Jezus, Die boos is op verharde harten
>>PDF<<
Een toespraak gehouden op 28 maart 1886 door C.H. Spurgeon.
De tekst is Marcus 3:5
En nadat Hij hen, zeer bedroefd over de verharding van hun hart, rondom Zich met boosheid had aangezien, zeide Hij tot de mens: Strek uw hand uit!
Mijn tekst zal in werkelijkheid bestaan uit deze woorden: “En nadat Hij hen, zeer bedroefd over de verharding van hun hart, rondom Zich met toorn had aangezien.” Het is de Goddelijke Here, de medelijdende Jezus, de zachtmoedige en nederige van hart, Die hier beschreven wordt als zijnde boos. Waar anders komen we zo’n verklaring tegen, terwijl Hij hier onder de mensen was? Een arm man, die een verschrompelde hand had, was aanwezig in de synagoge; het was zijn rechterhand en een ieder, die zijn dagelijks brood moet verdienen, kan raden wat het moet betekenen, als dat dit nuttige lichaamsdeel verschrompeld of verlamd is. In dezelfde synagoge stond de Heiland gereed om die hand te herstellen, zodat die al de nodige kracht en handigheid terugkreeg. Wat een gelukkige samenloop van omstandigheden! Het gezelschap, dat in de synagoge was vergaderd, was daar naar eigen zeggen om God te aanbidden. Zouden ze nu niet een speciale reden hebben om dat te doen, wanneer ze zo’n wonder van Goddelijke goedheid zagen? Ik kan me voorstellen, dat ze elkaar zouden toefluisteren: “We zullen onze arme buurman vandaag genezen zien, want de Zoon van God is in ons midden gekomen met kracht om te genezen en Hij zal dit tot een heerlijke sabbat maken door Zijn machtig werk van genade.”
Maar ik moet me niet door de fantasie laten misleiden: ze deden helemaal niets in die richting. In plaats daarvan hielden ze de Here Jezus in de gaten; niet om blij te worden door een daad van Zijn macht, maar om het één of ander te vinden, waarvan ze Hem konden beschuldigen. Alles samengevat was het meeste, dat ze zouden kunnen inbrengen, dat Hij een verschrompelde hand op de sabbat had genezen. Ze zagen voorbij aan het prijzenswaardige van het genezingswonder en legden er de nadruk op, dat het gedaan was op de sabbat; ze staken hun handen omhoog uit afschuw dat zo’n wereldse daad uitgevoerd zou worden op zo’n heilige dag. Nu, de Heiland legt hun heel duidelijk de vraag voor: “Is het geoorloofd om goed te doen op de sabbatdag?” Hij goot het in een vorm, die maar één antwoord mogelijk maakte. Ongetwijfeld kon de vraag heel gemakkelijk worden beantwoord door deze schriftgeleerden en Farizeeën, maar dan zouden ze zichzelf moeten veroordelen en daarom waren ze zo stil als muizen. De schriftgeleerden, die zeer bekwaam waren in haarkloverijen, en de Farizeeën, die de zoom van een kleed konden meten tot op de millimeter, weigerden één van de meest eenvoudige vragen van de ethiek te beantwoorden. Marcus beschrijft de Heiland, dat Hij rond keek en hen allen terecht aanzag met boosheid en verdriet.
U weet, hoe nauwkeurig Marcus is in zijn verslag: zijn waarneming is als die van een microscoop en zijn beschrijving is uitermate beeldend. Met behulp van Marcus’ heldere woorden kunt u zich gemakkelijk een beeld vormen van de Heiland, Die al de mensen rondom Zich aankeek. Hij staat moedig op als iemand die niets te verbergen had, als iemand die op het punt stond datgene te doen wat geen verdediging nodig had. Hij nam openlijk stelling, hoewel Hij wist dat Zijn oppositie tegen het kerkelijk gezag Zijn eigen dood zou inhouden en het uur van het kruis zou verhaasten. Hij trotseerde hen niet, maar Hij liet hen hun onbeduidendheid ervaren, terwijl Hij daar stond en hen allen aanzag. Kunt u zich de macht van die blik voorstellen? De blik van een man, die zich heel vaak laat gaan in boosheid, heeft maar weinig kracht: het is het opvlammen van een strohalm, fel maar met weinig effect. In veel gevallen glimlachen we bijna om de onmachtige woede die uit boze ogen straalt, maar een vriendelijke geest, zoals die van de Heiland, dwingt respect af, als die verontwaardigd wordt. Zijn zachtmoedig en nederig hart kon alleen maar tot boosheid geprikkeld worden door één of andere overweldigende reden. We zijn er zeker van, dat Hij er goed aan deed om boos te zijn.
Zijn boosheid ging niet verder dan een verontwaardigde blik; Hij keek slechts, maar sprak geen woord van bestraffing. De blik zelf had meer van medelijden dan van minachting in zich: of zoals iemand zegt: “Meer van erbarmen dan van felheid.” De blik van onze Here op die verzamelde groep tegenstanders verdient onze serieuze overweging. Bij dit rondkijken stopte Hij lang genoeg om zo ieder persoon aan te kijken en hem te laten weten wat er bedoeld werd met die blik. Niemand ontsnapte aan die onderzoekende blik, die op een ieder van de kwaadwillende toeschouwers werd geworpen. Ze zagen, dat voor Hem hun laaghartige gedrag afschuwelijk was; Hij begreep hen en Hij werd diep bewogen door hun koppigheid.
