Het werk der genade, de volmacht tot gehoorzaamheid
>>PDF<<
Een toespraak gehouden op zondagmorgen 15 juni 1879, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle.
(Ten behoeve van het Mansion House Fund voor de ziekenhuizen van Londen.)
“Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd: ‘Neem uw bed op en wandel.’” – Johannes 5:11.
Even een paar opmerkingen over het verhaal zelf. Het was een feestdag en Jezus Christus was naar Jeruzalem gekomen om gelegenheden te vinden iets goeds te doen onder de grote massa’s van Zijn landgenoten. Ik zie de gehele stad blij; ik hoor de stem van de vreugde in elk huis wanneer ze het grote feest houden, het beste voedsel eten en het zoete drinken. Maar waar houdt Jezus het feest? Hoe brengt Hij deze heilige dag door? Hij wandelt temidden van de armen, die Hij zo enorm liefheeft. Zie Hem in het ziekenhuis. Er was in Jeruzalem een opmerkelijk huis der genade, Bethesda genaamd: het was een armzalige voorziening voor de vele zieken van de stad, maar als zodanig werd het enorm geprezen. Er was een badwater, waar zo nu en dan beweging in werd gebracht door de vleugel van een engel en waar af en toe genezing werd bewerkt; rondom het water hadden vriendelijke mensen vijf zuilengangen gebouwd en daar op de koude stenen treden lagen een aantal blinden, kreupelen en wegkwijnende mensen, elk op z’n eigen miserabele matras, wachtend op de beweging van het water. Daar waren de mensen, moe van pijn, afgemat, terwijl anderen aan het feesten waren; zij werden gekweld door pijn temidden van de algehele vreugde; zij zuchtten, terwijl er overal werd gezongen. Onze Here was thuis temidden van deze barmhartigheid, want hier was er ruimte voor Zijn teder hart en machtige hand. Hij verheugde Zich in Zijn ziel door goed te doen. Laten we deze les leren, geliefde vrienden, dat in tijden van onze schitterendste vreugde we aan de bedroefden moeten denken en een nog hoger vreugde vinden door hen goed te doen. Het betaamt ons om, wanneer een dag blij is voor onszelf, het naar verhouding ook zo te maken voor de zieken en armen rondom ons. Laten we het feest vieren door een deel te sturen naar diegenen voor wie niets is toebereid, want anders zouden de uitgehongerde mensen een vloek kunnen brengen over ons feesten. Wanneer wij voorspoedig zijn in zaken, laten we dan een deel aan de kant leggen voor de armen. Wanneer we vol gezondheid en energie zijn, laten we ons dan diegenen herinneren, die deze voorrechten worden onthouden en diegenen helpen, die voor deze armen zorgen. Gezegend zullen zij zijn die, net als de Here Jezus, de zieken bezoeken en voor hen zorgen.
Toen onze Here het ziekenhuis binnenging, viel Hem een bepaalde man op wiens geval heel erg triest was. Er waren daar veel trieste gevallen, maar Hij koos deze man uit en het lijkt erop, dat de reden voor Zijn keuze was, dat het arme schepsel er van iedereen het ergst aan toe was. Als ellende een beroep zou kunnen doen op medelijden, dan zou het zo zijn: hoe meer iemand lijdt, des te meer barmhartigheid naar hem toe zal trekken. Dit arme slachtoffer van reuma of verlamming was achtendertig jaar lang gebonden geweest door z’n kwaal. Laten we hopen dat er in alle zuilengangen van Bethesda geen erger geval was! Achtendertig jaar is meer dan de helft van de voorbestemde periode van een mensenleven. Eén jaar pijn of verlamming is al een afmattende lange kwelling, maar denk eens aan achtendertig jaar! Terecht kunnen we medelijden hebben met de man die de pijnscheuten van reuma maar een uur te verdragen heeft, maar hoe zullen we genoeg medelijden hebben met diegene, die bijna veertig jaar lang hier niet vrij van is geweest? Zelfs wanneer het niet een geval van pijn betreft, maar van verlamming, dan was deze onbekwaamheid om te werken en de armoede, die daarbij hoorde, zoveel jaren lang, ongetwijfeld een groot kwaad. Onze Here dan, kiest het ergste geval uit om te behandelen door Zijn genezende hand, als een type van wat Hij vaak doet in het koninkrijk der genade en als een les van wijsheid voor ons, opdat wij zo leren onze eerste hulp te geven aan diegenen die het ’t meest nodig hebben.
De man, die door Jezus werd genezen had helemaal geen aantrekkelijk karakter. Onze Heiland zei tegen hem, toen hij werd genezen: “Zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome”, waaruit de niet onwaarschijnlijke conclusie getrokken kan worden, dat zijn eerste kwaal hem was overkomen door één of andere slechte daad, of buitensporige levenswandel. Op één of andere manier was hij schuldig geweest aan datgene wat z’n lichaam het lijden had gebracht, wat hij onderging. Nu, in het algemeen wordt het als onbetwistbaar beschouwd, dat we hen moeten helpen, die het waard zijn, maar diegenen weigeren, die het niet waard zijn, want wanneer een mens een ramp over zichzelf brengt door verkeerd te doen, dan worden we gerechtvaardigd wanneer we hem laten lijden, omdat hij dan oogst wat hij heeft gezaaid. Deze koude farizese gedachte is erg aangenaam voor zielen die er op uit zijn om hun geld te sparen. Het ontspringt in veel harten, of liever op plaatsen waar harten behoren te zitten. Het wordt over ’t algemeen beschouwd alsof het een regel van wijsheid zou zijn. Het zondig zou zijn om over deze grondregel, die onfeilbaar is en algemeen, te discussiëren. Nu, ik waag te zeggen, dat onze Heiland ons nooit heeft geleerd onze aalmoezen te beperken tot degenen die het verdienen. Hij zou nooit de grote aalmoes van de genade aan één van ons hebben geschonken, als Hij die regel had uitgevoerd; als u en ik niet meer uit de handen van God hadden ontvangen dan we verdienden, dan zouden we niet in dit huis van gebed zijn geweest. We kunnen het ons niet veroorloven dat onze liefdadigheid verschrompelt tot een soort kleinzielige gerechtigheid en dat ons geven van aalmoezen verzuurt tot miniatuur afmetingen. Wanneer een mens lijdt, laten we dan medelijden met hem hebben, hoe het lijden ook is gekomen. Wanneer iemand al achtendertig jaar lang in ellende zat, dan werd het tijd dat er meer gelet werd op zijn kwaal dan op z’n zonde en dat er aan z’n verdriet van dat moment meer gedacht werd dan aan z’n vroegere dwaasheid. Zo dacht Jezus en daarom kwam Hij tot de zondaar, niet met een vermaning, maar met herstel; Hij zag eerder z’n ziekte dan z’n verdorvenheid en gaf hem medelijden in plaats van straf. Onze God is vriendelijk voor de ondankbaren en bozen; wees daarom barmhartig, zoals uw Vader ook barmhartig is. Bedenk hoe onze Here zei: “Bid voor hen, die u kwaad behandelen, opdat u kinderen mag zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden en Hij zendt Zijn regen over rechtvaardigen en over onrechtvaardigen.” Laten we Hem hierin navolgen; steeds wanneer er pijn en verdriet is, laat het dan onze vreugde zijn om het te verlichten.
