Selecteer een pagina

Het vullen van de maat van de ongerechtigheid

>>PDF<<

Een toespraak, gepubliceerd op donderdag 6 juni 1907, gehouden door C. H. Spurgeon op zondagavond 8 oktober 1871.

“Want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol .”
Genesis 15: 16.

De Amorieten waren zich te buiten gegaan aan de meest onterende zonde. God had dit alles gadegeslagen, maar Hij bracht niet meteen de wraak over hen ten uitvoer. Hij had besloten dat zij als volk zouden worden vernietigd en onder de hemel zouden worden uitgeroeid en dat hun land zou worden gegeven aan de nakomelingen van Abraham, maar Hij vertelt Abraham dat zijn nakomelingen erop moeten wachten, want tot nu toe hadden de Amorieten nog niet de maat van hun ongerechtigheid vol gemaakt. Het zou nog meer dan 400 jaar duren; gedurende al die tijd zou Gods geduld wachten, terwijl deze Amorieten doorgingen met het opeenhopen van zonde op zonde en ongerechtigheid op ongerechtigheid, totdat zij een bepaald punt bereikten en dan zou God hen niet langer verdragen. Toen de Here de woorden van onze tekst uitsprak, hadden de Amorieten nog niet dat fatale punt bereikt en daarom deelde Hij niet meteen hun straf aan hen uit, want de maat van hun ongerechtigheid was nog niet vol.
Het is een welbekende waarheid dat God enorm lankmoedig is, maar dat er een punt is, waar zelfs Zijn lankmoedigheid niet verder zal gaan. Zo is het geweest in de grote oordelen van God in de wereld. Voor de dagen van Noach waren de mensen in opstand gekomen tegen God, maar Noach werd tot hen gezonden als prediker van de gerechtigheid; prediken deed hij en Gods Geest was met hem; ondanks dat alles bekeerde de wereld van vóór de zondvloed zich niet van haar zonde. Toen de 120 jaar verstreken waren, en niet eerder, opende God de vensters van de hemel en daar kwam de zondvloed die het hele menselijke geslacht vernietigde, met uitzondering van de acht zielen die werden gered in de ark. Deze zondaren van de oude wereld hadden 120 jaar gekregen voor berouw en 120 jaar van vurige, ernstige waarschuwing van de heilige Noach; pas toen al die jaren voorbij waren, was Gods geduld ten einde gekomen en begonnen Zijn oordelen.
Denk ook aan het geval van de Israëlieten in de woestijn. Zij waren een weerspannig volk, voortdurend aan het rebelleren en vaak aan het mopperen; op een keer richtten zij een gouden kalf op in de plaats van de enige levende en waarachtige God; toch had de Here lang geduld met hen. Soms werd Hij fel vertoornd op hen, maar Mozes trad tussenbeide als middelaar en God stelde de bestraffing van Zijn eigenzinnige volk nog uit. Maar tenslotte leek het alsof Hij hen niet langer kon verdragen, dus zwoer Hij in Zijn toorn: “Nooit zullen zij tot Mijn rust ingaan”; en hun lijken vielen in de woestijn, totdat het spoor van Israël door de woestijn gemarkeerd werd door de graven van het ongelovige volk en er elke dag begrafenissen waren. Het was dit droevige feit dat Mozes ertoe bracht zo treurig te zingen in de negentigste psalm: “Want wij vergaan door Uw toorn, door Uw grimmigheid worden wij verdelgd;  Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U, onze heimelijke zonden in het licht van Uw aanschijn.  Want al onze dagen gaan voorbij door Uw verbolgenheid, wij voleindigen onze jaren als een gedachte. De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren; wat daarin onze trots was, is moeite en leed, want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen. Wie kent de sterkte van Uw toorn, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.  Keer weder, o HERE! Hoelang nog? en ontferm U over Uw knechten. Verzadig ons in de morgenstond met Uw goedertierenheid, opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen. Verheug ons naar de dagen waarin Gij ons hebt verdrukt, naar de jaren waarin wij onheil hebben gezien.” Geen mens van die hele generatie, behalve alleen Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, werd het toegestaan het Beloofde Land binnen te gaan.
U zult zich ook meteen de geschiedenis van de twee volken van Israël en Juda in latere jaren herinneren. Zij tergden de Here uitermate en daarom vielen hun vijanden hun land binnen; velen van het volk en hun heersers werden gevangengenomen. Maar God verwierp Zijn volk niet en ook verbande Hij hen niet uit hun zeer bevoorrechte land, totdat zij gaandeweg het toppunt van rebellie en afgoderij hadden bereikt; toen gaf Hij de uitverkoren volken over in de handen van hun wrede tegenstanders. Israël werd schoongeveegd als de dorsvloer van een man, wanneer hij die gezuiverd had, en wat betreft de stammen Juda en Benjamin, zij hielden op nog langer te wonen bij de met wijnstokken bedekte heuvels van hun eigen geliefde land, want zij werden in ballingschap weggevoerd naar de rivieren van Babel, waar zij weenden wanneer zij aan Sion dachten. God is inderdaad lankmoedig, maar er komt zelfs aan Zijn lankmoedigheid een einde. De Joden in de dagen van onze Here, en vooral de schriftgeleerden en Farizeeën waren zo hardnekkig en verdorven, dat tenslotte onze Heiland tegen hen zei: “Maakt dan de maat van uw vaderen vol.” Hij had hen lang verdragen en Hij pleitte nog steeds bij hen en weende om hen, maar tenslotte werd het volk als volk overgegeven aan blindheid en hardheid van hart; de mooie stad Jeruzalem werd verwoest en niet één steen van de tempel werd op een andere gelaten.
Ik zou misschien kunnen zeggen, als dat nodig zou zijn, dat een dergelijke ervaring al de grote volkeren van de aarde is overkomen, want zij allen zijn enorm zondig geweest. De misdaden van de Assyrische koning en het Assyrische volk brachten dat machtige rijk tot een roemloos einde. Babylon zonk weg, niet zozeer onder de macht van de Meden en Perzen als wel onder de zonden van Belsazar en zijn godslasterlijke vorsten en heren en dames; het Perzische rijk eindigde op haar beurt niet zozeer vanwege Alexanders heldenmoed, maar omdat de Meden en de Perzen corrupt waren in de ogen van de Here. Zo was het met Griekenland, – haar afgoderijen en haar vuilheid brachten de ineenstorting over haar, die haar, zowel tot het voorwerp van bewondering voor alle landen om haar artistieke schoonheid als tot het voorwerp van afschuw voor alle landen om haar verrotte corruptie en ongerechtigheid, maakt. Wat betreft het Romeinse Rijk, – wie van degenen, die de geschiedenis van haar opkomst en val leest, weet niet dat, lang voordat de stad Rome begon af te brokkelen en in verval begon te raken, haar deugdzaamheid weg was, haar oude heldhaftigheid minder geworden was, de losbandigheid een vreselijke hoogte had bereikt en dat, toen het Woord des Heren afgekondigd werd, het hoogst onrechtvaardige keizerrijk zou worden weggevaagd? Ik zou moderne voorbeelden kunnen geven van de werking van dezelfde wet, maar dat zal ik niet doen. Het is zeker dat God lang geduld heeft met de verschillende volken en stammen van mensen, die volharden in het zondigen tegen Hem, maar tenslotte spreekt Hij dat verborgen profetische vonnis uit (Jesaja 34:5): “Want Mijn zwaard is in de hemel dronken geworden”; en dan, wee de mensen of de volkeren die Hij slaat, “want de HERE houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding.”
Wanneer we spreken over deze grote wet van God, zoals het op grote schaal werkt onder de volkeren, zullen velen de waarheid ervan erkennen, maar ze zijn niet zo bereidwillig de waarheid ervan te erkennen voor zover het henzelf aangaat. Ik ben daarom van plan mijzelf in deze toespraak te beperken tot het grote principe  van mijn tekst, zoals het kan worden toegepast op individuen. Er is in deze dagen een volheid van de ongerechtigheid van elke zondaar, net zoals er een volheid van de ongerechtigheid van de Amorieten was in oude tijden en ik zal in de eerste plaats u proberen aan te tonen, dat er een tijd is, wanneer de maat van de ongerechtigheid van een zondaar nog niet vol is; ten tweede, dat de maat van zijn ongerechtigheid voortdurend gevuld wordt; en ten derde, dat de maat spoedig vol zal zijn; en ik wil graag dat u allen ernstig en oprecht de vraag in overweging neemt: wat zal er dan gebeuren?

