Selecteer een pagina

Geloof, doop, zegen

>>PDF<<

Een preek, uitgesproken op zondagavond, 9 februari 1890, door
C.H. Spurgeon in de Metropolitan Tabernacle, Newington.

“En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen; en hij bracht hen naar boven in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was.”  Handelingen 16:33,34.

Onder de bijstand van de Geest van God heeft het evangelie altijd de overwinning en het is erg fijn aandacht te schenken aan die overwinningen. Het evangelie kwam tot Lydia, een vrome vrouw, die veel bad en die God diende, hoewel zij de Here Jezus Christus niet kende. Zij was een vrouw met een gevoelig hart en zij werd spoedig gewonnen. De Here klopte zachtjes aan de deur van haar hart en deze ging open. Zij hoorde de heldere prediking van Paulus, ontving de waarheid, werd gedoopt en werd een hoeksteen van de gemeente te Philippi. “Goed,” zegt er iemand, “dat is een geval van wat het evangelie doet met fijnbesnaarde, tedere, zachte karakters.” Nu, hier is een oude soldaat; hij heeft in diverse oorlogen gevochten; hij heeft zich onderscheiden en is benoemd tot gevangenbewaarder in Filippi, een redelijk belangrijk ambt onder de Romeinse keizer. Hij is een man, die tegen bloed kan; hij heeft een ruw, maar blijkbaar ook eerlijk karakter. Hij bewaakt gevangenen en er zit niet veel zachtzinnigheid in dat ambt; hij staat onder een erg strenge wet. Hij voert zelf een strenge discipline door in de gevangenis. Hij is zo hard als de onderste molensteen. Wat zal het evangelie met hem doen? Broeders, het behaalde een even grote overwinning in de gevangenbewaarder als in de vrouw uit Tyatira. Zoals het zijn weg vond naar het hart van de handelaarster in purper, zo baande het zich ook zijn weg naar het hart van de handelaar in  karmozijnrood, die dikwijls kostbaar bloed had vergoten. De overwinning over de ruwe gevangenbewaarder van Filippi was net zo glorieus als de overwinning over de zachte en vrome Lydia.

Ik wens uw speciale aandacht te bepalen bij dit punt; de gevangenbewaarder van Filippi staat hier voor ons als iemand die werd bekeerd, werd gedoopt en nuttige vruchten voortbracht in het tijdsbestek van ongeveer een uur. “Terstond,” zegt mijn tekst. Het zegt ook: “En in datzelfde uur van de nacht.” Deze man werd plotseling van de duisternis in het wonderbare licht gebracht; zo duidelijk, dat hij daar ter plekke zijn bekering beleed en toen doorging de realiteit ervan te bewijzen door in zijn eigen huis de mensen te ontvangen die hij een paar uur eerder in de binnenste kerker had gegooid en van wie hij de voeten in het blok had gesloten.

In een groot aantal gevallen kan men zeggen dat de bekering een langzaam werk is. Ik denk niet dat dat echt zo is, maar het lijkt zo te zijn. Daar is het vroege onderwijs, daar is het ontwaken van het geweten, daar is het zoeken om Christus te vinden, het worstelen, het zwakke licht, de vage hoop, het geloof als een mosterdzaad, langzamerhand een beetje vertrouwen, later duidelijker geloof, en dan, na een lange tijd, komt de publieke belijdenis van de vreugde en de vrede, ontvangen door te geloven. We hebben een groot aantal mensen rondom ons, die erg langzaam zijn. Waarom dat zo is, weet ik niet, want dit is geen trage eeuw. De mensen zijn  snel genoeg wat betreft de dingen van deze wereld. We kunnen niet snel genoeg reizen. Alles moet met express-snelheid gebeuren, maar in de dingen van God zijn er hele volksstammen, die zo traag zijn als slakken. Ik heb me vaak afgevraagd hoe de slak in de ark is gekomen; hij moet wel erg vroeg begonnen zijn om er in te komen. Ik ben wel dankbaar dat hij er in gekomen is, net zo goed als de haas of de gazelle en ik vertrouw er op, dat vele van onze kruipende vrienden in de hemel gevonden zullen worden en werkelijk gered zullen worden, hoewel zij er erg lang over doen om tot Christus te komen. Het kost heel wat tijd om sommige van hen een klein eindje verder te krijgen op de weg naar de troostvolle zekerheid van de redding.