Behalve het vermoeden dat deze man op een bepaald moment zeer schuldig was geweest, lijkt het nogal duidelijk uit de tekst dat hij een arm, onbekwaam, ontmoedigd, levenloos, onverstandig persoon was. Het was hem nooit gelukt om in het badwater te komen, hoewel anderen dat wel hadden gedaan, die even zwak waren als hij. Hij was nooit in staat geweest een vriend voor zich te winnen of verzekerd te zijn van een helper, hoewel door de buitengewoon lange duur van z’n ziekte je zou denken dat op één of ander moment hij wel een mens gevonden zou hebben, die hem in het badwater zou zetten, wanneer de engel er die mystieke beweging aan gaf. De vraag van onze Heiland aan hem: “Wilt gij gezond worden?” brengt ons ertoe om te denken dat hij in een lusteloze, wanhopige, neerslachtige toestand terecht was gekomen en dat, hoewel hij dagelijks bij de rand van het badwater kwam, bij wijze van gewoonte, hij niet alleen had opgehouden te hopen, maar ook bijna had opgehouden om het te wensen. Onze Here raakte de snaar aan, die ’t meest waarschijnlijk zou reageren, namelijk, zijn wil en verlangen om gezond te worden, maar het antwoord was erg zwak. Zijn antwoord laat zien wat voor een arm schepsel hij was, want er zit geen greintje hoop in, of zelfs verlangen: het is een jammerklacht, een hopeloze klaagzang, een triest beklag: “Ik heb niemand om, wanneer er beweging in het water is, mij in het badwater te werpen: want terwijl ik kom, daalt een ander voor mij af.” Maar de algehele geesteszwakte en het gebrek aan hersenen van het arme schepsel wordt vooral gezien aan het feit dat hij als een onnozele hals naar de vijanden van Christus ging en hen vertelde dat het Jezus was, Die hem gezond had gemaakt. Ik ben er zeker van dat er geen boos opzet bij was in het informeren van de vijanden van onze Here, want als die er geweest zou zijn, had hij gezegd: “Het was Jezus, Die me gebood mijn bed op te nemen”, terwijl hij het als volgt onder woorden bracht: “Het was Jezus, Die mij genezen heeft.” Ik durf echter nauwelijks te hopen, zoals sommigen doen, dat er veel dankbaarheid in dit getuigenis lag, hoewel de arme ziel ongetwijfeld dankbaar was; ik begrijp, dat zijn lang verdragen van de pijn, die inwerkte op een zwak verstand, hem tot een bijna zwakzinnige gemoedstoestand had gebracht, zodat hij sprak zonder na te denken. Onze Here verlangt daarom niet veel van hem, Hij vroeg hem zelfs niet om een duidelijke belijdenis van het geloof, maar slechts om die kleine mate ervan, die lag opgesloten in het beantwoorden van de vraag: “Wilt gij gezond worden?” Deze arme man legde niets aan de dag van de schranderheid van de blindgeborene, die zo scherp antwoord gaf aan de Farizeeën; hij was van een heel ander type en kon niet meer doen, dan z’n eigen geval aan Jezus voorleggen. Dank God dat dit zelfs genoeg was voor onze Here om ermee te werken. De Here Jezus redt mensen van allerlei soort. Hij heeft onder z’n discipelen mensen met een vlugge en slagvaardige geest, die hun tegenstanders te snel af kunnen zijn, maar ook anderen. Hier kiest Hij deze arme onnozele hals en bewerkt een groot wonder in hem, tot de buitengewone lofprijs van Zijn neerbuigende genade.
Let er goed op dat het verstand van deze man, hoewel het niet veel was, geheel in beslag genomen was door het feit dat hij genezen was. Jezus was voor hem “Degene Die hem genezen had”. Van de persoon van Jezus wist hij zo goed als niets, want hij had Hem maar een ogenblik gezien en toen wist hij niet, dat het Jezus was: zijn enige gedachte over Jezus was: “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft.” Nu, geliefde broeders, dit was vanzelfsprekend in zijn geval en het zal even vanzelfsprekend zijn in het onze. Zelfs wanneer de geredden intelligenter zijn en meer verstand hebben dan deze arme verlamde, moeten ze toch hoofdzakelijk denken aan de Zoon van God als hun Redder, als Degene Die hen genezen heeft. Als ik niet veel weet met betrekking tot de Here, weet ik toch wel dat Hij mij gered heeft. Ik was beladen met schuld, vol ellende en kon dag noch nacht rust vinden totdat Hij mij vrede gaf. Als ik niet veel kan vertellen wat betreft de heerlijkheid van Zijn Persoon, Zijn eigenschappen, Zijn verwanten, Zijn ambten of Zijn werk, toch kan ik zeggen: “Eén ding weet ik, dat ik, die blind was door dwaling, nu zie; dat ik, die verlamd was door de zonde, nu rechtop kan staan en in Zijn wegen wandel.” Deze arme ziel kende de Here uit ervaring en dat is de beste manier om Hem te kennen. Werkelijk contact met Hem geeft een betrouwbaarder en zuiverder kennis dan al het lezen in de hele wereld. In het Koninkrijk van Christus doen zich wondervolle feiten voor, zoals bekering en vrede vinden met God; gelukkig zijn zij voor wie deze feiten persoonlijke ervaringen zijn. Wanneer mensen worden bekeerd van de dwaling van hun wegen en wanneer hun hart rust en vrede vindt in Christus, dan worden er grote daden door de Here Jezus gedaan; als u bekend bent met deze twee dingen, wees niet bang, zelfs al zou u van een heleboel andere dingen onkundig zijn, om hun belangrijkheid te overdrijven, maar richt uw denken erop en noem Jezus met die naam, – “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft.” Denk aan Hem vanuit dat aspect en u zult een waardevol en invloedrijk denkbeeld van Hem hebben. U zult grotere dingen zien dan deze, maar laten voor het heden deze gelukkige en betrouwbare feiten veel in uw gedachten zijn, zoals deze man veel bezig was met het feit dat hij gezond gemaakt was.
