Selecteer een pagina

Het herstel van Petrus           

>>PDF<<

Een toespraak gehouden op zondagavond 22 juli 1888 door C.H. Spurgeon.

De tekst is uit Lucas 22:60-62:

En terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide een haan. En de Here keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord des Heren, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter.

Petrus was verschrikkelijk gevallen. Hij had zijn Meester verloochend, Hem herhaaldelijk verloochend, Hem verloochend met vloeken, Hem verloochend in Zijn aanwezigheid, terwijl zijn Meester geslagen werd en vals werd beschuldigd, Hem verloochend, hoewel hij een apostel was, Hem verloochend, hoewel hij had verklaard, dat, als alle mensen Hem in de steek lieten, hij dat nooit zou doen. Het was een trieste, trieste zonde. Bedenk wat er aan vooraf ging. Het was ten eerste Petrus’ verwaandheid en zelfvertrouwen. Hij rekende erop dat hij nooit zou struikelen en om die reden viel hij weldra. Hoogmoed komt voor de val. O, dat we goed zouden kijken naar de wortels van bittere bloemen en ze meteen uitroeien! Als er vandaag verwaandheid bloeit op de bodem van ons hart, zullen we spoedig zien wat voor slechte vruchten daarvan komen. Vertrouwen op onze vastberadenheid van karakter, breedte van ervaring, helderheid van inzicht, of rijpheid in de genade zullen uiteindelijk ons doen belanden in een schandelijke mislukking. Wij moeten òf onszelf verloochenen, òf we zullen onze Here verloochenen; als we blijven vasthouden aan het zelfvertrouwen, zullen we ons niet vasthouden aan Hem.

Petrus’ verloochening was het directe gevolg van lafheid. De dappere Petrus schaamde zich in de aanwezigheid van een slavin; hij kon het niet verdragen nagewezen te worden als een volgeling van de Galileër. Hij wist niet wat er zou gaan gebeuren. Hij zag daar wel zijn Here zonder vriend; hij meende dat het een verloren zaak was en hij voelde er niet voor om kleur te bekennen. Stelt u zich eens voor dat Petrus, onder tijdelijke ontmoediging de lafaard zou uithangen! Toch komt lafheid onmiddellijk na grootspraak: wie denkt dat hij tegen de wereld kan vechten, zal de eerste zijn die wegloopt.

Zijn zonde kwam ook voort uit zijn gebrek aan waakzaamheid. Zijn Meester had tegen hem gezegd, “Wat, kunt gij geen uur met Mij waken?” . Ongetwijfeld lag er meer betekenis in die woorden dan oppervlakkig leek. De Here had verscheidene keren tegen hem gezegd: “Bidt, dat gij niet in verzoeking valt.” De woorden werden met diepe nadruk herhaald, want ze waren hard nodig. Maar Petrus had niet gewaakt: hij had z’n handen staan warmen. Hij had niet gebeden: hij voelde zichzelf te sterk om extra te moeten bidden. En daarom vonden de windvlagen van de verleiding, toen ze kwamen opzetten, de boot van Petrus onvoorbereid op de storm en joegen ze hem op een rots.

Toen Petrus voor de eerste keer zijn Meester loochende, kraaide er een haan. Petrus moet dat kraaien hebben gehoord, anders zou hij het feit niet hebben meegedeeld aan de evangelist, die het heeft opgetekend. Maar hoewel hij het hoorde, was hij een voorbeeld van degenen die oren hebben, maar niet horen. Men zou hebben gedacht dat de waarschuwing zijn geweten geraakt had, maar dat gebeurde niet; en toen de haan na drie verloocheningen voor de tweede keer kraaide, zou die hem misschien nog niet uit zijn vreselijk slaap hebben gewekt, als er niet een nog machtiger instrument was gebruikt, namelijk, een blik van de Here Jezus.

God beware ons voor deze geest van sluimering, want het is uitermate gevaarlijk! Petrus was onder de verschrikkelijke invloed van satan, want het was een nacht waarin de krachten der duisternis bijzonder actief waren. “Dit is uw uur,” zei Jezus, “en de macht der duisternis.” Diezelfde invloed die de Heiland zonder succes aanviel – want, zei Hij: “De vorst van deze wereld komt en heeft aan Mij niets” – die viel ook Petrus aan met triest resultaat. De boze zag immers wel iets in Petrus en hij had spoedig ontdekt wat het was. De vonken van satans vuursteen en wetstaal vielen bij onze Here als op water; maar het hart van Petrus was als een tondeldoos en toen de vonken vielen, vonden ze daar brandstof. O, dat we bewaard mogen blijven voor de aanvallen van satan! “Leidt ons niet in verzoeking” is een noodzakelijk gebed, maar het verzoek dat er op volgt, is bijzonder opvallend- “maar verlos ons van de boze.” Een mens raakt nooit de duivel kwijt, zelfs als hij hem overwint. U zult ontdekken dat in ‘t gevecht met hem, zelfs als u de overwinning behaalt, u japen en wonden oploopt, waarvan u de littekens zult dragen tot aan uw graf. “Al die tijd,” zegt meneer Bunyan, terwijl Christen aan ‘t vechten was met Apollion, “viel mij op dat er geen glimlach bij hem af kon.”

O nee! Er valt niets te glimlachen, wanneer de aartsvijand ons aanvalt. Hij is zo’n meester in de wrede kunst van het verwonden van zielen, dat elke klap telt. Hij kent al onze zwakke plekken in ‘t heden; hij brengt ons de dwalingen te binnen van ‘t verleden en hij schildert de ellende van de toekomst in de donkerste kleuren. Zo probeert hij ons geloof te vernietigen. Al zijn pijlen zijn vurige pijlen. Er is al de kracht van een mens voor nodig en nog veel meer, om zijn sluwe wrede slagen af te wenden. Het ergste hierbij is, dat, zoals in ‘t geval van Petrus, hij een soort betovering over de mensen werpt, zodat ze helemaal niet vechten, maar zich als een gemakkelijke prooi overgeven. Onze Heiland zei tot Petrus: “Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd u te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zal bezwijken.” Petrus was nu evenzeer in de macht van satan als koren in de hand van iemand die het aan ‘t wannen is. Hij ging op en neer in die wan als een hulpeloos ding en zo ging hij van eenvoudige leugens over tot het verloochenen van zijn Here met eden en vloeken.