Let er goed op dat Jezus geen woord sprak en toch zei Hij meer zonder woorden dan iemand anders met woorden gezegd zou kunnen hebben. Ze waren geen woord waard; ook zouden meer woorden niet het minste effect op hen hebben gehad. Hij bewaarde Zijn woorden voor de arme man met de verschrompelde hand, maar voor deze mensen was een blik het beste antwoord: zij keken naar Hem en nu keek Hij naar hen. Dit helpt me dat gedeelte van het boek Openbaring te begrijpen, waar van de goddelozen wordt verteld dat ze roepen tot de rotsen om hen te bedekken en tot de heuvelen om hen te verbergen voor het aangezicht van Hem, Die op de troon gezeten is. De Rechter heeft nog geen enkel woord gesproken; Hij heeft de boeken nog niet geopend; Hij heeft het vonnis “Ga weg van Mij, gij vervloekten” nog niet uitgesproken, maar ze zijn allen helemaal verschrikt door de blik van dat verheven gelaat. Een geconcentreerde liefde ligt er op het gelaat van Jezus, de Rechter, maar op die vreselijke dag zullen ze zien, dat het brandt van toorn. De toorn van een leeuw is groot, maar het is niets vergeleken met die van het Lam. Ik wens dat ik de bekwaamheid had om de blik van onze Here te beschrijven, maar ik moet de hulp van uw begrip en uw voorstellings-vermogen vragen om het te verlevendigen in uw gedachten.
Wanneer Marcus ons van die blik heeft verteld, gaat hij verder met de gemengde gevoelens te noemen, die er door aan het licht kwamen. In die blik waren twee dingen – er was boosheid en verdriet – verontwaardiging en innerlijke triestheid. “Hij zag hen rondom Zich met toorn aan, vol verdriet over de hardheid van hun hart.” Hij was boos, omdat ze zo bewust hun ogen verblindden voor zo’n duidelijke waarheid en zo’n overtuigend argument. Hij had hen een vraag gesteld, waarop slechts één antwoord mogelijk was en ze wilden die niet geven; Hij had licht op hun ogen doen vallen en zij wilden niet zien; Hij had hun zelf uitgekozen voorwendsel totaal vernietigd en toch wilden ze door blijven gaan met tegenstand bieden aan Hem. Blijkbaar is het mogelijk om boos te zijn en in je recht te staan. Voor velen is het gebod: “Wees boos, maar zondig niet” moeilijk; dit feit maakt het karakter van de Heiland des te bewonderenswaardiger, omdat Hij zo gemakkelijk volvoerde wat zo moeilijk is voor ons. Hij kon boos zijn op de zonde en tegelijkertijd erbarmen blijven hebben met de zondaar. Hij had niet het soort boosheid, dat kwaad toewenst; er zat geen spoor van boosaardigheid in. Het was eenvoudigweg liefde, die in brand stond; liefde, die van verontwaardiging brandde tegen de liefdeloosheid.
Vermengd met deze boosheid was er verdriet. Zijn hart was gebroken, omdat hun harten zo hard waren. Zoals Manton het zegt: “Hij werd van binnen zacht vanwege hun hardheid.” Hij had niet een meedogenloze vlam van boosheid, die in droge ogen brandt; Hij had zowel tranen als boosheid. Zijn onweer bracht een regenbui van medelijden met zich mee. Het Griekse woord is moeilijk te vertalen. Er zit volgens een eminent tekstgeleerde een soort saamhorigheid in dit woord; Hij had verdriet om hen. Hij ervaarde dat de hardheid van hun hart hun op een dag vreselijke ellende zou brengen. Hij voorzag dat toekomstige verdriet en daarom had Hij van te voren medelijden met hen. Hij had verdriet vanwege hun hardheid, omdat het hen zou verwonden: hun blinde vijandigheid kwelde Hem, omdat het hun eigen vernietiging onafwendbaar maakte. Hij was boos, omdat ze eigenzinnig het licht verwierpen, dat hen zou hebben kunnen verlichten met hemelse schittering, en het leven weigerden, dat hen levend zou hebben gemaakt tot volledige vreugde. Ze waren dus vastbesloten en resoluut bezig hun eigen ziel te vernietigen uit haat jegens Hem en Hij was boos, meer ter wille van hun zaak dan van Zijn eigen zaak.
Er is iets erg bewonderenswaardig in onze Heiland, zelfs wanneer we Hem in een ongewone toestand zien. Zelfs wanneer Hij boos wordt op mensen, is Hij boos op hen, omdat ze niet willen toelaten dat Hij hen zegent, omdat ze willen volharden in het tegenstand bieden aan Hem om redenen, die ze zelf niet kunnen verdedigen en die ze zelfs niet hardop durven zeggen. Als ik één van de discipelen zou zijn geweest, die daar met Hem in de synagoge waren, dan denk ik, dat ik van verontwaardiging zou hebben gekookt om hen allen daar te zien zitten, terwijl ze weigerden hun haat op te geven, die ze niet konden verdedigen. Ik twijfel er niet aan, of de liefdevolle geest van Johannes werd vurig. Wat afschuwelijk dat een schepsel in de vorm van een mens zo onwaardig zou handelen ten opzichte van de gezegende Zoon van God door Hem te beschuldigen van goed te doen! Wat een schande voor ons menselijk geslacht, dat mensen zo onmenselijk zijn om te wensen, dat hun medemens verlamd zou blijven en om de vriendelijke Geneesheer de schuld te durven geven, terwijl Hij op het punt stond om hem volmaakt gezond te maken! De mens is inderdaad in vijandschap met God, wanneer hij in een daad van liefde een argument vindt om te haten.