Ik twijfel er niet aan dat het werk van de genade stap voor stap gaat in sommige mensen; het is net als de opkomst van de zon in dit land. Ik weet zeker dat u op mistige morgens niet kunt zeggen wanneer de zon opkomt. Ik heb me soms afgevraagd of hij wel ooit opkomt in Engeland; in elk geval heb ik er de laatste dagen erg weinig van gezien. Ik geloof dat de zon werd gezien in Engeland; ik neem maar in goed vertrouwen aan dat die roodachtige wafel, die ik onlangs zag, werkelijk de zon was; alhoewel die in schrille tegenstelling staat tot de koning van de dag, die in het zonnige zuiden regeert. Wie kan zeggen wanneer hij op de aarde begint te schijnen? Er is een beetje grijs licht, langzaam aan een beetje meer en nog een beetje meer en tenslotte kun je zeggen dat de zon helemaal is opgekomen. Zo gaat het bij sommige christenen. Er is een zwakke lichtstraal en dan nog wat meer licht en dan nog een volgende straal licht, maar het duurt een hele tijd, voordat je kunt zeggen dat het volle licht in hun ziel is doorgebroken. Maar, let op, er is een moment, waarop de schijf van de zon voor het eerst boven de horizon verschijnt. Er is een moment, wanneer de cirkel van de zon voor het eerst werkelijk zichtbaar is, een kort ogenblik, het kleinste tijdsdeel; bij de bekering moet er een tijd zijn, waarop de dood is weggegaan en het leven is gekomen; dat moet zo’n scherpe scheiding zijn als de scherpte van een scheermes maar kan maken. Er kan echt niet iets zijn tussen leven en dood. De mens is òf dood òf levend en er moet ergens een punt zijn, waarop hij ophoudt om dood te zijn en levend wordt. Een mens kan niet ergens tussen veroordeling en rechtvaardiging zijn; daar zit geen gebied tussen. De mens wordt òf veroordeeld wegens de zonde, òf hij wordt gerechtvaardigd door de gerechtigheid van Christus. Hij kan zich niet tussen deze twee toestanden in bevinden, zodat uiteindelijk de redding, in overeenstemming met haar wezen, zich wel op een bepaald moment moet voltrekken. Dat kan, dat zal ook zo gebeuren met een heleboel er om heen, dat er naar toe schijnt te leiden, zodat het lijkt dat het stap voor stap gaat, maar in werkelijkheid is er, als u tot de kern van de zaak doordringt, een keerpunt, duidelijk afgebakend en scherp. Als het u niet duidelijk is, het is wel duidelijk voor de Grote Werker, Die gewerkt heeft in het hart, dat overgegaan is uit de dood in het leven en van de veroordeling door de zonde naar de gerechtigheid door Jezus Christus.

I. In het geval van deze gevangenbewaarder te Filippi is alles erg scherp, duidelijk en helder. Bij het overwegen ervan zal ik eerst uw aandacht bepalen bij het feit dat hier iemand terstond bekeerd wordt.

De bekering van deze man werd terstond bewerkt. Er was geen gedachte vooraf. Er is niets, waarvan ik me kan voorstellen dat het voorbereidde. Hij was niet bestookt met preken, onderricht, uitnodigingen of smeekbeden. Waarschijnlijk had hij tot die nacht nog nooit de naam van Jezus Christus gehoord; wat hij wel gehoord had, was dat deze twee mannen, die Christus waren komen verkondigen in Filippi, streng behandeld en veilig opgesloten moesten worden. Daarom wierp hij hen in de binnenste kerker en maakte hij hun voeten vast in het blok. Heel zijn voorgaande opvoeding was onchristelijk, als het al niet anti-christelijk was. Wat ook zijn Romeinse deugden geweest mogen zijn, zijn hele vroegere leven bezat niets van wat op een christelijke deugd leek. Hij had daar geen weet van. Er kon geen groter contrast zijn tussen de ethiek van Rome en het onderwijs van Christus. Deze gevangenbewaarder was een goede Romein, maar hij had niets christelijks, toen hij de apostelen in de gevangenis gooide en toch was er, voordat de zon opkwam, nergens een beter christen dan die man. Hij was overgegaan van de dood in het leven; hij rustte nu op het christelijke fundament; hij bezat nu de christelijke genade. Hoor toe, u, die nog nooit aan Christus hebt gedacht en laat ieder mens, die hier als een totale vreemde voor het echte geloof binnenkwam, bidden dat het met hem hetzelfde geval mag zijn, dat, voordat de middernachtsklok slaat, ook hij de Heiland mag vinden.