Ik verlang in deze toespraak vooral te spreken over het herstel van Petrus. Petrus lag tegen de vlakte, maar hij stond spoedig weer overeind. Eén schrijver zegt, dat het verhaal eerder het herstel van Petrus moet worden genoemd dan de val van Petrus. Zijn val was spoedig voorbij; hij was als een klein kind dat leerde lopen. Nauwelijks lag hij op de grond of z’n moeder had hem weer overeind gezet. Het was niet een doorgaan met zondigen, zoals bij David, die maandenlang zonder berouw bleef, maar het was het te snelle spreken van een man die plotseling werd meegesleurd door de verleiding en het werd gevolgd door een spoedig berouw. Over zijn herstel gaan we nadenken.

Het werd bewerkstelligd door twee uiterlijke tekenen. Ik mag graag aan die merkwaardige combinatie denken: het kraaien van de haan en een blik van de Here. Wanneer ik tot u kom prediken, dan moet ik bijna glimlachen bij de gedachte, dat God een ziel door mij zou redden. Ik zie in mijzelf een passend beeld van die arme haan. Ik ben slecht in ‘t kraaien. Maar zoals de blik van de Meester samenviel met ‘t kraaien van de haan, zo vertrouw ik er op, dat het zal samengaan met mijn zwakke prediking. Wanneer u de volgende keer ook uitgaat om te proberen een ziel voor Jezus te winnen, zeg dan tot uzelf: “Ik kan het niet: ik kan niet een hard, opstandig hart laten smelten; maar toch kan de Here me gebruiken en als er een gelukkig samengaan is van mijn zwakke woorden met de machtige blik van mijn Here, dan zal het hart smelten in stromen van berouw.” Kraai maar arme vogel: als Jezus kijkt terwijl jij aan het kraaien bent, zul jij niet tevergeefs kraaien, maar het hart van Petrus zal breken. De twee dingen worden samengevoegd en laat niemand ze van elkaar scheiden – het gewone instrument  en de Goddelijk Werker. Christus heeft alle eer en des te meer eer, omdat Hij met onaanzienlijke middelen werkt. Ik vertrouw er op dat er deze morgen een samengaan van de zwakheid van de prediker met de kracht van de Heilige Geest zal zijn, zodat harten van steen verbroken zullen worden en God verheerlijkt zal worden.

Laten we deze morgen eerst zien naar de Here Die keek; en ten tweede, laten we letten op de blik waarmee de Here keek; en dan , ten derde, laten we kijken naar Petrus, naar wie de Here keek. We zullen de hele tijd aan ‘t kijken zijn: moge onze Here naar ons kijken. Moge Zijn Heilige Geest met Zijn heilig Woord werken!

I   Ten eerste, laten we naar de Here kijken, Die naar Petrus keek. Kunt u zich Hem voorstellen in de zaal, daarginds boven, voor de hogepriester en de raad? Petrus is beneden op de open binnenplaats van het huis en warmt zijn handen bij het vuur. Kunt u de Here Jezus zien, Die Zich omkeert en Zijn ogen vol aandacht richt op Zijn dwalende discipel? Wat ziet u in die blik?

Ik zie in die blik ten eerste iets, wat me laat uitroepen: wat een liefde, die denkt aan anderen. Jezus is gebonden; Hij wordt beschuldigd; Hij is net op ‘t gezicht geslagen, maar Zijn gedachten zijn bij de dwalende Petrus. U hebt heel uw verstand erbij nodig, wanneer u voor wrede rechters staat en antwoord moet geven op valse beschuldigingen; u wordt des te zwaarder beproefd, wanneer niemand het voor u opneemt, of een positief getuigenis aflegt voor u. Het is vanzelfsprekend, dat op zo’ n moment al uw gedachten bezig zijn met uw eigen zorgen en verdriet. Het zou geen schande zijn geweest als de gedachten van onze Here waren geconcentreerd op Zijn persoonlijk lijden en dat des te minder, omdat dit lijden een lijden was ten behoeve van anderen. Maar onze gezegende Meester denkt aan Petrus en Zijn hart gaat uit naar Zijn onwaardige discipel. Diezelfde aandrang, die maakte dat Zijn hart bloed gaf vanuit elke porie van Zijn lichaam, toen Hij bloed zweette, werkte nu op zijn ziel en richtte Zijn gedachten op dat lid van Zijn mystieke lichaam, dat het meest in gevaar was. De Verlosser dacht aan Petrus, terwijl Hij daar stond en bespot en beschimpt werd. Geprezen zij Zijn liefdevolle naam; Jezus let altijd op Zijn volk, of Hij nu in Zijn vernedering is of in Zijn heerlijkheid. Jezus let altijd op diegenen voor wie Hij Zijn bloed gaf. Hoewel Hij nu regeert in heerlijkheid, ziet Hij voortdurend op Zijn eigendom: Zijn vreugde is in hen en Zijn zorg gaat naar hen uit. Er was geen greintje egoïsme bij onze Heiland. “Hij heeft anderen gered, Zichzelf kan Hij niet redden.” Hij keek naar anderen, maar Hij keek nooit naar Zichzelf. Ik zie dan in ‘t kijken van onze Here naar Petrus een wonderlijke liefde, die denkt aan anderen.

