Kaleb, de man voor deze tijd >>PDF<<
Een toespraak, gehouden op zondagmorgen 1 november 1863 door C. H. Spurgeon.
“Doch omdat Mijn knecht Kaleb een andere geest in zich had en hij Mij volkomen gevolgd heeft, zal Ik hem naar het land brengen, waarheen hij geweest is, en zijn nakomelingschap zal het bezitten.”
Numeri 14:24 (KJV)
Het is een onbehouwen naam, dat “Kaleb”. De meeste vertalers zeggen dat het “een hond” betekent. Maar wat doet de naam van een man ertoe? Misschien was de man zelf wat onbehouwen: veel van de hartelijkste mensen zijn zo. Evenals de ongepolijste oester toch die onschatbare parel in zich draagt, zo bedekt de ruwheid van het uiterlijk voorkomen vaak de innerlijke waarde. Bovendien is een hond niet één en al slechtheid, hoewel er ook staat: “Buiten zijn de honden en de tovenaars.” Hij heeft deze deugd, dat hij zijn meester volgt; en daarin had deze Kaleb een goede naam, want nooit volgde een hond zo zijn meester als Kaleb zijn God volgde. Als wij het trouwe schepsel hebben gezien dat zijn baas volgde, wanneer die op het paard zit, door de modder, de bagger en het vuil gedurende menige afmattende mijl, zelfs al zou de hiel van het paard hem verwonden, zo blijft Kaleb dichtbij God en zelfs als steniging hem bedreigt, is hij ermee tevreden zijn Here volkomen te volgen. De naam heeft echter nog een andere betekenis en wij hechten daar meer waarde aan: het betekent “één en al hart”. Hier was een passende naam voor de man, wiens gehele hart zijn God volgde. Hij zegt zelf dat hij verslag deed van het land overeenkomstig alles wat er in zijn hart was. Hij was een man met een gezonde en machtige geest; hij deed niets harteloos; zijn geest had niet de Laodiceaanse lauwheid, die noch heet noch koud is, doch die God uit Zijn mond spuwt. Hij was een geest van heilig vuur, van edele durf. Als ik hem niet ‘iemand met een leeuwenhart’ mag noemen, was er dan ooit een leeuw met een dapperder hart dan hij? Veel stervelingen lijken geen hart te hebben. Ze zijn als de City of London Corporaties, waarvan ons dikwijls wordt verteld, dat zo’n Corporatie een hoofd heeft; krijgt het niet elk jaar een nieuwe Mayor (burgemeester)? En toch, wie zag die Corporatie ooit schaamrood worden? Zeker heeft het een mond, want het verzwelgt veel – en handen, want het kan veel graaien – en voeten, want het neemt grote passen, maar wie hoorde ooit van een Corporatie, met gevoel, of een hart, of een geweten? (Spurgeon neemt hier de Lord Mayorshow op de hak, die elk jaar, nu al 800 jaar lang, rond die tijd in november plaatsvond. Er werd zeer veel geld voor uitgegeven. De Lord Mayor was alleen maar burgemeester van de City of London, het financiële hart van de stad. Het geheel vormde een groot contrast met de armoede van die tijd.) Op dezelfde manier kan dat gezegd worden van veel mensen: zij hebben een hoofd om te begrijpen en te denken, voeten om te bewegen en handen om te handelen, maar een gevoel van medeleven en een gevoelig hart hebben ze niet. Ongetwijfeld hebt u ze gezien; ongetwijfeld bent u mensen zonder hart tegengekomen. Op het moment dat u in hun gezelschap komt, merkt u wat ze zijn, even gemakkelijk als een reiziger op de Atlantische Oceaan weet, wanneer er een ijsberg in de buurt is door de plotselinge kilte die over hem komt. U schudt de hand van de man – hij valt even koud in uw hand als een dooie vis; het bloed van de man is even koud als de vorst in december. U praat met hem maar geen inspanning van uw kant kan de bevroren stroom van zijn ziel in beweging brengen. U begint tot hem te spreken over de godsdienst, waarvan hij belijdt zoveel te houden. Zijn woorden zijn weinige en worden hakkelig en zwak uitgesproken, want zijn hart ligt niet in de zaak. We hebben het voorrecht anderen te kennen – ik vertrouw dat we velen van zulken in deze gemeenschap hebben – die niet over Jezus kunnen praten zonder emotie.
“Hun polsslag klopt van vreugde,
om de naam van de Meester te horen.”
Als ze zingen, dan sporen zij hun ziel aan en zeggen met David: “Waak op, harp en citer, ik zal zelf vroeg wakker worden.” Als ze bidden, dan is het het worstelende gebed van Jacob aan de beek Jabbok en als zij hun God dienen, dan voeren ze de woorden van de apostelen uit: “Wat gij ook doet, doe het van harte als voor God en niet voor mensen.” Het is dus de oprechte Kaleb. We zullen liever zijn naam op deze manier interpreteren dan op die andere, maar als we beide samen nemen, dan zal hij een hond zijn om het trouwe volgen van zijn God, maar hij zal één en al hart zijn, omdat hij zo volkomen zijn Here volgt.
Er zijn dan drie dingen over Kaleb de moeite van het overdenken waard: ten eerste, zijn trouw volgen; ten tweede, de hem verleende beloning en ten derde, zijn innerlijke kenmerk, datgene wat de verborgen bron was van zijn volgen van God, namelijk: “Hij had een andere geest.”
I. Ten eerste dan, laat deze dappere veteraan hier voor ons staan; laten we naar hem kijken en iets leren van ZIJN TROUW VOLGEN VAN ZIJN GOD.
