis afleggen, maar de hele bijbel staat er vol mee. De plicht van elke christen is getuigenis af te leggen van de waarheid. Christus zegt: “Hiertoe werd ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen.” Wie de waarheid kent, maar de vinger van stilzwijgen op zijn lippen legt en daarbij zegt: “Vrede, vrede”, terwijl er geen vrede is, is een ellendig christen. Maar als u gewassen bent in het bloed van Jezus en gered bent door Zijn gerechtigheid, dan smeek ik u, neem uw plaats in bij Christus en leg getuigenis af van de waarheid, zoals die in Jezus is. Mijn Meester heeft vandaag een groep mannen en vrouwen nodig, die erop voorbereid zijn om alleen te staan, als alleen staan het juiste is; Hij heeft mannen en vrouwen nodig met een moedig, consequent leeuwenhart, die Christus in de eerste plaats liefhebben en vervolgens Zijn waarheid; en Christus en Zijn waarheid meer dan heel de wereld; mannen en vrouwen ook, wier heilig leven en standvastig spreken niet verdraaid kan worden door de omkoperijen van deze wereld en wier getuigenis noch vervormd noch tot zwijgen kan worden gebracht door gefronste wenkbrauwen of door glimlachen. Gelukkige zielen zullen zij zijn, die vandaag de kant van Christus durven kiezen. De worstelingen van de Covenanters van vroeger moeten op dit ogenblik weer actueel worden. De strijd van de Puriteinse tijd moet nogmaals tot de gemeente terugkeren; en wat maakt het uit als de brandstapels van Smithfield terugkomen! En wat als de tijden van vervolging tot ons terugkeren! Het goede, oude schip, dat de bloedrode storm weerstond, zal die nog steeds doorstaan en ze zal haar haven bereiken met al haar passagiers en bemanning veilig aan boord, om ontvangen te worden door de Koning en geëerd te worden met Zijn goedgunstige glimlach.
We moeten er echter voor zorgen, dat we naar Christus toegaan; niet naar een partij, niet naar een denominatie; maar naar niets anders dan alleen Christus en Zijn waarheid. Weg met het denominationalisme, of iets anders dat niet de geur van Christus Jezus heeft! Of het nu de baptistenkerk is, of de Episcopaalse kerk, of de Presbyteriaanse kerk, die afdwaalt van de weg van Christus, het maakt een ieder van ons niets uit welke het mag zijn; het is Christus waar we om geven en Christus’ waarheid en dit moeten wij volgen over heggen en sloten van menselijke makelij, regelrecht naar Christus, ons vastklemmend aan de mantel van Christus, ons een weg vechtend door datgene waar Hij Zichzelf een weg doorheen vocht en het pad opende naar Zijn kroon. Zo hebben we dan gesproken over de Leider van de christen.