Maar wat betreft de twistzieke Farizeeën, u merkt dat ze helemaal niet letten op het heerlijke feit van de genezing van de man; ze ontkenden moedwillig wat Christus had gedaan, maar ze stortten zich geheel op die kleine, onbetekenende omstandigheid, dat het op de sabbatdag was gebeurd en toen besteedden ze al hun aandacht en emoties aan dat ene ondergeschikte punt. Ze zeggen niets van de genezing van de man, maar ze gaan tekeer, omdat hij op de sabbatdag z’n bed droeg. Precies zo gaat het ook vandaag met de mensen van deze wereld. Uit gewoonte ontkennen ze het feit van bekering; als ze het niet loochenen, dan zien ze ’t als een kleinigheid, als een zaak waar ze zich niet druk om maken. Wat geven ze er om, als ze de hoer gereinigd zien worden en de dief eerlijk gemaakt, de lasteraar echt gelovig, de wanhopige blij gemaakt en de andere zedelijke en geestelijke veranderingen van praktische waarde. Ze vergeten dit allemaal en ze vallen een speciaal punt van de leer aan, of een manier van spreken of een ander gedrag en ze verwekken daar opschudding over. Komt het omdat de feiten zelf, als er eerlijk naar gekeken wordt, iets zouden bevestigen wat zij niet wensen te geloven? Het feit dat het Christendom in de wereld wonderen bewerkt, zoals niets anders dat ooit deed, vergeten ze hardnekkig, maar dit feit is juist, wat u en ik ons voortdurend moeten blijven herinneren. We moeten rusten op hetgeen Christus door Zijn Heilige Geest in onze natuur heeft gedaan, door ons te vernieuwen in de geest van ons denken; we moeten dit werk der genade maken tot een bron van argumenten die ons geloof zullen bevestigen en ons gedrag zullen rechtvaardigen. Deze arme man deed dat. Hij wist niet veel anders, maar dat hij genezen was, wist hij en uit dat feit rechtvaardigde hij zichzelf voor wat hij had gedaan. “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd, neem uw bed op en wandel.”
Dit is de waarheid waarbij ik vanmorgen wil blijven stilstaan – ten eerste, door te zeggen dat het werk van Christus ons voorziet van een rechtvaardiging voor onze gehoorzaamheid aan Zijn bevel – “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd” – dat is onze volledige rechtvaardiging voor wat wij doen. In de tweede plaats, het werk van Christus legt ons de verplichting op om datgene te doen wat Hij ons opdraagt – als Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, tot mij zegt: “Neem uw bed op en wandel, dan ben ik verplicht dat te doen en ik dien de verplichting te ervaren, die door Zijn goedheid op mij rust; en, in de derde plaats, het is niet alleen een verdediging en een plicht, maar de daad van genade wordt ook een dwang tot gehoorzaamheid – Hij, Die tot mij zei: “Sta op”, en mij zo gezond maakte, liet door datzelfde woord van macht mij mijn bed opnemen en lopen. De kracht, die ons redt, beweegt ons ook onze Heiland te gehoorzamen. Niet met onze eigen kracht vervullen wij de wil van onze Here, maar met de kracht die de Genezer ons op datzelfde ogenblik geeft. U ziet zo de bedoeling van onze toespraak. Moge de Heilige Geest ons leiden in de kracht van deze waarheid, want ik ben ervan overtuigd, dat een ervaring van het werk van de Here in ons, een grote kracht is en aangemoedigd moet worden en toegepast voor het hoogste doel.
I. Ten eerste dan, dit is onze RECHTVAARDIGING voor wat wij doen, wanneer wij Christus gehoorzamen. Deze arme man kon de daad van het oppakken van zijn bed en het lopen, niet verdedigen, want zijn vijanden waren geleerd in de wet en dat was hij niet. U en ik zouden het heel gemakkelijk kunnen verdedigen, want het lijkt ons een zeer gepast iets om te doen onder die omstandigheden. Het gewicht van zijn bed was niet veel meer dan dat van een gewone, lange jas; het was een eenvoudig kleedje of matje waarop hij lag; het was echt geen overtreding van Gods wet over de sabbat en daarom hoefde er niets verontschuldigd te worden. Maar de rabbi’s hadden regels bedacht, waarvan ik u maar één voorbeeld zal geven: “Het is onwettig om een zakdoek los in de broekzak te dragen”, maar als u die vastspeldt aan uw broekzak of vastknoopt als een gordel rond uw middel, dan mag u die overal meedragen, omdat het een deel van uw kleding wordt. Voor mijn nuchtere verstand zou het hebben geleken dat die speld de zware last zou doen toenemen en dat op die manier het gewicht van de speld meer dan noodzaak was! Dit was volgens de inschatting van de rabbijnen een zeer gewichtige zaak. De meeste bepalingen van de rabbijnen met betrekking tot de sabbat waren absoluut belachelijk, maar deze arme man was niet in een positie om dat te zeggen of zelfs te denken, want, net als de rest van z’n landgenoten, had hij respect voor de schriftgeleerden en leraren. Deze geleerde Farizeeën en priesters werden te zeer gerespecteerd door dit arme schepsel, dan dat hij hen op hun eigen manier antwoord zou kunnen geven, maar hij deed wat u en ik altijd moeten doen wanneer we helemaal in verwarring gebracht zijn: hij verborg zich achter de Here Jezus en pleitte: “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd, neem uw bed op.” Dat was helemaal genoeg voor hem en hij citeerde het, als vond hij, dat het genoeg moest zijn voor degenen die hem vragen stelden. Zeker behoorde het ook zo te zijn. Ik kan misschien niet in mijn eigen kennis en bekwaamheid een gezag vinden, wat gelijk is aan het gezag van die geleerde ongelovigen, maar mijn persoonlijke ervaring van de kracht der genade zal mij in een even goede positie brengen als de genezing van deze arme man dat bij hem deed. Hij redeneerde dat er in de Mens, Die hem gezond gemaakt had, genoeg gezag moest zijn om de groots mogelijke rabbijn die er ooit had geleefd, te evenaren. Zelfs zijn arme, zwakke verstand kon dat snappen en zeker kunnen u en ik hetzelfde doen; we kunnen onszelf verdedigen achter de borstwering van het genadewerk van onze Heiland, en het daaruit voortkomende gezag, dat Hem toebehoort.