Merk op, geliefden, hij liep nooit voor zijn God uit. Dat zou arrogantie zijn. Het hoogste punt waartoe de ware gelovige ooit komt, is te wandelen met God maar nooit voor Hem uit te wandelen. Het is waar dat wij voor de Here wandelen in het land der levenden, maar dat heeft een andere betekenis; het betekent voor Zijn ogen; we lopen nooit voor de Here uit om Zijn voorzienigheid voorbij te lopen en de bestuurder van onze eigen voetstappen te worden. Zij die voor de wolk uitreizen, zullen spoedig merken, dat andere wolken op hen neerdalen. Zij die de vurige wolkkolom verlaten en hun eigen gids willen zijn, zullen spoedig in het vuur zijn zonder een gids om hen er weer uit te halen. Wij moeten de Here volgen. De schapen volgen de herder. “Hij brengt zijn eigen schapen naar buiten”, zegt Christus, “en gaat voor hen uit en zij volgen hem.” Zij volgen, zoals de soldaat de aanvoerder volgt; hij wijst de weg; hij leidt de voorhoede en hij doorstaat het hevigste gevaar, terwijl de trouwe krijgsman dicht achter hem blijft. Zij volgen, zoals de discipel de Meester volgt, niet onderwijzend, niet discussiërend, niet disputerend, maar zittend aan Zijn voeten in het geloof dat, wanneer Hij op de weg van de kennis leidt, het een ware en juiste weg is, terwijl, als wij proberen verstandig te zijn boven hetgeen geschreven is, wij voor onszelf putten en vallen maken en in een strik terechtkomen. Kaleb volgde de Here; veel anderen doen hetzelfde maar ze konden niet dat bijwoord krijgen, wat de gouden medaille van Kaleb is. Hij volgde de Here “volkomen”, zegt één tekst, “geheel”, zegt een andere. Sommigen van ons volgen de Here, maar ze zitten er helemaal naast, zoals Petrus, of zo nu en dan als Saul, de koning. Wij zijn niet constant; we hebben niet ons gehele hart aan God gegeven. De kern van het trouwe volgen van de man ligt in het bijwoord “volkomen”. En hier zal ik, met uw toestemming, bij het uitleggen van dit woord “geheel” de uitleg volgen van de goede Matthew Henry. Ik kan zelf niet een betere bedenken, of één die net zo goed is.
1. Hij volgde de Here volkomen, dat is op de eerste plaats, hij volgde Hem totaal, zonder verdeeld te zijn. Wat zijn Meester hem ook zei om te doen, dat deed hij.
“op al de voorbestemde wegen van de Here
vervolgde hij zijn reis.”
Hij zei niet: “Ik zal deze plicht uitvoeren en de andere verwaarlozen; ik zal trouw zijn aan mijn geweten en aan mijn God op dit punt, maar dat andere zal overgelaten worden aan een andere dag.” Hij nam de bevelen zoals hij ze aantrof en als het er tien waren, dan wilde hij er geen negen van maken; ook wilde hij hun volgorde niet veranderen en datgene op de tweede plek zetten wat God op de eerste plek had gezet. Hij wenste geen indeling te maken in de geboden; wat God had samengevoegd, wenste hij niet apart te zetten. Hij volgde de Here zonder kieskeurig te zijn en was totaal gehoorzaam aan de wet van zijn Meester. Broeders, ik wens dat we hetzelfde konden zeggen van alle zogenaamde Christenen. U ziet dat Kaleb evenzeer bereid was om met reuzen te vechten, als hij bereid was om de druiventrossen te dragen. Wij hebben een leger dat bereidwillig is om mooie plichten uit te voeren en plezierige oefeningen te doen; geestelijke bezigheden die vreugde en vrede brengen, zijn altijd erg acceptabel, maar wat betreft het vechten met reuzen – hoevelen zijn er die zeggen: “Ik verzoek u mij te verontschuldigen.” Om de zaak van Christus te verdedigen tegen de tegenstanders, om zichzelf te onderwerpen aan berisping, om geheel alleen erop uit te gaan en tegen de vijanden van de Here te vechten, hiervoor zullen velen zich terugtrekken en we zijn bang dat er sommigen zijn die zich terugtrekken tot hun verderf, omdat ze nooit het volkomen gehoorzame hart hebben gekregen, dat gehoorzaam is aan God in geheel Zijn wil. Als u een dienstmeisje hebt die zou uitkiezen welke van uw opdrachten zij zal gehoorzamen, dan is zij eerder de meesteres dan het dienstmeisje. Als u, geliefde broeder, wat betreft de wil van de Here zou zeggen: “Ik zal dit doen en ik zal dat niet doen”, dan maakt u zichzelf in feite tot meester; de geest van opstand is in u; u hebt reeds gedwaald en bent afgeweken van de wegen van uw Here en hebt het vaandel van de revolutie opgericht; let erop dat u uzelf niet met vele smarten doorboort. Sommigen verontschuldigen zichzelf voor het veronachtzamen van plichten om reden dat zij niet-essentieel zijn – alsof niet heel de plicht essentieel is voor de volmaakte volgeling van Christus. “Ze zijn onbelangrijk,” zegt de man, “zij betekenen niets”, terwijl het vaak gebeurt dat de ogenschijnlijk onbelangrijke plicht in werkelijkheid de belangrijkste van alle is. Menig landheer heeft in de oude tijden zijn land in erfpacht gegeven aan zijn pachter en misschien was de pacht die jaarlijks betaald moest worden, een kleine vogel of een peperkorrel – in sommige gevallen was dit het brengen van een turf of een groen blad. Nu, als de pachter op de jaarlijkse betaaldag zou weigeren dit eerbetoon te brengen en zou zeggen dat het een te geringe zaak was om als pacht een peperkorrel naar de heer van het landgoed te brengen, zou hij dan niet zijn boerderij hebben verbeurd, want hij zou zichzelf hebben aangesteld als de hoogste eigenaar en zou verklaard hebben een recht te hebben, waartegen zijn landeigenaar meteen in het geweer zou komen. Het is zo – om een enkel voorbeeld aan te halen – in de zaak van de doop van de gelovige. Wanneer de gelovige zegt: “Wel, dit is zeker maar een geringe zaak; ik kan die gerust veronachtzamen”, ontzegt hij dan hierin niet zijn soevereine Heer en Meester die daad van eerbetoon, die, hoewel zij op zichzelf maar eenvoudig is, niettemin vol betekenis is, omdat het een erkenning is van de superieure rechten van de grote Koning? Wie vertelde u dat het niet essentieel was? Wie gebood u het te veronachtzamen? Zeker, het moet een duistere geest zijn geweest, die met u sprak! De Jood van vroeger moest de besnijdenis niet veronachtzamen. Zijn kind zal van de samenkomst van Israël worden afgesneden, tenzij dat pijnlijke ritueel wordt uitgevoerd. Hij moest het Paasmaal niet afwijzen, want als hij het deed, dan zou de verderfengel zijn huis slaan. En bij dat Pascha moest alles worden uitgevoerd. Geen