Selecteer een pagina

Het Zoonschap in twijfel getrokken                             

>>PDF<<

Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 2 maart 1899,

gehouden door C.H. Spurgeon op donderdagavond, 15 november 1883.

De tekst is Mattheüs 4:3. “En de verzoeker kwam en zei tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt.”

Bij het spreken over de verzoeking van onze Here wil ik in de eerste plaats een paar woorden zeggen, waar altijd aan gedacht moet worden door hen die verzocht worden, opdat ze niet overstelpt worden door onnodig verdriet. Om te beginnen merk ik op, dat er geen zonde ligt in het verzocht worden. Zelfs toen onze eerste ouders in hun volmaakte toestand waren, waren ze blootgesteld aan verzoeking; de slang kwam en bedroog hen. Het was niet hun schuld, dat ze werden verzocht; hun zonde was, dat ze toegaven aan de verzoeking. We weten dat onze gezegende Here persoonlijk zonder de geringste smet van zonde was, – “heilig, zonder gebrek, onbesmet”, – toch werd Hij door de aartsverzoeker zelf verzocht, de vorst en leider van alle verzoekers en Hij werd verzocht om datgene te doen, wat het ergste van alle zonden zou zijn. Toch rustte er wat dat betreft op Hem geen blaam, want Hij gaf niet toe aan de aanvallen van de boze. Dus, geliefde vrienden, mocht u verzocht worden, terwijl u bezig bent met uw rechtmatig beroep, of wanneer u in het huis van God bent, heel duidelijk bezig in Zijn dienst en aanbidding, wees dan niet verbaasd. Wie bent u, dat u aan de verzoeking zou ontsnappen, terwijl uw Here het moest verdragen? Wees niet terneergeslagen door het feit dat u verzocht wordt, alsof het op zich een zonde zou zijn. De schuld ligt bij degene, die verzoekt, niet bij de verzochte, tenzij hij aan de verzoeking toegeeft. Laten we dat altijd onthouden.

En onthoud vervolgens, dat de verzoeking niet noodzakelijkerwijs tot zonde leidt. Zo was het niet het geval in de situatie van onze Here, want Hij “werd op alle punten verzocht zoals wij, doch zonder te zondigen” en datgene, wat mogelijk was voor Hem in Zijn leven hier op aarde, kan voor u ook mogelijk worden gemaakt door Hem, bij Wie alle dingen mogelijk zijn. Een man hoeft niet te vervallen in gierigheid, omdat hij verzocht wordt door hebzucht. Een man hoeft niet onkuis te worden, omdat hij verzocht wordt door wellust. Bedenk het geval van Jozef; hij was niet minder rein, omdat hij op zo’n gemene wijze werd verzocht. Een man hoeft niet ontrouw te worden aan zijn vaste overtuiging, omdat iemand hem op dat punt wil omkopen; hij kan juist de eerlijkheid en oprechtheid van zijn hart bewijzen door terug te deinzen voor elk contact met de chanteur. Wie verzocht wordt, hoeft niet te zondigen, want God, Die toelaat dat de verzoeking komt, zal met de verzoeking ook een weg tot ontsnapping voor hem maken, zodat hij die kan verdragen. Een mens kan wandelen in het midden van een oven van verzoeking en toch zal zelfs de geur van het vuur niet aan hem zijn. Hij kan “bewaard blijven door de kracht van God door het geloof tot behoudenis” en evengoed bewaard blijven temidden van de meest felle verzoekingen als wanneer hij leefde in een gebied, dat heel erg gunstig was voor zijn genade. Een kind van God kan op een speciale, eigenaardige, zeldzame, krachtige wijze worden verzocht en toch kan hij bewaard blijven voor de zonde. In het geval hier voor ons zien we, dat onze Here niet alleen verzocht werd, maar dat Hij door de duivel verzocht werd, door hem, die de grootste macht en de meest sluwe trucs heeft van alle verzoekers; hoewel de aartsverzoeker Christus de listigste verzoekingen voorstelde, gaf Hij in geen enkel opzicht toe. Zo kunt ook u, geliefde vriend, ongedeerd verder gaan, alsof u als het ware tussen de kaken van de hel door ging, bewaard en overeind gehouden door de soevereine, almachtige genade van God.