Onze eerste vraag is: Wat was de oorzaak van deze boosheid en dit verdriet? Laten we dan onderzoeken: Is er iets van dit soort overgebleven in ons? Veroorzaken wij onze Here boosheid en verdriet? En ten derde, laten we vragen, hoe we er tegenover moeten staan, als we zien, dat iets in ons er mogelijk de oorzaak van is, dat we Hem boosheid en verdriet veroorzaken? O, dat de Heilige Geest deze toespraak mag zegenen aan een ieder, die mij vandaag hoort!
I. WAT VEROORZAAKTE DEZE BOOSHEID EN DIT VERDRIET? Het was hun hardheid van hart. Met andere woorden, het was de vereelting van hun geweten, hun gebrek aan gevoel. Hun hart had, als het ware, een hoornlaag gekregen en het had zijn eigenlijke zachtheid verloren. De hand kan ons tot illustratie dienen. Sommige mensen hebben heel gevoelige handen: de blinden, die reliëfletters met de vingers kunnen voelen, ontwikkelen een speciale gevoeligheid en deze gevoeligheid is van grote waarde. Maar wanneer mensen stenen moeten breken, of ander ruw werk moeten doen, dan worden hun handen hard en vereelt: zo is het ook met het hart, dat buitengewoon teder dient te zijn; door voort te gaan in de zonde krijgt het een eeltlaag en wordt het gevoelloos. De gewoonte wordt een tweede natuur: de voet van de reiziger wordt hard onderweg, zijn gezicht wordt ook gehard tegen de kou, zijn hele gestel wordt gehard door zijn manier van leven. Sommigen hebben dodelijke medicijnen genomen, beetje bij beetje, totdat ze bestand waren tegen de werking ervan: we lezen in de geschiedenis, dat Mithridates vergif had gebruikt, totdat hij tenslotte zichzelf er niet mee kon doden, zo verhard was hij geworden. Maar dat verharden is op zijn ergst, wanneer het plaats vindt in het hart. Het hart moet geheel en al tederheid zijn en wanneer het dat niet is, dan moet het leven wel ruw en slecht zijn. Toch hebben hele menigten, wat betreft de moraal, een verbeend hart gekregen. Kennen we niet sommige mensen, waarin het hart slechts een enorme spier is? Als ze nog een hart hebben, dan is die van leer gemaakt, want ze hebben geen enkel medelijden met iemand anders, geen medegevoel, zelfs niet met hun familieleden. God verlosse ons van een verhard hart: het leidt tot iets ergers dan de dood! Een hart van vlees kan uit iemand verdwenen zijn en in plaats daarvan kan hij een hart van steen hebben: de Bijbel noemt het zelfs “een keiharde steen” – gevoelloos, onvermurwbaar, ondoordringbaar, koppig. Deze vijanden van onze Here, die op die sabbatdag in de synagoge zaten, waren niet te corrigeren: ze waren er wanhopig op gefixeerd om Hem te haten, ze volhardden in ‘t besluit dat ze niet overtuigd wilden worden en niet wilden stoppen met Hem tegenstand te bieden, wat Hij ook mocht zeggen of doen. Onze Here Jezus werd boos en verdrietig om hen.
Wat was nu precies hun fout?
Ten eerste, zij wilden niet zien, hoewel de zaak duidelijk was. Hij had hun de waarheid zo helder voor ogen gesteld dat ze hun verstand tot het uiterste moesten inspannen om te voorkomen, dat ze overtuigd werden: ze moesten de gordijnen van hun ziel dichtdoen en de luiken van het verstand sluiten om zo niet te kunnen zien. Er zijn geen mensen zo blind als diegenen, die niet willen zien en deze waren van het blindste soort; ze waren blinden, die ogen hadden en zich erop beroemden, dat ze konden zien en daarom was hun zonde totaal niet te verontschuldigen. Ach, ik ben bang, dat we nog steeds velen rondom ons hebben die weten, maar niet handelen naar hun kennis, die niet overtuigd en bekeerd wensen te worden, maar zichzelf verharden voor een plicht, die ze wel kennen en die heel erg duidelijk is.
Wat meer was, wat deze mensen gedwongen werden te zien, wilden ze niet erkennen. Ze hielden heel nors hun mond, toen ze moesten spreken. Overkomt het niet veel mensen, dat het evangelie hen dwingt tot geloof? Zij ervaren dat ze niet één of ander argument zouden kunnen verzinnen tegen de Goddelijke waarheid die hen wordt voorgesteld; het Woord komt met zo’n demonstratie van kracht, dat het hen neerslaat met de kracht van een voorhamer, maar toch zijn ze niet van plan de kracht ervan te erkennen en daarom vermannen ze zich om de klap op te vangen zonder toe te geven. Ze sluiten hun mond voor het water des levens, dat hun wordt aangereikt in de gouden beker van het evangelie. Geen kind kan zijn tanden wanhopiger op elkaar klemmen tegen de medicijnen dan zij tegen het evangelie. Iedereen kan een paard naar het water brengen, maar tienduizend mensen kunnen hem niet laten drinken en dit wordt bewezen in menig hoorder van het Woord. Daar zaten deze schriftgeleerden en Farizeeërs: het is een wonder dat de stenen het niet uitriepen tegen hen, zo vastbesloten waren ze om niet datgene toe te laten, wat ze niet konden loochenen. Zijn er niet sommigen van dat soort nog steeds onder ons?