Er zijn bepaalde inzettingen waaraan een christen zich dient te houden en waarover de wereld een storm van vragen oproept. De wereld let er niet op dat deze man, die ooit een dronkaard was, door de Goddelijke genade nuchter is geworden en zo een goede vader is geworden en een goede echtgenoot en een goed burger. De wereld laat dat wonder onopgemerkt voorbijgaan, maar dan gaat hij gedoopt worden en meteen maken ze bezwaar tegen deze inzetting, of hij gaat zich bij een christelijke gemeente voegen en meteen bespotten ze hem als een Presbyteriaan, of een Methodist, alsof het uitmaakt wat voor soort naam ze hem geven, als hij maar een beter mens is dan zij zelf zijn en hij verlost is van de zonde en geleerd heeft rechtvaardig, eerbaar en rein te zijn voor het aangezicht van God. Het werk der genade betekent niets voor hen, maar juist over het bijzondere van een geloofsgemeenschap of het bijzondere van een godsdienstige plechtigheid wordt heel veel ophef gemaakt. Blinde schepsels zijn het, om het medicijn dat geneest, te verachten, vanwege de fles waar het in zit, of het etiket waar de naam op staat. Ons antwoord is echter: “Hij, Die ons gezond gemaakt heeft”, Die heeft ons een bevel gegeven en bij dat bevel willen we blijven. We zoeken slechts deze verdediging, dat Hij, Die een wonder van genade in ons heeft bewerkt, ons heeft geboden het te doen. Wat gebeurt er als ik op het punt sta om als gelovige gedoopt te worden? Dezelfde, Die zei: “Geloof”, zei ook: “Laat u dopen.” Hij, Die me gered heeft, is het ook Die zei: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Boven alle bezwaren plaatsen we het Goddelijke gezag van Jezus. Hij, door Wiens bloed wij gereinigd worden en door Wiens Geest wij vernieuwd worden, is onze Here en Wetgever. Zijn gebod is een voldoende volmacht voor ons. Als we naar de Avondmaalstafel gaan en spotters zeggen: “Wat voor zin heeft het om een stukje brood te eten en een druppel wijn te drinken? Waarom zo plechtig doen over zo iets gerings?”, dan antwoorden wij: “Die ons gezond gemaakt heeft, Die heeft tot ons gezegd: ‘Doe dit tot Mijn gedachtenis.’” We zweren alles af wat Hij niet heeft ingesteld, maar we houden vast aan Zijn geboden. Als Hij een ritueel had bevolen dat nog onbeduidender was, of een ceremonie die nog meer bezwaren opriep in de ogen van de vleselijke mens, dan zouden we geen ander verweerschrift hebben dan dit: “Hij, Die ons opnieuw heeft geschapen en ons de hoop op de hemel heeft gegeven en ons ertoe gebracht heeft volmaakte heiligheid te zoeken, Hij heeft ons geboden het te doen. Dit is ons uiteindelijke antwoord en al zouden we andere rechtvaardigingen kunnen vinden, ze zouden overbodig zijn. Laat dat staan als onze verdedigingsrede: “De Heiland gebiedt het.”
Hetzelfde verweer kan gebruikt worden voor alle leerstukken van het evangelie. Ik zeg opnieuw: goddeloze mensen zullen niet toegeven, of als ze toegeven zullen ze het negeren, dat het evangelie een wondervolle verandering bewerkt in de harten van de mensen. Als ze het bewijs daarvan willen hebben, kunnen we honderden of duizenden voorbeelden geven van de verbeterende, verheffende en reinigende kracht van het evangelie van Jezus Christus. Het evangelie bewerkt dagelijks geestelijke wonderen, maar dit vergeten ze en ze gaan door met de muggenzifterij op de bijzondere leerstukken. Over de rechtvaardigmaking door het geloof hebben ze vaak onenigheid. “Welnu,” zeggen ze, “dat is een schokkende leer: als u de mensen leert dat ze gered worden door het geloof alleen en niet door hun werken, dan zullen ze natuurlijk een losbandig leven gaan leiden; als u voortdurend verklaart dat de redding alleen uit genade is en niet uit verdienste, dan zal het onvermijdelijke resultaat zijn dat de mensen zullen zondigen, opdat de genade zal toenemen.” We vinden een volledig antwoord op deze beschuldiging in het feit dat zij, die geloven in de rechtvaardigmaking door het geloof en in de leer der genade, tot de beste en reinste mensen behoren en dat in feite, deze waarheden heiligheid bewerken, maar zo redeneren hoeft van ons niet. We geven er de voorkeur aan onze tegenstanders eraan te herinneren dat Hij, Die ons wedergeboren heeft doen worden, ons zelf heeft geleerd, dat een ieder, die in Hem gelooft, gered zal worden en dat Hij met nadruk heeft verklaard, dat wie in Hem gelooft, eeuwig leven heeft. Door de mond van Zijn dienstknecht Paulus heeft Hij gezegd dat mensen door genade worden gered, door het geloof en dat niet uit henzelf, het is een gave van God. Hij heeft ons ook verteld, dat door werken der wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden en Hij heeft ons geboden te verklaren dat “de rechtvaardige door het geloof zal leven.” Hij, Die dagelijks door Zijn evangelie mensen van de zonde afkeert tot heiligheid, heeft dit als een samenvatting van het evangelie gegeven dat we moeten prediken: “Zie op Mij en wordt behouden, alle einden der aarde.” Als dit evangelie mensen niet beter maakt en niet hun slechte natuur verandert, dan kunt u het in twijfel trekken, als u dat wilt en wij verbazen ons niet, als u dat zou doen. Maar terwijl het doorgaat met haar reinigende werk, zullen we niet schaamrood worden of stamelen, wanneer we de leerstukken verklaren, die het wezen en het leven ervan zijn. Onze wedergeboorte bewijst voor ons het gezag van onze Here en we zijn bereid daarop onze geloofsbelijdenis te funderen. Voor ons is Zijn werk in ons het beste bewijsmiddel en in dat bewijsmiddel stellen we onvoorwaardelijk vertrouwen.