Merk nogmaals op, dat het noodzakelijk voor u kan zijn om verzocht te worden. Het was kennelijk zo in het geval van onze Here, want Hij kwam niet in die verzoeking terecht vanwege onoplettendheid. Hij kwam niet vanuit hoogmoed in die verzoeking, maar wij lezen van Hem dat “Hij door de Geest werd geleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel,” zodat Hij op Zijn juiste plek was. Hij was op het pad van Zijn plicht, zelfs toen Hij in de woestijn door deze grote drievoudige beproeving moest gaan. Het was noodzakelijk, dat het zo met Hem zou gaan, opdat Hij op alle punten gelijk zou worden aan Zijn broeders, opdat Hij volledig medegevoel met ons allen zou hebben in al onze verzoekingen en opdat Hij Zijn levenswerk in elk opzicht volledig zou maken. De verzoeking kan noodzakelijk voor ons zijn met het doel om ons te testen en te beproeven. We lezen in het boek Genesis: “Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde,” God testte hem, onderwierp zijn geloof aan een zeer zware test. Er zijn geen kampvechters in Gods leger, die alleen maar mooi-weer-soldaten zijn. Ze moeten allemaal ontbering doorstaan; hun waarde moet worden beproefd en bewezen. God stuurt geen één van Zijn schepen de zee op, zonder dat Hij ze eerst heeft getest en wanneer hun zeewaardigheid bewezen is, dan kunnen ze op hun lange zeereizen gaan. U, beproefde gelovige, wordt getest, opdat de grote Engel van het Verbond tot u kan zeggen, zoals Hij dat zei tot de vader van de gelovigen: “Nu weet Ik dat gij God vreest.” God wist dit reeds door Zijn alwetendheid, maar Hij wilde het nu praktisch weten door ons te testen en het is daarom nodig dat wij verzocht worden, opdat we getest kunnen worden.

De verzoeking kan ook noodzakelijk zijn voor onze geestelijke groei. Spieren worden niet ontwikkeld, behalve door training en als we geestelijk als het ware onder een glazen stolp zouden zijn en nooit verzoekingen hoefden te ondergaan, dan zouden we worden belemmerd in de groei en sommige van onze deugden zouden helemaal niet ontwikkeld worden. Waar zou ons geduld zijn, als er geen lijden was om het te testen? Waar zou de genade van de vergeving zijn, als we nooit onrecht van onze medemensen hadden te ondergaan? Het is om onze groei in de genade, dat de stormachtige winden van de verzoeking op ons losgelaten worden, opdat we als een stoere eik stevige, vaste wortels krijgen. Door deze harde aanpak groeien christenen en worden ze “krachtig in de Here en in de sterkte van Zijn macht.” Zij zijn los van de wereld en ze houden des te meer vast aan de onzichtbare dingen van God, als ze door de satan worden beproefd en verzocht.

Het kan ook noodzakelijk voor ons zijn om verzocht te worden om onze bruikbaarheid te laten toenemen. Hij, die nooit werd verzocht, kan nooit diegenen helpen, die verzocht worden; het ontbreekt hem aan medegevoel, omdat hij nooit door de vurige beproeving heen gegaan is, waar die anderen aan blootgesteld zijn. Geliefde jongeman, het kan zijn dat u zich afvraagt, waarom u zo’n stormachtig innerlijk leven hebt. Misschien wil God u enorm bruikbaar maken als een uitdeler van troost aan anderen. Mensen kunnen zonder moeilijkheden als Boanerges zijn, dat is, zonen des donders, maar u zou geen Barnabas kunnen zijn, een zoon der vertroosting, tenzij u eerst wist, wat het was om getroost te worden in tijd van beproeving. God zou misschien u kunnen gebruiken om Zijn zaad te verspreiden met een hand die nooit werd gewond, maar Hij zou u niet kunnen gebruiken om de gebrokenen van hart te verbinden, tenzij die hand zelf door de beproeving teder en gevoelig was geworden. Uw huidige ervaring, al is die pijnlijk, is een noodzakelijke voorbereiding op iets wat u een tienvoudige vreugde zal geven; dus u mag de huidige beproeving met blijdschap doorstaan vanwege het gezegende resultaat, dat eruit zal voortkomen.

Behalve dat, broeders, we moeten verzocht worden, of anders kunnen we geen overwinning hebben. De regel van het Koninkrijk is: geen strijd, geen kroon; geen conflicten, geen overwinningen. We moeten in de dodelijke strijd voet aan voet staan met de aartsvijand der zielen, of anders zal er nooit een gedenkteken langs de weg worden opgericht, zoals dat waarvan meneer Bunyan spreekt, toen Christen Appolyon tegenkwam en er van hem werd verteld, –

“De man was zo’n dappere kerel,
dat hij de duivel liet vluchten;
Hiervan sta ik als een monument,
om ervan te getuigen.”

            De grote reden, waarom Gods kinderen worden verzocht, is voor Gods eer, want, wanneer ze vast staan en de vijand verslaan, dan wordt de sterke overwonnen door iemand, die nog sterker is en dan krijgt Hij, Die de sterkste van allen is – de machtige Zoon van God – nieuwe kronen op Zijn hoofd als de één na de andere van de zwaksten onder Zijn volk de grote tegenstander op de vlucht jaagt. Het is dan een noodzaak, dat u soms “in velerlei verzoekingen valt” en hoewel u kunt bidden om niet in verzoeking te worden geleid en dat ook moet doen, kan het soms toch noodzakelijk zijn, dat u, zoals uw Here, in de woestijn wordt gebracht om door de duivel te worden verzocht.

