Geen aardse vreugde
>>PDF<<
Kijk, daar rijdt een auto door de rimboe.
Het is in Afrika op het zendingsveld niet zoals bij ons; er zijn geen keurig aangelegde wegen en begaanbare paden.
Eigenlijk hóórt die auto daar helemaal niet.
Al verschillende keren zijn twee mensen uitgestapt om te duwen. ‘Ik wilde wel dat de weg wat duidelijker aangegeven was’, zucht de jonge helpster van de zendeling als ze eindelijk weer rijden. Zo gaan ze van dorpje naar dorpje om het evangelie te verkondigen en de zieken te verzorgen in het gebied dat bij de zendingspost hoort.
Dit gebied is groot en uitgestrekt. Zonder auto zou dat bijna niet te doen zijn.
Ze naderen weer een dorpje.
Glimlachend zegt de zendeling: ‘Inge, hier kun je nu werkelijk iets van de heerlijkheid van God zien. Hier woont een man bij wie ik al vaak nieuwe moed en kracht opgedaan heb wanneer ik het niet meer zag zitten.
Als de auto stopt, komen vrolijk een aantal jonge kinderen aanrennen
Há, er valt wat te beleven!
Een auto, dat gebeurt niet iedere dag.
Wat verlegen blijven ze op een afstandje staan. Inge wenkt het jonge grut: ‘ Komen jullie maar’.
Schoorvoetend komen ze dichterbij.
‘Waar is Johannes?’ vraagt de zendeling. ‘Zouden jullie hem even voor ons willen roepen?’
‘O ja.’ Meteen rent het hele koor weg. Met z’n allen gaan ze Johannes halen.
Wat schrikt Inge, als ze hem ziet komen.
Hij kruipt op handen en voeten en ziet er eerder uit als een dier dan als een mens. Omdat hij zijn benen niet gebruiken kan, staat hij daar op zijn knieën voor hen.
Hij klapt in zijn handen. Dat is zo zijn manier van begroeten wanneer hij erg blij is. Zijn gezicht straalt van vreugde.
Hij heeft de hele dag op het land gewerkt en draagt een oude, versleten broek. Hij vindt het werkelijk erg, dat hij ons zó in zijn werkpak moet ontvangen.
‘Mag ik een foto maken?’vraagt Inge.
‘Dan wil ik me eerst gaan verkleden.’
‘We moeten nodig terug naar de zendingspost, Johannes. Heus, dat kost te veel tijd’, zegt de zendeling vriendelijk. ‘We begrijpen best, dat jij er niet altijd keurig opgeknapt bij kan lopen.
Het toestel van Inge knipt al.
‘Jullie moeten me beloven, dat je aan iedereen die je de foto laat zien, vertellen zal dat dit mijn werkpak is en dat ik me schaam voor die oude broek!’
‘Natuurlijk Johannes, dat zullen we doen’, verzekeren ze hem. Ze praten nog even met hem. Hij vertelt hun van veel nood in zijn dorp. Gééstelijke nood.
Er woont hier een tovenaar die slechte invloed op de mensen uitoefent. Hem persoonlijk maakt hij het steeds weer erg moeilijk. ‘Ben je desondanks gelukkig, Johannes?’
Nu straalt het gezicht van de zwaar gehandicapte jongeman. Hij geeft als antwoord slechts één zin: ‘ Kan iemand die Jezus kent, ongelukkig zijn?’
Deze vraag is eigenlijk overbodig. Als je hem gezien had, dan wist je: Zijn hele lichaam straalt zo’ n vreugde uit, als een mens alleen in Jezus vinden kan.
Ze geven hem hartelijk een hand ten afscheid en, nagewuifd door de kinderschare die op een afstandje is blijven staan kijken, rijden ze weer weg.
Op de zendingspost hoort Inge in de dagen die op deze wonderlijke ontmoeting volgen, nog veel meer over Johannes.
Hij is iemand die wel op zeer bijzondere wijze kracht en gave bezit om het evangelie te verkondigen.
Zijn dorp is vijf kilometer van de dichtstbijzijnde zendingspost verwijderd.
Het volgende verhaal over Johannes heeft Inge diep ontroerd. Iemand vertelde haar: Deze jongeman komt iedere week naar de kerk. Dat betekent hij kruipt op handen en voeten iedere zondag vijf kilometer heen en vijf kilometer terug.
Tien kilometer kruipt hij op één dag op handen en voeten.
Reeds meerdere malen zeiden de mensen: ‘Bouw toch een hut op het erf rond de zendingspost. Dan hoef je niet zo ver te gaan om Gods huis te bezoeken.’
Maar zijn antwoord was steeds: ‘Nee, dat wil ik niet. Wanneer ik naar de kerk ga, zie ik onderweg zoveel mensen die niét naar de kerkdienst gaan en niets van Jezus weten. Dan vertel ik hun van Hem en velen gaan dan met mij mee.
Wanneer ik later weer terug kruip, dan tref ik opnieuw zoveel mensen aan op de weg, aan wie ik vertellen kan wat ik gehoord heb. Ziet u’, zei hij, ‘ik moét deze weg kruipen. Omdat ik dan zoveel gelegenheid heb om Christus te verkondigen.’
Inge vraagt zich af, of zij óók zulk een liefde voor Jezus heeft, dat ze elke zondag tien kilometer heen en terug zou willen kruipen om Hém te verkondigen.
Aardse vreugde kent deze Johannes werkelijk niet.
Hij is zeer gebrekkig en lijdt veel pijn.
Het is bekend, dat wanneer hij tijdens zijn werk op het land door pijn overvallen wordt, de mensen hem kunnen horen zingen. Het ene loflied na het andere zingt hij; hoe erger de pijn wordt, hoe meer hij zingt.
‘Zo kan ik de pijn vergeten en vind ik vrede in Jezus. Zo kan ik mijn werk vrolijk doen!’, zegt hij dan.
Er is een mens, die slechts nog dat éne kent: Jezus verheerlijken.
Bron: Tot Eer van Zijn Naam door A.M. Pronk-Oudshoorn/Inge Helmig-Mosel, Amsterdam 1982
© A.M. Pronk-Oudshoorn. Putten