Hetzelfde is ook van toepassing op al de voorschriften waartoe de christen opgeroepen wordt om die te gehoorzamen. Bijvoorbeeld, als hij trouw is aan zijn vaandel, dan houdt hij zich verre van al de zondige pleziertjes, daden en politiek van deze wereld, waarin anderen behagen scheppen en als gevolg daarvan zegt de goddeloze wereld dat hij apart is, precies en eigenzinnig. Dit is het antwoord voor alle christenen: “Hij, Die ons gezond gemaakt heeft, Die heeft tot ons gezegd: ‘Gij zijt niet van deze wereld, zoals Ik niet van deze wereld ben. Ga uit het midden van hen en zondert u af, raakt het onreine niet aan en Ik zal u aannemen.’” Als u de voorschriften van de Here Jezus Christus volgt, kunt u alle beschuldigingen van apart zijn het hoofd bieden door de opperheerschappij van de Heiland te benadrukken, Wiens macht u tot een nieuw schepsel heeft gemaakt. Waar Zijn Woord is, daar is macht, waar we meteen voor buigen. Het is niet aan ons om vragen te stellen over onze Heiland, maar om Hem te gehoorzamen. We worden gereinigd door Zijn bloed, we zijn verlost door Zijn dood en we leven door Zijn leven en daarom schamen we ons niet om Zijn kruis op ons te nemen en Hem te volgen.
Dit verweer moet voldoende zijn, zelfs voor hen die ons tegenstaan, want als zij zich even dankbaar voelden als wij dat doen, zouden ze ook gehoorzamen. Zij behoren in elk geval te zeggen: “We kunnen deze mensen er niet van beschuldigen dat ze dingen doen, die Jezus hen opdraagt, omdat Hij zoveel voor hen gedaan heeft.” Zeker, de arme man, die achtendertig jaar verlamd was geweest, kon er niet van worden beschuldigd, dat hij het gebod gehoorzaamde van Degene, Die hem in één ogenblik genas en hem gezondheid en kracht gaf. Als hij z’n leven lang Zijn dienstknecht werd, wie zou hem dan kunnen berispen? Wie zou zeggen dat hij zich te gemakkelijk onderwierp? Zou zo’n Weldoener niet een grenzeloze invloed op hem uitoefenen? Wat zou meer humaan en gepast zijn? Nu, u onbekeerde mensen moet ons niet kwalijk nemen als wij, in gehoorzaamheid aan onze Here Jezus, veel dingen doen, die u erg vreemd lijken, want hoewel we niet onnodig aanstoot willen geven, kunnen we u niet een genoegen doen met het risico onze Here onwelgevallig te zijn. We zijn niet zoveel aan u verschuldigd als we aan Hem verschuldigd zijn. We zijn niet zoveel aan de hele wereld verschuldigd als we verschuldigd zijn aan de Here Jezus; in feite, om de waarheid te zeggen, we vinden niet dat we iets aan de wereld verschuldigd zijn. Er is voldoende tijd voorbij gegaan met het doen van de wil van de heidenen, want wanneer ons de vraag wordt gesteld: “Wat voor vrucht had gij in die dingen waarvoor gij u nu schaamt?”, dan moeten we belijden, dat we geen vruchten hadden, behalve de zure druiven,die onze tanden slee hebben gemaakt. Zoals de scheepslieden, die met het schip de zee opgingen, tegen het advies van Paulus in, is onze enige winst, verlies en schade geweest. Bij het dienen van de wereld ontdekten we de vermoeidheid van de arbeid en het loon van de dood, maar wat betreft de Here Jezus, aan Hem hebben we alles te danken en dus moet u het ons niet kwalijk nemen als we proberen Hem in alles na te volgen. Het lijkt ons dat dit een verontschuldiging is die u van ons moet accepteren als geheel voldoende, maar als u die weigert, dan zijn we daarom helemaal niet ontmoedigd, want voor ons is het helemaal voldoende, ja, meer dan voldoende, het laat ons roemen in wat wij doen. Heeft Jezus het bevolen? Dan is het aan ons om te gehoorzamen. Mensen die bezwaar maken, kunnen aangaande één van Zijn inzettingen zeggen, dat het niet geschikt is voor het klimaat, dat het aanstootgevend is, dat het onnodig is, weet ik veel wat ze allemaal zeggen: dit is onze zorg niet. Als Jezus ons opdroeg het te doen, dan staat Zijn bevel voor ons in de plaats van redeneren. Hij, Die ons gezond gemaakt heeft, geeft ons een voldoende excuus om te gehoorzamen wat betreft juist dit feit. “O, maar het gaat in tegen wat de vaderen leerden en tegen wat de kerk leert.” Wat al de vaderen en al de kerken leren, is ons geen knip voor de neus waard als ze ingaan tegen wat onze Here leert, want zij hebben ons niet gezond gemaakt en we zijn aan hen niets verplicht, zoals we het aan Hem zijn. Het gezag van Jezus gaat boven alles uit, omdat we van Zijn lippen het Woord hebben ontvangen, dat de ziekte van onze zonde heeft genezen. Dit is voldoende voor ons geweten en het zal dat ook zijn temidden van de ernst van de dood. Hoe kunnen we een vergissing maken als we de woorden van Jezus in alle dingen volgen? Mijn broeders, we kunnen pleiten op Zijn gebod als onze volmacht op de laatste grote dag, voor de Rechter van levenden en doden. Welke betere pleitgrond kunnen we hebben dan dit: “U hebt ons gezond gemaakt en U hebt ons geboden dit te doen”? Zo’n rechtvaardiging van ons gedrag zal ons doodskussen zacht maken en onze opstanding helder van vreugde.
