Selecteer een pagina

Eigengerechtigheid – een smeulende hoop afval

>>PDF<<

Een toespraak, gehouden op zondagmorgen 28 september 1879
door C.H. Spurgeon.

De tekst is:

“..die zeggen: ‘Blijf daar staan; kom niet dicht bij mij, want ik ben heiliger dan gij.’ Deze zijn een rook in Mijn neus, een vuur dat de hele dag brandt.” (KJV) Jesaja 65:5.

De apostel Paulus zal onze tolk hier zijn. U herinnert zich hoe hij in het 10e hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen uit dit hoofdstuk citeert: “En Jesaja waagt het te zeggen: ‘Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen’. Maar van Israël zegt Hij: ‘De ganse dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” Jesaja was erg moedig om het evangelie zo duidelijk uit te spreken, toen een wettische geest de overhand had, en erg moedig om de vijandschap van zijn eigen volk te tarten door te verklaren dat zij verworpen zouden worden om hun zonden, terwijl de verre heidenen binnen gebracht zouden worden door soevereine genade. Hij was moedig om de huichelaars in hun gezicht aan de kaak te stellen en om een trots volk te straffen met de bedreigingen van de Here. Misschien was het om deze stoutmoedigheid dat hij een wrede dood onderging door de handen van Manasse. De toepassing van het gedeelte op Israël is juist dit punt. Jaar na jaar handelde God met groot geduld jegens Zijn uitverkoren volk, maar zij leken vreselijk gehecht te zijn aan afgoderij in een of andere vorm. Soms aanbaden zij de Here, maar dan deden zij het onder afbeelding en symbool, terwijl Hij nadrukkelijk verboden heeft dat Zijn eigen aanbidding zo zou worden gevierd. Hij Die in het eerste gebod zei: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben,” zei ook in het tweede: “Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gelijkenis van iets dat in de hemel boven, of dat op de aarde beneden, of dat in de wateren onder de aarde is: gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen.” Op andere momenten verwierpen zij de Here geheel en aanbaden Baäl en Astarte en hele groepen van de goden der heidenen en zo daagden zij de Here enorm uit. Zij praktiseerden ook dodenbezwering of pretendeerden contact met de doden te hebben en hekserij en tovenarij en allerlei soort afschuwelijke rituelen net zoals de verderfelijke volkeren rondom hen. Toen deze openlijke opstand werd opgegeven, zoals dit gebeurde na de gevangenschap – want de Joden zijn sinds die dag nooit meer schuldig geweest aan afgoderij – vervielen zij tot een andere vorm van hetzelfde kwaad, namelijk, de eigengerechtigheid, zodat toen onze Here kwam, Hij merkte dat eigengerechtigheid de hemeltergende zonde van Israël was; de Farizeeën brachten die tot zo’n hoogte dat zij het totaal belachelijk maakten. Zij gingen ervan uit dat de aanraking van een gewoon persoon hun geheiligd-zijn verontreinigde, zodat zij, na door een straat te hebben gelopen, het nodig hadden zich te wassen. Wanneer zij over de wegen gingen, namen ze de rand van het plaveisel, zodat zij niet de kleren van de voorbijgangers zouden raken, en zelfs in de tempel bij het gebed stonden zij er in hun eentje, opdat zij niet zouden worden verontreinigd. Hun hele geest wordt tot uitdrukking gebracht in de woorden van de tekst: “Blijf daar staan, kom niet dicht bij mij, want ik ben heiliger dan gij.” God verklaart dat dit even aanstootgevend voor Hem is als rook in de neus van een mens. Hij kon het niet verdragen. Hij was evenmin instaat hun eigengerechtigheid te tolereren als hun afgoderij te verdragen. Het is deze laatste vorm van de slechtheid van het Israëlitische hart, waarover ik deze morgen ga spreken, omdat het een aspect van het kwaad is dat nu gewoon is in ons midden. Eigengerechtigheid viert hoogtij in onze eigen tijd. Er zijn er velen die naar de voorhoven van het huis des Heren komen en zich mengen met de volgelingen van Christus, die nog steeds zeggen: “Blijf daar staan, want ik ben heiliger dan gij.”
Onze preek is bedoeld een kanonnade te zijn tegen eigengerechtigheid, – die gerechtigheid die een mens probeert te bewijzen vanuit zijn eigen daden, zijn eigen gevoelens, zijn eigen aalmoezen, gebeden, of sacramenten,- al zulke gerechtigheid moet totaal verfoeid worden.