been moest worden gebroken. Het dier moest niet rauw worden gegeten, ook niet helemaal doorweekt met water; het moest in het vuur worden geroosterd en met bittere kruiden worden gegeten. Er worden zeer nauwkeurige bijzonderheden gegeven en elk ervan moet zorgvuldig door de kinderen Israëls in acht worden genomen door alle geslachten heen, omdat het een ernstig gebod van God inhield. Zeker moet het zo zijn met de Christelijke inzettingen en met de geboden van de Koning des hemels. We kunnen ze niet straffeloos overtreden. De geest die ons zou aanzetten om één van de geringste ervan te veronachtzamen, is van de duivel en leidt naar de hel; een geest van gedeeltelijke gehoorzaamheid is een geest van radicale ongehoorzaamheid. De oude profeet at en dronk slechts in Bethel en dat ook nog, zoals hij dacht, op profetisch gezag, en toch doodde de leeuw hem, omdat hij in opstand kwam tegen het uitdrukkelijke gebod van God. Wij moeten niet de Farizeeër nadoen, die de tienden gaf van de munt, de anijs en de komijn en de gewichtiger zaken van de wet veronachtzaamde, maar wij moeten denken aan wat Jezus zei: “Deze dingen moest men doen en die andere niet nalaten”; zodat er nog steeds tienden gegeven moeten worden van de munt, de anijs en de komijn, en nog steeds moet evenzeer in zowel geringe als grote zaken onze gehoorzaamheid aan God worden uitgevoerd. Zorg ervoor, geliefde vrienden, dat u net als Kaleb uw Here volkomen volgt, dat is totaal, onverdeeld.
Mag ik nu een gewetensvraag stellen aan allen rondom mij? Is er niet iets waarvan ik weet dat het de wil van de Meester is en wat ik niet heb gedaan? Broeder, is er niet één of ander gebod wat u tot nu toe nog niet hebt gehoorzaamd? Eén of andere plicht, die zelfverloochening inhoudt en die u verzuimd hebt, één of andere heilige dienst voor het welzijn van uw medemensen, of voor de eer van uw Here, die u onverschillig hebt vermeden? Als het zo is, dan vraag ik u, zorg voor die dingen, want u kunt nooit de zegen van Kaleb hebben, als u niet eerst de volkomen en totale geest van gehoorzaamheid hebt die Kaleb had.
2. Maar nogmaals, ten tweede, Kaleb volgde de Here volkomen, dat is, oprecht, zonder gehuichel. Hij was geen huichelaar; hij volgde de Here met zijn gehele hart. Eén van de meest betrouwbare testen van oprechtheid wordt gevonden in een bereidwilligheid om te lijden voor de zaak. Ik veronderstel dat de twaalf verspieders elkaar ontmoetten in het zuidelijke deel van het land en een klein overleg hadden wat het verslag zou zijn, waarmee ze op de proppen zouden komen. Net als twaalf juryleden moesten ze nu hun uitspraak doen en tien van hen waren het er over eens: “Het is een land dat vloeit van melk en honing, maar het verslindt zijn inwoners; het is vol reuzen met steden die muren hebben, welke tot in de hemel reiken; het is onmogelijk voor ons om het in bezit te nemen.” Kaleb en Jozua waren het beiden oneens met die uitspraak. Ik kan niet zeggen wat de argumenten, de redeneringen, de gekscherende opmerkingen, de grappen en de spotternijen waren, waaraan Kaleb werd blootgesteld door de andere tien vorsten, maar we weten wel dat, toen zij hun uitspraak deden, Kaleb het aandurfde om alleen te staan en te verklaren dat zijn getuigenis niet zo was. Jozua lijkt niets te hebben gezegd, waarschijnlijk om redenen van voorzichtigheid, omdat de mensen, aangezien hij de dienstknecht van Mozes was, minder belang zouden hechten aan wat hij zei, met het argument dat hij zeker de kant van Mozes zou kiezen en beïnvloed zou zijn door zijn meerdere. Daarom hield Kaleb het daar in z’n eentje vol en verdroeg hij de aanval van de volksoploop. Hoe moedig was die man die nog maar veertig zomers oud was, om zichzelf op te stellen tegenover die andere tien vorsten en in regelrechte tegenspraak met hen te verklaren: “Laten wij optrekken; wij zijn in staat het land in bezit te nemen.” Toen de mensen stenen oppakten en Jozua gedwongen werd met Kaleb te spreken, was dat geen gering gevaar en het vereiste geen geringe geestelijke moed om vol te houden temidden van de beledigingen en de spotternijen van de menigte en nog steeds een goed verslag van dat land te geven. Kaleb volgde de Here oprecht. O, geliefden, hoevelen, die belijden God te volgen, volgen Hem zonder hun hart. De schijn van de godsdienst is vaak dierbaarder voor mensen dan de godsdienst zelf. Zoals iemand zegt: Menig mens heeft 500 pond gegeven voor een schilderij van een bedelaar, die door Murillo was gemaakt, of van een struikrover, die door Salvator Rosa was gemaakt, en die nog geen stuiver zou geven aan een echte bedelaar en zijn verstand zou kwijtraken bij het zien van een struikrover. De mensen hebben er veel voor over om het beeld van de godsdienst, de uiterlijke naam ervan, in stand te houden, maar de werkelijkheid van de godsdienst – ach, dat is geheel iets anders. Op veel van onze kerken staat een kruis van steen, maar hoe weinig gelovigen nemen het kruis van Christus dagelijks op zich en volgen Hem? Wij kennen godsdienstige mensen die worden gerespecteerd door de ongelovigen, niet om hun godsdienst, maar ten gevolge van één of andere toevallige omstandigheid. Het was niet de godsdienst zelf, waar zij om gaven. Als u een beer in een kooi in de stad zou brengen, dan zullen de mensen er hun geld voor geven om die te bekijken, maar laat die los in hun midden en ze zullen twee keer zoveel geld betalen om hem kwijt te raken. Zo gaat het soms, als een godsdienstig man een gave of een bekwaamheid heeft; dan zijn er velen die hem zullen hoogachten en bewonderen, maar niet om zijn godsdienst. Laat de godsdienst zelf aan het licht komen in de dagelijkse daden van zijn leven en dan zullen ze meteen beginnen hem te verafschuwen. Er is veel valse liefde tot Jezus – veel onheilige belijdenis. Laten wij er echter aan denken dat de dag komt, wanneer alle valse belijdenis zal worden vernietigd. De wan in de handen van Christus zal niets van het kaf over laten op de tarwehoop en het grote vuur zal niet toelaten dat een enkel deeltje schuim niet wordt verteerd. Gelukkig zal die man zijn, wiens geloof echt geloof was, wiens berouw oprecht was, wiens gehoorzaamheid waarheidsgetrouw was, die zijn hart, zijn gehele hart, aan de zaak van zijn Meester gaf.