Let er nogmaals op, dat eenzaamheid de verzoeking niet zal voorkomen. “O!” zei een jongeman, “ik denk dat ik mijn baan moet opgeven, want het brengt me in zoveel verzoekingen.” “Ach!”zegt een christenvrouw, “ik wens, dat ik hier weg zou kunnen en zou kunnen wonen bij andere zusters, waar ik geen verzoekingen zou hebben.” Ja,  en als u deed, zoals sommige dwaze vrouwen hebben gedaan, dan zou u merken dat uw verzoekingen enorm toenemen. Ik ben bang dat eenzaamheid soms de verzoeking versterkt en dat christenmensen, die veel door de satan worden gekweld, er goed aan zouden doen meer om te gaan met andere gelovigen en over hun verdriet praten. Een keer flink in tranen uitbarsten en een  relaas van uw eigen verdriet, verteld aan een sympathieke vriend, kan de best mogelijke manier voor u zijn om verlichting te vinden in uw verdriet. Wees niet zo in uzelf opgesloten, dat u weigert te vertellen, wat er aan uw hart knaagt en uw ziel afmat; zoek hulp bij één of andere christenbroeder of -zuster, want er is ons bevolen elkanders lasten te dragen en ik vertrouw erop, dat wij hierin niet traag zijn.

Na zo nogal ongebruikelijk lang het algemene onderwerp over de verzoeking te hebben ingeleid, wil ik nu wat beknopter maar wel met een praktisch doel spreken over de verzoeking van onze Here.

De tekst die ik heb genomen, laat zien, dat satan geneigd is een voorwoord te schrijven; hij is listig en sluw, zoniet echt wijs. Hij komt niet bij de Heiland en zegt meteen: “Beveel dat deze stenen broden worden,” maar hij begint zo: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” Dit is zijn oude plan van het insinueren van twijfels, waardoor Eva in de Hof van Eden werd overwonnen; dit is de eerste stap, waarmee hij dacht de Zoon van God van Zijn Vader te scheiden.

En let er ook op, dat de satan weet hoe hij een dubbelloopsgeweer moet afvuren, want, terwijl hij begon met die insinuerende twijfel, – “Indien Gij de Zoon van God zijn,” – koppelde hij daar die regelrechte opstand aan vast, “Beveel dat deze stenen broden worden.” Er waren dus twee verzoekingen op hetzelfde moment. Soms is onze geest enorm in de war gebracht en ons hart gewond door twee aanvallen tezelfdertijd, want de ene volgt heel dicht de andere op de hielen; het is een onderdeel van de tactiek van satan om vlug te zijn met zijn verzoekingen, zodat we nauwelijks hersteld zijn van de ene klap, voordat hij de volgende uitdeelt, en dan nog één, opdat hij, als het mogelijk zou zijn, ons ons verstand kan doen verliezen en ons kan overwinnen door zijn list.

I.   Laten we nauwkeurig kijken naar deze dubbele verzoeking, waarmee hij de Heiland aanviel: “Indien Gij de Zoon van God zijn, beveel dan dat deze stenen broden worden;” let er ten eerste op, dat DE VERZOEKER DE HEILAND BEGINT AAN TE VALLEN MET EEN “INDIEN”.

Let erop, dat hij niet begint met een regelrechte ontkenning door te zeggen: “Gij zijt niet de Zoon van God,” maar hij suggereert op dat punt twijfel: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” In deze tijd kruipt er een geest van ongeloof over de christelijke kerk; het verbijstert me en het verwart me om het vast te kunnen grijpen vanwege de enorme vaagheid ervan. Predikanten en anderen uit de school van de moderne gedachte verklaren niet uitdrukkelijk, dat de Schrift niet geïnspireerd is, maar ze hebben een inspiratietheorie, die in de praktijk feitelijk wel tot die conclusie komt. Ze zeggen niet daadwerkelijk, dat Jezus Christus niet de Zoon van God is, maar ze proberen Zijn Goddelijkheid op zo’n manier uit te leggen, dat ze maar beter het gewoon meteen kunnen loochenen. Wat betreft de zondeval, – o, natuurlijk, er was een val, maar het was een zaak van weinig betekenis. En het idee, dat de slang Eva verzocht, wordt volstrekt belachelijk gemaakt als een mythe, een oude fabel. De verdorvenheid van het menselijke hart wordt met woorden toegegeven, maar in werkelijkheid geloochend, wanneer u gaat zien, wat deze woorden werkelijk betekenen. Er is onlangs een nieuwe theologie ontstaan, die alle krenten uit het brood heeft gehaald en alle noten uit de dop; de advocaten ervan bieden ons de lege bolsters en doppen aan en zeggen: “Maak geen ruzie met ons; wij zijn allen broeders; er is maar heel weinig verschil tussen wat wij van oordeel zijn en wat u leert; wij zijn alleen niet zo dogmatisch en stellig als u bent.” En toch zaaien ze de hele tijd door twijfel omtrent datgene, wat ons werkelijke leven is; we kunnen niet anders dan van mening zijn, dat zij de manier van omgaan met de waarheid van de duivel hebben geleerd: “Indien, indien, indien.”