I. Ten eerste dan, ER IS EEN TIJD, WANNEER DE MAAT VAN DE ONGERECHTIGHEID VAN EEN ZONDAAR NOG NIET VOL IS.
Er is een maat voor alle ongerechtigheid en elke ongerechtigheid wordt in die maat gedaan. Vlei uzelf niet, zondaar, met het valse en dwaze idee dat uw zonde wordt vergeten. U vergeet het misschien, maar God vergeet het nooit. U houdt misschien geen aantekeningen bij van uw overtredingen, maar Gods engel met het Boek des levens zal zeker niet verzuimen ze op te schrijven in zijn herinneringsboek en ze te graveren als “met een ijzeren stift in lood, voor eeuwig gehouwen in een rots”, zoals Job zei over het bewaren van zijn eigen woorden. Al die zonden van u, de zonden van uw jeugd en van uw volwassenheid, zijn geregistreerd in Gods boek. U sluit uw ogen en – net zoals de struisvogel zijn kop in het zand steekt en daarom denkt dat hij veilig is, omdat hij het gevaar dat hem bedreigt niet kan zien– zo bedriegt u uzelf met het idee dat, omdat u uw zonde vergeten bent, zij heeft opgehouden te bestaan, maar dat is niet zo. Al zou u proberen uw zonden te verbergen in een kloof onder de sneeuw op de top van de Himalaya, toch zou de HERE ze prompt naar beneden halen van die indrukwekkende hoogten en al zou u pogen ze te begraven in de diepte van de Atlantische Oceaan, toch zou God ze omhooghalen van de diepste oceaanbedding. Zonde is een eeuwig iets, tenzij het door God Zelf wordt weggedaan ter wille van de Here Jezus; geen graf ter wereld kan het verbergen; geen aards graf kan het bedekken voor het alziende oog van de HERE. Al is het een poosje begraven, er zal een opstanding van de zonde zijn, even goed als van de zondaren en wat een vreselijke optocht van de zonde, ongerechtigheid, onrechtvaardigheid en overtreding zal langzaam voor uw pas ontwaakte oog marcheren, o, onboetvaardige zondaar zonder vergeving, wanneer uw ongerechtigheden in het oordeel zullen opstaan tegen u om u te veroordelen!
Zo heb ik u eraan herinnerd dat er een maat is voor alle ongerechtigheid, maar gelukkig, die maat is nog niet vol. Dat was een erg opmerkelijk visioen, wat gezien werd door de profeet Zacharia: “en daar zat een vrouw in de efa. En de engel zei: Dat is de goddeloosheid. Toen wierp hij haar in het midden van de efa”, zodat klaarblijkelijk de maat niet vol was geweest. Het is nog steeds waar, dat er een tijd is dat de maat van de ongerechtigheid van de zondaar “nog niet vol is”. Laat me u echter er ook aan herinneren, dat het slechts Gods oneindige genade is, die een zondaar toestaat door te blijven leven, nadat hij zelfs maar één zonde bedreven heeft. Er is geen reden waarom een mens op basis van onfeilbare gerechtigheid ruimte zou krijgen tot een bepaald punt te zondigen. Eén enkele zonde is de overtreding van de wet van God; het is hoogverraad jegens “de eeuwige, onsterfelijke, onzichtbare Koning” en verdient gestraft te worden. Hoe veel of hoe weinig we ook gezondigd mogen hebben, “elke overtreding en ongehoorzaamheid” behoort een “rechtmatige vergelding” te krijgen, zoals in de dagen waarover Paulus schreef aan de Hebreeën. Los van het verzoenend offer van de Here Jezus Christus leeft er in heel de wereld niet één zondaar die voor God zou kunnen verschijnen. Het is niet gerechtigheid, maar grenzeloze barmhartigheid en oneindig medelijden, die een maat bepalen voor de ongerechtigheid van de mens en hem toestaan door te blijven leven totdat hij dat punt bereikt heeft, want de zonde is in iedere zaak en in elke mate doodstraf-waardig, zo zegt het Woord van de Here.
Ik moet ook opmerken dat, wanneer we zeggen dat sommige zondaren de maat van hun ongerechtigheid nog niet vol hebben gemaakt, men zich niet moet inbeelden dat door elke zondaar dezelfde maat van zonde vol gemaakt moet worden. De maten verschillen, maar wanneer een mens zijn eigen maat heeft vol gemaakt, of het nu een grote of een kleine is, dan zal God tot hem komen in Zijn toorn en hem straffen in Zijn grimmigheid. Sommige grote overtreders, zoals Farao en Judas, maken een reusachtige maat van overtreding vol; sommige anderen, die op jongere leeftijd worden weggerukt, brengen een heftige en onbezonnen volwassenheid in zonde door en gaan naar hun verdoemenis, voordat zij beruchte overtredingen tegen de mensheid in het algemeen hebben begaan. De maten verschillen in omvang, maar toch raakt hij in ieder afzonderlijk geval vroeg of laat vol en dan, wee, wee, wee de mens, wiens maat van ongerechtigheid vol is! Het is door Gods lankmoedigheid dat wij in staat zijn u deze ernstige waarheid te vertellen. Ik heb u er reeds aan herinnerd dat, als het niet was om Zijn lankmoedig geduld, er niet zo’n punt te bereiken zou zijn voor zondaren, anders zou hun eerste zonde de verpletterende, laatste, fatale slag van de hand van de Goddelijke gerechtigheid teweegbrengen. Het is Gods lankmoedigheid, die mensen ruimte geeft voor berouw, die hen onder de bedeling van het evangelie de verkondiging van de genade aanbiedt, die hen dringend verzoekt om zich te bekeren van hun zonden en het eeuwige leven vast te grijpen.
Zegt iemand hiervan boosaardig, dat hij nog door kan gaan in de zonde, aangezien zijn specifieke maat nog niet vol is? Ach, mijn vriend, u weet niet hoe klein uw maat misschien is, ook niet hoe spoedig hij vol kan zijn. Maar veronderstel dat het een grote maat is, die door u vol gemaakt moet worden, dan zal hij, naarmate het langer duurt hem te vullen, des te zwaarder zijn wanneer hij gevuld is en des te vreselijker zal uw eeuwige verdoemenis zijn. Weinig troost kan iemand ontlenen aan het feit, dat het hem werd toegestaan lang in zonde te leven, want hij zal voor eeuwig de zwaardere bestraffing moeten ondergaan voor de grotere mate van schuld. Pas op, pas op, pas op, u die het verkeerde soort vertroosting zou willen halen uit het onderwerp waarover we nu nadenken, want er ligt geen troost in voor de moedwillige goddelozen, maar slechts verdriet, angst en een bevend hart. Hier zitten of staan we samen in dit gebedshuis, sommigen van ons gered door de soevereine genade van God, en anderen, die zij aan zij met ons zitten, zitten hier slechts, omdat de maat van hun ongerechtigheid nog niet vol is. Hier zit iemand die veertig jaar oud is maar zijn maat is nog niet vol; hij zal nog een jaar leven. Daarginds is iemand die zestig jaar oud is, maar zijn maat van ongerechtigheid is nog niet vol; hij zal nog een tiental jaren meemaken. Ginds zit iemand die zeventig is, en zelfs zijn maat is nog niet vol, maar het zal spoedig wel zo zijn! Ach, en hoe kort is het tijdsbestek van het menselijke leven, zelfs wanneer het op zijn langst is en wat ik reeds gezegd heb: hoe zwaarder de maat van de zondaar is die zoveel tijd nodig heeft om vol gemaakt te worden, hoe overweldigender de straf zal zijn, die zo’n zondaar zal worden toegemeten op de grote dag van het oordeel.
Wanneer ik zo’n ernstig thema heb als dit, kunnen mijn woorden niet vrijmoedig van mijn lippen stromen. Ik wens dat ik zou kunnen spreken vanuit de diepste emoties van mijn hart zonder zelfs mijn tong te gebruiken, want mijn woorden slagen er niet in aan u over te brengen wat ik ervaar in mijn diepste wezen. O, onboetvaardige zondaar, het is zo droevig te bedenken, dat u hier alleen maar zit, omdat de maat van uw ongerechtigheid nog niet vol is. Als er een stuk of zes mensen samen in een kamer waren en één ervan was daar slechts, omdat het vastgestelde uur voor zijn executie nog niet was gekomen, dan denk ik dat u geen bijzondere belangstelling zou hebben voor de andere vijf individuen, wie zij ook mochten zijn, maar dat al uw gedachten zich zouden concentreren op die ene man, waarvan u bij uzelf verdrietig en treurig zou zeggen: “Hij is geoordeeld volgens de wet van het land; het doodvonnis is over hem uitgesproken en hij wordt alleen maar gespaard, omdat het uur nog niet geslagen heeft en de klok nog niet voor hem is geluid om naar buiten te gaan voor de terechtstelling.”  U, ongelovigen, bent volgens het Woord van God “reeds veroordeeld”, omdat u “niet gelooft in de naam van de eniggeboren Zoon van God.” Christenen, weet u dat hier zulke veroordeelde personen zijn en hebt u geen diep medelijden met hen? Kinderen van God, weet u dat sommige van uw eigen zonen en dochters in deze vreselijke toestand zijn en hebt u geen tranen te vergieten om hun situatie? O, prediker, kunt u hier staan en zo koud spreken over zo’n thema als dit, wanneer vurige woorden helemaal te koud zouden zijn om de ontzetting uit te drukken, die uw ziel zou moeten vervullen bij het zien van zo’n samenkomst als deze? O, waren onze harten maar gevoeliger! Want dan zouden we dieper medelijden hebben met die arme zondigende zielen, wier maat van ongerechtigheid nog niet vol is.