I. Het eerste punt is dit: DE ZONDE VAN DE EIGENGERECHTIGHEID ONTWIKKELT ZICH TE MIDDEN VAN GODSDIENSTIGE MENSEN. Het is niet altijd de zonde van de buitenwereld, want veel buitenstaanders pretenderen helemaal geen gerechtigheid en ik stel me voor dat zij zichzelf daarom des te beter vinden. Dit is een nutteloze pleitgrond, waarvoor niet veel woorden nodig zijn om die aan de kaak te stellen. “Ik doe geen belijdenis”, zegt iemand. Dit is ongeveer een even achtenswaardige bekentenis als wanneer een dief zou pochen, wanneer hij betrapt werd bij het zakkenrollen: “Ik maak er helemaal geen aanspraak op eerlijk te zijn”, of als wanneer een leugenaar, wanneer hij ontdekt wordt, zich zou omdraaien en roepen: “Ik heb ook nooit beleden de waarheid te spreken.” Wilt u mensen hebben die er zich op beroemen niet te belijden eerlijk of trouw te zijn? En toch, ze doen het zeker niet slechter dan iemand die zich erop beroemt dat hij niet belijdt God te vrezen. Zo’n mens is naar een behoorlijk niveau van ongerechtigheid gegaan, voordat hij zijn gelaat zo kan verharden dat hij zijn roem haalt uit hetgeen zijn schande is.
Te midden van degenen die belijden godsdienstig te zijn,  steekt erg dikwijls eigengerechtigheid de kop op, omdat zij nooit echt de godsdienst van Jezus Christus hebben ontvangen; als zij echte gelovigen waren, zouden zij nederig en verbrijzeld zijn, want eigengerechtigheid en geloof in Christus staan diametraal tegenover elkaar. Wie gered is door genade, vindt geen ruimte om te roemen in zichzelf. Wat zegt de apostel? “Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten.” Het woord is, het is ‘buitengesloten’, de deur werd voor zijn neus dichtgedaan. Een zondaar, gewassen in Jezus’ bloed en bekleed met de gerechtigheid van Jezus, roemt alleen maar in de Here. Hij heeft eens en voor altijd afgerekend met die bijzondere vorm van zonde, die roemt in het ik; het is walgelijk in zijn ogen. Zijn roep is: “God verhoede dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus.”
Velen die zich mengen onder Christenen en in een bepaalde betekenis godsdienstig zijn, omdat zij de vormen van godsdienst praktiseren, zijn gewoon de vorm in de plaats van de geest te zetten. Bij hen is wat betreft de doop het wassen in water alles, maar de begrafenis met Christus, die het uitbeeldt, is helemaal onbekend; bij hen is het deel nemen aan het brood en de wijn aan de tafel des Heren alles, maar het zich geestelijk voeden met het lichaam en het bloed van Christus wordt niet begrepen. Bij hen is de plaats van de aanbidding alles, maar de geest van de aanbidding ontbreekt. Het verbroken hart, de verbrijzelde geest, de ziel die beeft voor Gods Woord, het hart dat zich verheugt in de Here, zij zijn vreemd aan dit alles, hoewel zij kunnen zitten, zoals Gods volk zit, hoewel zij kunnen horen, zoals Gods volk hoort en kijken alsof zij alles waren wat heiligen kunnen zijn.
Deze personen zijn ook, zelfs wanneer zij zich niet bij een Christelijke gemeente voegen maar slechts aanbidden of lijken te aanbidden met Christenen, erg geneigd om te denken dat zij beter moeten zijn dan andere mensen, omdat zij zo handelen. Zij overtreden niet openlijk de zondagswetten. Zit hier niet iets in? Ja, er zit iets in, zeker, en wij zullen er geen kwaad woord van zeggen; maar er zit niet alles in en zeker niet genoeg in om er een volkomen gerechtigheid van te maken. Het bed is korter dan de man zich erop uit kan strekken en de deken te smal voor een man om zich er in te wikkelen. “Oh, maar ik heb veel jaren een kerkbank in een orthodoxe kapel gehad.” Ja, dat kan zijn, maar als u het evangelie niet aangenomen hebt zullen die preken, die u hebt gehoord, in het oordeel tegen u opstaan tot uw verdoemenis. Het is waar dat u uw ogen dicht doet in gebed, maar als u  nooit bidt, bespot u God dan niet met de pretentie het wel te doen en zal er misschien niet aan het licht komen dat uw godsdienstigheid slechts een onbeschaamd uitdagen van God is, recht in Zijn gezicht? Vermijd de neiging om te zeggen: “Wij zijn zeker veel beter dan de buitenwereld en als God hard voor ons is zal Hij hard zijn voor een heleboel mensen.” Vermijd dit, zeg ik, want het is het gevaar van uiterlijk godsdienstige mensen, die niet reddend bekeerd zijn, om te dromen dat zij wat voordeel hebben door alleen maar de middelen der genade te bezoeken. Zou een Egyptenaar zijn schouder tegen een Israëliet wrijven en zou dit hem in een Israëliet veranderen?  Zal het wonen in de buurt van een rijke u rijk maken? Omdat de Here Jezus eet en drinkt in uw straten, bent u daarom veilig, zelfs al hebt u nooit in Hem geloofd? Laat u niet bedriegen door zo’n idee. Bent u de roep van onze Here vergeten: “Wee u Chorazin. Wee u Bethsaïda.”? Verkondigde Hij geen wee juist over die plaatsen, waar Zijn stem het vaakst werd gehoord en waar Zijn wonderen het vaakst werden gedaan. Pas op, zo vraag ik u, uiterlijk godsdienstige mensen, opdat u niet ten prooi valt aan de zonde van de eigengerechtigheid en u  inbeeldt dat u heilig bent, terwijl u het niet bent.