Vervolgens roep ik uit: “Wat een grenzeloze neerbuigzaamheid!” Als het oog van onze Heiland Zich die dag op “die andere discipel” had gericht, die bij de hogepriester bekend was, of als Hij naar enkele dienstknechten van het huis had gekeken, zouden we niet zo verbaasd zijn geweest; maar wanneer Jezus Zich omwendt, dan is het om naar Petrus te zien, de man van wie wij ons gelaat van nature zouden hebben afgewend na zijn ellendige gedrag. Hij had buitengewoon schandelijk en wreed gehandeld en toch zocht het oog van de Meester hem op in een grenzeloos medelijden! Als er hier iemand is, die zich nauw verwant voelt aan de duivel, dan bid ik, dat de Here het eerst naar hem kijkt. Als u zich voelt alsof  u zozeer had gezondigd, dat het onmenselijk was geworden, doordat u alle goede dingen weggeworpen hebt en de Meester geloochend hebt, Die u heeft gekocht, let dan toch op die verbazingwekkende genade van de Here. Als u één van de Zijnen bent, dan zal Zijn medelijdend oog u ontdekken; want zelfs nu volgt het u, zoals het Hagar volgde, toen ze riep: “U, God, ziet mij.” Maar o, dat erbarmen in die blik! Toen ik voor het eerst begreep dat de Here met liefde naar mij keek temidden van mijn zonde, leek dat zo wonderbaarlijk! Hij, Die door de hemelen aanbeden wordt, voor Wiens aangezicht het hele heelal zich uitstrekt als een kaart, ziet voorbij aan al die heerlijkheden van de hemel, opdat Hij Zijn blik van medelijden kan vestigen op een dwalend schaap om het in grote genade weer terug te brengen in de schaapskooi. Voor de Here der heerlijkheid is het zien op een discipel, die Hem loochent, grenzeloze neerbuigzaamheid!

Maar dan nogmaals: wat een tedere wijsheid zie ik hier! “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan.” Hij wist het best wat te doen: Hij sprak niet tot hem, maar keek hem aan. Vroeger had Hij tot Petrus gesproken en die stem had hem geroepen om een visser van mensen te worden; Hij had vroeger Petrus Zijn hand gegeven en hem gered uit een watergraf, toen hij begon te zinken. Maar deze keer geeft Hij hem noch Zijn stem, noch Zijn hand, maar iets wat even effectief is en heel toepasselijk: Hij geeft hem Zijn oog: “De Here zag Petrus aan.” Hoe wijs kiest Christus altijd de manier om Zijn liefde tot uitdrukking te brengen en

‘t goede voor ons te bewerken! Als Hij toen tot Petrus had gesproken, zou de menigte hem aangevallen hebben, of op z’n minst genomen zou de schaamteloze menigte opmerkingen hebben gemaakt over het verdriet van de Meester en het verraad van de discipel: onze genadevolle Here zal nooit onnodig de fouten van Zijn uitverkorenen tentoonstellen. Misschien zouden geen woorden al datgene tot uitdrukking hebben kunnen brengen wat er in die blik van medelijden lag.