III. Nu, in de derde plaats, hebben we DE LAST VAN DE CHRISTEN. Hij moet de smaad van de Here dragen.
De smaad van Christus neemt in deze dagen deze vorm aan. “O,” zeggen ze, “de man is te precies. Hij heeft gelijk; maar toch, de waarheid moet niet altijd hardop gezegd worden. De zaak, die hij aan de kaak stelt, is verkeerd, ongetwijfeld, maar de tijd is nog niet gekomen; we moeten toegeeflijk zijn ten opzichte van deze dingen. De man heeft gelijk in wat hij zegt, maar we moeten vandaag de dag niet te precies zijn. We moeten een beetje geven en een beetje nemen – er moet mildheid zijn.” Gods Woord wordt in deze tijd een geringe zaak genoemd; sommigen geloven zelfs niet dat het geïnspireerd is; en zij die belijden het te eerbiedigen, plaatsen andere boeken in een soort wedijver ernaast. Wel, er zijn tegenwoordig hoge kerkelijke waardigheidsbekleders, die tegen de bijbel in schrijven en toch bisschoppen vinden om hen te verdedigen. “Denk er geen ogenblik aan om hun boeken of hen te veroordelen; zij zijn onze geliefde broeders en moeten niet worden geboeid in hun denken.” Hoeveel dagen is het geleden dat een bisschop op deze manier sprak op een provinciale synode. Sommigen geloven in het pausdom, maar opnieuw zal hier het pleidooi zijn: “Zij zijn onze geliefde broeders.” Sommigen geloven in helemaal niets, maar ze worden allen veilig in één kerk gehuisvest, net als de dieren, rein en onrein, in de ark van Noach. Zij die voor Christus uitkomen, krijgen deze smaad: “Ze zijn te precies; feitelijk zijn ze dwepers.” Dat is wat de wereld tenslotte zegt: “Dwepers!” – “Een stelletje dwepers!” Ik heb horen zeggen dat het woord “bigot” (dweper) van oorsprong hier vandaan komt: dat een bepaalde protestantse edelman, die bevolen werd neer te knielen en op de één of andere manier de daad van afgoderij te plegen ten opzichte van de leenheer om zijn land te verkrijgen, zei, toen hij tenslotte bij dat punt kwam: “Bij God, ik wil niet;” en ze noemden hem voortaan een “By God.” Als dat de betekenis van het woord “bigot” (dweper) is, aanvaarden we blij de titel; en als het juist zou zijn om te zweren, zouden we verzekeren: “Bij Hem Die leeft! – Bij de hemel! – Wij kunnen geen leugen spreken en we kunnen onze knie niet buigen voor de tempel van Baäl, dwepers of geen dwepers.” De waarheid komt eerst en onze reputatie daarna. Dan zeggen ze: “Ach! Deze mensen lopen achter bij hun tijd; de wereld heeft zo’n grote vooruitgang gemaakt; we leven in de negentiende eeuw; u zou toch beter moeten weten; de ontdekkingen van de wetenschap maken dat uw bekrompen denkbeelden niet meer meetellen.” Heel goed, christen, wees tevreden om achter te lopen bij de tijd, want de tijd komt dichter bij het oordeel en de laatste plagen. “Ach!”, maar ze zeggen,“deze mensen lijken ons zo eigengerechtigd; zij vinden zichzelf goed en niemand anders.” Heel goed, christen, als u gelijk hebt, beschouw uzelf dan als juist zijnde; en als ieder ander u eigengerechtigd zou noemen, dan wordt u dat daardoor nog niet. De Here weet hoe we ons vastklemmen aan het kruis en als arme zondaren opzien naar Christus en Jezus Christus alleen. Ons geweten is vrij van beschuldiging in deze zaak. “Ach,” zeggen ze, “ze zijn niet waard om erop te letten, het is een stelletje dwazen.” Het is erg opmerkelijk dat in het oordeel van hun eigen tijd goede mensen altijd dwazen zijn geweest. Dwazen zijn de mensen geweest, die de wereld op de kop hebben gezet. Luther en Calvijn, Wesley en Whitfield waren allemaal dwazen; maar op de één of andere manier slaagde God erin door deze dwazen een heerlijke overwinning voor Zich te verkrijgen. En dan draaien ze zich om en zeggen: “Het zijn alleen maar de armen – alleen de lagere rangen. Zitten er sommige van de edelen en de deftige mensen bij hen?” Wel, deze smaad kunnen we heel gemakkelijk dragen, omdat het de oude maatstaf van Christus is, dat de armen het evangelie gepredikt krijgen; het is altijd een fijne gedachte dat velen die arm zijn geweest in deze wereld, rijk zijn gemaakt in het geloof. Broeders, u moet verwachten, als u Christus volgt, smaad te verdragen van één of ander soort. Laat me u er juist aan herinneren welke smaad uw Meester had te dragen. De wereldse kerk zei van Christus: “Hij is een misleider: Hij misleidt het volk.” De vleesgeworden waarheid en toch een misleider! Dan zeggen ze: “Hij stookt het volk op: hij bewerkt opstand. Hij is geen vriend van de goede orde: Hij stookt op tot anarchie, Hij is alleen maar een demagoog.” Dat was de roep van de wereld tegen Christus en, alsof dat nog niet genoeg was, gingen ze verder en zeiden: “Hij is een godslasteraar”; zij brachten Hem ter dood op de beschuldiging dat Hij een godslasteraar was. Ze fluisterden tegen elkaar: “Heb je dat gehoord? Hij zei afgelopen sabbat dat-en-dat in Zijn preek. Wat een shockerend iets deed Hij op zo’n plaats! Hij is een godslasteraar.” Toen kwam de climax; ze zeiden allemaal dat Hij een duivel had en dat Hij gek was. Zeker konden ze niet verder gaan dan dit, maar ze voegden er nog iets aan toe door te zeggen, toen Hij duivelen uitwierp, dat Hij het deed door Beëlzebul, de overste van de duivels. Een ellendig leven had uw Meester, zoals u ziet. Al het vuil uit de aardse hondenhokken werd naar Hem gegooid door godslasterlijke handen. Geen etiket werd grof genoeg gevonden; geen terminologie was hard genoeg; Hij was het lied van de dronkaard en zij, die in de poort zaten, spraken zich uit tegen Hem. Dit was de smaad van Christus en we moeten ons niet verbazen, als wij evenveel te dragen krijgen. “Wel,” zegt iemand, “ik zal geen christen worden, als ik dat moet dragen.” Kruip dan terug, jij lafaard, naar je eigen verdoemenis, maar o!, mensen die God liefhebben en die de eeuwige beloning zoeken, ik vraag u, schrik niet terug voor dit kruis. U moet het dragen. Ik weet dat u misschien kunt leven zonder dat, als u zult vleien en kruipen en een deel van de prijs zult achterhouden, maar doe dit niet, het is uw menselijke natuur onwaardig, het is nog meer uw christen-zijn onwaardig. Wees zo heilig en zo waarachtig voor God en voor Christus, dat u de wereld dwingt haar beste erkenning te geven van uw goedheid door u uit te schelden – meer kan zij niet doen, minder zal zij niet doen. Wees tevreden deze schande te dragen, want er is geen hemel voor u als u dat niet wilt – geen kroon zonder het kruis, geen juwelen zonder het vuil. U moet aan de schandpaal staan, als u in de heerlijkheid wilt zitten; u moet bespuugd worden en met schande behandeld worden als u eeuwige eer zou willen ontvangen; als u het ene verwerpt, verwerpt u het andere.
IV. We sluiten af door te letten op DE REDEN VAN DE CHRISTEN OM ZIJN SMAAD TE DRAGEN EN BUITEN DE LEGERPLAATS TE GAAN.
Het staat in de tekst: “Laten we daarom uitgaan” – daar is de reden. Waarom dan? Ten eerste, omdat Jezus het deed. Jezus Christus kwam rein en heilig in de wereld; Zijn leven en Zijn getuigenis waren een stellingname tegen de zonde. Jezus Christus wilde Zich niet aanpassen. Als Hij dit maar had gedaan, was Hij misschien Koning der Joden geworden. Maar nee, de meest liefhebbende Geest Die ooit leefde was ook de meest standvastige. Niemand zal zeggen, dat Christus òf eigengereid òf hard was, of dat Hij andere mensen haatte – niets van dat alles; nooit was er ooit zo’n reine edelmoedigheid, zo’n overvloeiend medegevoel voor mensen, als u vindt in Christus. Maar de waarheid opgeven, de heiligheid opgeven? Nee, nooit! Geen greintje ervan. Zich stilhouden? Nee, Hij bestraft de Farizeeën. En wanneer de wetgeleerde aan Zijn mouw trekt en zegt: “Meester, door dat te doen bestraft Gij ook ons”, dan begint Jezus Christus met: “Wee u, gij wetgeleerden.” Alle klassen krijgen hun deel uit Zijn mond. De Herodianen komen tot Hem; geeft Hij een ogenblik aan hen toe, of wanneer de tegenpartij probeert te verzoeken, kiest Hij dan hun kant? Kiest Hij òf voor de Sadduceeën òf voor de Farizeeën? Nee, de weg van Christus was altijd een onafhankelijke; Hij vertrouwde Zichzelf aan geen mens toe, want Hij wist wat er in de mens was. Zijn hele leven door kunt u Hem niet verwisselen met een Farizeeër, of een Sadduceeër, of met één van de andere leraren. Hij staat daar als een eenzame berg van licht, afgezonderd en los van de keten van donkere bergen; en dat moet de christen ook. Christus was afgezonderd en dat moet u ook zijn. Christus was rein, heilig, waarachtig; dat moet u ook zijn. Ik vraag u òf uw belijdenis in te trekken, of anders genade te zoeken om het ten uitvoer te brengen.