II. DIT IS EEN ZONDE DIE GEDIJT WAAR ANDERE ZONDEN IN OVERVLOED AANWEZIG ZIJN. We lezen van deze mensen dat zij kwaad deden in de ogen van God en dat verkozen, waar Hij geen behagen in had. Zij lasterden God en verontreinigden zichzelf met onheilige rituelen, hadden contact met demonen en de machten der duisternis en pretendeerden met overleden geesten te spreken; toch zeiden zij ondanks dat alles: “Blijf daar staan, ik ben heiliger dan gij.” Eigengerechtigheid is nooit belachelijker dan in personen, wier gedrag geen ogenblik een nauwkeurig onderzoek zou kunnen doorstaan. Kijk naar de Farizeeër met zijn gebedsmantel en zijn breed gezoomd gewaad, terwijl hij daar staat in zijn zelfbewuste volmaaktheid! Zie hem eens en voel afschuw, want de ellendige huichelaar is stiekem het huis van een weduwe aan het verslinden en zijn hart zit vol plundering en verdorvenheid. In zijn gierigheid en begeerte reinigt hij de buitenkant van zijn beker en schotel, maar van binnen zit hij vol afpersing en overdaad. Hoor hoe de duivel hem bespot. “Ha, ha,” lacht hij met satanische vrolijkheid, “de buitenkant mag zijn zoals jij wilt. Wat geef ik erom zolang de binnenkant vuil is!” Het is vreselijk dat een mens eigengerechtigd is, maar het is monsterlijk dat mensen met een openlijk slecht leven het aandurven zo’n huichelarij te beramen. Zulke personen weten, als zij maar willen nadenken, dat ze proberen een schaamteloze leugen aan te smeren; toch komt het in geestelijke zaken maar al te vaak voor, dat degenen die naakt, arm en ellendig zijn verklaren dat zij rijk zijn en verrijkt. Hoe kunnen zij dit bedrog voor hun eigen geweten overeind houden? Is het niet een deel van hun geestelijke krankzinnigheid. Juist de blindheid, die hen doet kiezen voor de zonde, voorkomt dat zij zien hoe zondig het is en stelt hen in staat zich in te beelden dat alles in orde is. Zoals mensen die een bril met gekleurd glas dragen, vinden dat alle dingen getint zijn met de kleur van henzelf, zo verleent een eigengerechtigd hart een tint aan de daden, totdat het slechtere het betere lijkt en zonde glinstert als gerechtigheid.
Bovendien, eigengerechtigde mensen hebben net als vossen veel trucs en snode plannen. Zij veroordelen in andere mensen, wat zij heel begrijpelijk vinden in zichzelf. Zij zouden tekeer gaan tegen anderen voor een tiende deel van de zonde, die zij in zichzelf toestaan: bepaalde aangeboren neigingen en noodzakelijkheden door omstandigheden en diverse situaties dienen allemaal als overvloedige verontschuldigingen. Bovendien, als er wordt toegegeven dat zij op bepaalde punten verkeerd zijn, dan zijn ze toch in andere opzichten onberispelijk. Als zij drinken, dan vloeken zij niet en als zij vloeken dan stelen zij niet: zij halen een heleboel uit negatieve dingen; als zij stelen, dan zijn ze niet gierig en vrekkig, maar besteden hun winst ongedwongen. Als zij aan hoererij doen, dan bedrijven zij toch geen overspel; als zij smerige taal gebruiken, dan beroemen zij zich erop dat zij niet liegen. Zij willen als goed worden beschouwd, omdat zij over het algemeen niet slecht zijn. Zij gaan niet over alle grenzen heen en daarom pleiten zij erop dat zij geen overtreders zijn. Net zoals iemand met een schuld van honderd pond erop zou pleiten een kwijtschelding te krijgen, omdat hij geen tweehonderd schuldig is, of als een struikrover zou zeggen: “Ik heb niet alle reizigers op de weg aangehouden; ik heb er maar een of twee beroofd en daarom behoor ik niet bestraft te worden.” Als iemand opzettelijk de etalage van uw winkel brak, dan garandeer ik dat u het niet als excuus zou aanvaarden als iemand erop pleitte: “Ik heb ze niet allemaal gebroken; ik heb maar één ruit ingeslagen.” Pleitgronden, die niet genoemd zouden worden bij een menselijke rechtbank worden goed genoeg gevonden om God aan te bieden. O, de dwaasheid van ons geslacht!

Verder, deze mensen zullen op deze manier aan gerechtigheid komen – zij pleiten erop dat, als zij verkeerd doen, er toch nog een paar punten zijn waarop zij prachtkerels zijn. “U moest eens zien hoe grootmoedig ik handelde in zo’n situatie. U zult me bijna een heilige vinden en helemaal een held, als u uw oog maar wilt richten op die ene bijzondere deugd. Drinken, meneer? Nee, ik raak  nooit een druppel aan.” Ik ben blij dat u dat niet doet, maar toch, als u leeft in leugens of in trots, dan is uw geheelonthouding maar een klein eindje stof om daar een kledingstuk van te maken. Het feit dat u geen dronkaard bent is op zich goed, maar het helpt erg weinig op de weg naar de volmaakte gerechtigheid, die Gods wet eist.
Een of ander iets, waarin de onbekeerde mens misschien uitblinkt, wordt erbij gehaald om zijn gebreken op honderd andere punten goed te maken. Een mens zal zich in allerlei kronkels wringen om de indruk te wekken dat hij niet zo slecht is als hij lijkt te zijn; de vindingrijkheid van de eigendunk is wonderbaarlijk. Zij die komen aanzetten met de taal van het berouw maar zonder de geest ervan, zijn soms de meest eigengerechtigde van allen, want zij zeggen: “Het is goed met mij, want ik ben niet eigengerechtigd.” Zij halen eigengerechtigheid uit de veronderstelde afwezigheid van eigengerechtigheid. Huichelaars tot op het bot. Hebt u nooit gehoord van de monnik, die zei dat hij een erg groot zondaar was, dat hij al de tien geboden had overtreden, dat hij net zo slecht was als Judas en het verdiende om opgehangen te worden net als hij en toen zijn biechtvader de geboden begon na te lopen zei hij over een elk ervan: “Heilige vader, ik heb die niet gebroken; ik  heb die gehouden.” Hij was zondaar bij het gros, maar niet bij de losse exemplaren (als groothandelaar, maar niet als detaillist), zondaar van naam, maar niet in werkelijkheid; dat zei  hij en legerscharen mensen zeggen feitelijk hetzelfde. Hoor ze eens: “Ja meneer, natuurlijk ben ik een zondaar. Wij zijn allemaal zondaren.” Maar als u hen met één overtreding confronteert worden zij meteen nijdig. Wie bent u dat u kwaad van hen zou spreken? Zij hebben niets geen verkeerds gedaan, zij zijn zeer uitnemende mensen en u zult een heel eind moeten gaan om iemand te vinden die beter is dan zij, enzovoort. O, deze afschuwelijke eigengerechtigheid; het wordt niet alleen gevonden in de mens die regelmatig zijn kerk bezoekt en dagelijks zijn gebeden leest, het wordt gevonden in de mens die niet naar zijn kerk gaat noch zijn gebeden opzegt. De hoer heeft haar eigengerechtigheid; de dief, de dronkaard, de lasteraar hebben nog steeds hun zelfrechtvaardigingen. Ja en het kan zelfs worden gezien in atheïsten die alle eerbied voor God van zich hebben afgeworpen en dan staan op een verhoging van eigendunk, waar nauwelijks een ander mens aan kan tippen. Hoor hem: “Ik heb mijn vrijheid van denken en adeldom van geest bewezen. Wat betreft deze christenen, het zijn schijnheiligen en huichelaars en gelovigen in Christus zijn of dwazen of schurken. Geen mens heeft eerlijke en rationele overtuigingen behalve ikzelf. Ik kan de Bijbel verbeteren en het leven van Christus bekritiseren. Blijf daar staan. Ik ben heiliger dan gij.” Dit onkruid van eigengerechtigheid zal op elke mesthoop groeien. Geen hoop afval is te verrot voor de vervloekte paddenstoel van het trotse ik om daarop te groeien.