II. Met een bezwaard hart moet ik mij wenden tot mijn tweede punt, hetwelk is, dat IN HET GEVAL VAN ELKE ONBEKEERDE ZONDAAR DE MAAT VAN ZIJN ONGERECHTIGHEID VOORTDUREND VOLLER WORDT GEMAAKT.
Elke zonde die hij bedrijft, helpt mee om de maat van zijn ongerechtigheid vol te maken en er is niets wat hij kan doen, zonder dat er zonde bijgemengd wordt. Salomo zegt dat “het ploegen van de goddelozen zonde is”; dat wil zeggen, zelfs zijn gebruikelijke daden bij het uitvoeren van de gewone werkzaamheden van zijn dagelijkse leven brengen zonde over hem. Salomo zei ook: “Het offer van de goddelozen is een gruwel voor de Here”; zodat zelfs wanneer hij pretendeert te doen wat juist is in het geval van een christen, hij nog steeds zonde opeenhoopt en de maat van zijn ongerechtigheid vol maakt.
         Er zijn sommige personen die hun maat heel snel vol maken: losbandige, zedeloze, verdorven zondaren; het lijkt alsof zij de ongerechtigheid niet vlug genoeg kunnen opeenhopen. Ze zijn zo gretig dat zij met beide handen zich inspannen de maat vol te maken; zij storten zich, zoals Petrus zegt, “in de poel van liederlijkheid” met lichaam en ziel, klaarblijkelijk vastbesloten hals over kop naar de hel te gaan; als er iets gevonden kan worden waardoor zij hun snelheid naar de vernietiging kunnen verhogen dan zoeken zij het op en schijnen het op prijs te stellen. Is het niet vreemd dat het zo moet zijn? En toch, in Londen, en ik veronderstel dat het elders net zo is, zal iemand die een poosje over straat loopt, spoedig bewijzen zien van het feit dat er veel mensen zijn, voor wie de gewone methodes van het gaan naar de vernietiging maar al te langzaam lijken. Ik hoop dat, als er hier jonge mensen zijn die zo vlug hun maat van ongerechtigheid aan het volmaken zijn, zij zullen blijven staan en nadenken. Mijn vriend, uw kaars zal vlug genoeg branden zonder dat u hem aan beide kanten aansteekt; u zult uzelf vlug genoeg verwoesten zonder dat het nodig is zonde op zonde te stapelen door een dronkaard en gokker te worden en ook werelds en onrein. O mens, waarom bent u zo ijverig om uw eigen verdelger te worden?