Bovendien, het tekstverband vertelt ons dat Christus Zijn volk apart gezet heeft door buiten de legerplaats te gaan. Opdat Hij Zijn volk zou heiligen, leed Hij buiten de legerplaats. Christus’ afzondering was er, opdat Zijn volk afgezonderd zou worden. Het Hoofd is niet van de wereld, zullen de leden er dan wel van zijn? Het Hoofd wordt veracht en verworpen – zullen de leden worden geëerd? “Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.” De wereld verwerpt Christus – zal de wereld ons aannemen? Nee, als wij waarachtig één zijn met Hem, moeten we verwachten ook verworpen te worden. De afzondering van Christus is het type en het symbool van het afgezonderd zijn van al de uitverkorenen.
Nogmaals, Christus wilde Zijn volk afgezonderd hebben voor hun eigen heiligmaking. U kunt niet in grote mate groeien in de genade terwijl u gelijkvormig bent aan de wereld. Het pad van afzondering kan een pad van verdriet zijn, maar het is het pad van veiligheid; hoewel u het menige pijnscheut kan kosten en het uw leven tot een lang martelaarschap kan maken met elke dag strijd, toch is het uiteindelijk een gelukkig leven. Er bestaat geen mooier leven als dat, welke de soldaat van Christus leidt, want hoewel mensen hem afkeurend aankijken, glimlacht Christus hem zo vriendelijk toe, dat hij zich niets van mensen aantrekt. Christus openbaart Zich als een fijne verfrissing aan de krijgsman na de strijd en het visioen is zo gezegend, dat de krijgsman meer kalmte en vrede ervaart op de dag van de strijd, dan in zijn uren van rust. Geloof me, de hoofdweg van heiligheid is de hoofdweg van gemeenschap. U kunt niet in de nabijheid van Christus leven en toch u kruiperig onderwerpen. Een smet op uw geweten zal zeker Christus van u afzonderen, wat betreft de gemeenschap. Weest zuiver, weest helder, weest rein, als voor de Here en u kunt op de bergtoppen wandelen, als u Christus als uw metgezel hebt en met Hem geniet van een hemel op aarde. De Covenanters en de martelaren vertellen ons in hun dagboeken, dat ze nooit zo gelukkig waren als wanneer ze alleen in de kerker waren met Christus als gezelschap; ja, hun beste dagen waren vaak hun dagen van verbranding: ze noemden die hun trouwdag en ze gingen naar de hemel, terwijl ze het overwinningslied zongen en galmden, als ze in hun wagens van vuur stapten.