III. Zoals eigengerechtigheid tot onze verrassing groeit te midden van zonden, zo IS HET ZELF EEN GROTE ZONDE. Men is bijna verrast na een lijst van zonden eigendunk aan te treffen zoals dit hoofdstuk het weergeeft. Voor de Jood was het eten van varkensvlees en vleesnat van verfoeilijk voedsel een grote verontreiniging, maar eigengerechtigheid wordt er bij gerekend; het wordt zelfs geplaatst bij dodenverering en hekserij. Dronkenschap en vloeken zijn zonde in lompen, maar eigengerechtigheid is zonde in een keurige, zwarte jas. Het is een aristocratische zonde en het houdt er niet van om neergezet te worden bij de gewone hoop; als we het zonde noemen, zullen toch nog velen pleiten, dat het dat alleen maar is in een erg verfijnde betekenis. Maar God vindt van niet; Hij classificeert het bij de ergste en Hij doet dat omdat het een van de ergste is. Als een mens eigengerechtigd is, is dat op zichzelf een zonde der zonden. Want het is, ten eerste, godslastering. Misschien ziet u dat niet. Volg mij dan. God is heilig. Hier komt deze slechte bedrieger en roemt: “en ik ben ook heilig.” Is dat niet een belachelijke en verachtelijke vorm van godslastering? Het is goddeloosheid in haar kern. De cherubijnen roepen: “Heilig, heilig, heilig, Here God der heerscharen; hemel en aarde zijn vol van de Majesteit van Uw heerlijkheid,” en te midden van dit alles wordt er deze piepende huichelaar gehoord die jammert: “En ik ben ook heilig.” O ellendige egoïst, u liegt en lastert tegelijkertijd! De hemelen zijn niet rein in Zijn ogen: Hij beschuldigt zijn engelen van dwaasheid en durft u, die geboren bent uit een vrouw en verontreinigd van het hoofd tot de voeten, te praten over gerechtigheid? Gerechtigheid notabene, terwijl u een hoop zonde bent.
Nog meer dan dit, deze eigengerechtigheid is afgoderij, want de mens die zichzelf rechtvaardig acht te zijn door zijn eigen werken, aanbidt zichzelf. In de praktijk is het voorwerp van zijn aanbidding zijn eigen geliefde, verrukkelijke, excellente ik; al zijn vertrouwen is op zichzelf, zijn roemen is in zichzelf; en hoewel hij met zijn stem psalmen voor God kan zingen, is zijn hart in werkelijkheid toch gezangen aan het zingen voor zichzelf en zegt hij tegen zichzelf: “Jij hebt het goed gedaan, mijn ziel; er is iets groots en schitterends in jou; jij verdient veel van jouw Schepper; jij zult zeker de hemel binnengaan op jouw eigen voorwaarden. Op jouw ergst ben je nooit zo slecht geweest als jouw medemensen; op jouw best ben je een echt edel wezen en een schitterende beloning komt jou toe.” Wat is dit anders dan afgoderij in haar ergste vorm?

En dan opnieuw, het is goddeloosheid, want het maakt van God onmiskenbaar een leugenaar. De Here verklaart dat geen mens rechtvaardig is. Hij zegt dat Hij uit de hemel neer zag en de mensen kinderen overzag en Hij zag dat er geen één rechtvaardig was, nee niet één. Tegen deze Goddelijke verklaring gaat de eigengerechtigheid regelrecht in, want het maakt er aanspraak op zelf heilig te zijn. God verklaart dat wij afgedwaald zijn en helemaal onnut geworden en Hij bewijst dat Hij dit gelooft, want Hij bepaalt dat Christus zou bloeden en sterven voor de wereld van zondaren, zoals er geschreven is: “Wij allen dwaalden als schapen; wij wendden ons een ieder naar zijn eigen weg en de Here heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.” Maar Hij kon onze ongerechtigheid niet op Jezus leggen als wij die niet hadden, noch onze overtredingen Christus toerekenen als er geen zonde in ons was en zo verklaart de eigengerechtigde mens feitelijk dat God vals is en dat Hij niet strikt de waarheid spreekt, aangezien hij claimt een uitzondering op de regel te zijn. Hij getuigt dat het “Nee, niet één”, van God vals is, want hij is zelf een rechtvaardig persoon en daarom kunnen er anderen zijn. Hoewel God zegt dat door werken der wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden in Zijn ogen, zegt deze mens toch: “Door werken der wet zal ik gerechtvaardigd worden”, en zo lastert hij het woord van de Allerhoogste en trekt de waarheid van God in twijfel, welke is als de oogappel van de Here. Het is buiten alle twijfel duidelijk dat eigengerechtigheid op zich een grote, God tartende zonde is. Moge de Here ons daarvan verlossen en door de Heilige Geest in ons een nederig, eenvoudig geloof in Jezus Christus, de Here, bewerken.