Dat is precies de manier waarop satan tot iedere gelovige komt. Hij zal niet heel duidelijk zeggen: “Jij bent geen kind van God, maar hij probeert twijfel in ons denken te injecteren: “Indien u een kind van God bent.” Hij zal niet verklaren, dat het volk van Christus zeker verloren zal gaan, maar hij zegt: “Veronderstel, dat ze dat zouden.” Vaak, wanneer ik een heleboel veronderstellingen heb gehoord, heb ik me hierover meer verontwaardigd gevoeld, dan ik me ooit heb gevoeld bij een regelrechte loochening. Iemand zei een keer tegen meneer Gough: “Nu, meneer Gough, veronderstel dat u in een kroeg zou zitten.” Meneer Gough zei: “Ik wil niet hebben, dat u zoiets verondersteld; met mijn vaste overtuiging over het drankgebruik wil ik niet hebben, dat u zoiets veronderstelt.” Ik zou geen beter antwoord weten, dat hij gegeven zou kunnen hebben. Toch komen er mensen bij ons met hun veronderstellingen en insinuaties en we voelen ons even verontwaardigd als meneer Gough dat deed. Het is het plan van de duivel aan te vallen met een “indien” en we hebben velen ontmoet, die zijn tactiek hebben overgenomen. Iemand zegt: “Ik ben geen ongelovige; ik ben geen vrijdenker; praktisch gezien ben ik net zoals u; ik heb dezelfde opvattingen; ik onderschrijf dezelfde geloofsbelijdenis; ik zit in dezelfde Unie en hetzelfde Genootschap,” en toch, als we met hem door blijven praten, ondermijnt hij de hele zaak met één of ander vreselijk akelig “indien” met betrekking tot het geloof, dat ons dierbaar is.

Merk vervolgens op, dat de duivel zijn “indien” ent op iets heiligs. Hij zegt: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” Dit is precies de titel die op Christus was toegepast door Zijn Vader bij Zijn doop: “Dit is Mijn geliefde Zoon;” toch valt de duivel die aan door te proberen er een “indien” op te enten. Dat probeert de duivel nog altijd te doen met elke kostbare waarheid en we moeten altijd op onze hoede zijn voor hem als mensen, die niet onbekend zijn met zijn gedachten. Wat een gezegend goed is die heerlijk leer van de aanneming van gelovigen in het gezin van God, maar met een “indien” erop geënt, wat brengt het dan een zure druiven voort! Het is met grote vreugde dat we zingen, –

“Zie, welk een wondervolle genade
de Vader heeft verleend
aan zondaren van een sterfelijk geslacht,
dat Hij hen kinderen Gods noemt!”

Maar zet er eens een “indien” op en dan, wee mij! Al de vreugde en al de verwondering verdwijnen meteen.

Bovendien, bij deze gelegenheid zet satan een “indien” op een duidelijke uitspraak van God. De Vader had gezegd: “Dit is Mijn geliefde Zoon,” en toch durft deze schaamteloze duivel in het gezicht van Gods Eniggeborene die titel te citeren met een “indien” eraan toegevoegd. Ik ben nooit bang voor wat een bepaalde tekst van de Bijbel kan leren, maar ik ben  vaak bang voor de valse uitlegging, die er op een tekst wordt gelegd; deze satanische valse uitlegging is het meest boosaardige van alle onheil. Het maakt niet uit hoe duidelijk een bepaalde waarheid in de Schrift wordt geopenbaard, noch hoe helder de taal is, waarin die wordt geformuleerd, zodat we kunnen zien dat het ons zeker door God wordt geleerd; toch zal de duivel komen en er een “indien” op zetten. Ik veronderstel dat sommigen van ons, die al vele jaren christen zijn, om elk leerstuk van het Woord van God hebben moeten vechten; er is nauwelijks één waarheid, geloof ik, waarvoor ik niet in mijn eigen ziel had te strijden. David zei, dat hij zich verheugde over het Woord Gods “als iemand, die een grote buit vindt.” Nu, de buit wordt gevonden na een gevecht en Gods waarheid is voor de meesten van Zijn volk iets, waarvoor ze hebben moeten vechten met de machten der duisternis; ze hebben met geweld het leerstuk van de duivel afgepakt door de hulp van de Heilige Geest. “Zal de prooi aan de machtige worden ontnomen?” Nee, datgene wat in de strijd is gewonnen, door zo’n zielenstrijd als wij hebben gehad, zal worden vastgehouden, totdat wij sterven. Doch, terwijl we dit zeggen, weten we, dat satan de brutaliteit heeft om te komen en over vele van de grote waarheden van de Schrift zijn kwaadaardige insinuerende “indien” schrijft.