Laten we, in plaats van toe te geven dat dit niet een ruimschoots voldoende rechtvaardiging is, voortdurend voortgaan in de kracht ervan. Als de wereld ons als vuil beschouwd vanwege ons gehoorzamen aan onze Here, laten we dan nog vuiler worden; in zoverre Hij, Die ons gezond gemaakt heeft, zegt: “Ga in heel de wereld en predik het evangelie aan heel de schepping”, laten we ons dan inspannen om overal de lieflijke geur van Zijn Naam te verspreiden en om onszelf toe te wijden naar lichaam, ziel en geest aan de verbreiding van Zijn Koninkrijk. Hij, Die ons gezond gemaakt heeft, zal de wereld ook gezond maken door Zijn eigen wondervolle kracht. Hebben we zo niet overvloedig laten zien, dat het bevel van onze Here een betrouwbare rechtvaardiging van ons gedrag is?
II. En nu, ten tweede, de genezing bracht EEN VERPLICHTING met zich mee: “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd: ‘Neem uw bed op en wandel.’” Het argument neemt deze vorm aan: ten eerste: als Hij mij gezond gemaakt heeft, is Hij Goddelijk, anders had Hij dit wonder niet kunnen doen; of op z’n zachtst gezegd: Hij moet Goddelijk gezag hebben en als Hij Goddelijk is, of Goddelijk gezag heeft, dan heb ik de opdracht de bevelen te gehoorzamen, die Hij geeft. Is dat niet een duidelijk argument dat zelfs de arme, eenvoudige geest van de verlamde man kon begrijpen en hanteren? Laten we proberen zelf de kracht van dat argument te ervaren. Jezus, Die ons heeft gered, is onze God; zullen we Hem niet gehoorzamen? Daar Hij bekleed is met Goddelijke macht en majesteit, zullen we dan niet nauwgezet trachten Zijn wil te kennen en ijverig trachten om het op elk punt uit te voeren, zoals Zijn Geest ons in staat zal stellen?
Behalve het Goddelijke karakter wat door het wonder werd bewezen en tentoongespreid, was er de goedheid die straalde in de daad van macht en het hart van de arme man raakte. Zijn argument was: “Ik moet datgene doen wat mijn grote Verlosser mij opdraagt. Hoe kunt u er anders over denken? Heeft Hij mij niet gezond gemaakt? Wilt u hebben dat ik, die Hij zo genadig heeft genezen, weiger om Zijn verlangen te vervullen? Moet ik niet mijn bed opnemen op ’t ogenblik dat Hij mij kracht geeft om het te doen? Hoe zou ik anders kunnen handelen? Zou dit dan de beloning moeten zijn die ik aan mijn goede Arts geef, dat ik meteen weiger te doen wat Hij van mij vraagt? Ziet u niet dat ik deze verplichting heb en dat het een schande zou zijn om het te loochenen? Hij geneest deze ledematen en ik ben verplicht om ermee te doen wat Hij mij opdraagt om ermee te doen. Hij zegt: ‘Wandel’ en omdat deze voeten, die eens verschrompeld waren, genezen zijn, zal ik dan niet lopen? Hij geeft mij de opdracht mijn bed op te rollen en daar ik mijn handen niet kon gebruiken totdat zojuist Zijn Woord er leven aan gaf, zal ik ze dan niet gebruiken om de bedmat op te rollen naar Zijn opdracht? Deze arme schouders van mij waren gebogen door zwakte, maar Hij deed mij rechtop staan en daar Hij mij nu opdraagt mijn bed te dragen, zal ik dan niet mijn matras over mijn schouder gooien en de gemakkelijke last dragen, die Hij op me legt?” Tegen zo’n redenering was geen verweer mogelijk. Wat ook de aanspraak van Jezus op anderen moge zijn, Hij had duidelijk het onbetwistbare recht op de getrouwe gehoorzaamheid van iemand, die Hij volkomen had genezen.
Volg me nu in ‘t kort hierin, broeders en zusters. Als u gered bent door de genade van God, dan heeft uw redding u de verplichting gegeven voortaan te doen wat Jezus u opdraagt. Bent u verlost? Dan bent u niet van uzelf, maar u bent gekocht met een prijs. Bent u ten gevolge van wat de Here voor u heeft gedaan, door u te bevrijden uit satanische slavernij, aangenomen in de Goddelijke familie? Dan volgt hieruit duidelijk dat, omdat u zonen bent, u gehoorzaam moet zijn aan de wet van het huisgezin, want is niet dit het eerste grondbeginsel van het zoonschap, dat u eerbied hebt voor de grote Vader van het gezin? Het heeft de Here behaagd uw zonden weg te nemen, u hebt vergeving gekregen: maar vereist de genade geen verbetering? Zullen we teruggaan naar de oude zonden, waarvan we zijn gereinigd? Zullen we in de ongerechtigheden leven, waarvan we gewassen zijn door het bloed van de Here Jezus? Dat zou afschuwelijk zijn om daar aan te denken. Het zou voor een mens niet minder dan duivels zijn om te zeggen: “Ik heb vergeving gekregen en daarom zal ik weer zondigen.” Er is geen vergeving als er geen berouw is. De schuld van de zonde blijft op die mens in wie de liefde tot de zonde nog blijft bestaan. Laten we de kracht hiervan in de praktijk ervaren en voortaan reinheid en gerechtigheid najagen.