“Zondaar, o waarom bent u zo gedachteloos geworden?
Waarom zo’n vreselijke haast om te sterven?
Het aan te durven naar onbekende werelden te springen,
achteloos uw God te trotseren.”

Misschien is onder de zonden, die de maat van een mens zeer snel vullen, de vervolging van Gods volk één van de belangrijkste. Een man kan vele beledigingen verdragen en zelfs veel onrecht jegens hemzelf, maar als u zijn kinderen aanraakt, dan wordt hij rood in zijn gezicht en is hij er vlug bij om het kwaad, dat hen is aangedaan, te wreken. Zo is het in het geval van Gods kinderen en hun Vader. Hij zei tot Sion in Babel: “Wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.” Als u direct veroordeeld wilt worden, wordt dan een vervolger van de heiligen, want dat is de snelste weg naar de verdoemenis. Toen de heilige Wishart op de brandstapel werd vastgeketend, wees hij naar de kardinaal, die met genoegen het schouwspel aanzag en hij vertelde hem, dat Gods toorn hem binnenkort zou treffen, en zo gebeurde het, want God wreekt Zijn eigen uitverkorenen en doet dat soms heel spoedig. De zonde van het vervolgen van de gemeente van God is er één die, meer dan welke andere ook, helpt om de maat van de ongerechtigheid van een zondaar vol te maken.
Een andere zonde van soortgelijk karakter is die van het bijwonen van de inzettingen van het evangelie en ze toch verachten. De Here zal milder handelen met degenen, die onbekend zijn met het evangelie en geen gelegenheid hebben het te horen, dan Hij zal handelen met u, bij wie het evangelie reeds lang bekend is als een bekend begrip en in wie de bekendheid ermee slechts verachting heeft voortgebracht. Christus heeft vele jaren geklopt op de deur van het hart van sommigen van u. Ik kan persoonlijk getuigen dat de boodschap van de redding in vele vormen en op verschillende manieren tot u is gekomen. Ik heb het Woord van God doorzocht met het oog op het vinden van de meest indrukwekkende teksten en ik heb tot God gebeden mij te leiden naar onderwerpen die u zouden beïnvloeden tot redding. Deze thema’s hebben vaak mijn eigen hart beïnvloed, terwijl ik mij aan het voorbereiden was voor de preekstoel; toch hebben ze tot nu toe uw hart niet beïnvloed, of niet voldoende beïnvloed, om u tot het geloof in de Here Jezus Christus te leiden. Reken er maar op, u die preken hoort, dat u een vloek over u zelf brengt door de zegen te minachten en te weigeren, die u zolang tevergeefs is bekendgemaakt. God kan heel goed zeggen: “Ik zal Mijn dienstknecht niet altijd sturen om te prediken tot degenen, die zichzelf het eeuwige leven onwaardig achten. Waarom zou Ik de parels van Mijn evangelie zulke beestachtige schepsels voor werpen? Waarom zou Ik doorgaan met roepen tot diegenen, die geen acht zullen slaan op Mijn stem?” Hij kan heel goed zeggen, zoals Hij dat vroeger deed: “ Omdat u weigerde, toen Ik riep, niemand er acht op sloeg, toen Ik Mijn hand uitstrekte, u al Mijn raadgevingen in de wind sloeg, en Mijn vermaning niet wilde, daarom zal Ik ook lachen om uw verderf; Ik zal spotten, wanneer uw verschrikking komen zal.” Het is geen geringe zonde om het evangelie te hebben gehoord en het toch verworpen te hebben. U weet hoe onze Heiland de steden berispte, waarin de meeste van Zijn machtige werken waren gedaan, omdat zij zich niet bekeerd hadden: “Wee u, Chorazin! wee u Bethsaïda! Want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak en as bekeerd hebben. Maar Ik zeg u, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u.”
Het is nog een grote hulp bij het vol maken van de maat van ongerechtigheid, wanneer een mens een ernstige persoonlijke nood heeft gehad en het hem toch niet zacht heeft gemaakt, maar hem eerder heeft verhard. U, mijn vriend, was een poosje geleden aan het bed gekluisterd. Was het een kwaadaardige koorts, of een andere gevaarlijke ziekte die u had? Uw familieleden zeiden: “Hij kan niet weer beter worden” en u keerde uw gezicht naar de muur in de bitterheid van uw geest, want u was bang dat u zou sterven en u wist dat u onvoorbereid was om uw God te ontmoeten. U was allang blij, als iemand toen met u zou willen bidden en op uw manier begon u zelf al weifelend aan iets wat op een gebed leek en u beloofde wat u zou doen als de Here uw verbeurdverklaarde leven zou sparen. Maar waar zijn uw goede besluiten nu? Er zijn sommigen van u, die gewoon waren het zondagsgebod te overtreden en toen het leek dat u waarschijnlijk zou sterven, zei u: “Als God mijn leven maar zal sparen, zal de winkel op Zijn heilige dag gesloten zijn.” Toch hebt u die weer geopend, hoewel Hij u