Meer dan dat, terwijl ze niet wilden zien wat zo duidelijk was, waren ze heel ijverig bezig om gebreken en fouten te vinden waar ze niet zaten, namelijk, in de Here Jezus. Zo zijn er velen, die belijden dat ze het evangelie niet kunnen begrijpen, maar ze hebben begrip genoeg om aan haarkloverijen te doen en met modder te gooien. Ze hebben een wreed, slim oog voor niet-bestaande dwalingen in de Schrift; ze vinden deze fout in Deuteronomium en een andere in Genesis. Wat een grote wijsheid om ijverig te zijn in het doen van ontdekkingen tegen iemands eigen eeuwige belangen in! Het evangelie van de Here Jezus is voor een mens de enige hoop tot redding: wat triest, dat al die strijdlustige sceptici het vernietigen onze enige hoop beschouwen als de grootste geleerdheid. Helaas voor hen! Ze hebben het scherpe gezichtsvermogen van de adelaar ten nadele van zichzelf, maar ze zijn blind als vleermuizen wat betreft de dingen die hun vrede bevorderen. Deze schriftgeleerden en Farizeeërs probeerden het onwaarneembare te ontdekken, namelijk, één of andere fout in Jezus en toch konden ze niet of wilden ze niet de goddeloosheid van hun eigen tegenstand tegen Hem inzien.
Ze durfden rechter te spelen over de Here, Die door Zijn wonderen bewezen had God te zijn en toch beleden ze de hele tijd door grote eerbied voor God en voor Zijn wet te hebben. Hoewel zij aan het vechten waren tegen God, hadden ze de pretentie dat ze erg ijverig voor Hem waren en voor Zijn heilige dag. Dit is een oude truc van de vijand om de echte godsdienst te bevechten met een valse godsdienst, om godsvrucht te bestrijden in de naam van de orthodoxie. Dit is een lege schijnvertoning en het verbaast ons niet, dat onze altijd oprechte en waarachtige Here hierover verontwaardigd was. U weet zelf of u dit ooit doet. Ik vrees dat velen het doen. Door hun ijver voor het uiterlijke van de godsdienst proberen ze hun tegenstand tegen het werkelijke hebben ervan te rechtvaardigen.
Broeders, ik bid dat niemand van ons een huichelaar zal zijn, want de Here Jezus kan zulken niet verdragen. Hij geeft niet om witgekalkte graven, maar verkondigt het oordeel over alle valse belijders. Laat me u hier een gelijkenis geven: – In onze mooie, oude kerken en kathedralen ziet u monumenten, die opgericht zijn voor de doden. Deze zijn rijk aan kostbaar marmer en mooi beeldhouwwerk met hier en daar nog een beetje verguldsel en een Latijnse inscriptie, die de doden vleit. Wat een prachtige show! Wat betekent dit toch allemaal? Wel, dat er lijken onder liggen. Neem die marmeren dekstenen weg, haal een beetje grond weg en u komt bij het bederf en iets walgelijks. Graven zijn geschikter voor kerkhoven dan voor de plek, die gewijd is aan de levende God. Ik bedoel hier niet een censuur uit te spreken over de grafstenen; die zijn goed; ik gebruik het alleen maar als een gelijkenis. Wat zal ik zeggen van de mannen en vrouwen, waarvan zij het type en embleem zijn? Ze zijn dood, terwijl ze leven en ze hebben een vorm van godsvrucht, maar loochenen de kracht ervan; ze laten een mooie buitenkant zien, maar in ‘t geheim voeren ze allerlei afschuwelijkheden uit. Wat hebben ze te maken in de gemeente van God? Wat afschuwelijk om te weten dat er zulke mensen zijn in de samenkomsten van de heiligen! O mijn toehoorders, vrees de verharding, die zou toelaten dat u een huichelaar bent! Mijd boven alles die doodsheid van ziel, die een valse belijdenis mogelijk maakt, want dit grieft de Here heel erg.
Een hard hart is ongevoelig, ondoordringbaar, onbuigzaam. U kunt het niet meer beïnvloeden dan wanneer u met uw hand tegen een stenen muur zou slaan. De satan heeft er een fort van gemaakt en laat de bezitter ervan standvastig en onbeweegbaar zijn, altijd overvloedig in de werken der zonde. De vijandschap van zo’n hart brengt iemand ertoe al het goede te weerstaan; de hardheid ervan beantwoordt de pogingen tot liefde met verzet. Onze Heiland zag mensen voor zich, die tegenstand wilden bieden, wat Hij ook deed, en die niet van gedachten wilden veranderen, hoezeer ze ook gedwongen werden hun dwaling in te zien. Laat dit voldoende zijn om het schouwspel uit te leggen, dat we hier voor ons hebben: onze Here, Die verdrietig en boos is.
II. Ik moet nu dichter bij huis komen, terwijl ik de vraag stel: IS ER ZOIETS IN ONS MIDDEN? O, dat we hulp mogen krijgen bij het werk van zelfonderzoek!
Bedenk, hoe we de Heiland verdriet kunnen doen vanwege de hardheid van ons hart en daarnaast toch erg respectabele mensen kunnen zijn. We kunnen naar de synagoge gaan zoals dezen; we kunnen bijbellezers zijn, zoals de schriftgeleerden dat waren; we kunnen al de uitwendige vormen van de godsdienst uitvoeren, zoals de Farizeeën dat deden en toch kan de Here Jezus verdriet om ons hebben vanwege de hardheid van ons hart.
We kunnen de Here boos maken, terwijl we ons, strikt genomen, op de vlakte houden. Ik durf te zeggen dat hier sommigen zijn, die geen christen zijn en toch zeggen ze nooit een woord tegen het christendom. Ze zijn strikt neutraal. Ze oordelen, dat, hoe minder zij denken of zeggen over deze grote zaak, hoe beter het is. Jezus was boos, omdat mensen zich stilhielden, toen eerlijkheid en oprechtheid eisten dat ze de mond opendeden. U moet niet denken, dat u kunt ontsnappen door te zeggen: “Ik belijd geen godsdienst.” Er kan niet een derde partij in deze zaak zijn. In de eeuwige wereld zijn er geen voorzieningen getroffen voor de neutralen. Zij, die niet met Jezus zijn, zijn tegen Hem en zij, die niet met Hem verzamelen, verspreiden. U bent of tarwe of onkruid en er zit niets tussen in. O heren, u doet Hem verdriet, hoewel u zich niet openlijk tegen Hem verzet! Sommigen van u zijn op een speciale manier schuldig, want u had bij Zijn vrienden moeten horen. Schande zij over u, dat u de Here zo slecht behandelt!