IV. In de vierde plaats zouden we willen opmerken dat EIGENGERECHTIGHEID DE VRUCHT IS VAN DE EIGEN GEDACHTEN VAN DE MENS. Kijk naar het tweede vers van het hoofdstuk: “De ganse dag heb Ik Mijn handen aan uitgespreid naar een opstandig volk, dat wandelt op hun weg naar hun eigen gedachten, welke niet goed was .” Zij die hoge gedachten over zichzelf hebben wandelen niet overeenkomstig de geboden van God, maar overeenkomstig hun eigen ideeën. Als enig mens van zichzelf vindt dat hij in zichzelf rechtvaardig is, dan heeft hij dat idee nooit ontleend aan Gods wet. Lees de Tien Geboden, begrijp het geestelijk karakter ervan en weet dat zij niet alleen gaan over openlijke daden maar ook over gedachten en voorstellingen en u zult zien dat de wet ons allen zonder uitzondering veroordeelt. Het bewijst onze schuld, openbaart onze geneigdheid tot het kwaad, spreekt een vloek over ons uit en geeft ons over aan veroordeling. Het betoont ons geen respect, maar sluit ons op in hopeloze wanhoop. Een mens die eigengerechtigd is, ontleende daarom zijn eigendunk niet aan een echte overweging van de wet. Geen Jood die bij de Sinaï stond en de berg in rook zag en de woorden hoorde die weerklonken met het geluid als van noodweer en een bazuin, durfde daar te staan en te zeggen: “Ik ben rechtvaardig”, maar hij dook in elkaar en bewoog zich steeds verder en verder bij de brandende berg vandaan; de beste Israëliet smeekte dat deze woorden niet meer tot hem gesproken zouden worden, want hij kon de verschrikking van die driemaal heilige wet niet verdragen. Een Farizeeër staat op een verhoging die is opgericht door zijn eigen hersenschim, want de wet zou hem naar beneden trekken en nooit voor een ogenblik hem oprichten. Zijn trotse ideeën komen niet uit de wet voort en zeker niet uit het evangelie, want het evangelie kent geen mens naar het vlees als rechtvaardig, maar het beschouwt alle mensen als zondaren en komt tot hen met vergeving. Het behandelt mensen als verloren en komt om hen te redden. Als er een mens in de wereld zou zijn die van nature rein en volmaakt is, dan heeft het evangelie hem niets te zeggen, want het was niet bedoeld voor zo’n geval. Zijn medicijnen zijn niet voor diegenen over wie de ziekte van de zonde nooit is gekomen, want “de gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn.” Onze grote Here kwam niet om de rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering. Jezus is de Vriend van zondaren, Christus kwam om smetten weg te wassen, niet om mensen te vleien met het idee van hun smetteloosheid; Hij kwam om de zieken te genezen, niet om te applaudisseren voor de sterken. Voor hen die in zichzelf rechtvaardig zijn, staat er geen enkele lettergreep van belofte in het hele evangelie: waarom zou die er zijn, want zij hebben die niet nodig? Eigengerechtigheid is een kind dat noch door de wet noch door het evangelie erkend wordt; het wordt geboren in het huis van dwaasheid en wordt gezoogd door menselijke fantasie.
Eigengerechtigde mensen zijn niet erg geneigd de Schriften te doorzoeken; zij lezen die niet met een begrijpend hart om de betekenis te vatten; zij laten eerder de Bijbel hun eigen bedoeling zeggen en verdraaien die om een eigen plezierige droom te ondersteunen. Net als een geschutsbatterij van het sterkste soort vuren zowel de wet als het evangelie op de gerechtigheid van de zondaar en brengen het tot zinken in de diepten van de zee als een doorzeefd casco.
“Maar kan een mens dan niet zonder hulp bij een godsdienst uitkomen aan de hand van zijn eigen gedachten?” zegt iemand. Een heleboel mensen hebben het geprobeerd, maar het idee alleen al is absurd. Feiten over God en de mens moeten worden geleerd en niet uitgevonden. Veronderstel dat een mens de wetenschap van de botanie zou bedenken, maar nooit heenging om bloemen te bekijken; hij zou vreemde botanische lezingen houden, misleidend en absurd, want hoeveel een mens ook nadacht over wat een bloem behoort te zijn, het zou hem nooit in staat stellen te gissen naar wat bloemen werkelijk zijn. Veronderstel dat een man nooit naar de sterren keek, de telescoop minachtte en voor zijn astronomie steunde op zijn gedachten, zou die er dan niet een raar werk van maken? We hebben gehoord van de Duitser die een kameel uitdacht vanuit zijn innerlijk bewustzijn en er zijn veel mensen van hetzelfde soort geleerde onkunde en diepe dwaasheid. Zulke mensen kijken niet naar wat het evangelie is, maar zij hebben hun eigen ideeën over wat het behoort te zijn; zij kijken niet naar wat de openbaring verklaart, maar naar wat hun eigen kostbare gedachten kunnen voortbrengen. De helft van de mensen in de wereld maakt z’n eigen theologie en is òf te lui òf te trots om geleid te worden door de onfeilbare Schrift. Zoals menig wijnkoper zijn eigen wijn samenstelt zo flansen dezen hun eigen leer in elkaar en hierdoor krijgen ze een hoge opinie over hun eigen goedheid. Net als de spin maken zij hun werk uit hun eigen buik: zij zijn rechtvaardig en helemaal niet het soort personen dat het Woord van God verklaart hen te zijn. Hij wiens fundament uit zijn eigen dromen bestaat, zal zeker bedrogen worden. Luister, o mens, en leer wijsheid. Gods gedachten zijn niet uw gedachten, Zijn wegen zijn niet uw wegen en op de dag, wanneer Hij komt om uw ingebeelde gerechtigheid aan te pakken, zal Hij er korte metten mee maken en u zult moeten roepen: “Wij allen verdorren als een blad en al onze gerechtigheden zijn als vuile lompen en onze ongerechtigheden hebben ons als de wind meegevoerd.” Hoe vlugger dat gebeurt hoe beter, want als het pas komt als u in de volgende wereld bent, zal het vreselijk zijn om dan naakt bevonden te worden op de plaats waar u nooit gekleed kunt worden, waar uw ingebeelde rijkdommen versmelten tot een armoede, waarvan u nooit kunt herstellen, om failliet te gaan terwijl u uzelf rijk vond en dat in een wereld waar u nooit opnieuw kunt beginnen. Wee degenen die eeuwig schipbreuk lijden, terwijl zij dromen dat zij regelrecht op weg zijn naar de gewenste haven. God behoede u ervoor om te beginnen uzelf te voorzien van inspiratie. U bent geen orakel en u behoort nooit te dromen dat te zijn. Doorzoek de Schriften om de feiten van uw zaak te leren kennen en dan zult u terugschrikken van het idee van de gerechtigheid van een onvernieuwd mens. Uw roem zal uw schande worden, uw versierde gewaden zullen tot waardeloze lompen worden en u zult met nederige dankbaarheid de gerechtigheid aanvaarden die uit God is door het geloof.