3. Het derde punt is zeer opmerkelijk. Kaleb volgde de Here geheel, dat is, blijmoedig, zonder te redetwisten. Zij die God dienen met een verdrietig gezicht, omdat zij iets doen, wat onplezierig voor hen is, zijn helemaal niet Zijn dienstknechten. Onze God heeft geen slaven nodig om Zijn troon te versieren; Hij is de Here van het rijk der liefde. De engelen van God dienen hem met liederen, niet met gekreun; en God houdt ervan de blijde gehoorzaamheid van Zijn schepselen te krijgen; in feite zal ik het wagen om te zeggen dat gehoorzaamheid, die niet blijmoedig is, ongehoorzaamheid is, want de Here kijkt naar het hart van de zaak en als Hij ziet dat we Hem onder dwang dienen en niet omdat wij Hem liefhebben, dan zal Hij het offer uit onze handen afwijzen. Die dienst, die samengaat met blijmoedigheid is hartelijke dienst en daarom waarachtig. Neem de vreugde van de Christen weg en u hebt, zo geloof ik, datgene weggenomen wat de test is van zijn oprechtheid. Als een man gedreven wordt naar de strijd, is hij geen patriot, maar hij die ten strijde trekt met een flikkerend oog en een stralend gezicht, terwijl hij zingt: “Het is fijn om voor het eigen land te sterven”, die bewijst oprecht te zijn in zijn patriottisme. Nogmaals, blijmoedigheid maakt een man krachtig in de dienst. Het is voor onze dienst, wat olie is voor de wielen van een spoorwegwagon. Zonder zijn deel van de olie te krijgen, wordt de as spoedig heet en er gebeurt een ongeluk; als er niet een heilige blijmoedigheid is om onze wielen olie te geven, dan zullen we niet in staat zijn God te dienen met iets wat op kracht lijkt. De man die blij is in zijn dienen van God, bewijst dat gehoorzaamheid zijn element is. Ik heb de zeevogels in stormachtig weer zien vliegen over het land met hun reusachtige zware klapwiekende vleugels. Wat een contrast is er tussen hen en de leeuwerik, die als hij opstijgt naar de hemel met zijn vleugels snelle trillende bewegingen maakt, terwijl die zware schepselen met brede vleugels vliegen, alsof ze niet konden vliegen; zij zijn buiten hun element; zij verlangen ernaar weer te gaan drijven op de zee. Sommige mensen in dienst van God zijn als die zware zwanen; hun vleugel maakt zo nu en dan een soort stervende vleugelslag; er zit geen levendige opgewektheid in hen; zij zijn buiten hun element. Nu, God zal nooit uit onze handen een gehoorzaamheid aannemen die niet in overeenstemming is met onze natuur. Begrijp me goed, als het mogelijk was voor iemand met een ongeestelijke natuur, met een gevallen natuur, om hetzelfde werk uit te voeren wat wordt uitgevoerd door een heilige, dan zal toch zijn natuur zijn daad beschadigen. God kijkt naar de natuur, waaruit de daad voortkomt en wanneer Hij ziet dat het komt uit een geestelijke, vernieuwde, wedergeboren natuur, dan herkent Hij dat gehoorzaamheid ons element is en dus aanvaardt Hij onze dienst.
Laat me hier deze vraag stellen aan u allen: “Broeder, dient u de Here blijmoedig?” Dikwijls geven mensen voor de zaak van God, omdat hen dat wordt gevraagd. Een bedrag van een pond wordt uit hen getrokken. Denkt u dat God iets geeft om uw pond? U had het net zo goed kunnen houden; u kunt er geen zegen door ontvangen. Wanneer u voor de zaak van God geeft, doe het dan blijmoedig. Wie geeft, moet niet met tegenzin geven, anders heeft hij een onaanvaardbaar offer aan God gebracht. Wanneer u naar de doordeweekse avonddiensten gaat, komt u dan omdat u behoort te komen, of omdat u het fijn vindt om te komen? Dit is het kenmerk van het oprechte kind van God, de ware Kaleb – dat het kan zingen –
“Doe mij wandelen in uw geboden,
dit is een blijde weg.”
De man heeft zijn hart in orde; hij voelt zich thuis in het werk van de Here; hier ligt zijn vreugde –
“Het is liefde die ons
in directe gehoorzaamheid in beweging brengt.”
Kaleb was een van diegenen die de Here blijmoedig diende.