wel spaarde. U was een dronkaard tot de tijd van uw grote ziekte, maar u zei: “Als God mijn leven zal sparen, zal ik nooit de bedwelmende beker weer aanraken.” God spaarde inderdaad uw leven, toch bent u een even verachtelijke slaaf van de drank als u ooit was en u hebt van uzelf bewezen een leugenaar te zijn voor het aangezicht van God. Jongeman, u kwam eens in een verdrietige moeilijkheid terecht, maar God hielp u daaruit door een zeer speciale bevrijding van de voorzienigheid en u zei toen: “Ik zal in de toekomst voorzichtiger zijn.” Toch bent u weer teruggekeerd naar dezelfde zonde, zoals de hond terugkeert naar zijn eigen uitbraaksel, “en de gewassen zeug naar de modderpoel.” Maar God zal Zijn inspanningen niet veel langer aan u verspillen. Een landman ploegt zijn akker en als het geen oogst opbrengt, kan hij het nog een keer ploegen, maar hij zal niet altijd door blijven gaan met het ploegen van een akker die even onvruchtbaar is als een rots. Een tuinman kan bij een vijgenboom komen en als die geen vrucht draagt, kan hij die snoeien en eromheen graven en bemesten, maar hij zal dat niet jaar na jaar blijven doen en hij zal tenslotte zeggen: “Hak hem om, waarom beslaat hij nutteloos de grond?” Zo moet het zijn met u als u onboetvaardig blijft na al Gods handelen met u. Door te weigeren om acht te slaan op de waarschuwende boodschap van God, die tot u kwam in de kamer van de beproevingen en door de zachte druk van Gods hand van genade te vergeten, die u weer oprichtte tot gezondheid en kracht, bent u bezig te helpen met het volmaken van de maat van uw ongerechtigheid.
En laat me u verder zeggen dat, en ik weet dat mijn woorden sommigen hier in het hart zullen raken, – wanneer een mens overtuigd is geweest van schuld, – of deze overtuigingen nu beschouwd kunnen worden als een verontrust geweten of, als wat ik zou kunnen noemen, het secundaire werk van Gods Heilige Geest, dat zal ik niet zeggen, maar, wanneer een mens deze overtuiging van schuld heeft gehad en die overtuiging heeft onderdrukt, dan voegt dat enorm toe aan de maat van zijn schuld. Onlangs was er op een avond een jongeman op straat en de verleiding werd hem voorgezet en hij wist dat het een verleiding was. Hij stond een poosje stil en dacht bij zichzelf: “Ik weet dat dit een verkeerds iets voor mij is om te doen. Het zou het hart van mijn moeder breken, als zij wist dat ik deze zonde begaan had en wat betreft mijn vader, ik zou hem nooit meer onder ogen durven komen, als hij wist dat ik dit gedaan had; bovendien, ik bezoek een huis van gebed en ik weet dat dit een slechte zaak is en dat het mijn eeuwige vernietiging zou kunnen zijn.” Nu, als die jongeman, nadat hij de zaak had overwogen, weloverwogen ervoor had gekozen die zonde te bedrijven, dan zou daar tien keer zoveel schuld in hebben gezeten dan er misschien gezeten had in het geval van iemand anders, die onverhoeds door een plotselinge verleiding werd verrast en geen tijd had om na te denken over wat voor hem het juiste was om te doen. In verhouding tot het geweld, dat iemand zichzelf moet aandoen ten einde een bepaalde overtreding te begaan, kan de maat van zijn schuld worden geschat. Ik geloof dat er hier mensen zijn, die bij vele gelegenheden hebben zitten beven voor het Woord van de Here en in hun geest zacht zijn gemaakt, totdat ze in stilte en soms openlijk hebben gehuild; ze hebben bij zichzelf gefluisterd: “We zullen echt de grote verandering zoeken; we zullen tot God om hulp roepen, opdat we berouw mogen hebben van zonde en geloven in Jezus, zoals de prediker ons daarvan tracht te overtuigen.” Maar op die trappen buiten kwamen ze één of andere kameraad uit de wereld tegen en terwijl ze met hem aan het praten waren, zijn al hun goede besluiten weggesmolten; de zondaar die onder de indruk leek, blijft nog steeds een zondaar; degene die een maand geleden wakker leek te zijn geworden, is nu een dronkaard; en het geweten, waarvan men een halfjaar geleden dacht dat het zacht werd, is snel bezig even hard te worden als de onderste molensteen. Dit zijn vreselijke feiten, maar ze dienen allemaal om te laten zien, dat een mens zelfs in het huis van gebed en onder de middelen van de genade voortdurend bezig kan zijn de maat van zijn ongerechtigheid vol te maken. Dit zijn voor mij vreselijke waarheden om te moeten prediken, maar het is nodig voor hen dat ze verteld worden; moge u allen de kracht ervan ervaren en moge God er u zo toe drijven beschutting te zoeken in Zijn Zoon, Die stierf aan het kruis op Golgotha, “de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.”