Ja en niet alleen zet hij een “indien” op de Schrift, maar hij zet ook een “indien” op manifestaties uit het verleden. Een tijd geleden verheugde u zich in een gezegend bezoek van God; u dacht dat u het nooit zou kunnen vergeten; u zei dat u nooit meer zou twijfelen. De heilige Duif rustte op u en u was vol heilige kalmte. De stem en het getuigenis van de Geest waren in u en u wist dat u een kind van God was en dat u woonde in de liefde van Jehovah. Maar de duivel zal komen en tegen u zeggen: “Dat was allemaal fantasie en opwinding; het stelt niets voor;” of als hij niet zo duidelijk is,  zal hij het in twijfel trekken met een “indien”. Met zijn grote zwarte pen krabbelt hij een “indien” dwars over onze fijne ervaringen, over al de toppen van de Tabor, – al de avondmaaltafels waar we onze Here hebben ontmoet, al de plekken van stille afzondering waar onze ziel als de wagens van Ammi-nadib is gemaakt; en dan, tenzij onze Here ons te hulp komt, verliezen we de troost van deze manifestaties uit het verleden.

In dit geval plaatste de duivel een “indien” over bijna heel het leven van Christus. Onze Here had reeds dertig jaar van afzondering en voorbereiding voor Zijn openbare ambt achter de rug. Ik weet niet of satan Hem had verzocht in de tijd dat Hij verborgen was, in stilte wonend bij Zijn vader en moeder; iemand zou denken, dat na dertig jaar van heilige afzondering er toch de zekerheid moet zijn, dat Hij de Zoon van God is; toch heeft satan een koperen voorhoofd en hij zegt “indien”, zelfs tot Hem na dit alles. Sommigen van ons zijn meer dan dertig jaar op de wegen van God, – sommigen genieten misschien al vijftig jaar van de aanwezigheid en de zegen van de Here; toch zal satan komen en zeggen: “Indien – indien u een kind van God bent.” Ja, en hij heeft deze insinuatie gefluisterd in de oren van stervende heiligen, wier gelaat al was beginnen te stralen van de heerlijkheid, die zou worden geopenbaard. Hij heeft hen vervolgd met zijn wrede “indiens”, zelfs tot het laatste moment. Wees hierover dus niet verbaasd, geliefden, want onze Here Jezus Christus had geen zonde in Zich, Hij had nooit iets gedaan dat Zijn Zoonschap twijfelachtig zou kunnen maken. Hij had een volmaakt rein, heilig en toegewijd leven voor Zich en toch durft deze aartsvijand ermee te spotten en er op te spugen met één van zijn afschuwelijke “indiens”. “Indien Gij de Zoon van God zijt.” Daar stond onze Goddelijke Meester; Hij was er helemaal zeker van, dat Hij de Zoon van God was; Zijn niet falende bewustzijn vertelde Hem, dat Hij dat was. Hij wist het, Hij was er zeker van, even zeker als Hij was van Zijn eigen bestaan en toch durfde de duivel tegen Hem te zeggen: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” En u, geliefden, kunt de polsslag van het hemelse leven voelen, uw hart kan krachtig kloppen wat betreft de onsterfelijkheid; toch kan het gesis van de oude slang in uw geest worden gehoord: “Indien gij een kind van God zijt.” Dat is zijn gewone manier van aanvallen, dus wees hiervoor op uw hoede.

II. Maar nu, ten tweede, let er op dat DE VERZOEKER ZIJN “INDIEN” RICHT OP EEN ZEER EDEL DEEL: “Indien Gij de Zoon van God zijt.”

Op dezelfde wijze zal hij met zijn vergiftigde pijl van een “indien” een kind van God soms aanvallen met twijfels of Christus wel God is. “Indien Hij de Zoon van God is.” O, maar dat leerstuk van de Goddelijkheid van onze Heiland is iets, waarop we voorbereid moeten zijn om dat te verdedigen met ons leven, als dat nodig is; we kunnen die grote waarheid nooit opgeven. Het is de hele geschiedenis van de kerk door aangevallen; de duivel lijkt tot zijn duivelse boogschutters te zeggen: “Vecht niet met klein of groot, alleen maar met de Koning van Israël.” Als hij de mensen ertoe kan brengen om de Goddelijkheid van Christus te loochenen, dan weet hij, dat de voornaamste waarheid wordt aangevallen; als dat weg is, zou er niets meer over zijn, dat de moeite van het hebben waard zou zijn.