Laten we afsluiten met deze laatste gedachte en reden. Zo zullen we hopen de kroon te winnen als we door Goddelijke genade in staat worden gesteld Christus in alle opzichten getrouw te volgen. O! De kroon! De kroon! De kroon! Kom, laat me u die voorhouden! Is dit niet een schat? Eeuwig leven, gelijkvormig aan Christus, zitten aan Zijn rechterhand? Hoort u ze niet – de harpen van de engelen – de gezangen van de verlosten? Hoort u ze niet, zeg ik, als in een voortdurende psalm van blijdschap ze de Here hun God groeten met dankzegging? Het is hier slechts een vlooienbeet en dan een eeuwigheid van zegen; de schande van een ogenblik en dan een eeuwige eer; een klein poosje van getuigen, een klein poosje van lijden, een klein poosje van berispt worden en dan “voor eeuwig bij de Here”. Deze beloning is zo groot, dat het de lichte beproeving, die slechts een ogenblik duurt, overstijgt. Ik wil niet zo’n klein beetje schande tegenover dit alles zetten. Wel, in deze tijd lijden we niets: een paar harde woorden, een spottende opmerking, wat sarcasme – nu en dan een vriend die ons verlaat omdat we de waarheid zeggen; maar wat is dat? O broeders, ons wordt de eer ontzegd van die begunstigde heiligen, die stierven voor Jezus. Onze zwakke geest houdt van deze slappere tijd, maar uiteindelijk waren de eervolle dagen de dagen van vervolging. En de tijden, toen de heiligen de schitterendste kronen verwierven, waren die, toen ze het meest leden. Ik ben bang dat de gemeente van Christus slaperig aan het worden is. De mannen Gods zijn de spieren en zenuwen kwijt. Onze voorvaderen stierven voor een halve waarheid, en wij zullen nog geen berisping verdragen voor een hele. Twee vrouwen werden vastgebonden aan de paal bij Wigton en verdronken bij het opkomend tij – weet u waarom? Eenvoudig omdat ze niet wilden zeggen: “God spare de koning”. U zegt: “Wat maakt dat uit?” Wel, het was naar verhouding een theologische kleinigheid. Zij hielden er een bepaalde theorie op na over de betekenis van het Hoofdschap van Christus boven de politieke positie van de koning. Omdat zij dachten dat de zaak verkeerd was – hoewel ik, wat mij betreft, duizend keer “God spare de koning” zou zeggen, wilden zij het niet één keer zeggen en stierven zij in standvastigheid aan hun geloof. De twee vrouwen werden gewoon aan palen bij de kust vastgebonden. Het getij kwam op en toen de oudste vrouw van de twee verdronken was, vroegen ze aan de jongste of zij het nu wilde zeggen. Maar nee, ze wilde niet. Ze geloofde dat het een waarheid was omtrent Christus en Zijn Koninkrijk en hoewel het wel één van de kleinste juwelen van Zijn Kroon betrof, wilde ze het toch niet doen en daarom kwam het murmelende water tot aan haar kin en golfde tenslotte boven haar, die getrouw getuigenis had afgelegd van een deel van de waarheid, die ons vandaag de dag erg gering schijnt, maar die voor haar de moeite waard leek om voor te sterven. Vandaag de dag, zeg ik, zouden we niet sterven voor de hele bijbel, hoewel in andere tijden heiligen gestorven zouden zijn voor de stip op de i. Wij draaien bij en zijn bang omdat iemand iets hards tegen ons heeft gezegd voor het verdedigen van de waarheid wat betreft Jezus en waarin de redding van de mens ligt opgesloten. Ik zeg dat wij niet kunnen vechten voor het grote en zij wilden vechten voor het kleine. O, geliefde vrienden, moge God aan ons teruggeven meer genade, meer vroomheid, meer liefde voor zielen, meer zorg voor het Koninkrijk van Christus, een krachtiger prijzen van de waarheid en een vastbeslotenheid, die plechtig voor de Here der Heerscharen uitgesproken heeft, dat, wat er ook moge komen, we vurig voor het geloof zullen strijden, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd. We staan op de Rots der Eeuwen, in het vertrouwen dat God het goede zal verdedigen en dat het goede aan het einde de overwinning zal behalen. God geve u genade – vooral u, de leden van mijn gemeente – om vanaf deze dag, meer dan u ooit hebt gedaan, uw plaats buiten de legerplaats in te nemen en blij en vrolijk de smaad van Christus te dragen.
Sommigen van u kunnen dit niet doen; u kunt Zijn smaad niet dragen; u kunt niet buiten de legerplaats gaan, want u hebt geen levend geloof – u gelooft niet in Jezus. O zondaar, u moet niet eerst het kruis van Christus dragen, maar u moet naar dat kruis zien voor redding; en wanneer Hij u gered heeft, zoals Hij dat zal doen als u op Hem vertrouwt, neem dan uw kruis op en draag het en prijs de naam van God voortaan, ja voor eeuwig.