U kunt wel erg teder zijn ten opzichte van andere mensen; in feite kunt u net als de oude joodse koning grote tederheid hebben ten opzichte van iedereen behalve de Here. Zei Zedekia niet: “De koning is niet iemand dat hij iets tegen u kan doen?” Ik ken er velen die zo graag anderen een plezier doen, dat ze geen christen kunnen zijn. Ze hebben niet de morele moed om tegen iemand in te gaan ter wille van de waarheid. O heren, dit kan er heel goed de oorzaak van zijn, dat Jezus met boosheid en verdriet op u ziet. U, die zo zelfverloochenend, zo aardig en zo beminnelijk ten opzichte van anderen bent, terwijl u zo wreed handelt ten opzichte van Hem en uzelf. Ten opzichte van uzelf is dit een wreed soort vriendelijkheid, omdat u, om uzelf te sparen zich niet duidelijk uitspreekt. Uw angst drijft u tot geestelijke zelfmoord. Om wat problemen in het heden te ontlopen, hoopt u zich toorn en oordeel op.
Helaas, deze hardheid van hart kan in ons zijn, hoewel we zo nu en dan van binnen versmelten. Ik denk dat die man een heel erg hard hart heeft, die soms diep bewogen is, maar met geweld zijn emoties onderdrukt. Hij haast zich in grote benauwdheid naar huis, naar zijn kamer, maar even later veert hij terug en schudt zijn angst van zich af. Hij gaat naar een begrafenis en beeft op de rand van het graf, maar daarna voegt hij zich bij zijn vrolijke metgezellen en zit weer temidden van zijn zonden. Hij houdt van een bewogen preek, maar hij let er goed op om niet te diep te gaan onder het horen ervan. Hij is op zijn hoede voor zijn eigen welzijn en ziet er nauwlettend op toe om bij de zegen uit de buurt te blijven. Door een wanhopig besluit houdt hij stand tegen de druk van de genade van God in, zoals die tot hem komt door aansporingen en smeekbeden. Hij wordt dikwijls bestraft, maar hij verhardt zijn nek; zo nu en dan staat hij op ‘t punt om toe te geven, maar hij herstelt zijn slapte en gaat door op zijn weg met een volharding die een beter doel waardig zou zijn. Hoe dikwijls hebben we betere dingen van sommigen van u verwacht! Hoe vaak hebt u deze hoop de bodem ingeslagen! U moet wel erg hard van hart zijn om het zo lang vol te houden. Het bewijst dat iemand een sterk gestel heeft, wanneer hij herhaaldelijk de dood nabij is geweest en toch is hersteld. Het laat een afschuwelijke vitaliteit van het kwade zien, wanneer u gedreven bent tot aan de rand van het berouw en u dan toch willens en wetens bent teruggekeerd naar de weg van het kwaad. Zo zondigde u tegen het geweten en de overtuiging.
Ja, we kunnen deze hardheid van hart hebben en toch bij grote zonden uit de buurt blijven. Ik heb me over sommige mensen verbaasd, hoe ze in bepaalde opzichten op zichzelf hebben gepast en toch laks zijn geweest in andere zaken. Terwijl ze buitensporig ver zijn gegaan in het zondigen tegen God, zijn ze nauwgezet geweest om mensen niet verkeerd te behandelen. Hun zonden waren geen stenen, maar zand: ik hoop dat ze niet vergeten dat “zand zwaar is” en dat een schip even goed schipbreuk kan lijden op drijfzand als op een rots. Een uiterlijk fatsoenlijk mens is dikwijls een verharde opstandeling tegen God. Zijn trotse karakter helpt hem zich te verharden tegen het evangelie van de genade. Hij veroordeelt anderen die werkelijk niet slechter zijn dan hijzelf. Er is een afschuwelijk soort voorzichtigheid die sommige mensen uit de buurt van bepaalde zonden houdt; ze zijn te laaghartig om de verloren zoon te worden, of ze zijn te zeer op gemak gesteld dan om zich in riskante zonden te storten. Menig mens wordt meegesleurd door een plotselinge vloedgolf van verleiding, zondigt dan ernstig en toch hoeft hij in zijn hart helemaal niet zo verhard te zijn als die koele berekenende overtreder. Wee die mens, die geleerd heeft opzettelijk te zondigen en de ongerechtigheid af te meten, alsof het wettige koopwaar zou zijn, afgewogen per ons en per pond! Wel meneer, op grond van het bewezen denkvermogen van u worden er betere dingen van u verwacht. U kunt zich niet verdedigen op grond van hartstochtelijk geweld of gebrek aan verstand. Voor u zal de diepere hel gereserveerd worden, hoewel u nu aan veroordeling ontsnapt.