Wanneer hij de Goddelijkheid van Christus niet heeft aangevallen, heeft hij vaak ons zoonschap aangevallen. “O,” zegt hij, “ben jij een kind van God? Jij met al je onvolkomenheden en zwakheden; ben jij een kind van God?” En hij stelt het u voor, steeds maar weer, als een zaak van twijfel, totdat u tenslotte bijna uw verstand kwijtraakt. Dit in twijfel trekken van satan is altijd met een boze bedoeling. Hij weet, dat hij ons op een zeer vitale plaats aanvalt; hij valt ons geloof aan en het geloof is van levensbelang voor een christen. Als het geloof ons zou ontvallen, dan is ons leven mislukt.

Hij valt op deze manier ook onze kinderlijke geest aan, want als we geen kinderen van God zijn, waarom zouden we ons dan aan Zijn wil onderwerpen? Waarom zouden we ons niet verzetten en worstelen tegen onze dagelijkse beproevingen? Als we als een kind zijn, dan vertrouwen we en volharden we, maar hij legt een “indien” op dat alles en probeert ons zo te ontwapenen.

Bovendien, hij heeft het hier gemunt op de eer van onze Vader, want hij zegt hier zoveel als: “Is Hij jouw Vader? Als Hij jouw Vader zou zijn, waarom laat Hij dan toe dat je beproefd wordt zoals je beproefd wordt? Waarom ben je zo arm? Waarom ben je zo ziek? Waarom ben je zo neerslachtig van geest? Hij handelt niet met jou, alsof Hij jouw Vader is.” Zo probeert de duivel al onze troost en al onze blijdschap van ons weg te nemen, want indien God niet de Vader van ons, die geloven, zou zijn, dan zijn we inderdaad wezen. We zijn vreemdelingen in dit land en we hebben geen ander land om naar toe te gaan; als God onze Vader niet is en als God ons niet erkent, zijn we de beklagenswaardigste van alle mensen. Dus valt satan ons aan met dat “indien” op de teerste plek, waar hij ons het meest kan verwonden. Als hij zou kunnen slagen in zijn aanval, zou hij ons inderdaad naakt, arm en ellendig laten staan; hij zou onze gebeden hebben voorkomen en ons geduld hebben vernietigd en ons in elk opzicht hebben gehinderd; hij doet dit, opdat hij dan plek in ons hart zou krijgen voor een andere vorm van verzoeking, die hem goeddunkt. Twijfel eenmaal aan uw kindschap en u zult gaan bevelen dat stenen tot broden worden gemaakt, of iets dergelijks. Als u geen kind van God bent en God niet voor u zal zorgen, dan fluistert iets in u: “Zorg voor jezelf. Beroof je medemensen. Doe iets oneerlijks, doe het één of ander, waardoor je kunt ontsnappen uit je huidige moeilijke situatie. Daar heeft satan het op gemunt; daarom mijn broeders en zusters, smeek ik u ernstig goed te zorgen voor deze kwetsbare plek, – uw geloof, – uw vaste overtuiging van uw kindschap met betrekking tot de Allerhoogste.

III.    Ten derde, SATAN ONDERSTEUNT ZIJN “INDIEN” MET ONZE OMSTANDIGHEDEN. Ik zal slechts een paar minuten stilstaan bij dit punt. Ik denk dat de duivel tot Christus leek te zeggen, toen hij rondkeek in de woestijn en zag dat er geen discipel of een vriend of iemand anders in de buurt was, – geen lijfwachten die voor deze Koninklijke Vorst zorgden – “Gij, de Zoon van God, alleen, verlaten, opgegeven, in de woestijn? Gij, de Zoon van God?

En soms heeft hij ons overvallen, wanneer we helemaal alleen waren. We moesten de strijd helemaal zelf voeren; de vrienden waren allemaal weg, – sommigen waren dood, anderen waren ontrouw gebleken; – en dan zegt hij: “Jij, een kind van God? Wel Hij zou Zijn engelen opdracht hebben gegeven aangaande jou, als je één van Zijn kinderen was geweest; Hij zou je niet helemaal alleen hebben gelaten zoals dit.”

En vervolgens was het alsof satan zou hebben gezegd, met een scheve blik van zijn wrede oog op onze omgeving: “Jij bent in de woestijn; er is niets anders dan zand en stenen; geen struiken of bomen om je een schuilplaats te geven. Dit is een mooie plek voor een kind van God! Wel, zeker, als je één van Zijn kinderen was geweest, zou je in het paradijs zijn geweest; was dat niet de plek waar God Adam neerzette? Hoe kun je een kind van God zijn en in de woestijn zijn?” Heeft hij nooit zoiets tegen u gezegd, geliefden? “U hebt uw beproevingen rondom u: verliezen, kruizen, sterfgevallen, droefheid, armoede; alleen maar problemen en niemand om je eruit te helpen.” En u hebt de woorden van de duivel als een echo laten weerklinken: “Alleen en in een woestijn;” en toen kwam de vraag: “Kan ik een kind van God zijn?”