Wel broeders, een boekdeel, zo dik als de Bijbel, ligt er in de blik van Jezus. Ik daag alle tongen en alle pennen op de wereld uit om ons te vertellen wat onze Goddelijke Here bedoelde met die blik. Onze Heiland gebruikte de meest voorzichtige, de meest begrijpelijke, de meest nuttige manier van spreken tot het hart van Zijn dwalende volgeling. Zijn blik sprak boekdelen. Zijn blik was een Goddelijk beeldschrift vol onuitsprekelijke bedoelingen, die het op een helderder en levendiger wijze overbracht dan woorden zouden hebben kunnen doen.
Als ik weer aan die blik denk, dan word ik gedwongen om uit te roepen: Wat een Goddelijke kracht is hier! Wel, geliefde vrienden, deze blik bewerkte wonderen. Soms predik ik met heel mijn ziel tot Petrus en helaas! Hij vindt mijn preek mooi en vergeet het. Ik heb Petrus gekend, die een goed boek las, vol met het meest krachtige pleiten en toen hij het doorgelezen had, deed hij het dicht en ging slapen. Ik herinner me mijn Petrus toen hij zijn vrouw verloor. Iemand zou gedacht hebben dat het hem echt raakte en dat deed het ook: met wat menselijk gevoel; toch bracht het hem niet tot de Here, Die hij in de steek gelaten had, maar hij ging door in zijn afglijden. Zie dan, wat onze Here kan doen met een blik, wat wij niet kunnen doen met een preek, wat de meest krachtige schrijver niet kan doen met honderden bladzijden en wat rampspoed niet kan doen, zelfs niet met haar zwaarste slag. De Here keek en Petrus weende bitter. Ik kan er niets aan doen dat ik samen met Isaäc Williams denk, dat er een koninklijke eenvoud in de uitdrukkingen ligt, die hier worden gebruikt – “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus ging naar buiten en weende bitter.” Het gedeelte herinnert ons aan het begin van Genesis: “En God zei: Er zij licht en er was licht.” Zoals de Here keek naar het leger van de Egyptenaren en de Egyptenaren in de problemen bracht, zo keek Hij nu in Petrus’ hart en zijn gedachten verontrustten hem. O, de macht van Jezus Christus! Als deze macht bij Hem was toen Hij gebonden stond voor Zijn aanklagers, wat is Zijn macht dan nu, nu Hij in staat is volkomen te behouden wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten? Er was Goddelijkheid in die blik. De Zoon van God zag op Petrus: de tekst gebruikt niet de naam Jezus, maar het zegt nadrukkelijk: “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan.” Die Goddelijke blik voltrok de daad.
Laat me u vragen op te merken wat voor heilig onderwijs hier is. Het onderwijs is van praktische waarde en moet meteen worden uitgevoerd door de volgelingen van Jezus. U, geliefde vriend(in), bent een christenman of christenvrouw; u bent altijd door de Goddelijke genade bewaard voor zoiets als schandelijke zonde. Dank God dat het zo is. Ik durf te zeggen, dat, als u naar binnen kijkt, u veel zult vinden waar u zich voor schaamt; maar toch bent u bewaard gebleven voor verwaande en openlijke zonden. Helaas! iemand die eens een vriend van u was, heeft zich schandelijk gedragen: een poosje geleden was hij nog  lid van de kerk, maar hij heeft zich op een schandelijke wijze afgewend. U kunt zijn zonde niet verontschuldigen; in tegendeel, u wordt gedwongen verontwaardigd te zijn om zijn dwaasheid, zijn leugenachtigheid, zijn goddeloosheid. Hij heeft reden gegeven aan de vijanden van de Here om te lasteren en hij heeft een groot kwaad berokkend aan de zaak van de gerechtigheid. Nu weet ik waartoe u wordt aangespoord. U hebt de neiging om helemaal met hem te kappen, om hem helemaal te negeren en hem nauwelijks aan te kijken, als u hem op straat tegenkomt. Dit is de manier van mensen, maar niet de manier van Jezus. Ik gelast u om niet op zo’n onchristelijke wijze te handelen. De Here keerde zich om en zag Petrus aan; zullen zijn dienstknechten ook niet op Hem letten? U  bent niet volmaakt zoals uw Here; u bent slechts een arm zondig schepsel net zoals uw gevallen broeder. Wat! Bent u te trots om naar een gevallene te kijken? Wilt u hem niet de helpende hand reiken? Wilt u niet proberen hem terug te brengen? Het ergste wat u kunt doen met iemand die afvallig is,  is hem door te laten gaan met het afdwalen. Uw plicht moet uw vreugde zijn en uw plicht is het om zo iemand te vermanen in een geest van zachtmoedigheid, waarbij u zich realiseert, dat u zelf ook verzocht kunt worden. O, broeders en zusters, het is iets heel gerings, dat sommigen van ons ervoor behoed heeft om zich te wenden tot dwaasheid. Een korrel meer en de weegschaal zou omgeslagen zijn ten gunste van een grote val. Onze voeten zijn bijna uitgegleden. Als we trots zijn op ons standhouden, dan zou de Here terecht boos op ons kunnen zijn vanwege onze ijdelheid en Hij zou terecht kunnen zeggen: “Hoe kan Ik deze trots verdragen? Ik heb heel erg voor deze man gezorgd en over hem gewaakt, opdat hij niet ging zondigen en nu schrijft hij het allemaal op zijn eigen rekening. Hij hangt de grote man uit en hij beeldt zich in dat hij zichzelf zal verontreinigen als hij  omgaat met Mijn arme dwalende kinderen.” Wat, denkt u, is erger voor Gods aangezicht: plotseling in zonde vallen of de langdurige trots, die zich beroemt in de aanwezigheid van de Here en minachtend neerkijkt op dwalenden? Het is niet mijn ambt om de maat van de zonde te bepalen, maar ik wil deze eenvoudige plicht ernstig benadrukken. Aangezien onze eigen Here en Meester keek naar een afvallige Petrus, laten wij dan ook onze dwalende broeders opzoeken.
Nog een les: merk op welk een hemelse troost hier ligt.  De Here keerde Zich om en zag Petrus aan. Ja, Jezus ziet nog steeds op zondaren. Het leerstuk van Gods alwetendheid wordt veel vaker op een strenge manier gepresenteerd dan op een blijde manier. Hebt u nooit een toespraak gehoord over “U, God, ziet mij”, waarvan de eigenlijke strekking was: “Beef daarom en wees bang”? Dat is nauwelijks eerlijk ten opzichte van de tekst, want toen Hagar riep “U, God, ziet mij”, was dat, omdat de Here had ingegrepen en haar had geholpen, toen ze was weggevlucht voor haar meesteres. Het was een troost voor haar, dat er daar naar haar gekeken werd. Er is een donkere kant aan de tekst “U, God, ziet mij”, maar het is nog niet half zo donker als het zou zijn, wanneer God ons niet zag. Het is waar, o, zondaar, dat God uw zonde heeft gezien en al de belastende aspecten ervan, maar het is ook waar, dat, wanneer Hij uw ellende en verdriet ziet, Hij medelijden met u heeft. Hij ziet uw zonde, opdat Hij die zal wegdoen en u zal reinigen voor Zijn aangezicht. Zoals de Here zag naar Petrus, zo ziet Hij naar u. Hij heeft u niet de rug toegekeerd; Hij heeft niet de blik van Zijn medelijden afgewend. Hij ziet tot op de bodem van uw hart en leest al uw gedachten. U hoeft er niet op uit te trekken om God te vinden. Hij kijkt naar u. “Hij is niet ver van een ieder van ons.” Hij is binnen oogbereik. U moet naar Hem zien en als u dat doet, zullen uw ogen Zijn ogen ontmoeten, want Hij kijkt reeds naar u.
Ik denk dat we veel hebben opgemerkt in deze korte blik op de Here, Die naar Petrus keek. Ik twijfel er niet aan, dat, als we meer tijd en meer inzicht hadden gehad, we nog grotere dingen zouden zien dan deze.