Deze hardheid van hart hoeft u op het ogenblik niet helemaal te overwinnen en toch hebt u een ernstige reden die te vrezen. Hardheid van hart komt stapje voor stapje over een mens. De meest verharde man ter wereld was dat vroeger niet; het vlees van zijn hart werd beetje bij beetje versteend. Hij, die nu kan vloeken en lasteren, huilde eens om zijn jongensachtige fouten bij de knie van zijn moeder en hij zou hebben gebeefd bij het simpele idee, dat hij in slaap zou vallen zonder te bidden. Er zijn sommigen onder ons, die een wereld zouden geven om verlost te worden van de gebondenheid aan een bepaalde gewoonte, om zich weer te voelen zoals vroeger. Hun ziel is verschroeid als de Sahara; ze kent niet meer de dauw van tranen; hun hart is heet als een oven vanwege slechte hartstochten en geen zachte bries van heilig berouw bezoekt hen ooit. O, als ze maar konden huilen! O, als ze maar konden voelen! Berouw wordt voor hun ogen verborgen. Er blijft niets gevoeligs meer aan hen, behalve dan een slecht soort imitatie ervan, die over hen komt, wanneer ze te veel sterke drank op hebben, want dan worden ze sentimenteel. Welke ramp kan er groter zijn? Wat kan er van de zonde worden gezegd, dat erger is dan dat het verhardt en doods maakt? Terecht zei de apostel: “Spoort elkander dagelijks aan, terwijl er nog van een heden gesproken wordt, opdat niemand zich verharde door de misleiding der zonde.”
Ik kan er niet omheen te zeggen, dat temidden van de verharden er sommigen zijn, waarvan speciaal gezegd kan worden dat ze de Here uitdagen. Temidden van dezen moeten we diegenen noemen die vanwege hun geboorte en opleiding een buitengewoon scherp en moreel inzicht hebben ontvangen, maar die het hebben afgestompt door herhaalde misdaden. Diegenen zondigen dubbel, die dubbel licht hebben gehad en een speciale tedere natuur. Oordeel zelf, zonen van gelovigen, of er niet velen van dat soort onder u zijn! Ezau was des te slechter, omdat hij een zoon van Izaäk was en iets van de erfenis van het verbond wist en bepaalde mooie karaktertrekken had, die hem tot een beter mens hadden moeten maken.
Dit is ook waar van degenen, die door de Voorzienigheid verwend zijn. God heeft hen op een wonderlijke manier begunstigd; ze zijn lang goed gezond gebleven; ze hebben voorspoed in zaken; hun kinderen zijn rondom hen opgegroeid; ze hebben alles wat het hart kan begeren en toch krijgt God van hen geen dankbaarheid; inderdaad, ze besteden nauwelijks een gedachte aan Hem. Ondankbaarheid zal zeker een vloek brengen over de mens, die er schuldig aan is. Helaas, de ondankbaren zijn overal talrijk! Sommigen die ik goed ken, zouden aan de Here moeten denken, want Hij heeft hen een effen weg, een volle beurs en zonneschijn onderweg gegeven. Als er een eerlijk hart in u zat, dan zou uw hart zich in een diepe hartelijke liefde aan uw Here hebben vastgeklemd. Zijden koorden van liefde zijn bij oprechte mensen sterker dan ijzeren boeien voor dieven.
Laat me niet de verplichtingen van anderen vergeten, die dikwijls zijn gekastijd, want deze kant van de vraag is ook belangrijk. Bepaalde mensen hebben vele beproevingen doorstaan, hebben vaak lichamelijke pijn geleden en zijn soms op de rand van het graf gebracht; ze hebben in één klap hun geliefde verloren; ze hebben hun kinderen naar het graf gebracht: het verdriet is hun vermenigvuldigd. En toch zijn ze uiteindelijk hard van hart. Het vuur van de beproeving heeft hun ijzeren natuur niet verzacht. Waarom zouden ze nog vaker getroffen worden? Ze zullen meer en meer in opstand komen. De Here Zelf roept: “O, Efraïm, wat zal Ik u aandoen?” De lankmoedigheid faalt: de genade is afgemat. Er zijn geen roeden meer om op u te gebruiken; zoals de os trapt tegen de prikkels, zo weerstaat u de kastijding van de Here God. De Heiland ziet op al dezulken met die bedroefde boosheid, waarover de tekst spreekt.
Helaas! Ik kan diegenen niet overslaan, voor wie de Heiland vooral deze boosheid moet ervaren, omdat zij onder een tedere, vurige, getrouwe bediening zijn geweest. Ik zal niet veel zeggen over mijn eigen persoonlijke bediening, die jarenlang besteed is aan velen van u, maar het is zeker dat, als die u niet heeft beïnvloed, dat niet ligt aan het sterke en intense verlangen om van dienst te zijn voor uw ziel. God is mijn getuige dat ik niets van Zijn waarheid heb terug gehouden. Ik heb u nooit gevleid, ik heb nooit op deze preekstoel gestaan om er een podium van te maken voor ‘t vertonen van mijzelf. Ik heb niet geschuwd u de hele raad Gods te verklaren. Maar los hiervan hebben sommigen van u de tedere bediening gehad van een heilige moeder, die nu bij God is, of van een wijze vader, die nog leeft om voor u te bidden, of van hartelijke leraren, die u goed onderwijs hebben gegeven en liefhebbende vrienden, die het goede voor u zochten. Vader, uw kind heeft geprobeerd u over te halen. Jongeman, uw pas bekeerde vrouw heeft voor u gestreden en strijdt zelfs nu. Zeer bijzonder zijn al die acties geweest, die u ten doel hadden. Vol muziek zijn de stemmen geweest, die hebben geprobeerd u te raken. Als deze u niet bereiken, zou u niet bekeerd worden, al stond er iemand uit de doden op. Als Jezus Zelf nogmaals hier temidden van de mensen was, hoe zou zelfs Hij u kunnen bereiken? Als al die middelen die Hij reeds heeft gebruikt, gefaald hebben bij u, dan weet ik niet wat er met u gedaan moet worden. De Heiland Zelf zal u verlaten, zo vrees ik; met een blik van verdriet en boosheid zal Hij Zich van u afwenden vanwege de hardheid van uw hart. Blijf, Here Jezus, blijf nog even! Misschien zullen ze de volgende keer gewonnen worden. Gebied Uw Geest niet voor altijd weg te gaan. Zweer niet in Uw toorn, dat ze Uw rust niet zullen binnengaan, maar heb nog een poosje geduld met hen ter wille van Uw genade.