Wat denkt u waar deze man van onder de indruk kwam? Ik denk, dat het voor een deel het gedrag van Paulus en Silas kan zijn geweest. Er kwamen geen vloeken van hun lippen, toen hij hun voeten vastmaakte in het blok. Zij gebruikten geen vuile taal, toen hij hen in de binnenste cel gooide. Ik twijfel er niet aan, dat zij woorden lieten vallen, waar hij nog nooit van gehoord had en hun geduld, hun opgewektheid, hun onverschrokken moed, hun heilige vreugde moeten hem allemaal getroffen hebben. Zij behoorden tot een categorie gevangenen, die verschilde van alles, wat hij eerder had gezien. De gevangenis van Filippi had nog nooit eerder zulke mensen geherbergd en de gevangenbewaarder kon ze niet plaatsen. Hij ging die avond naar bed met een heleboel gedachten van een nieuw soort. Wie waren deze mannen? Wie was deze Jezus, over Wie zij spraken?

Toen, midden in de nacht, gebeurde er een speciaal wonder. De gevangenis schudt door een aardbeving. De bewaarder staat op. De gevangenen moeten weg zijn, want de deuren zijn open. Hij heeft ze niet uit nalatigheid ongegrendeld gelaten; hij heeft ze vastgemaakt, voordat hij naar bed ging, maar ze zijn alle open en de gevangenen zijn zonder ketens; zij zullen er vandoor gaan en hij zal er voor moeten boeten. Hij zet het zwaard op zijn eigen borst; hij staat op het punt zichzelf te doden, wanneer hij, juist op dat moment, een luide stem hoort roepen: “Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier!” Wat een verrassing voor hem! Wat veroorzaken deze woorden een ommekeer van gevoelens! “Wij zijn allen hier.” Hij denkt bij zichzelf: “Er moet echt een God zijn; het moet de God van Paulus en Silas zijn, Die dit wonder heeft gedaan.” Hij begint te beven; hij heeft tot nu toe geleefd zonder deze God te kennen; hij heeft de boodschappers van deze God mishandeld. Hij laat hen naar buiten brengen; hij spreekt hen met respect aan. “Heren,” roept hij ernstig tot hen,”wat moet ik doen om behouden te worden?” Het idee van verloren te zijn is over hem gekomen. Het punt is niet, dat hij bang is om te sterven, want hij zou zichzelf daarnet doden, maar hij is bang voor wat er na de dood komt. Hij is een verloren mens en daarom vraagt hij: “Wat moet ik doen om behouden te worden?”

Op dat moment wordt hem duidelijk de weg van de redding verteld. Het werd als volgt zeer kort samengevat: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis.” Waarschijnlijk begreep hij het niet, toen hij het hoorde en dus “spraken zij het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen, die in zijn huis waren.” Zijn vrouw, zijn kinderen, zijn slaven, een ieder, die deel uit maakte van zijn huis, allen verzamelden zij zich rond de twee predikers. Zij legden hen de weg van de redding uit, redding door het geloof in Jezus, redding door het zoenoffer van Christus, redding door het geloof in het dierbare bloed van Christus. Paulus en Silas vertelden het gezelschap ongetwijfeld, dat een ieder die in Jezus gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben. De gevangenbewaarder geloofde het, geloofde er ieder woord van. Hij werd daarom gered en meteen gered. Als u nog nooit eerder het evangelie hebt gehoord en u hoort het vanavond en u stelt uw vertrouwen op Christus, dan zult u meteen gered worden. Misschien zijn tot nu toe de goede dingen u totaal vreemd geweest. Toch zult u, als u nu de heerlijke tijding aanneemt van genade door de Zoon van God en vergeving door zijn vergoten bloed, dit huis gerechtvaardigd verlaten, gered, gered in een oogwenk, gered door de eenvoudige daad van geloof. Het is een gelukkige omstandigheid, dat het evangelie zo eenvoudig is. Er zijn bepaalde predikers, die blijkbaar denken, dat zij het moeten mystificeren, zoals de man, die zei: “Broeders, ik heb u nu een hoofdstuk voorgelezen en nu zal ik het door elkaar gaan mengen.” Ongetwijfeld zijn er velen, die het evangelie altijd afschilderen als iets, dat erg moeilijk te begrijpen is; filosofisch, diep enz., maar het was bedoeld voor de gewone mensen; het was niet slechts voor de élite, de geleerden, de mensen met een goede opleiding, maar “aan armen wordt het evangelie verkondigd”. Het evangelie is geschikt om aan de armen verkondigd te worden. Dit is het evangelie: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis.” Vertrouw op Christus en als u dat doet, dan zult u gered worden.