II. Laten we nu naar het tweede punt gaan en zien of we niet nog meer onderwijs kunnen vergaren. Laten we kijken naar de blik, waarmee de Here naar Petrus keek. “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan.” Wat een aanblik moet het voor Petrus zijn geweest! Het gezicht van onze geliefde Meester was die nacht geheel rood van het bloedige zweet. Zijn lichaam moet er vermagerd hebben uitgezien, Zijn ogen vermoeid vanwege gebrek aan slaap en Zijn hele gelaat een toonbeeld van verdriet. Als er ooit een portret van de Man van Smarten getekend zou moeten worden, dan zou het op dat moment genomen moeten zijn, toen de Here Zich omkeerde en Petrus aankeek. Bij het licht van de fakkels en de flikkerende vlammen van het vuur op de binnenplaats van het huis van Kajafas zag Petrus een gezicht, dat nooit meer uit zijn geheugen zou weggaan. Hij zag de Man, Die hij liefhad, zoals hij Hem nog nooit eerder had gezien. Dit was Degene, Die hem riep, toen hij aan het vissen was, om een visser van mensen te worden; dit was Degene, Die hem vroeg het net uit te werpen en hem een ongelooflijke hoeveelheid vissen deed vangen, zoveel dat de boot begon te zinken en hij uitriep: “Ga weg van mij, want ik ben een zondig mens o, Here.” Dit was Degene, Die hem op het water had doen lopen en bij andere gelegenheden  de winden had bestraft en de doden had opgewekt. Dit was Degene, met Wie Petrus op de berg der verheerlijking was geweest! Werkelijk, er was een wonderlijke verandering van dat schitterende wit op de berg naar de akelige somberheid van dat verdrietige uur! Hoewel de gelaatstrekken van dat eerbiedwaardige gezicht bevlekt waren met bloed, kon Petrus toch zeggen, dat het dezelfde Here was, met wie hij drie jaar lang een tedere, vertrouwelijk omgang had genoten. Dit alles moet in een oogwenk door de gedachten van de arme Petrus zijn geflitst en het verbaast mij niet, dat bij de herinnering aan dit alles hij naar buiten ging en bitter weende. Hij had zijn Meester wel lief; zijn verloochening kwam niet vanuit het hart, maar van de tong. En daarom, omdat  de hele basis van zijn geloof hem opnieuw te binnen werd gebracht, werd zijn hart door verdriet in duizend stukken gebroken, omdat hij zo gemeen was ten opzichte van zo’n Vriend. Ja, die blik maakte duizend sluimerende herinneringen wakker en deze alle riepen het oprechte hart van Petrus wakker om berouw te hebben van zijn onedelmoedige zwakheid.
Vervolgens was het Zich omwenden van de Meester een speciale herinnering aan Zijn waarschuwende woorden. Jezus zei het niet met woorden, maar Zijn blik was welsprekender. “Ach, Petrus! Heb Ik je niet verteld, dat het zo zou gebeuren? Je zei: ‘Al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik zal U nooit verlaten.’ Heb Ik je niet verteld dat voor het kraaien van de haan jij mij drie keer zou verloochenen?” Geen berisping werd uitgesproken en toch had het tedere oog van de Here Jezus aan Petrus zijn eigen buitengewone dwaasheid en de superieure wijsheid van zijn Meester geopenbaard. Nu zag hij zijn eigen karakter en bemerkte hij het onderscheidingsvermogen van zijn Here. Het was een profetie en zoals alle andere profetieën werd die begrepen, nadat die was vervuld. We lezen dat Petrus zich het woord van de Here herinnerde. Hoe Hij tot hem zei: “Voor de haan heden kraait, zult gij mij driemaal verloochenen.” Het is duidelijk, dat de blik van onze Here een speciale herinnering was aan Zijn vroegere woorden: het schudde het denken van Petrus wakker door middel van de herinnering en liet hem inzien, hoe dwaas hij was geweest en hoe zijn fout niet was te verontschuldigen.
Zeker, het was ook een bewogen oproep aan het hart van Petrus. Ik vroeg u bij het lezen van het hoofdstuk er vooral op te letten, dat dit verhaal van Petrus op een bijzondere wijze verweven is met het verhaal van het lijden van onze Heiland. Het is er zo mee verweven, omdat het een essentieel deel vormt van dat lijden. We moeten het niet beschouwen als een toevallig incident; het was een wezenlijk deel van dat verdriet, dat Hij had te dragen, toen Hij in onze plaats stond. Er staat in het Oude Testament: “Sla de herder en de schapen zullen verstrooid worden.” Dit verstrooid worden van de schapen, waarvan Petrus een opmerkelijk voorbeeld was, was één van de bittere ingrediënten van de geestelijke foltering van onze Verlosser. “Geliefde en vriend hebt Gij ver bij mij vandaan gedaan”, luidt Zijn  klacht in de Psalmen. Toen de Heiland Zichzelf aan Petrus toonde met al die trekken van verdriet op Zijn gezicht, leek Hij tot hem te zeggen: “Kun jij Mij nu verloochenen? Ik ben voor jou gebonden en verloochen jij mij nu? Nu is het uur van Mijn worsteling gekomen en verloochen jij Me?” De Here kon niet naar Petrus hebben gekeken zonder een sterke emotie te bewerken in de boezem van de zwakke discipel, die zich nu in zo’n slechte toestand bevond. Die blik raakte zeer tedere snaren. Er was geen extra woord van oproep nodig: die blik was genoeg om de diepte van Petrus’ wezen  in beweging te brengen.
Wat denkt u, dat die blik vooral zei? Toen ik dit overwoog, dacht ik: “Toen de Here naar Petrus keek, was er, ondanks dat Hij zijn herinnering wakker maakte en een beroep deed op zijn geweten, toch een heerlijke manifestatie van liefde zichtbaar”. Als ik ootmoedig en met eerbied mag lezen wat er geschreven stond op het gelaat van mijn Meester, dan denk ik dat het dit was: “En toch heb Ik je lief, Petrus. Ik heb je nog steeds lief! Jij hebt Mij verloochend, maar Ik beschouw je nog steeds als de Mijne. Ik kan je nooit opgeven. Ik heb je lief met een eeuwige liefde en ondanks heel je slechte gedrag ten opzichte van Mij kijk Ik naar je uit en verwacht je te ontvangen. Ik heb jou de rug niet toegekeerd. Zie, Ik kijk naar jou met een tedere blik en Ik voorzie, dat je me toch zult dienen en de waarheid van je toewijding aan Mij zult bewijzen. Wanhoop niet, o, Petrus, want Ik zal je opnieuw aannemen en jij zult Mij verheerlijken.” Overdenkend wat mijn hart het spoedigst zou doen breken, als ik zo mijn Meester verloochend had, dan lijkt het me, dat het me het meest geraakt zou hebben, als Hij gezegd had: “En toch, ondanks je zonde, heb Ik je lief.” Liefde is datgene, wat het meest het hart