Broeders en zusters in wie Christus Zijn grote werk heeft verricht, u hebt de liefde van God ervaren en daarom bent u, als God u zo liefgehad heeft, verplicht Zijn liefde te beantwoorden. Als God u zo liefgehad heeft, moet u dan ook niet uw broeder liefhebben? Ontstaat de liefde tot God en de liefde tot de mens niet als een zeker gevolg van de liefde Gods, die in onze harten is uitgestort? Ziet iedereen niet de noodzaak ervan in dat de ene liefde wel moet volgen op de andere? Maar liefde is de moeder der gehoorzaamheid: dus alles wat verbonden is met onze Here stelt ons onder de verplichting om Hem te gehoorzamen. Er is geen enkele zegen van het verbond die niet noodzakelijkerwijs z’n overeenkomstige plicht met zich meebrengt; hier durf ik nauwelijks te zeggen plicht, want deze zegeningen van het verbond maken plicht tot ons voorrecht en heiliging tot onze vreugde. Verlost van zonde willen we er voortaan niet langer in leven: voortaan spannen we ons in als erfgenamen van de hemel om het hemelse leven te leiden, zodat zelfs terwijl we hier beneden zijn, onze wandel in de hemel mag zijn, van waar we de Heiland verwachten, de Here Jezus Christus. Broeders, Hij Die u gezond gemaakt heeft, heeft dit geboden, dat dit door u wordt gedaan. Ik adviseer u, dat u zich aan het bevel van de Koning houdt. Zoals Maria zei tot de bedienden op de bruiloft te Kana, zo zeg ik tot u: – “Wat Hij u ook zegt, doe dat.” Vraagt Hij u om te bidden, bidt dan zonder ophouden. Gebiedt Hij u om waakzaam te zijn en om te bidden, bewaakt dan elke daad en gedachte en woord. Gebiedt Hij u uw broeders lief te hebben? Hebt hen dan vurig lief uit een rein hart. Gebiedt Hij u hen te dienen en uzelf ter wille van Hem te verootmoedigen? Doet dat dan en wordt de dienstknecht van allen. Heeft Hij gezegd: “Weest heilig, want Ik ben heilig”? Streeft hier dan naar door Zijn Heilige Geest. Heeft Hij gezegd: “Weest volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is”? Streeft dan naar volmaaktheid, want Hij Die u gezond gemaakt heeft, heeft het recht om uw weg te leiden en het zal zowel uw veiligheid als uw geluk zijn, als u zichzelf aan Zijn bevelen onderwerpt.
III. Genoeg echter hierover, want nu vestigen we in de derde plaats uw aandacht op de tekst in de betekenis van DWANG – “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tot mij gezegd, neem uw bed op en wandel.” Hij maakte hem gezond door te zeggen: “Sta op en neem uw bed op.” Het dragen van het bed maakte een wezenlijk deel van de genezing uit. Het eerste deel van de genezing was “sta op”, maar het tweede was “neem uw bed op”. Nu, het was niet een gewoon woord wat Jezus tot die man sprak – bijvoorbeeld zo maar een woord van advies, waarschuwing, of bevel, maar het was een woord vol macht, zoals het woord dat licht uit de duisternis schiep. Toen de Here tot de arme man zei: “Sta op”, toen stond hij op. Er ging een trilling door hem heen; die stagnerende bloedvaten voelden het levensbloed bewegen en stromen; die niet werkende zenuwen werden aangespoord tot gewaarwordingen van gezondheid, die verschrompelde pezen en spieren spanden zich om krachtig te handelen, want de Almacht had de machteloze man bezocht en hem genezen. O, het moet een wondervolle vreugde zijn geweest voor het langdurig krachteloze, slappe en machteloze gestel om zich weer gezond te kunnen bewegen en om er weer bestand tegen te zijn blij een last te dragen. De blijde man rolde z’n bed op, gooide die op z’n rug en stapte kwiek naar buiten. Het dragen van het bed was een onderdeel van de genezing en het bewijs van de genezing. De verlamde man was niet geroepen om te gaan overwegen of hij wel of niet zou opstaan, maar Jezus zei: “Sta op”, en hij stond op; hetzelfde Woord zei: “Neem uw bed op”, en het bed was meteen opgepakt en overeenkomstig dat laatste Woord “wandel”, wandelde de man met blijdschap. Het werd allemaal gedaan door de macht van die ene doordringende zin, die er niet op wachtte om in twijfel getrokken te worden, maar die het doel tot stand bracht waartoe de Here het had gezonden. Niet onbereidwillig pakte de genezen man z’n bed op, toch deed hij het onder dwang, want dezelfde macht die hem gezond maakte, maakte hem gehoorzaam. Voordat de Goddelijke kracht hem had aangeraakt, leek hij nauwelijks enige wil te hebben en de Here had gezocht om een wil in hem te vinden door te zeggen: “Wilt gij gezond worden?” Maar nu wenst hij blij z’n Weldoener te gehoorzamen en in de kracht van de opdracht voert hij het bevel van de Here uit. Ik zeg dat het oppakken van z’n bed en het lopen werd gedaan doordat Christus hem daartoe in staat stelde en het werd gedaan doordat Christus hem daartoe dwong; ik hoop vurig dat u uit evaring mag weten wat dit betekent. Wat ik wil dat u ervaart, is dit: “Ik kan er niets aan doen dat ik Christus gehoorzaam, want door Zijn Heilige Geest heeft Hij mij een leven binnengeleid, dat nooit zal sterven en nooit overwonnen zal worden. Hij heeft een Woord in mij gesproken dat een blijvende macht over mij heeft en me voortdurend totaal doordringt. Ik kan er niets meer aan doen dat ik probeer Christus te gehoorzamen, dan dat deze man er iets aan kon doen, dat hij z’n bed droeg toen de Here, door een woord van macht, hem de opdracht gaf om dat te doen.”