V. Dit brengt ons bij onze vijfde opmerking welke deze is: eigengerechtigheid heeft DEZE ONDEUGD IN ZICH, DAT HET ALTIJD ERTOE LEIDT ANDEREN TE MINACHTEN. Dat is de kern van de tekst. Zij zeiden: “Blijf daar staan, kom niet dichter bij mij, want ik ben heiliger dan gij.” De eigengerechtigde mensen denken zo over elkaar: de ene zondaar vreest verontreinigd te worden door een andere; de ene rebel is gealarmeerd, dat hij misschien door een andere ontrouw gemaakt zou worden. Denk aan een ellendig iemand die veroordeeld is om te sterven voor zijn zonde en toch bang is dat een medemisdadiger zijn onschuld zou bederven. Tot welke hoogte van krankzinnigheid verheft trots zichzelf! “Kom niet dichterbij mij, ik ben heilig”, roept de mens die ondergedompeld is in zonde. O, de absurditeit van eigengerechtigheid! Deze trots is afschuwelijk in de hoogste mate.

Deze trots wordt gezien nog gruwelijker te zijn wanneer de trotse zelfbedrieger de nederige, boetvaardige mens vraagt bij hem vandaan te blijven. De berouwvolle tollenaar heeft zijn ogen geopend gekregen voor zijn werkelijke toestand en hij gaat op naar de tempel en hij bidt: “God, wees mij zondaar genadig.” Hij durft niet omhoog te kijken, hij is zo verbroken van hart; maar gindse Farizeeër is stoutmoedig genoeg om God te danken voor zijn eigen, ongeëvenaarde deugden. Kijk hoe hij de slippen van zijn kleren bij elkaar haalt uit angst dat de zoom van zijn gewaad de grond zou raken, waarop de tollenaar zijn verontreinigende voet heeft gezet. Wel heren, die tollenaar was één van Gods juwelen en deze gruwelijke Farizeeër was een echte mesthoop, die stonk van weerzinwekkende eigenwaan. Hij wist het niet, maar zijn eigengerechtigheid deed hem juist de man minachten over wie God had gezegd: “Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor Mijn woord beeft.”

“O”, zegt een van mij vrijdenkende maar eigengerechtigde toehoorders, “ik haat zulke vrome taal. Het belijden van zonde is allemaal nonsens. Ik kan zulk gepraat niet aanhoren.” Wij zijn ons daar goed van bewust, beste meneer, maar dit heeft geen gewicht bij ons. Wij kennen u erg goed en herkennen in u een oude kennis met een reputatie van ongeveer 1900 jaar. Trotse Farizeeërs kunnen nooit berouwvolle tollenaars verdragen, en ook niet hun Redder. Zij zeggen altijd van de dienaren van de Here wat zij ooit van Hemzelf zeiden: “Deze mens ontvangt zondaren en eet met hen.” Zij hebben kritiek op de grote Advocaat en Zijn cliënten, op de grote Geneesheer en Zijn patiënten, maar het Koninkrijk van de Verlosser wacht niet op hun bescherming en is niet bang voor hun tegenstand. Als u het feestmaal van de genade verwerpt en daar niet wilt komen, zijn er anderen die zullen komen en uw weigering zal op uw eigen hoofd de minachting brengen die u nu reserveert voor anderen.

Ja en deze eigengerechtigde geest durft zijn bitterheid uit te storten over de meest genadevolle mensen. Als u een door de wol geverfde vervolger wilt hebben, zoek dan een eigengerechtigd mens. Ik zeg u dat er geen gif is in het hart van losbandige, liederlijke mensen tegenover het christendom, dat überhaupt te vergelijken valt met het addergif dat ligt in het hart van de eigengerechtigde mens. Wie was het in Jeruzalem die de heiligen opspoorde? Het was niet één of andere zoon van Belial die fel tegen hen tekeer ging. Ik durf te zeggen dat menige relschopper in Jeruzalem zei: “Wat maakt het uit? Zij hebben hun manieren en ik heb de mijne, laat die mensen met rust.” Maar er was een man in Jeruzalem die meer dan de meeste anderen vond dat hij waarlijk van zijn jeugd af aan al de geboden van God had gehouden en dat hij totaal onberispelijk was; en hij haatte de christenen, omdat zij een leer predikten die zijn eigendunk aanviel. Daarom minachtte hij mensen die 100 keer beter waren dan hijzelf; hij sleepte hen de synagoge binnen en geselde hen om hen tot lasteren te dwingen en toen hij in zijn eigen land alles had gedaan wat hij kon om hen te kwellen, kreeg hij brieven van de hogepriester, opdat hij naar Damascus zou gaan om hen zelfs daar in buitenlandse steden op te sporen. Hij dacht werkelijk dat hij God een dienst bewees toen hij dreiging en moord blies tegen Gods eigen kinderen. Ja het is zo en het moet zo zijn: zij die naar het vlees geboren zijn, vervolgen hen die naar de Geest geboren zijn. Ismaël, het kind van Hagar, de slavin, die van de Sinaï in Arabië komt, haat de Izaäk die geboren is uit de vrije vrouw overeenkomstig de belofte. Er is een dodelijke twist tussen deze twee en het is een deel van de zonde van eigengerechtigheid, die zich zo bitter kant tegen Christus en Zijn volk en het is de grimmigste tegenstander die het evangelie onder de mensen heeft. Wij zien de eigengerechtigde geest soms tevoorschijn komen in de kranten wanneer zij het over religieuze onderwerpen hebben. Één van hen veroordeelde onlangs het gezang:

“Zondaar doe niets, groot nog klein,
Jezus deed het, deed het allemaal lang, lang geleden.”