III. We moeten nu afsluiten. O dat mijn armzalig pleiten niet tevergeefs voor u mag zijn geweest! In veel dingen, die ik heb gezegd, is er een luide stem geweest voor velen van u; hoor mij nu aan terwijl ik de volgende vraag opwerp: HOE DIENEN WIJ TE STAAN TEGENOVER DIT ONDERWERP?
Ten eerste, laten we voor altijd de gewoonte van het haarkloven vaarwel zeggen. Deze schriftgeleerden en Farizeeën waren grote woordenkramers, critici, vitters. Ze vitten op de Heiland, omdat Hij op de sabbat genas. Hij had Gods wet van de sabbat niet gebroken; Hij had slechts hun dwaling op dat punt aan de kaak gesteld. Als de sabbat niet een gelegenheid tot afwijzing had geboden, dan zouden ze spoedig een andere hebben gevonden, want ze waren van plan bezwaar te maken: op de één of andere manier, hadden ze besloten tegen te spreken. Menigten mensen zijn vandaag de dag heel doeltreffend in het verharden van hun hart door de gewoonte van haarkloverijen. Terwijl anderen worden getroffen door de schoonheid van het evangelie dat zij horen, herinneren deze mensen zich alleen nog een verkeerde uitspraak van de prediker. Als ze dan op deze manier begonnen zijn, gaan ze het gepredikte evangelie zitten oordelen en weldra wordt de Bijbel zelf onderworpen aan hun wijziging en correctie. De eerbied is weg en de zelfgenoegzaamheid zit in het zadel. Ze bekritiseren Gods Woord. Elke dwaas kan dat doen, maar ook slechts een dwaas zal dat doen. Ze meten zichzelf de air aan van geletterde mensen te zijn; ze zijn niet als die doorsnee toehoorders: ze hebben iets nodig van een hoger intellectueel niveau. Ze kijken met minachting neer op die mensen, die van het evangelie genieten en de kracht ervan bewijzen in hun leven. Zij zelf zijn personen met een opmerkelijke geest, verlichte mensen met leiderscapaciteiten. Het geeft hun een bepaalde voornaamheid om de rol van scepticus te spelen. Ze tonen hun grote geleerdheid door hun neus op te trekken voor het eenvoudige onderwijs van de Bijbel. Het lijkt vandaag de dag het grote kenmerk van een ontwikkeld mens om een minachtende trek op zijn gelaat te hebben, wanneer hij gelovigen ontmoet, die nog in de inspiratie geloven. Een idioot kan in vijf minuten bij anderen een heleboel minachting oproepen; spreid zo’n dwaasheid niet ten toon. Dit soort trots ruïneert degenen die erin zwelgen. Ongelovig te zijn om zo uw superioriteit te laten zien, is een zaak die niets oplevert. Laten we nooit die boze geest nadoen, die in de Hof van Eden van zichzelf bewees de beschermheer en het voorbeeld van alle sceptici te zijn. Bedenk hoe hij de vraag opriep: “Heeft God niet gezegd?” Vergeet niet hoe hij verder ging en als een wijs filosoof de hint gaf, dat er een grotere hoop was: “Gij zult zeker niet sterven”, zei hij. En toen ging hij verder met het uiteenzetten van een gedurfde radicale filosofie; hij fluisterde: “God weet dat ten dage dat gij daarvan eet uw ogen geopend zullen worden en gij als God zult zijn.” Deze oude slang heeft vandaag de dag zijn slangenspoor achtergelaten op de gedachten van velen; u kunt die zien in de slijmerige kwesties en giftige suggesties van deze tijd. Blijf bij de haarkloverijen uit de buurt; van alle inspanningen levert deze ‘t minste op.
Vervolgens, laten we een intens verlangen hebben om onszelf aan de Here Jezus te onderwerpen. Als Hij in de synagoge is, laten we Hem dan vragen ons te genezen en het op Zijn eigen manier te doen. Laten we Zijn discipelen worden en Hem volgen waar Hij ook heengaat. Geef uzelf over aan God. Wees gesmolten als was voor het zegel. Wees als het water van het meer, dat met elke bries van de wind wordt bewogen. Alles wat Hij wil, is onze redding. Here Jezus, laat Uw wil geschieden!
Laten we ook zorgvuldig zijn met het uit de buurt blijven van alle verhardende invloeden, of die nu komen uit boeken, of mensen, uit gewoonten of pleziertjes. Als er een gezelschap is dat ons dood maakt wat betreft de geestelijke dingen, dat ons hindert bij de gebeden, dat aan ons geloof schudt, of onze ijver laat verdampen, laten we daar dan weggaan en er weg blijven. Als een bepaald amusement onze haat voor de zonde doet verminderen, laten we er dan nooit in de buurt komen; als een boek een wolk schuift tussen Jezus en ons, laten we het dan nooit lezen. We worden al snel genoeg hard vanwege dat noodzakelijke contact met de wereld, dat voortkomt uit het werk van alledag en het bezig zijn met zaken doen; laten we dit kwaad niet doen groeien. Schuw het gepraat van de ijdele mens, de stoel van de spotter en de weg van de goddelozen. Schuw de valse leer, de wereldsgezindheid en de naijver. Blijf uit de buurt van lichtzinnigheid en beuzelarijen. Wees vurig en rein; leef dicht bij God en blijf ver uit de buurt van de troon van ongerechtigheid.