Broeders, kijk hier naar en wees onderwezen en gewaarschuwd. Aarzelt u deze morgen om de dienst aan uw Here te aanvaarden, omdat u zich bewust bent van zwakheid? Heeft de duivel u verzocht om u terug te trekken om te gehoorzamen, omdat u zich onbekwaam voelt? Aarzelt u? Siddert u? U moet zeker weer tot de Here naderen en Zijn stem opnieuw horen. Neem uw Bijbel en laat Hem weer tot u spreken vanuit het Woord en moge dezelfde trilling, die u wakker maakte uit uw doodsslaap, u nu wakker maken uit uw tegenwoordige apathie. Het is nodig dat het levende Woord van God uw ziel weer diep zal treffen met diezelfde wondervolle kracht die er eerst in was. “Here, maakt U mij levend”, is het gebed van David, maar het komt mij iedere dag gelegen en ik denk dat de meesten van Gods volk er goed aan zouden doen hier dagelijks gebruik van te maken. “Here, gebiedt leven in mij, zoals U dat eerst deed. Gebied macht, gebied geestelijke kracht in mij.” “De liefde van Christus dwingt ons”, zegt de apostel: deze dwang willen we graag steeds meer en meer ervaren. We hebben levenslang het Goddelijke leven nodig om ons verder te leiden naar daden van gehoorzaamheid. We willen niet de wil op zich vernietigen, maar we willen dat hij levend gemaakt wordt tot een volledige dienstbaarheid aan de wil van de Here. Zoals de ark van Noach op het droge, zo blijft de wil, door z’n eigen doodse gewicht, op z’n plek. O, mocht er een vloed van genade komen om hem in beweging te brengen, op te tillen, op te heffen en hem mee te voeren door een machtige stroom. We zouden graag gedragen willen worden door de liefde van Christus, zoals een stukje hout door de golfstroom wordt meegevoerd, of als één van de stofjes die dansen in de zonnestraal, zouden we graag meegevoerd worden door een ruisende wind. Zoals de impuls, die begon, toen Jezus de arme man passief aantrof omdat hij totaal niet in staat was om anders te zijn, hem toen aanzette tot actieve beweging als met een voortsnellende kracht, moge het altijd zo met ons zijn, ons leven lang. Mogen we ons voor altijd overgeven aan de Goddelijke impuls. Passief te zijn in de handen van de Here is een goed verlangen, maar om, wat ik zou willen noemen, actief passief te zijn, blijmoedig onderworpen te zijn, bereidwillig om onze wil op te geven, dit is een hogere geestelijke gesteldheid. Wij moeten leven en toch niet wij, maar Christus in ons. Wij moeten handelen en toch moeten we zeggen: “Hij, Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij opdracht gegeven deze heilige daad te doen en ik doe het omdat Zijn kracht mij daartoe beweegt. Als ik het goed heb gedaan, dan leg ik de eer aan Zijn voeten; als ik hoop het in de toekomst goed te doen, dan is dat omdat ik hoop op kracht van Hem om goed te doen en ik geloof dat Hij in mij met diezelfde kracht zal werken die mij eerst bekeerde.” Geliefden, spant u in om onder deze invloed te blijven. Moge de Heilige Geest u daar brengen!
Mijn laatste woord is een praktische les. In deze tegenwoordige tijd is de gemeente van God hier op aarde vol verlangen om haar invloed te verbreiden over de wereld. Voor de zaak van Christus wensen we dat de waarheden die we prediken, erkend worden en de voorschriften die we uitspreken, gehoorzaamd worden. Maar merk op, geen gemeente zal ooit enige macht hebben over de menigten van dit of enig ander land, behalve in de mate waarin zij hen goed doet. De dag is allang voorbij, waarop een gemeente zou mogen hopen te kunnen overreden vanuit de pleitgrond van de geschiedenis. “Kijk eens naar wie we waren”, is een nutteloze oproep: de mensen geven alleen maar om wat we zijn. De gezindte die zich beroemt op de verdorde lauwerkransen van de afgelopen eeuwen en ermee tevreden is om vandaag niet actief te zijn, is dichtbij haar oneervolle einde. Bij de wedloop van bruikbaarheid geven mensen vandaag de dag minder om de afstamming van het paard, en meer om de snelheid waarmee het kan rennen. De geschiedenis van een gemeente of gezindte is van weinig belang vergeleken bij het praktische goed, dat het doet. Nu, als er één gemeente onder de hemel kan laten zien, dat het de mensen eerlijk maakt, bescheiden, rein, zedelijk, heilig, dat het de onwetenden opzoekt en hen onderwijs geeft, dat het de gevallenen opzoekt en hen terug brengt op het rechte spoor, dat het inderdaad morele wildernissen verandert in tuinen en onkruid en wilde rozen weghaalt en het verandert in kostbare vruchtdragende bomen, dàn zal de wereld bereid zijn te luisteren naar haar oproep en erover nadenken. Als een gemeente haar bruikbaarheid niet kan bewijzen, dan zal de bron van haar zedelijke kracht verdwenen zijn en inderdaad zal er dan iets ergers dan dit gebeurd zijn, want haar geestelijke kracht zal ook verdwenen zijn, want een onvruchtbare gemeente is duidelijk zonder de vruchtbare Geest van God. Broeders, u kunt, als u dat wilt, een predikant vereren met de naam van bisschop, u kunt uw diakenen en ouderlingen prachtige officiële titels geven, u kunt uw plaats van eredienst een kathedraal noemen, u kunt, als u dat wilt, godsdienstoefeningen bijwonen met heel de voornaamheid van hoogdravende ceremoniën, met muzikale versieringen en wierook en dergelijke, maar u zult alleen de schijn van macht hebben over het menselijke denken, tenzij u iets meer hebt dan dit. Maar als u een gemeente hebt, het maakt niet uit hoe die wordt genoemd, die oprecht is, die heilig is, die leeft voor God, die goede dingen doet in haar omgeving, die door de levens van haar leden heiligheid en gerechtigheid verspreidt; kortom, als u een gemeente hebt, die de wereld werkelijk gezond maakt in de Naam van Jezus, dan zult u op de lange duur ontdekken dat zelfs de meest vleselijke en gedachteloze mensen zullen zeggen: “De gemeente, die deze goede dingen doet, verdient respect, laten we daarom eens horen wat ze te zeggen heeft.” Levende bruikbaarheid zal ons niet beschermen tegen vervolging, maar het zal ons wel behoeden voor minachting. Een heilige gemeente gaat met gezag tot de wereld in de naam van Jezus Christus, haar Here, en deze kracht gebruikt de Heilige Geest om menselijke harten te onderwerpen aan de waarheid. O, dat de gemeente van God toch zou geloven in de macht van Jezus om zieke zielen te genezen. Bedenk dat deze man, die achtendertig jaar ziek was, langer ziek was geweest dan Christus op aarde had geleefd. Hij was al zeven jaar gekweld voordat Christus werd geboren. En evenzo wordt deze arme wereld reeds lang gekweld. Jaren voor Pinksteren, of voor de geboorte van de huidige zichtbare gemeente, lag deze zondige wereld bij het badwater en kon zich niet bewegen. We moeten er niet hopeloos om zijn, want nog steeds zal de Here de zonde uitwerpen. Laten we in de Naam van Jezus Christus gaan en het eeuwige evangelie verkondigen en zeggen: “Sta op, neem uw bed op en wandel.” Het zal worden gedaan en God zal worden verheerlijkt en wij zullen worden gezegend.