breekt. Onveranderlijke liefde is die Goddelijke hamer, die de rots in stukken slaat. Al had  een mens gezondigd tot zijn hart verhard was, toch kan de Almachtige liefde hem zacht maken. Wie kan de bekoring van de onveranderlijke genade weerstaan? Scherper dan een zwaard is de blik van liefde; vuriger dan kolen zijn de vlammen van de liefde. Iemand zei onlangs, terwijl hij over iemand sprak die vreselijk de verkeerde kant was opgegaan, nadat hij een prediker van het Woord was geweest: “Als ik niet geloofde in het leerstuk van de onveranderlijke liefde, dan denk ik niet dat ik voor hem zou durven bidden, maar daar ik geloof, dat God hem weer terug zal brengen, bid ik in ootmoedig vertrouwen, dat hij hersteld zal worden.” Datgene, wat een bemoediging is om voor anderen te bidden, zal een hulp zijn bij onze eigen terugkeer, als we afgedwaald zijn. Ik vind het fijn te geloven, dat mijn Here Zijn dwalenden zal terugbrengen. O, u, die verlangt naar Hem terug te keren, laat dit u blij maken: “Toch zal Hij middelen bedenken, zodat Zijn bannelingen niet van Hem weggezonden worden.” Deze leer wint mensen terug. Er zijn slechte mensen, die het veranderen in een argument om maar door te gaan in de zonde, maar hun veroordeling is terecht. Eerlijke mensen zullen in de onmetelijke en onveranderlijke liefde van Christus een reden zien, die hun voeten vleugels geeft, als ze zich terug haasten naar Hem, van wie ze weggelopen waren.
Nogmaals: deze blik drong door tot in het binnenste hart van Petrus. Niet elke blik, die we ontvangen, gaat zo diep. Ik kijk vanaf deze preekstoel met ogen van diepe genegenheid naar de mensen en ik merk dat ze mijn bedoeling begrijpen, maar spoedig schudden ze die af. Onze Heiland heeft echter een oog, waarvoor de gewrichten en het merg zichtbaar zijn. Hij kijkt in de geheime kamers van de ziel, want Zijn blik is een zonnestraal, die zijn eigen licht met zich meedraagt. Het verlicht de donkere plekken van ons wezen door die eigen straling. Petrus kon er niets aan doen, dat hij dit merkte, want hij werd in het hart geraakt door de pijl van de blik van Christus. Hoeveel mensen worden slechts in het hoofd getroffen door de godsdienst! Het raakt niet hun hart en hun leven. Ik vind het erg, wanneer ik hoor van sommigen van u, die hier regelmatig komen luisteren en vreugde vinden in mijn prediking, dat u toch na vele jaren geen haar beter geworden bent: u hebt wel opwellingen van verbetering gehad, maar ze zijn op niets uitgelopen. U gaat terug naar de modder, nadat u gewassen bent. U bent een hoorder van het evangelie en toch een dronkaard. Uw stem wordt gehoord met een psalm, maar kan ook worden gehoord met een vloek. Het is schokkend, maar ik heb mijn best gedaan. Ik kan tot uw oren prediken, maar ik kan niet in uw hart kijken. O, dat mijn Here deze morgen zo’n blik op u zou werpen, dat er licht in u geschoten werd, zodat u uzelf zou zien en Hem zou zien en dat dan tranen uw ogen zouden vullen!
Eén feit mag niet aan onze aandacht ontsnappen: de blik van onze Here op Petrus was een herleving van heel Petrus’ zien op Jezus. De blik van de Here op Petrus had effect, omdat Petrus naar de Here keek. Begrijpt u dat? Als de Here Zich had omgewend en naar Petrus had gekeken en de rug van Petrus was naar de Here toegekeerd geweest, dan zou die blik Petrus nooit hebben bereikt en hem ook niet hebben beïnvloed. De ogen ontmoetten elkaar om zo het verlangde resultaat te brengen. Niettegenstaande heel zijn afdwalen was Petrus in zorg om zijn Here en keek hij om te zien wat er met Hem gedaan werd. Zelfs terwijl hij zijn handen bij het vuur warmde, bleef hij in die zaal kijken. Zijn ogen keken voortdurend in de richting van de Here Jezus. Terwijl hij rondliep tussen de slavinnen en dienstknechten en met hen sprak      – dwaas die hij was – zou hij toch voortdurend een blik die kant op werpen om te zien hoe het ging met de Man, Die hij liefhad. Hij had de gewoonte om naar zijn Here te kijken niet opgegeven. Als hij niet een beetje naar zijn Meester was blijven kijken, hoe zou de blik van Jezus dan door hem zijn opgemerkt? Zijn oog moet door uw oog kijken om in uw hart te komen. De restanten van het geloof zijn vonken temidden van de as van de vroomheid en de Here blaast hierop om een vuur aan te wakkeren. Als er hier een arme ziel is, die ondanks zijn afval toch kan ervaren: “Ik vertrouw op Jezus en als ik omkom zal ik daar omkomen”, dan is er nog hoop voor die ziel. Als u de uiterlijke vormen van de godsdienst hebt opgegeven, is dat een ernstige fout, maar als u van binnen nog steeds ziet op de Gekruisigde, dan is er nog iets in u, waaraan gewerkt kan worden; dan is er een oog, dat de blik van Jezus kan ontvangen. Het is door het oog, dat naar Jezus kijkt, waardoor Jezus kijkt en het nieuwe licht en de hoop laat binnenstromen. O, dat u, die dit kwijnende geloof in de Here hebt, nu een blik van Hem mag ontvangen, die in u een bitter, heilzaam en reddend berouw zal bewerken, zonder welke u nooit hersteld kunt worden!
Deze blik was geheel tussen de Here en Petrus. Niemand wist, dat de Here naar Petrus keek, behalve Petrus en zijn Here. Die genade, die een ziel redt, is niet iets luidruchtigs; het is ook niet zichtbaar, behalve dan voor degene, die het ontvangt. Als vanmorgen de genade van de Here in kracht tot iemand komt, dan zal het niet worden opgemerkt door degenen, die links en rechts van u in de kerkbank zitten. Ze zullen dezelfde woorden horen, maar van het Goddelijke werk, dat er mee samengaat, zullen zij niets weten: het oog van de Here zal niet tot hen spreken, zoals het spreekt tot degene, die wakker geworden is. Kent u iets van die geheime liefdeblik van de Here Jezus?
Het hele proces heeft misschien niet meer tijd nodig gehad dan een seconde. “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan.” Het nam minder tijd dan ervoor nodig is om het te vertellen. Toch werd er op dat moment een oneindig werk verricht. Hoe snel kan Jezus het hart veranderen! “Hij sprak en het gebeurde.” Ik waag het die tekst te veranderen en te zeggen: “Hij keek en het gebeurde.” Here, kijk nu naar de zondige Petrus! Bewerk een wonder met Uw oog! Zelfs hier, laat een of andere zondaar naar U kijken, omdat U naar hem hebt gekeken.