Maar nu is er een vierde punt. Hij volgde de Here standvastig, zonder achteruit te gaan. Vanaf het begin van de verkenningstocht begon hij een getrouw oordeel te vellen en hij volhardde gedurende de 40 dagen van zijn spionagetijd en nam een juist verslag mee terug. Hij woonde 45 jaar in het legerkamp van Israël, en de hele tijd volgde hij de Here en koos nooit de kant van de rebellerende opstandelingen; toen zijn tijd kwam, op de leeftijd van 85 jaar, om aanspraak te maken op zijn erfenis, volgde de goede oude man de Here volkomen; nog steeds verraadt zijn spreken hem; hij toont een standvastig hart. God zette Zijn zegel op de ziel van die man in zijn jonge dagen en hij bleef van zijn God, toen grijze haren zijn hoofd sierden. Geliefden, hoeveel belijders falen in dit opzicht. Zij volgen de Here bij vlagen; zij gaan uit van ons, omdat ze niet van ons zijn, want als ze van ons geweest waren, zouden ze ongetwijfeld met ons zijn doorgegaan. Zij sprongen in de godsdienst zoals de vliegende vis in de lucht springt; zij vallen weer terug in hun zonden zoals diezelfde vis terugkeert naar zijn element. Een tijdlang geven ze een grote vlam, zoals het knetterende vuur van dorens, maar zie, de vlam is spoedig uit, want ze zijn niet zoals die wonderlijke braamstruik die brandde; God woont niet in hen. Kaleb werd bewaard door de macht van God door het geloof tot redding. Hij kon met Judas zeggen: “Hem nu, Die mij voor struikelen kan behoeden, Hem zij de eer en de heerlijkheid voor eeuwig en eeuwig.” Hij was niet zoals sommigen, die de lamme bedelaar nabootsen, die de hele dag in de straten hinkte om geld te verzamelen en ‘s avonds naar de keuken van de dieven ging, waar al de lekkernijen uit de zak werden gehaald, het geld vrijelijk stroomde en de wijn en goed voedsel werden gekocht, dan gespte de schurk zijn verlamde been los en danste even vrolijk als de rest. Nee, Kaleb was niet van dit soort. Hij hinkte niet in de deugd, stortte zich niet in het kwaad; zijn wandel was altijd hetzelfde en zijn weg was altijd recht. God had hem verlost van huichelarij en had hem standvastigheid daarvoor in de plaats gegeven. Hoe schitterend blonk hij, toen hij alleen overbleef als getrouwe temidden van de trouwelozen. Zelfs Jozua houdt zich een tijdlang stil. Maar we mogen Kaleb, om de beeldspraak van de goede oude Gotthold te gebruiken, vergelijken met een boom. De wind had gewaaid – het was een vreselijke orkaan geweest – en Gotthold liep een bos in en hij zag veel bomen die ontworteld waren; hij verbaasde zich erg over een boom die alleen stond en die toch onbewogen was gebleven in het noodweer. Hij zei: “Hoe komt dit? De bomen die bij elkaar stonden zijn gevallen en deze alleen houdt stand!” Hij merkte op dat wanneer bomen te dicht bij elkaar groeien, zij niet goed in de grond kunnen wortelen; zij leunen teveel op elkaar. Maar deze boom die alleen stond, had de ruimte om z’n wortels diep in de aarde te laten doordringen en zich aan de rots en de stenen vast te klemmen, zodat, toen de wind kwam, hij niet viel. Zo was het met Kaleb; hij zou zich altijd vastklemmen aan zijn God en niet aan mensen; toen dus de wind kwam, bleef hij staan. Ik zag vanmorgen een reusachtige boom die aan de kant van het water stond, maar gisteren was die in ons plantsoen in de grote vijver gewaaid. Logisch dat hij zou vallen tijdens zo’n nacht, maar er waren andere bomen verder bij het water vandaan die stevig bleven staan. U weet dat het onze voorspoed is, onze genade-kant, daar waar het water bij de wortels komt, waar de overvloed komt, daar komt de verzoeking ook en we zijn altijd het zwakst, waar we misschien droomden, dat wij het sterkst waren. Kaleb was standvastig, omdat hij een geworteld mens was en zelfs succes kreeg hem niet omver. Hij was niet één van die planten die heel snel opkomen, omdat de aarde er niet diep is. Hij had een stevig houvast aan zijn God. U weet, mijn zusters, hoe u uw ring draagt. Ik zou graag willen dat ieder Christen zijn genade op dezelfde manier droeg. U draagt niet alleen de trouwring maar ook de behoeder. De christen moet de behoeder van de standvastigheid ook dragen om de ring van zijn geloof te bewaken. Kaleb had een zegel op zijn hart gezet en een armband om zijn arm gedaan: zijn liefde was sterk als de dood en duurde voort tot het graf. Hij zag de Here; hij had de Here lief en hij vertrouwde de Here en om deze redenen volgde hij de Here volkomen. Hier laat ik hem achter; ik vraag u slechts, geliefde vrienden, om erop toe te zien dat u zijn heilige volharding hebt; bidt daarom: “Houd u mij overeind en ik zal veilig zijn” en vertrouw uzelf toe, waar Kaleb zich aan toevertrouwde: in de hand van God.
Ik zal u opnieuw die vier onderverdelingen geven: totaal, zonder verdeeldheid; oprecht, zonder huichelen; blijmoedig, zonder discussie; standvastig, zonder achteruitgang.
II. Nu naar het tweede punt; dat was HET BEVOORRECHTE ERFDEEL VAN KALEB. Als beloning voor zijn trouw volgen van zijn Meester werd zijn leven bewaard in het uur van het oordeel. De tien vielen, getroffen door de plaag, maar Kaleb bleef in leven. Gezegend is de man die de God van Jakob tot zijn vertrouwen heeft!
“Hij die God tot zijn schuilplaats heeft gemaakt
Zal een zeer veilige woning vinden;
Zal de hele dag onder Zijn schaduw wandelen,
En daar zal ‘s nachts zijn hoofd rusten.
Wat maakt het uit al zouden er duizend aan uw zijde,
Aan uw rechterhand tienduizend sterven,
Uw God redt Zijn uitverkoren volk
Temidden van de doden, in het midden van de graven.”