III. Mijn derde punt is, dat DE MAAT VAN ONGERECHTIGHEID OP EEN DAG VOL ZAL ZIJN.
Het zal tijd kosten om het vol te maken, maar te zijner tijd zal het vol gemaakt zijn; met het tempo waarmee sommige mensen doorgaan met zondigen, zullen zij spoedig de maat van hun overtreding vol maken. Het onkruid is groen en God wil tot nu toe niet dat het uitgetrokken wordt, want Hij laat zelfs het onkruid rijp worden. Hij staat zelfs de giftige vrucht van het kwaad toe aan de boom te hangen, totdat hij zacht wordt en dan valt hij naar beneden door zijn eigen gewicht. Maar het onkruid zal rijp worden en de kwade vrucht zal zacht worden en dan zal hun einde gekomen zijn; het zal voor u, zondaren, een tijd duren om rijp te worden in de zonde, maar u zult rijp worden en dan zult u van de boom geschud worden en dit leven zal u niet meer kennen.
Ik wil dat u, onbekeerden, een paar minuten eraan denkt, hoe uw maat waarschijnlijk op dit ogenblik bijna vol is. Begin met uw vroege kinderjaren en denk na over uw vele daden van eigenzinnige ongehoorzaamheid en zonde. Ik kan niet uw hele levensloop nagaan, maar laat me u herinneren aan het begin van uw mannelijke leeftijd. Is er niets om u voor te schamen en niets voor u om daar berouw van te hebben? Ik ben er zeker van dat er sommigen hier zijn, die niet aan die periode van het leven kunnen denken zonder rood te worden van schaamte. Denk dan aan de latere dagen van uw rijpere volwassenheid. O heren, wat een massa zonde is daar! De maat van uw ongerechtigheid moet bijna vol zijn. Vergeet ook niet, dat wij gewoonlijk erg slechte rechters zijn over onze werkelijke toestand in de ogen van God. Het is waarschijnlijk dat de maat van onze ongerechtigheid veel voller is dan we denken dat hij is. Ik hoop dat niemand van u ooit bankroet was, maar als u ooit failliet was, dan verwacht ik dat, toen u werkelijk uw boeken ging inkijken, u ontdekte dat u veel dieper in de schuld zat dan u ooit had gedacht dat u zat. Het is een alledaags iets voor mensen, wier zaak er zwak voor staat, om zich in te beelden dat hun positie veel beter is dan een punctueel onderzoek bewijst en ik geloof dat het bij velen van u in geestelijke zaken zo is. Wees voorzichtig, wees voorzichtig. U veronderstelt dat alleen de bodem van de maat nog maar vol is, maar de engel met het Boek des levens ziet dat uw maat van ongerechtigheid bijna vol is. Het is een erg treurige overweging, geliefde vrienden, dat er hier misschien sommigen zijn, ja, dat er naar alle waarschijnlijkheid sommigen hier zijn, die nog maar één zonde meer hoeven te bedrijven om de maat van hun ongerechtigheid vol te maken! Nog één leugen meer en de maat is vol! Nog één losbandig lied meer en hij is vol. Nog één daad van diefstal, nog één drinkgelag en hij is vol! Ik weet dat sommige mensen hier komen, – en misschien zijn sommigen van diegenen nu hier, – die een delirium tremens hebben gehad! Het is een wonder dat ze toen niet in de hel werden geworpen, – een wonder van genade dat zij nog een poosje werden gespaard. Maar de volgende keer dat het u overkomt, meneer, kan het een delirium zijn dat nooit een einde zal hebben. De volgende keer dat u die gifbeker aan uw lippen zet en het waagt te drinken totdat u dronken bent, zult u uzelf de eeuwige verdoemenis binnen drinken. O, pas op, pas op, pas op! Het is niet slechts een man die zo tot u spreekt; daar is een waarschuwende stem uit de hemel, die tot sommige mensen hier spreekt door mijn lippen. Stop meneer, want als u nog één stap meer zet, zult u in de eeuwige vernietiging geworpen worden! Vraagt u, wat het mij aangaat of u verloren gaat of gered wordt? Het is evenzeer mijn zaak, dat ik uw tijdelijke leven zou redden, als ik zou kunnen, wanneer ik u in gevaar zag; veel meer zou ik wensen u te wijzen op het gevaar van uw onsterfelijke ziel, opdat u door Gods oneindige genade gered mag worden van de geestelijke en eeuwige vernietiging.
Deze hele tijd door is er één zeer verdrietige maar zeer ware overweging, die ik u moet noemen. Het is dit: terwijl de onbekeerden steeds meer zonde in de maat doen, ligt het niet in hun macht om iets van datgene, wat al in de maat zit, eruit te halen. Ik kan de efa van mijn overtreding vullen, maar ik kan die niet leegmaken en ik kan zelfs de inhoud niet verminderen. Iemand zegt tegen mij: “Veronderstel meneer, dat ik nooit weer zondig.” Wel, wat dan? Zelfs als u niet verder in schulden geraakt, zal dat de oude rekening nog niet betalen. “Wat zullen we dan doen meneer? Zullen we hier gaan staan huilen over onze zonden; zullen onze tranen ze niet wegwassen?” Nee, al vergoot u een Niagara aan berouwvolle tranen, er ligt geen macht in om één enkele zonde uit te delgen. “Maar wat gebeurt er als wij vele goede werken doen?” Nee, al zou u een Atlantische Oceaan kunnen vullen met uw goede werken, dan zou u niet de karmozijnrode vlek van zelfs één van uw ontelbare overtredingen hebben weggewassen. Nee, u kunt geen enkele zonde uit de maat halen, al kunt u wel doorgaan met zonde na zonde, zonde na zonde er in te doen en zo wordt de maat gevuld en hij zal spoedig vol zijn.