Onze Here was ook met de wilde dieren en ik twijfel er niet aan, dat satan naar hen heeft gewezen en heeft gezegd: “U, de Zoon van God bij leeuwen, beren, panters en wolven?” Zo bent u soms gegaan naar iets, dat een woestijn voor u was en u bent de hele dag door temidden van de wilde dieren geweest. Wanneer u aan het werk bent geweest, hebt u geen woord van troost gehoord om u op te vrolijken, maar u was omgeven door godslasteraars en vuile praters. U hebt gezegd: “Wee mij, dat ik in Mesech verblijf, dat ik woon temidden van de tenten van Kedar.” De ellende van uw omgeving heeft uw hart geraakt en toen heeft de duivel gezegd: “Jij, een kind van God en in zo’n positie gebracht als dit?”

En dan lezen we als laatste punt, dat Jezus honger had; na veertig dagen vasten was dat geen wonder; honger is een moeilijk iets om te overwinnen; het bijt en knaagt vreselijk. Het was toen, dat de duivel tegen Hem zei: “Indien Gij de Zoon Gods zijt” en hij legde er die grijnzende spotlach in, – “een Zoon van God, Die honger heeft!” Dus, u ziet, dat satan zijn insinuaties ondersteunt door een beroep te doen op de omstandigheden, waarin we ons bevinden. Ik leg u nu de vraag voor of hier iemand is – al is het de dapperste van ons – die zo’n verzoeking als dit zou kunnen weerstaan. Veronderstel, dat u vanavond die deur zou uitgaan, met lompen aan, zonder een enkele stuiver in uw broekzak, achtergebleven zonder een enkele vriend en geen plaats, waar u uw hoofd zou kunnen neerleggen; denkt u niet, dat het erg waarschijnlijk is, dat u bang zou beginnen te worden, dat u uiteindelijk geen kind van God zou zijn? Veronderstel dat u de gehele dag nog niets gegeten had en al vele dagen lang niet en u zou verzwakt en moe zijn en niemand zou u iets geven; als de duivel dan tegen u zei: “Indien jij een kind van God bent,” dan ben ik bang dat ik zou zeggen: “Ach satan, nu mij dit allemaal is overkomen, ben ik bang dat ik het niet ben!” Of ik zal het op een andere manier zeggen. Als er vanavond iemand aan uw deur zou kloppen zonder schoenen aan zijn voeten; iemand, die geen plek had om te slapen en helemaal gekleed was in lompen en hij zou u vertellen, dat hij al dagenlang zijn vasten niet onderbroken heeft, zou u dan geloven, dat hij één van uw broeders in Christus was en dat hij een kind van God was? Wel, misschien u wel, maar ik ken er een heleboel, die dat niet zouden doen en die zouden zeggen: “Nee, nee, nee; jij bent een bedrieger en als je niet snel maakt dat je wegkomt, zal ik een politieagent roepen.” Ziet u dan wat voor een kracht er ligt in de verzoeking, wanneer de duivel merkt, dat de Heiland zonder een plek is om Zijn hoofd neer te leggen, hongerig, alleen, bij de wilde dieren en in de woestijn en dat de duivel dan tot Hem komt en zegt: “Zijt Gij inderdaad de Zoon van God?” Slechts de ware Zoon van God kon hem met vrijmoedigheid antwoorden, toen Hij in zo’n toestand was.

IV.   Laat me ter afsluiting van mijn toespraak u eraan herinneren dat, ALS DE VERZOEKER OVERWONNEN KAN WORDEN, HET BUITENGEWOON NUTTIG VOOR ONS ZAL ZIJN VOOR DE REST VAN ONS LEVEN.

Want merk ten eerste op, dat, als er een “indien” over ons kind zijn van God van de hand van de duivel komt, het net zo goed is als een certificaat. “O,” zegt u, “hoe zit dat?” Wel, de duivel zet nooit een “indien” op iets wat niet waar is; steeds wanneer hij “indien”over iets zegt, kunnen we er zeker van zijn dat het waar is. Als hij er aan komt en hij vindt een tekst uit de Bijbel en zegt: “Indien het waar is,” dan is deze poging om het te ondermijnen het enige huldebetoon, dat hij eraan kan  geven. Ik geloof dat uw kindschap waar is, wanneer de duivel u vertelt dat het niet zo is. Als u geen kind van God was, zou de duivel waarschijnlijk niet een “indien” er over uitspreken. Ik hoop, dat ik in geen enkel opzicht een dienstknecht van de duivel ben; steeds wanneer ik iemand in mijn samenkomst zie, die bol staat van vleselijke verwaandheid en die denkt, dat hij een kind van God is, dan zeg ik bij mezelf: “Ik zal proberen de volgende zondag zo te prediken dat ik hem eraan laat twijfelen, of hij wel of niet een christen is, want hij moet het toch wel heel ernstig in twijfel trekken. Het is waar zoals Cowper zegt, –

“Wie nooit aan zijn toestand twijfelde,
kan misschien – misschien kan hij – te laat twijfelen.”