II. Ten tweede: hier is iemand, die zijn geloof meteen belijdt.
“Hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen.”

Moet iemand gedoopt worden zodra hij gelooft? In de regel wel, maar er kunnen goede redenen zijn van niet. Er was geen goede reden van uitstel in het geval van deze man, want in de eerste plaats was zijn bekering zo klaar als de dag. Paulus had er geen twijfel over. De man was echt bekeerd. Silas wist het ook zeker en zij aarzelden niet hem en zijn hele huis te dopen, want zij allen geloofden in God. Denk er eens aan hoe het met Filippus en de kamerling ging. Die Ethiopische edelman zei: “Zie, daar is water, wat is er tegen dat ik gedoopt word?” Filippus antwoordde: “Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd.” Daar dit het geval was, gingen zij beiden in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem toen daar ter plekke. Als de doper gelooft, dat de belijder van het geloof in Christus oprecht is, dan mag hij niet aarzelen. Als hij er enige twijfel over heeft, als hij bang is, dat de belijdenis in onwetendheid gedaan wordt of zonder er goed over nagedacht te hebben, dan kan het zijn plicht zijn een poosje te wachten, maar anders moet hij net zo te werk gaan als Ananias bij Saulus van Tarsus. Hij moet hem dopen op de belijdenis van zijn geloof, zodra hij daar om verzoekt. De bekering van de gevangenbewaarder was dus duidelijk.

In zijn geval was er ook geen andere reden voor uitstel. In het geval van veel jonge mensen zijn er redenen voor uitstel. Ik herinner mij in mijn eigen geval, dat mijn ouders niet geloofden in de doop der gelovigen en ik, daar ik nog zestien moest worden, het mijn plicht achtte mijn vader en moeder er in te kennen en hen om raad en advies te vragen. Ik denk, dat ik juist gehandeld heb. Ik verwachtte niet van hen dat zij er net zo over dachten, maar ik verwachtte van hen dat zij met liefde hun instemming zouden geven, hetwelk zij ook deden. Ik wachtte, totdat ik die verkregen had. Voor andere jonge mensen zal het soms juist zijn hetzelfde te doen. Er kunnen redenen zijn voor uitstel: praktische, lichamelijke, morele en geestelijke redenen; ik kan deze keer niet op alle ingaan. Iemand kan te verontschuldigen zijn dat hij, hoewel hij een gelovige is, niet onmiddellijk wordt gedoopt, wanneer men ziet dat hij van plan is gedoopt te worden, zodra het uitkomt en het juist en betamelijk is en in verband met andere plichten het een goede zaak is. Maar er was geen reden tot uitstel in het geval van de bewaarder. De man was zijn eigen baas en zijn kinderen en slaven hadden er geen moeite mee zijn toestemming te krijgen voor hun doop, daar zij zagen dat hijzelf op het punt stond voor te gaan in het belijden van Christus op de bijbelse manier.