“Dit is een schokkende leer”, zo zeggen zij, “want het ontkent de redding door goede werken!” Natuurlijk, redacteuren van kranten zijn goede rechters, want ze zijn zo buitengewoon zorgvuldig wat betreft onze zedelijkheid en zo nauwgezet om nooit iets er in te zetten dat onze reinheid zou kunnen beschadigen. Dat kostbare, oprechte gedeelte van dit evangelisch couplet is teveel voor onze vrome vriend, de redacteur, en hij is bang dat het onze moraal zal beschadigen. Eigengerechtigheid is altijd bang voor het evangelie opdat niet de compromisloze waarheid haar zelfbedrog zou ontmaskeren. Wel, heren, de leer van de rechtvaardigmaking door het geloof alleen is de kern van het protestantisme en de ziel van het evangelie. Dat Christus Jezus in de wereld kwam om zondaren te redden en dat de redding niet is door werken van gerechtigheid die wij zouden hebben gedaan, maar door de soevereine genade van God, Die aan de overtreding, de ongerechtigheid en de zonde voorbij gaat, is de grote waarheid waarvoor de Hervormers protesteerden en martelaren stierven. Laten zij die het tegenspreken naar zichzelf kijken.

VI. Maar ik moet verder gaan met op te merken dat EIGENGERECHTIGHEID ZEER GRUWELIJK IS IN DE OGEN VAN GOD. Waar vergelijkt Hij het mee? Hij zegt: “Het is een rook in Mijn neus, een vuur dat de hele dag brandt.” Achter in de tuin brengen wij de dode bladeren en al het afval van de tuin bij elkaar, de hoop wordt aangestoken en blijft de hele dag branden en smeulen; als de wind de rook naar u toe drijft zullen uw ogen pijn doen, uw neus zal geïrriteerd raken en u zult merken dat u niet kunt verdragen. Wanneer u de vuilnis de hele dag ziet branden, roken en smeulen, zal het u vertellen, wat de Here vindt van de eigengerechtigheid van de mens. Dit is Zijn mening over degenen die zeggen: “Blijf daar, ik ben heiliger dan gij”; hun opschepperige gerechtigheid is een brandende hoop afval die een dikke rook geeft welke zeer onaangenaam voor Hem is. Wij verbazen ons niet dat Hij zo de trotse eigengerechtigheid veracht en verafschuwt, want God is een God der waarheid en de waarheid kan geen leugen verdragen, terwijl eigengerechtigheid is één bonk leugens is. Hij Die van nature volmaakt is, kan niet die huichelarij verdragen. Zo is het onder de mensen in gewone zaken. U introduceert een man van werkelijke geleerdheid bij iemand die voor zichzelf een imitatie graad heeft gekocht en die pocht dat hij een klassiek geleerde is. Let op zijn afkeer, wanneer de huichelaar een Latijns schrijver citeert en al in de eerste zin de woorden verkeerd uitspreekt. De echt geleerde man zegt: “Hij is een schande voor zijn titel; laat ik maken dat ik bij hem uit de buurt ga; hij pretendeert een doctor te zijn en toch maakt hij al deze blunders.” Wie het werkelijke ding bezit, is verontwaardigd over de vervalsing. Nu, God is waarlijk heilig en kan het daarom niet verdragen, dat deze mensen over een heiligheid zouden praten, waarop zij geen aanspraak hebben, en dat zij opscheppen over zichzelf en in zichzelf pochen over iets dat niet van hen is. De ware God noemt hen daarom een rook in Zijn neus.

Bovendien, eigengerechtigheid is zoiets trots. God wordt altijd geïrriteerd door trots. Het is één van de kwade dingen die Zijn ziel haat. Dagelijks plaatst Hij Zijn pijl op de pees om de trotsen van hart neer te halen. De eigengerechtigde mens is trots op zichzelf en trots door een minachtende, spottende opmerking naar anderen toe; daarom gruwt de Here van hem.

Eigengerechtigheid loochent ook de wijsheid van Gods plan en is er volkomen tegen gekant. Gods huidige werkplan in de wereld gaat uit van de theorie dat we schuldig zijn; omdat we schuldig zijn voorziet Hij in een Redder voor ons en zendt ons een evangelie vol genade. Zijn hele systeem is een gigantische blunder, als wij rechtvaardig zijn of kunnen zijn in en uit onszelf. Het werk van de Heilige Geest is onnodig, als wij uit onszelf geschikt kunnen worden voor de hemel. Het hele karakter van deze genadebedeling is een vergissing, als de mens niet schuldig is. De mens die zegt: “Ik ben rechtvaardig”, werpt feitelijk een smet  op een werk, dat bedoeld is de hoogste tentoonspreiding van de Goddelijke liefde en wijsheid te zijn. Hij is als de Griek voor wie het kruis van Christus dwaasheid was. Ik waag het te zeggen dat eigengerechtigheid in wezen Christus Zelf overbodig maakt en dit, mijn broeders, is de onvriendelijkste hatelijkheid van alles. Dit is een steek naar het hart van de grote Vader. Daalde Jezus neer en nam Hij onze natuur aan, omdat we zondaren waren en gaf Hij Zichzelf in die hoedanigheid ten offer, opdat Hij de zonde zou wegdoen en was dit alles een vergissing?  Golgotha, bent u een blunder? Bloedende Redder, was U een liefdevolle enthousiasteling, Die zonde wegdeed, welke niet bestond en een fontein vulde voor het verwijderen van smetten, welke niet gevonden kunnen worden? Toch houdt eigengerechtigheid dit alles in. Als één zondaar het recht heeft om eigengerechtigd te zijn, dan heeft een ander dat ook; dan komt het hier op neer dat God met ons allen volgens een heel andere theorie  behoort te handelen; in plaats van dat Zijn geliefde Zoon naar deze wereld komt om voor ons, zondaren, te sterven, zouden we allemaal naar de hemel kunnen gaan zonder verzoening of een Redder. Denkt u dat God zo’n smet op Christus kan verdragen, zo’n trappen op het kostbare  bloed  van Zijn eigen Zoon?  Kan lankmoedigheid dit nog verdragen?
Misschien spreek ik tot sommigen, die tevoren niet hebben overdacht wat hun eigengerechtigheid betekent, maar ik hoop dat zij het nu zien. Zie het kwijt te raken, mijn beste vrienden; doe uw sieraad van ingebeelde deugdzaamheid af en doe het stof en de as van uw schuldbelijdenis op uw hoofd. Ga naar huis en scheur  uw mooie kleren aan stukken; doe de mantel van de hemelse gerechtigheid aan, anders zult u uw leven lang niets anders zijn dan slechts die rokende hoop onkruid achter in de tuin. Terwijl u denkt dat u een helder en schijnend licht bent, zullen Gods gedachten het omgekeerde zijn, want Hij zal u beschouwen als alleen maar een verstikkende rookwalm in Zijn neus, een vuur dat de hele dag smeult.