Als enig mens speciale verlossingen zal ervaren, dan is het Kaleb. Als hij God volkomen volgt, zal God volkomen voor hem zorgen. Wanneer u voor niets anders zorgt dan alleen de eer van uw Meester, dan zal uw Meester voor uw eer zorgen. Toen koningin Elizabeth een bepaalde koopman naar Holland stuurde, klaagde hij tegen haar: “Als ik de zaak van uwe Majesteit doe, zal mijn eigen zaak geruïneerd worden.” “U doet mijn zaak”, zei de koningin, “en ik zal voor uw zaken zorgen.” Zo is dit bij onze God. “Mijn dienstknecht, dient gij Mij en Ik zal u dienen.” Kaleb is bereid zijn leven te geven voor zijn Meester en daarom geeft zijn Meester hem Zijn leven. Er kunnen velen zijn die hun leven zoeken en het verliezen; en er kunnen sommigen zijn die het verliezen ter wille van Christus, die het eeuwige leven vinden. Kaleb werd zo getroost met een lang leven vol kracht. Op zijn 85ste was hij nog even sterk als op zijn 40ste en nog steeds in staat om de reuzen tegemoet te treden. Als er een Christen is, die op zijn oude leeftijd nog de kracht van geloof en moed heeft, dan is het de man die de Here volkomen volgt. Ik heb iemand in mijn gedachten die zichzelf gaf aan de zaak van zijn Meester, toen hij nog een jongeman was. Hij heeft de gemeente in zijn tijd en generatie ijverig gediend en het is nu zijn voorrecht om het goede van Gods uitverkorenen te zien. Zijn hart is zo blij bij het zien van Gods genade, dat hij bereid is om met Simeon te zeggen: “Nu laat gij Here, Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien.” Wij krijgen onze oude heiligen uit die trouwe jongeren. Als we ooit in ons midden edele veteranen willen zien, kampvechters van de tijd, wier hoofd gekroond zal worden met grijze haren van eer, dan moeten we zoeken naar diegenen die in het begin van hun dagen van harte werkzaam waren in de zaak van hun Meester, die absoluut waren in hun gehoorzaamheid, grondig in hun toewijding aan God. Ervaring, wijsheid en genade zijn de gaven van onze Here Jezus aan diegenen, die met ijver en vuur op Zijn wegen wandelen.
Nogmaals, Kaleb ontving als zijn beloning grote eer temidden van zijn broeders. Hij was op Jozua na minstens twintig jaar ouder dan iedere andere man in het legerkamp. Hoe namen de moeders hun kleine kinderen op hun arm om naar Kaleb te kijken, wanneer hij over straat liep! “Allen stierven”, zouden de moeders zeggen, “allen stierven in het leger van Israël, behalve die man die daarginds loopt met vaste tred. Allen stierven en hun lijken werden begraven in de woestijn, behalve die man en Jozua, de zoon van Nun.” In hun raadsvergadering zou hij worden beschouwd met evenveel eerbied als Nestor in de vergaderingen van de Grieken; in hun legerkampen zou hij er staan als een volgende Achilles temidden van de legers van Lacedaemon. Als koning en heer woonde hij temidden van de mensen. Zoals een indrukwekkende, machtige Alp haar hoofd dichter naar de hemel opheft dan al haar gelijken en haar reine sneeuwwitte hoofd in nauw contact staat met de hemelse dingen, zo moet deze oude man met zijn grijze hoofd hebben geleken als een verheven bergtop temidden van de aanzienlijken van Israël, een begenadigde premier van het volk Israël, nadat Jozua zelf was heengegaan. Wel broeders, dat zal God van ons maken, als wij ons hart geheel geven aan Hem. Ik zeg nogmaals, als wij God eren, zal Hij ons eren. “Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden.” Inconsequente belijders, mensen die misschien Christen zijn, maar die nooit grondig aan de slag gaan in het werk van de Here, worden nooit geëerd in de gemeente. Zij moeten zich noodzakelijkerwijs op de achtergrond houden; ze worden eerder getolereerd dan bewonderd; maar hartelijke zielen, ijverig en vol leven, dat zijn mensen die staan als de korenschoof van Jozef temidden van de schoven van zijn broeders, die een diepe buiging maakten.
Nogmaals – en u zult denken dat het iets vreemds is om te zeggen – Kaleb kreeg de voorname beloning dat hij werd ingezet voor de moeilijkste dienst. Dat is altijd het lot van de meest getrouwe dienstknecht van God. Er waren drie reusachtige krijgslieden op de berg Hebron. Niemand zal het op zich nemen om ze te doden, behalve onze goede oude vriend Kaleb. Deze Enakieten met hun zes tenen aan elke voet en zes vingers aan elke hand moeten ten val gebracht en verdreven worden. Wie moet dat doen? Als niemand anders zichzelf zal aanbieden, dan is hier Kaleb. Nee, hij bewilligt er niet alleen maar in dat hijzelf voor die dienst wordt uitgezonden, maar hij verlangt naar toestemming om die taak op zich te mogen nemen, om reden dat het de zwaarste oorlogstaak was en hij verlangde naar het eerbewijs. Edele oude man! Hoezeer zou ik wensen dat u nog veel van uws gelijken had nagelaten. Als er iets aangenaams te doen valt voor Christus, hoe verdringen we ons dan om die dienst te krijgen; maar als er een plek is aan de frontlinie – “O, laat broeder Die-en-die dat maar doen.” Valt u niet de manier op waarop de meeste mensen de eer van een bijzonder gevaar afwijzen? “Onze vriend Die-en-die is veel beter geschikt daarvoor; laat die het op zich nemen.” Als wij echte helden waren, dan zou elk van ons erom strijden wie de meest hopeloze, de moeilijkste, de gevaarlijkste taak op zich zou nemen. Wie krijgt de eer? Welnu, de man die de stormtroep leidt. Maar er zijn er niet veel, die ernaar zullen streven het voorrecht te krijgen het eerst te gaan. Ze zijn er niet zo heel erg dol op om van de ladder geslagen te worden en om voorover van de muur gesmeten te worden, zodat hun hoofd op de grond verpletterd wordt; ze zijn niet zo verlangend om aan stukken geschoten te worden door de artillerie; maar werkelijk, als wij konden wedijveren met zelfs aardse soldaten in hun dapperheid en zelfopoffering, dan zou dat goed zijn. Kaleb had de voorname eer toestemming te krijgen om de voorhoede aan te voeren tegen de reusachtige Enakieten. Volg de Here volkomen en de duivel zelf zal bang voor u zijn; blijf dicht bij de Here en weersta al de duivelen van de hel. Afgelopen dinsdagmorgen, toen ik Londen verliet op weg naar Worcester om te prediken, was de mist rondom ons zo dik, als ik nog nooit gezien had, maar wat maakte dat uit? De locomotief moest gewoon op de rails blijven, heel nauwkeurig die metalen staven volgen en dan was ze veilig. Er was niet de speciale behoefte om te kijken, omdat de weg vastgesteld was, en wanneer een Christen weet dat hij op het juiste spoor zit, kan rechtdoor gaan, mist of geen mist. Maar wanneer een mens van de weg raakt, dan is het goed te pauzeren, want hij kan in de sloot zitten en niemand weet hoe gauw hij kan verongelukken. Maak dat het goed is in uw hart en u bent onafhankelijk van het weer. Maak dat het goed is in uw ziel en u kunt de scherpste pijl van de tegenstander trotseren. De Here is met ons, als wij met Hem zijn.