Let er, in het geval van deze man, ook op dat hij niet gehinderd werd door egoïstische overwegingen. Als de bewaarder was geweest zoals sommige mensen, die ik ken, dan zou hij redenen te over hebben gevonden om zijn doop uit te stellen. In de eerste plaats zou hij hebben gezegd: “Wel, het is midden in de nacht. Wilt u dat ik nu op dit tijdstip gedoopt word?” Hij zou gezegd hebben dat hij niet wist dat er de gelegenheid tot de doop was, want het is zo gemakkelijk om het ongelegen te vinden, wanneer je het niet leuk vindt. Hij zou ook gezegd kunnen hebben: “Ik weet niet of de hoofdlieden het wel goed vinden.” De hoofdlieden konden hem niets schelen. Misschien zou hij zijn baan verliezen. Hij nam zijn baan niet in overweging. En wat zouden de soldaten in het koloniale Philippi wel niet zeggen, wanneer zij hoorden, dat de bewaarder gedoopt was in de naam van Christus? O, wat zou er gebulderd worden van het lachen in het wachtlokaal en dan al de moppen, die er verteld zouden worden in heel Filippi. De dappere man overwoog deze dingen niet; of, als hij het deed, dan zette hij ze meteen uit zijn hoofd. Het was een goede zaak voor hem om, nu hij in Christus geloofde, zijn geloof in Christus te belijden. Hij zou het doen en hij zou het “terstond” doen. O, geliefde vrienden, er zijn hier sommigen van u, die er nog nooit voor uitgekomen zijn christen te zijn! U bent, wat ik noem, de ratten achter het behang of de zwarte torren die ‘s nachts tevoorschijn komen, wanneer er niemand in de buurt is, om een beetje eten te pakken en dan weer terug te gaan. U zegt nooit wat u bent; u kiest nooit de kant van Christus. Ik ga u niet veroordelen; ik wenste wel dat u zichzelf ging veroordelen, want ik denk dat u tot de conclusie dient te komen dat u een erg gemene rol speelt. De belofte van het eeuwige leven wordt niet gedaan aan een geloof dat nooit beleden wordt. Sta me toe dat nog eens te zeggen. De belofte van de redding wordt niet gedaan aan een geloof, dat nooit beleden wordt. “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” “Met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.” De eigen woorden van onze Here zijn: “Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader, Die in de hemelen is, maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, Die in de hemelen is.” Als u niet genoeg geloof in Christus hebt om te zeggen dat u in Hem gelooft, dan denk ik niet dat u genoeg geloof in Christus hebt, dat Hij u naar de hemel brengt, want er staat geschreven over de plaats der verdoemenis: “de lafhartigen, de ongelovigen, hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel.”

Het feit was dat deze man ronduit vurig was en dat hij daarom zijn doop niet wilde uitstellen. Hij had dienstgenomen in het leger van Christus en nu wilde hij meteen het uniform van Christus dragen. Ik wenste wel dat sommigen, die de bekering belijden of die een verlangen te kennen geven om bekeerd te worden, net zo vurig waren als deze gevangenbewaarder. “Wel,” zegt er iemand, “val ons niet te hard; ik hoop, dat ik een christen ben, hoewel ik nog nooit Christus heb beleden.” Waarom belijdt u Christus niet, als u Hem toebehoort? Op deze wijze sprak ik tot iemand die volgens zijn eigen getuigenis al twintig jaar christen was. Hij had zich nooit bij de gemeente gevoegd; hij had nog nooit openlijk het geloof beleden en wat denkt u, dat hij tegen mij zei, toen ik met hem sprak? Hij zei: “Hij, die gelooft, haast niet.” “Wel,” antwoordde ik, “als u morgenvroeg gedoopt zou worden en u zou zich bij de gemeente voegen, dan denk ik niet dat er sprake is van veel haast, want u bent al twintig jaar een gelovige, maar een veel beter passende tekst voor u zou dit woord van de psalmist zijn: ‘Ik haast mij en aarzel niet om uw geboden te onderhouden.’”