III. Nu moet ik verder gaan met mijn derde punt. Laten wij kijken naar Petrus, nadat de Here naar hem had gekeken. Wat doet Petrus? Toen de Here naar Petrus keek, was het eerste wat Petrus deed, merken, dat hij wakker werd. Petrus’ geest was in slaap gevallen. Het houtskoolvuur had hem niet veel goeds gedaan; de dampen ervan zijn slecht. Het stof van de zeef van satan was in zijn oog terechtgekomen. Hij was verward vanwege een groot verdriet om zijn Meester, Die hij echt liefhad. Petrus was die nacht nauwelijks Petrus. Ik denk, dat ik beter had kunnen zeggen: Petrus was teveel Petrus en zijn geest had meer in zich van de steen van  Petrus dan van het vlees van Christus. Hij was vergeten, dat hij een apostel was; hij was vergeten wat hij had gezegd, toen de Here tegen hem zei: “Gezegend zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard.” Nogmaals, ik herinner u eraan hoe veelbetekenend er geschreven staat: “De Here keerde Zich om en zag Petrus aan”, want het laat zien, dat Petrus nu de Goddelijkheid van zijn Here zag door de sluier van Zijn vernedering en Zijn zielsbenauwdheid heen. Hij was de Goddelijkheid van zijn Here vergeten en zo had hij in gedachten zijn Here verloochend. Hij stond naast de rails en was in een  slaaptoestand. Hij was, wat Paulus noemt, “betoverd” en onder invloed van een geestelijk slaapmiddel, dat toegediend was door satan. De blik van de Here bracht hem tot zijn betere “ik” en maakte al het geestelijke leven in hem, dat in slaap gevallen was, wakker: “Petrus herinnerde zich” en door deze herinnering werd hij hersteld.
Het volgende effect was: het nam Petrus al zijn roekeloosheid af. Petrus had zijn weg gezocht tot in de rechtszaal van de hogepriester, maar nu maakte hij dat hij wegkwam. Hij had geen enkel gevaar gemerkt, hoewel hij in het slechtste gezelschap verkeerde. Wat kon hem het meisje schelen, dat de deur bewaakte? Zeker, hij was teveel kerel dan dat hij op haar opmerkingen acht zou slaan. Wat gaf hij om die mannen, die rondom het vuur zaten? Dat waren ruwe bonken, maar hij was visser en goed in staat om opgewassen te zijn tegen de gerechtsdienaars van de priester. Maar nu is al die bluf van hem af. Nauwelijks had Jezus naar hem gekeken of Petrus weigerde alle verdere risico’s. Nu laat hij de betere kant van de dapperheid zien en verlaat hij met grote voorzichtigheid het gevaarlijke gezelschap van het hogepriesterlijke paleis. Een herleving van de genade in het hart betekent de dood voor de verwaandheid. De man, die risico’s neemt wat betreft zijn ziel, is niet goed bij zijn hoofd. Misschien heeft de blik van de Heiland Petrus een hint gegeven, dat hij hier helemaal niets te maken had. Het kan geleken hebben, alsof het tot hem zei: “Je kunt maar beter weggaan uit deze omgeving.” In elk geval was dat wel het effect, wat het teweegbracht. Dat paleis, waar het onze Here zo slecht verging, kon geen geschikte plaats zijn voor een discipel. Een aanblik van de Here Jezus maakt veel dingen onverenigbaar, die misschien anders wel juist hadden geleken. Alle stoutmoedigheid van Petrus verdween; hij draaide de slavinnen en de mannen de rug toe en ging naar buiten de duisternis van de nacht in. We horen niet, dat hij later in de buurt van het kruis is geweest: in feite horen we niet meer over hem tot de opstandingsmorgen, want Petrus was verstandig genoeg om aan te voelen, dat hij zichzelf niet meer kon vertrouwen. Hij plaatste zichzelf op de achtergrond, totdat zijn Here hem naar voren riep. Ik wens, dat sommige godsdienstige belijders, waarvan het leven bedenkelijk is geweest, genade genoeg hadden om hetzelfde te doen. Wanneer ik iemand, die ernstig gezondigd heeft, zich haastig op de voorgrond zie dringen, dan kan ik niet geloven, dat hij zich goed het kwaad realiseert, dat hij heeft gedaan, of dat hij weet heeft van zijn eigen kwetsbaarheid op plaatsen van gevaar.
Bovenal, schuw de plaats waar u gevallen bent. Blijf er geen ogenblik langer. Ga naar buiten, zelfs al moet u er een behaaglijk haardvuur voor achterlaten. U kunt beter in de kou zijn dan op een plek blijven, waar uw ziel in gevaar is. Pas toen Petrus uit de eigen mond van de Here de uitvoerige verzekering van zijn herstel in zijn ambt had ontvangen door de drievoudige opdracht de schapen en de lammeren te voeden, vinden we hem weer vooraan.
Die blik van Christus zonderde Petrus af van de menigte. Hij zat niet langer temidden van de kerels rondom het vuur. Hij had ze niets meer te zeggen: hij verliet haastig hun gezelschap. Het is goed voor gelovigen te merken, dat zij niet van de wereld zijn! Ze moeten uit Sodom wegvluchten. De Here heeft ons afgezonderd van de menigte door Zijn Goddelijke verkiezing. De scheiding moet onze keus zijn.