IV. Zo sluit ik af door u te vragen: WAT DAN?
Onlangs op een avond las ik in het Nieuwe Testament en daar waren een zestal woorden, die met speciale kracht indruk op mij maakten. Ik denk dat ze over het geheel genomen de vreselijkste woorden zijn, die er ooit werden uitgesproken. Ik zou het erop kunnen wagen om te zeggen dat zelfs de Schrift zelf geen vreselijker woorden bevat dan deze die ik op het punt sta voor u te citeren; toch werden ze door de Here Jezus Christus Zelf gesproken, de liefhebbende, tedere, vriendelijke Jezus, Die de kleine kinderen tot Zich riep. Zij zijn opgeschreven in het achtste hoofdstuk van het evangelie van Johannes in het 21ste vers; en dan, alsof de ene donderslag op de andere moet volgen, worden ze herhaald in het 24ste vers. Dit zijn de woorden:

“Gij zult in uw zonden sterven.”

Hoor ze nog eens: “Indien gij niet gelooft dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven.” Ik hoorde van een man die stierf in een sloot, maar dat is niets vergeleken met sterven in de sloot van uw zonden! Ik hoorde van iemand die op straat dood neerviel, maar wat is dat vergeleken met sterven in zonde? Sommigen sterven door honger, maar dat is niets vergeleken met sterven in zonde! Onlangs was er in de buurt van mijn huis iemand die ging zitten om te eten en een paar gloeiende stukken hout waaiden uit het vuur en haar kleren vatten vlam; de mensen rondom haar trokken haar de kleren van de rug,  maar ze was zo verbrand dat zij stierf; maar de vlammen van de zonde zijn erger dan de gloeiende kolen van vuur. “Gij zult in uw zonden sterven.” Ik heb niet de keuze wat betreft hoe en waar ik zal sterven behalve in dit ene opzicht, dat ik nooit in zonde, in ongerechtigheid, mag sterven, zoals in een fabel het vergiftigde hemd, dat de ongelukkige drager ervan doodde. Hij probeerde die af te rukken en scheurde zelfs vlees mee, maar het gif brandde tot in zijn beenderen; maar dat is minder erg dan te sterven in zonde. Mens, u moet sterven in uw zonden, als u doorgaat met daarin te leven! U kunt niet ontsnappen aan de gevolgen van de zonde, als u de zonde blijft najagen. Werk en u zult uw loon krijgen en “het loon van de zonde is de dood.” Zaai en u zult uw oogst maaien en als u zaait op het vlees, moet u en zult u uit het vlees verderf oogsten. Ik bid God dat niemand van u ooit in uw eigen persoon de volledige betekenis van die vreselijke woorden van de Redder mag kennen: “Gij zult in uw zonden sterven.” Indien gij niet gelooft,

“ ZULT GIJ IN UW ZONDEN STERVEN.”