“Wel,” zegt iemand anders, “ik heb het een poosje uitgesteld en —.” “Een poosje!” Vindt u het goed dat uw jonge zoon dat tegen u zegt? U zegt tegen hem: “Jan, ga even de stad in om iets te halen voor me.” Na ongeveer een uur ziet u hem nog steeds thuis en u vraagt waarom hij uw opdracht niet heeft uitgevoerd en hij zegt: “Vader, ik heb het een poosje uitgesteld.” Ik denk dat het waarschijnlijk is, dat u er voor zorgt, dat hij zich dat excuus blijft herinneren, maar dat hij het niet zal herhalen. Als u hem uur na uur nog steeds thuis zou zien en hij zou zeggen, dat hij niet ongehoorzaam was, maar dat hij eerst nog wat kleine dingen voor zichzelf wilde doen, dan kan ik me voorstellen dat u hem leert wat de plicht van een zoon is. Een knecht van dat soort zou waarschijnlijk spoedig een nieuwe meester moeten zoeken en noemt u zichzelf een dienstknecht van Christus, wanneer u het steeds maar weer en steeds maar weer uitgesteld hebt om Hem te belijden door gedoopt te worden, totdat, voor zover ik het kan zien, u nog steeds even ver bij de gehoorzaamheid van het gebod van uw Here vandaan bent als ooit tevoren? Deze gevangenbewaarder  beleed “datzelfde uur van de nacht” zijn geloof en “hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen.”  Spoedig zaten zij allen met Paulus en Silas aan een liefdemaal, zich verheugend in een blijde gemeenschap met het volk van God. Geliefde vriend, als u bekeerd bent, loop er dan niet voor weg om Christus te belijden. U berooft uw dienaar des Woords van zijn loon, want het is een beloning voor hem om te horen dat God uw ziel gezegend heeft. U berooft ook de gemeente. Als u het recht hebt om aan de kant te blijven staan en Christus niet te belijden, dan heeft ieder ander datzelfde recht en waar zou er dan een belijdenis van Christus zijn of een zichtbare gemeente, of een inzetting, of een dienaar des Woords? Als u het recht hebt niet tot de doop en het Heilig Avondmaal te komen, dan heeft ieder ander christen ook het recht om deze dingen te veronachtzamen. Waarom werden dan deze inzettingen überhaupt ingesteld? Wat is Christus in zijn eigen huis? Is Hij de Meester, of bent u de meester en neemt u de vrijheid om te doen en te laten wat u wilt? Kom aan, laat mijn tekst waar zijn voor allen van u, die geloven: “Hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen.”

III. Nu, ten derde: hier is iemand meteen nuttig. Hoezo nuttig? Wat kon hij doen?

Wel, hij deed alles wat hij kon. In de eerste plaats volbracht hij een daad van barmhartigheid: ” En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen.”  Och, die goede mannen zaten onder de zere plekken van de Romeinse gesels. Zij waren bont en blauw geslagen en het bloed had rijkelijk gevloeid. Ik denk, dat ik zien kan met hoeveel tederheid de gevangenbewaarder hun striemen wast. Reeds voor hij gedoopt werd, bracht hij vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. De mishandelde predikers moesten gewassen worden; hoe konden hun wonden genezen, als ze eerst niet goed gewassen werden? Met al dat stof en vuil van de straat en het zand van de gevangenis in de striemen en wonden. Zo konden die niet genezen. “Hij waste hun striemen af.” Ik vind het fijn om deze woorden te lezen. Ik ben er zeker van, dat Paulus en Silas er zich in verheugd hebben, dat hun striemen werden gewassen door iemand, die een poosje terug zo ruw tegen hen was geweest. Ik weet niet of hij iets beters had kunnen doen om zijn oprechte berouw te tonen.