En tenslotte, gebruik alle verzachtende invloeden. Vraag of uw hart dagelijks gevoelig mag worden door de inwoning van de levendmakende Geest. Ga dikwijls het Woord horen: het is als een vuur en als een hamer die de rots in stukken breekt. Verblijf aan de voet van het kruis; daar wordt tederheid geboren in het hart van de mens. Jezus maakt alle harten zacht en stempelt er dan Zijn beeld op. Smeek de Heilige Geest u een zeer levendig gevoel van zonde te geven en een intense vrees ervoor. Als dit de toestand van ons hart is, dan zal de Here niet boos op ons zijn. Hij zal van alle kanten met vreugde op ons zien en blij zijn met ons.
Tot zover heb ik me aan de tekst gehouden en de gehele tijd de last van de Here gedragen. Als het geen moeilijk horen voor u is, het is zeker pijnlijk prediken voor mij. Diezelfde liefde, die de liefhebbende Here Jezus verdriet gaf, heeft mij ertoe gedreven om op deze wijze te spreken. Niet dat ik mensen even lief heb als Hij, maar een vonk van Zijn vuur heeft mijn ziel doen ontbranden en brandt daar naar de mate van genade die gegeven is. Maar nu, mijn geliefde toehoorders, laat me mijzelf verwennen met een woord van het evangelie. Zeker zijn er sommigen onder u die verlangen hun hardheid kwijt te raken. U roept in uzelf –
“Hart van steen, geef toe! geef toe!
Smelt, onderworpen door Jezus’ liefde!”
Voor u is er overvloedige reden tot hoop. Hij, Die het hart maakte kan het ook doen smelten. Job zei: “God maakt mijn hart zacht.” Het is het speciale ambt van de Heilige Geest om onze natuur te vernieuwen. Inderdaad, Hij maakt dat we wedergeboren worden en werkt in ons ten behoeve van de Here Jezus, Wiens Koninklijke Woord is: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw.” De Heilige Geest kan in ons overtuiging van zonde, de nieuwe geboorte, geloof in de Here Jezus, diepe verbrokenheid en heilige tederheid bewerken. Verlangt u daarnaar? Wilt u zich dan bij me voegen in een stil gebed, dat Zijn verzachtende werkingen nu ervaren mogen worden in uw ziel?
Tot u wordt het Woord van deze redding gezonden. De Here God heeft Zichzelf willen verheerlijken door Zijn volk te verlossen van alle ongerechtigheid. Hij is een verbond aangegaan met Zijn uitverkorenen en allen, die in Zijn Zoon Jezus geloven, horen bij dat aantal. Het verbond spreekt op deze wijze: “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe Geest in uw binnenste: Ik zal het hart van steen uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven.” (Ezechiël 36:26) Zie hoe deze belofte precies past bij uw geval! Dat soort hart, dat u zo enorm hard nodig hebt, zal u gegeven worden, al is het een wonder der wonderen om het te doen. Een nieuwe arm of een nieuw been zou een wonder zijn, maar wat zal er gezegd worden van een nieuw hart? De Geest Die u ook zo enorm hard nodig hebt, zal gegeven worden; uw hele karakter en instelling zal op een buitengewone wijze worden veranderd. De Here kan de boze geest eruit drijven en dan kan Hij uw geest vernieuwen en uw wezen vervullen met Zijn eigen Heilige Geest. Wat betreft de natuur die weigert te voelen of zich over te geven, of te breken of te buigen, de Here kan dit helemaal wegnemen. Wat een operatie om uit te voeren en toch de patiënt in leven te laten! “Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen.” Slechts Hij, Die het hart maakte, kan zo’n moeilijke operatie als deze uitvoeren. Denkt u dat het nooit kan geschieden in uw geval? Bedenk dat de Here nooit te grote woorden gebruikt; er is bij Hem geen roemen. Zijn arm is niet verkort; Hij kan nog steeds volkomen behouden. Wanneer het oude, stenen hart weg is, kan de Here de lege plek opvullen met de meest vriendelijke en gevoelige emoties, zoals Hij ook zegt: “Ik zal u een hart van vlees geven.” Hierdoor zullen we ontzag voor Gods Woord krijgen; we zullen voor Hem beven; we zullen ook een kinderlijke dankbaarheid ervaren, een kinderlijke liefde en een heilige gehoorzaamheid. In plaats van dat het nodig is dat we geslagen worden met een hamer, zullen we de zachtste aanraking van de Goddelijke vinger ervaren en zullen we reageren op de zwakste roep van de Goddelijke stem. Wat een verandering!
Nu, dit is een zaak van belofte. Zie hoe de tekst schittert met: “Ik zal en Ik zal.” De Here, Die in staat is Zijn Woord uit te voeren, heeft op deze wijze gesproken en Hij zal niets van Zijn belofte afdoen. Maar lees ook het zevenendertigste vers van dit zesendertigste hoofdstuk van Ezechiël en let daar goed op. “Zo zegt de Here God, Ik zal ook dit Mij door het huis Israëls laten afsmeken, om het voor hen te doen.” Wilt u niet smeken? Wilt u de Here niet vragen om dit voor u te doen? Als dat zo is, dan is het begin van het antwoord op uw gebed er reeds. Uw verlangen is een teken dat de steen zacht wordt en dat het vlees zijn plek inneemt. O Here, geef dat het zo moge zijn! Geloof in de Here Jezus dat Hij dit voor u kan doen en het zal geschieden naar uw geloof.