O, dat de pijlen van de grote Here deze morgen sommige zielen zou doorboren, zoals een jager een hert verwondt! Het hert zoekt het kreupelbosje op om alleen dood te gaan, maar de Here zal in stilte tot het gewonde hart komen en de pijl eruit trekken. De eenzaamheid is dé plaats voor een boetvaardige. Buiten in de duisternis is het veel beter voor u dan rondom het vuur, waar de ruwe grappen heen en weer vliegen en Christus wordt bespot. Er moet een belijdenis en een huilen zijn in de stilte. Als Christus naar u heeft gekeken, dan moet u bij de mensen van de wereld vandaan gaan en inderdaad bij alle anderen vandaan; de eenzaamheid van uw kamer zal het meest geschikt voor u zijn.
Die blik van Petrus opende ook de sluizen van het hart van Petrus:  hij ging naar buiten en weende bitter. Er was gal in de tranen, die hij huilde, want het was het wegwassen van zijn bittere verdriet. Geliefde vrienden, als we met Petrus hebben gezondigd, geve God ons dan de genade om met Petrus te huilen. Velen zullen denken aan de dwaling van Petrus, terwijl ze het huilen van Petrus vergeten. De zonde, al wordt die vergeven, is iets bitters. Zelfs al zal Christus de andere kant opkijken wat betreft uw wanhoop, Hij zal niet de andere kant opkijken wat betreft uw berouw. “Hij ging naar buiten en weende bitter.” O, hoe beschuldigde hij zichzelf: “Hoe heb ik dat ooit kunnen doen?” Hoe sloeg hij zich op zijn borst en zuchtte: “Hoe kan ik ooit weer opkijken? Toch is Hij zeer dierbaar. Die blik vergaf mij, maar ik kan mezelf nooit vergeven.” Hij herinnerde het zich zijn hele leven door en hij kon nooit een haan horen kraaien zonder tranen in zijn ogen te voelen.
Toch wil ik dat u opmerkt, dat die blik van Christus hem opluchting gaf. Het is iets goeds om in staat te zijn te huilen. Zij, die niet kunnen huilen, zijn de mensen, die het meest lijden. Een opgekropt verdriet is een vreselijk verdriet. De Here raakte een geheime bron aan en liet het verdriet van Petrus in een vloed naar buiten stromen. Dat moet hem heel erg hebben verlicht. Ik heb vaak mensen horen zeggen: “Ik kon een keer flink huilen en daarna was ik in staat het te dragen.” Mensen sterven door een hart, dat op barsten staat, terwijl er geen tranen zijn om opluchting te geven. Ik dank God voor Petrus, dat hij zo bitter kon wenen, want zo kwam de Heilige Geest met troost bij hem. O, Meester, zie op sommige arme dorre harten hier – sommige arme harten, die hun zonde niet kunnen ervaren, maar het wel zouden willen, als ze het konden – en geef hun gevoel! Zie op het hart, dat geen berouw heeft en dat roept: “Ik wil graag, maar ik kan geen diep berouw voelen.” Here, u hebt de rots water doen geven door het slaan met de staf, gebruik deze morgen uw arme staf van een dienstknecht om het rotsige hart te slaan en laat de wateren van het berouw eruit stromen.
En nu, tot slot, het maakte Petrus zijn leven lang beschaamd om zich te schamen. Petrus schaamde zich hierna nooit meer. Wie was het die met Pinksteren opstond om te prediken? Was het niet Petrus? Stond hij niet altijd vooraan om te getuigen van zijn Here en Meester? Ik vertrouw erop, dat, als iemand van ons afgevallen is en vooral als we afgedwaald zijn in zonde, we toch zo’n herstel van de Here Zelf zullen krijgen, dat we de rest van ons leven betere christenen worden dan ooit tevoren. Ik wil niet dat u een bot breekt; ik bid God dat dat nooit gebeurt, maar als u dat ooit zou doen, moge dan de Hemelse Chirurg het zo zetten, dat het dikker en sterker wordt dan daarvoor.  Moed was het bot in Petrus, dat brak, maar toen het gezet was, werd het het sterkste bot in zijn wezen en het brak nooit meer. Als de Here de botten van Zijn volk zet, dan breken ze niet meer – Hij doet Zijn werk heel effectief. De man, die in de fout ging door boos te worden, wordt zachtmoedig en vriendelijk. De man, die afgedwaald is door te drinken, laat de dodelijke beker met rust en verafschuwt die. De man, die gezondigd heeft, omdat hij zich schaamde, wordt de dapperste van het hele gezelschap.
O, Here Jezus, ik heb deze morgen geprobeerd U te prediken, maar ik kan niet kijken met Uw oog. U moet Zelf naar de dwalenden kijken. Kijk Heiland! Kijk, zondaar! “Er is leven in een blik OP de Gekruisigde”, omdat er leven is in een blik van de Gekruisigde. Moge Jezus kijken en de zondaar kijken! Amen.