Hij waste hun striemen en toen hij dat gedaan had en gedoopt was, bracht hij hen – zo lezen we – in zijn huis en maakte eten voor hen klaar. Dus, hij betoonde gastvrijheid. Hij gebruikte zijn handen en zijn bad bij het wassen van de discipelen; nu gebruikt hij zijn tafel, zijn provisiekast en zijn eetkamer om hen te bedienen. Wat kon hij nog meer doen? Aangezien het midden in de nacht was, kan ik niet nog iets meer bedenken, dat hij zou kunnen doen. Dus, als u de Here liefhebt, als u net in Hem bent gaan geloven, begin dan meteen iets voor Hem te doen. Het is jammer dat we zoveel christelijke mensen hebben, zogenaamde, die niets voor Christus doen, letterlijk niets. Zij hebben misschien hun kerkbankhuur betaald en dat is alles wat Christus van hen kan krijgen! Hij sterft voor hen, verlost hen met zijn kostbaar bloed en zij doen niets voor Hem terug. “Ik weet niet wat ik zou kunnen doen,” zegt er iemand. Ik weet dat u iets zou kunnen doen. Deze gevangenbewaarder kan binnen de muren van zijn gevangenis het meest noodzakelijke voor Paulus en Silas doen en u kunt binnen de muren van dit huis iets voor Jezus Christus doen. Ik zou u willen vragen, dat, als u pas vanavond in Christus bent gaan geloven, u vanavond iets voor Hem doet. Praat met uw vrouw, of kinderen, of personeel, of buren; doe vanavond iets voor Christus. Er zit waarschijnlijk geen prediker in een gevangenis ergens in uw huis opgesloten, die zijn striemen gewassen moet hebben. Als dat niet het geval is, dan is er misschien een arme ziel ergens in uw buurt, die wat hulp nodig heeft. Doe een liefdedaad ter wille van Christus. Of misschien is er een kind van God, wiens hart u vanavond kunt opvrolijken. Wees gastvrij voor een of andere behoeftige heilige en laat zo uw dankbaarheid zien voor wat de Here voor u heeft gedaan. U moet iets voor Christus doen, als u een echt christen bent.

Wij willen een gemeente hebben, waarin al de leden iets doen, waarin allen alles doen wat zij kunnen, waarin allen altijd alles aan het doen zijn, wat zij kunnen, want dat verdient onze Here te ontvangen van een levend, liefhebbend volk, dat met Zijn kostbaar bloed gekocht is. Als Hij mij gered heeft, dan zal ik Hem voor eeuwig dienen. En wat er ook maar in mijn vermogen ligt om tot Zijn eer te doen, het zal mij een vreugde zijn dat te doen en het meteen te doen. O, als sommigen van u vanavond gered worden, wat zal er dan een verandering zijn in uw huis als u thuis komt! Ah, binnen een paar dagen zal zelfs uw kat weten, dat er een verandering in u heeft plaatsgevonden! Iedereen in het huis zal weten dat u anders bent dan u was. Wanneer iemand, die een dronkaard is geweest, gered wordt, of iemand, die gewend was vuile taal uit te slaan, of iemand die zich aan zijn hartstochten overgaf, of een zondagsschender, of een goddeloze ellendeling zonder Christus, – wanneer hij bekeerd wordt, dan is het alsof de hel verandert in de hemel en alsof de duivel omgevormd wordt in een engel. Moge God het zo doen met al de zodanigen, die hier zijn, door de werking van de souvereine genade.

Ik moet op dit moment denken aan die morgen, toen ik de Heiland vond. Het was een koude morgen met sneeuwbuien. Ik herinner me dat ik, nadat ik thuis gekomen was, voor het haardvuur stond en tegen de schoorsteenmantel leunde. Mijn moeder praatte met me en ik hoorde haar achter de deur zeggen: “Charles is veranderd.” Ze had nog geen vijf woorden met me gewisseld, maar ze zag dat ik niet meer was, die ik geweest was. Ik was stil, melancholisch, verdrietig en depressief geweest. Toen ik op Christus had gezien, was mijn gezichtsuitdrukking veranderd; ik had meteen een glimlach, een blijde, gelukkige, tevreden blik en zij kon het zien. Een paar woorden lieten haar weten dat haar droefgeestige jongen uit zijn mismoedigheid was gekomen en vrolijk en blij was geworden. Moge er zo’n verandering over u komen!

IV. Hier is nog één punt om mee af te sluiten. In de vierde plaats: hier is iemand die meteen volmaakt gelukkig is. Toen de gevangenbewaarder Paulus en Silas in zijn huis had gebracht, “richtte hij een tafel aan en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was.”

O, dat was een gelukkige, gelukkige tijd! “Hij verheugde zich dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was.” Hij verheugde zich dat hij gered was. Zijn hart klopte: “Halleluja! halleluja!, halleluja!” Toen hij daar aan tafel zat met zijn twee vreemde gasten, had hij inderdaad reden tot vreugde. Zijn zonde was vergeven; zijn wezen was veranderd; hij had de Heiland gevonden; hij had zijn afgoden opgegeven en hij verheugde zich, omdat hij in God geloofde. Hem was verteld dat hij zijn vertrouwen op Jezus Christus moest stellen. Hij was geen Unitariër. Hij geloofde dat Jezus Christus God is en hij verheugde zich, omdat hij met zijn hele hart in God geloofde.