Het is geen onderdeel van het werk van de duivel om de zelfverwaande en huichelaar aan zichzelf te laten twijfelen; veeleer wiegt hij hen in een diepere sluimering. Maar wanneer hij aan iemand de twijfel suggereert: “Indien gij een kind van God zijn,” dan kunt u erop rekenen, dat de man een zoon van God is, of anders zou de duivel het nooit de moeite waard vinden hierover een vraag op te roepen. Dus kunt u de insinuatie van satan als een certificaat van uw kindschap opvatten. Wanneer u eenmaal met zijn kwaadaardige suggestie kunt vechten, dan kunt u zeggen: “Als ik het eigendom van satan zou zijn, zou hij mij niet lastig vallen. Als ik bij hem zou horen, zou hij proberen mij tevreden te maken in zijn dienst en deze twijfels en angsten, deze vragen, dit zelfonderzoek, dit enorme doorzoeken van het hart, zijn allemaal bewijzen, dat ik ontsnapt ben aan de klauwen van de oude draak en dat hij me geen rust laat, omdat hij me niet kan verslinden.” Zo krijgen we dan een bevestiging van ons kindschap, ja zelfs van satan zelf.

En dan, geliefde vrienden, als u eenmaal dat “indien” grondig overwint, dan is het erg waarschijnlijk, dat het u gedurende een lange tijd niet weer zal overkomen, want voor zover ik weet, werd onze gezegende Here dat “indien” gedurende jaren niet meer voorgelegd. De duivel ging weg en engelen kwamen en dienden Hem. Hij sprak gedurende de rest van Zijn leven met heilig vertrouwen, Zich verblijdend in de liefde van Zijn Vader. Tenslotte, toen Hij in een nog veel slechtere toestand was en Zijn handen genageld waren aan het kruis en Hij zwak was vanwege de dorst, dichtbij de dood, toen stonden er wrede mensen rondom Hem en herhaalden die satanische insinuatie: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” O, maar onze gezegende Meester moet van binnen hebben geglimlacht, toen Hij dacht: “Jullie kunnen me niet verzoeken met dat “indien”; lang geleden ben ik verzocht, door een veel grotere tegenstander dan één van jullie, ja door jullie meester en heer, de aartsduivel zelf. In de woestijn zei hij tegen me: “Indien Gij de Zoon van God zijt” en Ik heb hem weerstaan en de scherpte van zijn zwaard tegen hemzelf gekeerd; nu hebben jullie alleen maar geprobeerd mij te doorsteken met een stomp wapen; jullie kunnen me niet verwonden als jullie roepen: “Indien Gij de Zoon van God zijt.” Ziet u niet, broeders, dat een verzoeking, die overwonnen is, gebruikt kan worden om de volgende keer een andere te overwinnen? U kunt deze overwonnen verzoeking bewaren, zoals David het zwaard van Goliath bewaarde; één dezer dagen, als u hetzelfde overkomt en u een zwaard nodig hebt, dan zult u zeggen: “Er is geen ander zoals dat; geef het mij” en u zult blij zijn het oude zwaard weer in uw hand te hebben. Zo kunnen overwonnen verzoekingen van nut voor ons zijn, zelfs op ons sterfbed; zoals onze Meester aan het kruis een verzoeking overwon, die Hij in de woestijn had verslagen, zo zullen wij, wanneer we gaan sterven, vrede en vreugde hebben vanwege onze eerdere beproevingen, waarin we in staat werden gesteld onze grote tegenstander te overwinnen door het bloed van het Lam.

Ik heb de hele tijd tot God kinderen gesproken over het “indien”. Toch ben ik bang dat ik sommigen toespreek tot wie de duivel niet een “indien” zal zeggen, want hij weet en misschien weet uw eigen geweten het, dat u geen kind van God bent. O, geliefde vrienden, misleid uzelf niet in deze zaak! Als u niet Zijn kind bent, doe dan niet net alsof u dat wel bent, maar bedenk, dat, als u geen kind van God bent, u een kind van de boze bent en erfgenaam van de toorn, evenals de anderen. O, moge oneindige genade u aannemen in het gezin van God! De manier, waarop de genade werkt, is u ertoe te brengen om op een gekruisigde Christus te vertrouwen. Dan zult u bij de kinderen worden geplaatst, – aangenomen in het gezin van de Here, – ja, erin geboren door een nieuwe geboorte door het geloof in Jezus Christus. De Here geve het hier aan elke onbekeerde en geve het nu, om Jezus wil! Amen.