Selecteer een pagina

Faali 

>>PDF<<

Faali is de vrouw van een hoofdman in Nigeria.
Ze heeft een heel goed leven.
Wel heeft haar man meerdere vrouwen, maar Faali is nummer één.
Zij heeft het toezicht over de anderen.
Haar man is altijd bijzonder goed voor haar geweest.
Drie dochters heeft ze. Deze meisjes zijn de rijkdom van de familie. Over een poosje zullen ze trouwen. Dat betekent: de mannen zullen hen kopen voor een hoge prijs. Dan zal de vader veel geld krijgen.
Faali heeft dus alle reden om gelukkig te zijn. Toch mankeert daar nog wel wat aan. ‘s Nachts als alles stil en donker is, ligt Faali wakker. Vaak overvalt haar dan een grote angst, die zij niet verklaren kan.
Deze angst wordt steeds erger en is soms zo groot, dat zij zacht opstaat, zonder iemand wakker te maken. Zij sluipt dan naar buiten en haalt diep adem onder de koele open sterrenhemel. Ze denkt, dat het daardoor beter wordt.
Niemand kan zij van deze angst iets zeggen.
Als zij het aan andere mensen vertellen zou, zullen ze haar er zeker van beschuldigen dat de boze geesten haar vervolgen.
Dan gebeurt er iets verschrikkelijks:
Alle drie haar dochters worden ziek. Geen middel van de medicijnman helpt.
Ze sterven alle drie. Drie dagen en drie nachten huilt Faali aan het graf van haar kinderen.
Dat is een heidense gewoonte: drie dagen treuren en huilen, zonder te eten en zonder te slapen. Volledig uitgeput keert zij in haar dorp terug.
Daar begint iedereen de arme Faali te slaan. Zij wordt uit het dorp weggejaagd. De mensen geloven dat zij van een boze geest bezeten is. Dezelfde geest, die ook haar drie dochters gedood heeft.
Nu zwerft zij rond zonder vaste verblijfplaats.
In haar hart is een nameloze droefheid. Haar leven is volkomen uitzichtloos geworden. Troost voor haar verdriet is nergens te vinden.
Hongerig vraagt ze overal om voedsel. Maar ze krijgt meer slaag dan eten. Iedereen jaagt haar weg.
Op het laatst is zij zo vertwijfeld, dat ze niet meer weet wat ze doen moet. Ze wil alleen nog maar sterven.
Zij probeert zichzelf het leven te benemen.
Christenen vinden haar zo, liggend aan de kant van de weg.
Bewusteloos en volledig verwaarloosd.
Ze brengen haar naar het ziekenhuis van de zendingspost.
Als Faali hier bijkomt, kan zij niet begrijpen wat er allemaal om haar heen gebeurt. Zij ligt in een bed. Alles is zo schoon. Ze wordt liefdevol behandeld en verzorgd.
Iedereen praat vriendelijk tegen haar en ze krijgt geen slaag meer.
Op een dag komt er een zuster.
Zij gaat op een stoel naast haar bed zitten en neemt haar hand in de hare.
Ze zegt: ‘Faali, vertel mij eens alles wat er gebeurd is!’ Dan begint ze te praten. Ze vertelt alles. Over haar grote angst en over het sterven van haar kinderen.
Aan het eind voegt zij eraan toe: ‘Nu zullen jullie mij ook wegjagen. De boze geest is in mij.’
Maar ze wordt niet weggejaagd.
Voor de eerste maal in haar leven hoort zij vertellen van Jezus, de Zoon van God. Stil luistert zij.
In haar hart komt rust. Zij voelt zich getroost in haar verdriet.
Hier op haar ziekbed wordt haar ziel gezond en vindt zij vrede en geborgenheid. Ze zal nooit meer hoeven rondzwerven.
Faali heeft een Haven gevonden. Zij heeft de Here Jezus leren kennen.
Als zij weer gezond is, komt zij bij mij, om mij te helpen met het werk. Als we’ s avonds klaar zijn, gaat Faali vaak bij de zieken zitten en leest hun voor uit de Bijbel.
Haar leven is nu rijk geworden. Rijk in Jezus.
En hoe vaak zegt ze tegen mij: ‘Ik heb mijn kinderen verloren. Maar God heeft mij vele, vele andere kinderen gegeven. Zodat ik nu een moeder ben, die hun de weg tot Jezus wijzen mag.’

Bron: Tot Eer van Zijn Naam door A.M. Pronk-Oudshoorn/Inge Helmig-Mosel, Amsterdam 1982
© A.M. Pronk-Oudshoorn. Putten