           Maar ik kan u niet op deze manier wegzenden, ofschoon die klok daarginds het gewoonlijke uur heeft geslagen voor het afsluiten van de dienst. Dank God, dat er geen klok geslagen heeft om mij te verbieden de boodschap van de genade te verkondigen, zolang als er nog mensen op deze wereld zijn. Ik vertelde u, dat u geen enkele zonde uit die maat zou kunnen halen en ik sprak helemaal de waarheid, maar laat me in uw oor fluisteren dat er Iemand is, de eeuwig gezegende Zoon van God, Die hem kan leegmaken. Hij kan de maat van uw zonde nemen, precies zoals die is en er niet alleen maar een beetje uithalen, maar Hij kan het allemaal nemen en het op Zijn eigen schouders leggen, het regelrecht wegdragen en het in Zijn eigen graf werpen, waar het zo diep begraven zal worden, dat zelfs het oog van God Zelf het nooit meer zal zien. “O, hoe graag wenste ik “ zegt iemand, “dat God dat met mijn zonden zou doen!” Meneer, Hij zal het met uw zonden doen, nu, op dit moment, indien u in Hem gelooft. “In Hem gelooft?” vraagt iemand, “ik geloof, dat Hij de Zoon van God is en de Redder der mensen.” Ga dan verder en vertrouw Hem als uw eigen Redder. Geef uw zonden op, geef uw vertrouwen in uzelf op en werp uzelf in die geliefde armen, die werden uitgestrekt aan het kruis, opdat grote zondaren er door omsloten zouden worden en daar een eeuwige schuilplaats zouden vinden.

“Er is leven in een blik op de Gekruisigde;
er is leven op dit moment voor u,”

als u maar op Hem wilt zien. Moge Gods genadevolle Geest u nu in staat stellen bij uzelf vandaan te kijken naar Zijn grote plaatsvervangende offer, naar de volledige verzoening die Hij tot stand bracht, naar de uiterste losprijs die Hij betaalde! Ga naar Christus, aanvaard Hem en de maat van uw ongerechtigheid zal worden geleegd.
Maar bedenk dat, als Christus niet aanvaard wordt, er geen andere hoop op redding is en, wat meer is, na deze avond is er voor sommigen van u misschien zelfs niet een volgende verkondiging van de weg tot redding. Ik weet niet wanneer ik meer gepijnigd word dan wanneer ik jonge mensen moet gaan bezoeken, die stervende zijn, misschien door tbc, en die zonder hoop zijn; het is vreselijk werk om te proberen hen het evangelie duidelijk te maken. Soms voel ik me, alsof ik de wet moet verkondigen, hoewel ze zo ziek en zwak zijn. En soms staat de moeder naast het bed en huilt en zegt: “Ach, ik heb vele keren voor hem gebeden, maar o, wist ik maar dat hij gered werd!” Dan zegt ze tegen me op de trap: “Ik zou hem kunnen opgeven meneer, hoewel ik van de lieve jongen houd, ik zou hem zonder een zucht kunnen opgeven, maar o, het breekt mijn hart om te bedenken dat hij sterft zonder een Redder!” Ja, en elke christen behoort in zijn mate hetzelfde te ervaren voor elke zondaar. Het is een beproeving voor mij om, wanneer ik op straat loop, een ongeluk te zien; ik voel me, alsof het hart me meteen in de keel klopt. Als ik een spoorwegongeluk zou meemaken en zag dat iemand dood was, dan denk ik niet dat ik de eerste dagen met een opgeheven hoofd zou kunnen lopen. Maar o, om te weten dat sommigen van u uw ziel verliezen en dat u elke dag dichter en dichter bij uw eeuwige verdoemenis komt! “Bekeert u, bekeert u, want waarom zult gij sterven?” Ik vraag me vaak af, waarom sommigen van u komen om mij te horen zoals u doet; het brengt me in verwarring, want ik zie geen reden waarom u dat zou doen. Ik bied u geen amusement aan; ik vertel u geen grappige verhalen, maar ik probeer uw hart te breken met de hamer van het Woord. U komt en u gaat, toch krijgt u geen zegen voor zover ik kan zien; bent u er tevreden mee dat het altijd zo blijft? Als u dat bent, ik ben niet tevreden. Ik ben er, op z’n minst genomen, verantwoordelijk voor om u getrouw te waarschuwen en u eerlijk de grote evangelieboodschap te prediken: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus Christus en u zult gered worden.” Elke keer als ik op deze preekstoel sta, is hier iemand, die nooit weer terugkomt; hij kan niet terugkomen, want hij sterft voor de volgende zondag. Zo groot is de samenkomst hier, dat ik misschien bijna kan zeggen, als ik spreek overeenkomstig de wetten van de waarschijnlijkheid, dat het bijna zeker is dat iemand van ons de weg van alle vlees gegaan zal zijn, voordat deze week voorbij is. Wie zal het zijn? Moge God de rijpen nemen en de groenen sparen! Moge Hij diegenen nemen, die gereed zijn, en laten diegenen gespaard blijven, die nog niet gereed zijn, maar wat nog beter is, moge Hij ons allen ertoe brengen te vertrouwen op de Redder en dan zullen we allen gereed zijn, wanneer ook maar de oproep zal komen! Moge Hij dat doen ter wille van Zijn naam! Amen.