VII. Het laatste punt, en een van de meest praktische, is deze, dat EIGENGERECHTIGHEID VOOR DE MENS HEEL EFFECTIEF ALLE HOOP OP REDDING VERSPERT. We kunnen niet gered worden, tenzij we waarlijk heilig worden, maar mijn broeders, geen mens, die tevreden is met valse heiligheid, wordt ooit waarlijk heilig. Als hij zegt: “Ik ben heilig”, zal hij nooit heilig worden. De student, die als een wijs man naar de universiteit gaat, zal waarschijnlijk een dwaas blijven. U kunt nooit wijsheid verkrijgen, totdat u uw dwaasheid belijdt. De mens die zegt: “Ik ben rijk”, maar misleid is, waardoor hij surrogaat muntjes als goud beschouwd, zal nooit rijk zijn; het is een eerste noodzaak dat hij zijn echte toestand kan inschatten. Zo sluit eigengerechtigheid een mens heel effectief buiten echte gerechtigheid.
Het verhindert ook het hart om tot berouw te komen. Hoe kunt u berouw hebben als u nooit gezondigd hebt? Hoe kunt u verdriet hebben om uw falende gehoorzaamheid, zolang u zich inbeeldt dat u de wet hebt gehouden. Het sluit u ook buiten het geloof. U zult nooit in Jezus geloven, zolang u in uzelf gelooft. “Hoe kunt gij tot geloof komen”, zei Christus, “gij die eer van elkander ontvangt.” Als u uzelf kunt redden, hebt u geen Redder nodig, en daarom zult u  nooit op de Redder van zondaren vertrouwen. Mens, zolang als u rechtvaardig bent zullen Christus en uw hart het nooit met elkaar eens worden. Hij brengt u water, maar u bent niet dorstig; Hij brengt u het brood des levens, maar u bent niet hongerig; Hij heeft voor u een gewaad van naaldwerk gemaakt, maar u bent niet naakt; Hij komt om u te verrijken, maar u bent niet arm; Hij komt om u vrije genade te geven, maar u bent niet schuldig; Hij komt om u eeuwig leven te geven, maar u bent niet dood. Wat is er dan in Christus voor u? Heel gewoon niets, en zo zult u nooit Christus krijgen.
Al de smeekbeden van God, ook zulke als in dit hoofdstuk worden beschreven, wanneer Hij zijn handen de hele dag uitstrekt, zullen nooit een eigengerechtigd mens tot Hem doen komen. De verloren zoon zei niet: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”, zolang hij zijn buik kon vullen met de schillen, die de varkens aten. Armoede van ziel en gebrek brengen een mens tot God, maar God kan roepen zolang Hij wil, maar de mens zal nooit komen zolang hij onafhankelijk van zijn hemelse Vader kan zijn; daarom is eigengerechtigheid het verderf van allen die haar koesteren.
Laat  mij u, die het evangelie voortdurend hebt gehoord, zeggen, dat als u eigengerechtigd bent, de voorrechten die u nu geniet, allemaal opgeheven zullen worden en zullen ophouden voorrechten te zijn, want als u niet tot Jezus komt, wanneer Hij Zijn handen uitstrekt, zal Hij anderen roepen, die nu niet Zijn volk zijn en Hij zal gevonden worden door hen, die Hem niet zochten. U bent nu de eerste op het punt van het voorrecht, maar de eersten zullen de laatsten zijn, terwijl zij die buiten zijn en het evangelie niet hebben gehoord, het wel zullen horen en gered zullen worden. En zo zullen de laatsten de eersten zijn. God zal de rollen omdraaien: de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, waar het geween zal zijn en het tandengeknars, terwijl er velen zullen komen van oost en van west en zullen aanzitten in het Koninkrijk van God. Pas op, u die eigengerechtigd bent, opdat niet, omdat u zichzelf een plek geeft om het hoofd te zijn, God u tot de staart zou maken, want dan zullen al uw zondagse voorrechten en al uw horen van het evangelie zijn als molenstenen om uw hals om u dieper te doen zinken dan de laagste hel.
Wat is de remedie voor dit alles? De remedie is gewoon dit. God zegt: “Zie op Mij”; dat wil zeggen: Hij draagt u op te stoppen met het verafgoden van uw eigen ingebeelde schoonheid en het aanbidden van uw eigen dwaze beeltenis. Zie eerst op de heilige God en beef. Kunt u uit uzelf ooit zijn zoals Hij, rein, vlekkeloos, glorievol? Kunt u ooit hopen iets van Hem te verdienen? Zie op Hem en wanhoop. Dan komt het tweede “Zie op Mij”. Zie Christus Jezus aan het kruis sterven, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen. Als u Hem ziet sterven, zal uw eigengerechtigheid sterven. U zult zeggen: “Hij zou nooit voor mij hebben geleden, tenzij ik zonde had om berouw van te hebben. God zou Hem nooit deze smart hebben aangedaan voor mij, tenzij ik op trieste wijze schuldig was. Ik zou nooit zo’n Redder nodig gehad hebben, als ik niet een grote overtreder was geweest. In de hoogten en diepten van stervende liefde lees ik de hoogten en diepten van mijn vervloekte zonde; in de oneindigheid van de verzoening lees ik de grenzenloze donkerte van mijn schuld en ik lig ootmoedig voor Gods aangezicht. Tezelfdertijd zie ik in die volmaakte Goddelijke gerechtigheid, die de zonde heeft weggedaan, de hoop van een zondaar en als zondaar zie ik op Christus voor alles.” Als u dit doet is het goed. God zegene u. Moge een ieder hier in staat worden gesteld dit onmiddellijk te doen en aan God zal de eer toekomen voor eeuwig en eeuwig. Amen.