Deze edele oude man kreeg in zijn latere jaren de eer zich te verheugen in wat hij ooit had gezien. Hij had slechts het land gezien, toen hij zei: “Wij zijn in staat het in te nemen”; maar anderen zeiden: “Nee, nee, nee.” Wel, hij bleef niet alleen in leven om het in te nemen, maar ook om er zelf van te genieten. Wij krijgen in sommige van onze kerken – ik zeg nu niets van de mijne – bepaalde eerbiedwaardige oude heren, die net zo goed al jaren geleden naar de hemel hadden kunnen gaan, die, als er een bepaald waagstuk ondernomen moet worden, zeggen: “O, nee, nee! Dat kan niet.” Ze gaan zitten en gaan met hun potlood op een stuk papier aan het rekenen en zeggen: “We hebben niet genoeg geld. Het kan niet.” Misschien dat één of andere jonge soldaat van Christus in het leger zegt: “Het kan wel; ik ben er zeker van dat we het kunnen doen”; maar de goeie ouwe man die zijn besluit heeft genomen nooit door geloof te wandelen, blijft vasthouden aan zijn wachtwoord: “Het is ondoordacht.” Dat is het grote wachtwoord, waarmee ze de hersens uit de jonge enthousiasteling proberen te slaan – “ondoordacht, ondoordacht!” Maar dank God, er zijn anderen van een ander soort, die, hoewel ze grijs worden, zeggen: “Wel, ik weet het niet; misschien vindt men mij een jongen op mijn oude leeftijd, maar ik geloof inderdaad dat God het gebed zal horen en dat, als het Gods werk is, we het kunnen doen”, en de oude man legt zijn hand op de schouder van de jonge soldaat en draagt hem op voorwaarts te gaan en God zal met hem zijn. Dat is het soort Kaleb waarvan ik hou. Mogen zulke mannen in leven blijven om de beloning van hun vertrouwen te zien; inderdaad zullen zij zien dat God getrouw is aan hun geloof en dat Hij wel degelijk diegenen beloont, die moeilijke dingen durven doen in vertrouwen op Zijn naam. Misschien spreek ik tot sommige mensen van het platteland; u hebt daarginds een prediker, maar hij wil graag wat meer goede dingen doen dan u graag wilt dat hij doet. Nu, denk erom wat u aan het doen bent. Doe een stap terug; als u hem niet kunt helpen, laat hem dan met rust. Maar aan de andere kant vraag ik u: span u in hem aan te moedigen, hem op te vrolijken, want u zult nooit een Hebron voor uzelf of voor de gemeente krijgen, als u altijd aan het praten bent over de reuzen en de moeilijkheden en de gevaren. Er zijn geen moeilijkheden voor de man, die genoeg geloof heeft om ze te overwinnen.
Om dit punt af te sluiten, de goede oude Kaleb liet een zegen na aan zijn kinderen. Hij had veel zonen, maar hij vocht voor hen en veroverde voor hen allen een erfdeel; hij had ook een dochter, die hij beloofd had als vrouw te geven aan iemand, zo zult u zich herinneren, die Kirjath-Sefer zou verslaan. Hij was zo ‘n soort man dat hij het niet fijn vond om een man als schoonzoon te hebben die niet zo goed kon vechten als hijzelf. Hij verheugde zich erin moed in jonge mensen te zien; dus bood hij zijn dochter aan als prijs. Toen hij zijn dochter gegeven had, kwam ze bij hem en vroeg om een dubbele zegen. Zij had het veld en een dor land, ze wilde het land met de bronnen hebben en hij gaf haar de zegen van de hooggelegen en de laaggelegen bronnen. Als er iemand is die in staat zal zijn, zijn kinderen de zegen na te laten van de hooggelegen en de laaggelegen bronnen, dan is het de man, die de Here volkomen volgt. Als ik op iemand jaloers mag zijn, dan zou het de gelovige zijn, die vanaf zijn jeugd door Goddelijke genade heeft gewandeld volgens de geboden van zijn Here en die in staat is, wanneer zijn tijd komt, om zegeningen te verspreiden over zijn opgroeiende zonen en dochters en hen een godsvrucht na te laten die de zegen van dit leven en van het toekomende heeft. De zegen van de hooggelegen en de laaggelegen bronnen was de beloning van de goede oude Kaleb. Er zijn sommigen van ons die jong in jaren zijn, leden van deze gemeente, mannen en vrouwen, en wij hebben voor ons, hoop ik, de gelegenheid, als God ons genade geeft, om Kalebs te worden; als de Here mij zou sparen, zoals Hij Jozua spaarde en u zou sparen, zoals Hij Kaleb spaarde, dan mogen we misschien wanneer onze haren grijs zijn, nog steeds iets doen voor de Here onze God, wanneer diegenen die voor ons de strijd streden, zullen slapen tussen de aardkluiten van de vallei. O, moge de Heilige Geest in ons zijn en de liefde van Jezus over ons, opdat wij aangenomen mogen worden in de Geliefde.