En verder verheugde hij zich, dat zijn hele huis gered werd. Wat een blijdschap was het om zijn hele huis bekeerd te zien! Daar was zijn vrouw. Als zij niet bekeerd was, dan zou het erg naar voor hem geweest zijn om Paulus en Silas midden in de nacht aan tafel te vragen. Zij zou gezegd hebben: “Ik wil geen gevangenen in mijn beste salon, die mij al het koude vlees opeten.” Ze zou het niet leuk gevonden hebben; als een verstandige huisvrouw zou ze er bezwaar tegen hebben gemaakt. Maar daar wachtte Mevr. Bewaarder op hen allen met een heilige vreugde, een nieuw soort blijdschap. Ik weet niet, of zij jongens en meisjes hadden; misschien wel, misschien niet, maar hoevelen er ook waren in zijn huis, zij allen geloofden. “Hij was met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen.” Zij werden ook allen gedoopt, de zoons en dochters en ook de slaven, want zij hadden hun plaats in het huis. Ik houd er niet van dat, wanneer u uw huishouding overziet, u Marie erbuiten laat, de kleine dienstbode, de laatste, die u in dienst hebt genomen. U behandelt haar als een sloofje, maar als zij in uw gezin is gekomen, beschouw haar dan als een deel van uw huishouding. Bid God of zij allen mogen worden bekeerd – Jannie en Marie, uw eigen kinderen en de kinderen van andere mensen, die in uw huishouding zijn gekomen om het noodzakelijke huiswerk voor u te doen.

De blijdschap van de gevangenbewaarder  was ook een bezegeling van de Geest op zijn getrouwheid. Moet het geen vreugde voor hem zijn geweest om met de twee predikers van het Woord midden in de nacht aan tafel te zitten? Die twee mannen moeten wel een goede eetlust hebben gehad. Zij hadden waarschijnlijk vele uren niets gegeten en zij hadden in die vreselijke kerker gelegen met hun voeten in het blok, nadat zij wreed geslagen waren; dus waren zij er wel aan toe om te eten, of het nu midden in de nacht was of midden op de dag. En de rest van het gezin kwam en ging met hen aan tafel zitten en zij verheugden zich allen. Zo’n nacht was er nog nooit eerder in een gevangenis geweest. De bewaarder “verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was.”

Ik stel me voor, dat ik mijn vriend daarginds een diepe zucht hoorde slaken, toen ik de laatste woorden van mijn tekst citeerde. Ik weet wat dat betekende; het betekende, dat niet heel zijn huis bekeerd is. O, geliefde broeder, ik kan niet met u meevoelen uit ervaring, want ik dank God dat mijn hele huis tot Christus gebracht is, maar het moet een groot verdriet zijn, dat die grootste jongen van u op zo’n manier bezig is; of dat dat lieve meisje, waarvan u zulke hoge verwachtingen had, nu de verkeerde kant opgaat! Laat mij u een vraag stellen – Hebt u geloof gehad voor uw huis? Herinnert u zich de woorden van Paulus tot de gevangenbewaarder: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis.” Moge God u geloof geven voor uw huis! U hebt geloof gehad voor uzelf en u bent gered; beproef uw geloof voor uw kinderen; roep tot God, opdat Hij u geloof voor hen geeft. Bid in geloof, opdat zij ertoe gebracht mogen worden geloof te hebben voor zichzelf en dat zij zo gered mogen worden.

O, dat heel deze grote vergadering elkaar zal mogen ontmoeten in de hemel! U, die het Woord deze vele jaren hebt gehoord, moge u vanavond uw vertrouwen op Christus stellen en leven! U, die er nog nooit eerder naar geluisterd hebt, moge u ook tot Christus komen en in Hem geloven, zoals de gevangenbewaarder dat deed en, evenals hij, zult u gered worden! De Here zal al de eer en de glorie ontvangen, maar o, mocht Hij dit wonder van genade vanavond bewerken! Laten wij er om bidden. Amen