III. En nu het laatste punt van alles: het verborgen merkteken van Kaleb.
De Here zei van hem: “. . . omdat hij een andere geest in zich heeft.” Hij had een andere geest, niet alleen een dappere, vrijgevige, moedige, edele en heldhaftige geest, maar de Geest en de invloed van God Die hem zo verhief boven menselijke rusteloosheid en aardse vrees. Daarom volgde hij de Here volkomen –letterlijk: “hij volgde Hem geheel”. God toonde hem de weg die hij nemen moest en de gedragslijn die hij moest blijven volgen; hij volgde dit geheel op en volgde in alle dingen de wil van zijn Meester. Alles gedraagt zich naar de geest die erin is. Gindse lamp geeft geen licht. Waarom niet? Er zit geen olie in. Hier is een andere lamp; het vrolijkt de duisternis van de cel op. Waarom? Het zit vol olie en olie is de moeder van het licht. Er zijn twee reusachtige zakken van zijde. Eén ervan drukt zwaar op de grond, de andere stijgt op naar de sterren. De één is gevuld met koolstofdioxide en kan niet opstijgen; het gedraagt zich naar de geest die erin zit; het heeft een zwaar gas in zich en daar ligt het op de grond. Daar is er nog één, vol waterstof en het gedraagt zich overeenkomstig de geest die erin zit en daar gaat hij omhoog. De lichte lucht zoekt de lichtere gebieden op en het stijgt omhoog. Alles overeenkomstig zijn eigen orde. De echte manier om nieuw leven te maken is een nieuwe geest te ontvangen. Er moet ons een nieuw hart gegeven worden, als wij de Here volkomen willen volgen en dat nieuwe hart moet worden gevonden aan de voet van het Kruis, waar de Heilige Geest werkt door de bloedende wonden van Jezus. Geliefde vrienden, ik zou wensen voor God, dat wij allen datgene hadden wat het onderscheidende kenmerk is van een juiste geest, de geest van geloof, die geest die God neemt op Zijn Woord, Zijn belofte leest en weet dat het waar is. Wie deze geest heeft, zal spoedig de Here volkomen volgen. Ongeloof is de moeder van de zonde, maar geloof is de voedster van de deugd. Meer geloof, Here, meer eenvoudig kinderlijk geloof in een dierbare Redder! En daarnaast, een getrouwe geest brengt altijd een zachtmoedige geest voort en een zachtmoedige geest brengt altijd een dappere geest voort. Er wordt gezegd van het hout van de vlierboom, dat er niets zachter is, maar toch werd vroeger opgetekend dat Venetië werd gebouwd op palen van de vlierboom, omdat het nooit zal verrotten; zo gaat de zachtmoedige man, die vriendelijk en geduldig is, dapper door en houdt zich staande tegen al de aanvallen van de verwoestende tegenstander. De ware gelovige heeft ook een liefdevolle geest als gevolg van de genade van Jezus. Hij heeft God lief en daarom heeft hij Gods volk en Gods schepselen lief en aangezien hij deze liefdevolle geest heeft, heeft hij vervolgens een ijverige geest en zo geeft hij zich over en wordt hij gebruikt voor God en dit doet in hem een hemelse geest ontstaan en zo probeert hij in de hemel te leven en de aarde tot een hemel te maken voor zijn medemensen in het geloof dat hij spoedig aan de andere kant van de stroom een hemel zal hebben voor zichzelf en ook voor hen. Zo’n geest had de goede Kaleb. We kunnen hem niet navolgen, totdat wij zijn geest krijgen; we zijn dood, totdat Hij ons leven maakt. O, dat Zijn heilige Geest ons ertoe zou brengen naar Jezus te gaan, precies zoals we zijn, en naar Hem op te zien en Hem te smeken die grote verbondsbelofte te vervullen: “Een nieuw hart zal Ik hen geven en een nieuwe geest zal Ik in hen leggen.” U en ik hebben de Here niet volkomen gevolgd. Wat zullen we dan doen? Ten eerste, laten wij ootmoedig tot berouw komen. Kaleb betekent ‘een hond’. Laten we van een hond leren. Wanneer een hond iets verkeerds heeft gedaan, dan pakt u een stok en wanneer u op het punt staat hem te slaan, zal hij op de grond gaan liggen, janken en naar uw voeten kruipen en zo meelijwekkend naar u opkijken dat u uw stok weggooit. Nu, laat ieder van ons hetzelfde doen. Laat een ieder van ons hierin Kaleb – hond – zijn. Laten we kruipen aan de voeten van Gods gerechtigheid, laten we opzien naar het gelaat van Gods genade en door Jezus Christus zal Hij ons vergeven. Als dit gedaan is, moge Hij ons dan in staat stellen een eenvoudig geloof in Christus aan te wenden. Zoals een kind zich vasthoudt aan de borst van de moeder en zijn voeding van de ouder krijgt, moge het zo voor u en mij zijn om ons vast te houden aan de wonden van onze eigen dierbare Here, en vanavond, wanneer we aan Zijn tafel komen, laten we dan Zijn vlees eten en Zijn bloed drinken, terwijl we dicht bij Zijn Persoon blijven en ons leven door de verborgen kanalen ontvangen uit Zijn leven, zo ons voedend met Hem. Ach, als wij dicht bij Jezus leven, moeten wij Kalebs zijn. Wie één is met Jezus, zal God volgen, omdat Jezus volmaakt is in het volgen van Zijn Vader en wij, omdat wij leden van Hem zijn, zullen ook volmaakt zijn, maar het werk van de Heilige Geest moet beginnen met ons tot Jezus te brengen, precies zoals we zijn. God helpe ons om Hem te vertrouwen zoals we zijn en dan zal Hij Kalebs van ons maken en ons bewaren tot het einde. Amen