Een ver reikende belofte
>>PDF<<
Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 4 september 1898, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 15 april 1883.
De tekst is Handelingen 2:39. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal.”
We vernemen uit de tekst een feit dat waard is om onthouden te worden, namelijk, dat in het eerste stadium van de christelijke bediening de zaak, die beoogd moet worden, is, dat mensen diep in hun hart getroffen worden. Vervolgens komt het er in het tweede stadium op aan, dat ze met blijdschap het Woord ontvangen. Merk op wat er gezegd wordt in vers 37: “Toen zij dit hoorden, werden ze diep in hun hart getroffen”; en in vers 41: “Zij dan, die zijn woord blij aanvaardden, werden gedoopt.” (King James Version) Daarom is het in het begin niet de zaak van de prediker om mensen te bekeren, maar juist het omgekeerde: Het is tevergeefs om te proberen diegenen te genezen, die nooit gewond zijn, om te proberen diegenen te kleden, die nooit uitgekleed zijn geweest en om te proberen diegenen rijk te maken, die nog nooit hun armoede hebben ervaren. Zo lang als de wereld staat, zullen we de Heilige Geest nodig hebben, niet alleen als de Trooster, maar ook als de Overtuiger, “Die de wereld zal overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel.”
Ik ben geneigd om te denken dat de grote aantallen afvalligen die, nadat ze beleden hebben bekeerd te zijn, terugkeren tot de wereld, verklaard kan worden door het feit dat ze nooit ernstig hun schuld hebben gevoeld en nooit verootmoedigd werden door het werk van de Heilige Geest, Die van zonde overtuigt. Geef mij de ouderwetse vorm van de bekering, waarin onze vaderen zich verheugden. Ik heb lang genoeg geleefd om mensen te zien springen in wat zij redding noemen en eruit te zien springen, zoals mensen, die ’s morgens in een koud bad plonzen. Hier is iemand met een ziek been; de dokter heeft naar de ledemaat gekeken, maar z’n mes niet gebruikt; hij heeft het wilde vlees er niet uitgesneden, maar olie en zalf erop aangebracht en hij heeft een prachtig herstel bewerkt! Wonderbaarlijk zijn, volgens de algemene mening, de genezende krachten van de knappe man, overal heeft hij een grote reputatie. Ach, misschien is dat zo, maar dat been zal nooit meer goed worden; de chirurg heeft een blijvend letsel toegebracht onder het voorwendsel dat de eigenaar van het been een grote dienst is bewezen. Ik geloof dat sommige mensen, die zeggen vele keren bekeerd te zijn geweest, nu bekeerd moeten worden en dat menigten van diegenen, van wie wordt rondgebazuind dat ze de Heiland hebben gevonden, nog niet weten waarom zij een Heiland nodig hebben en Hem nog niet echt hebben gevonden, maar bezig zijn geweest met aanmatiging in plaats van met geloof, en een geloof in hun eigen opgewonden gevoelens hebben gehad in plaats van in de Here Jezus Christus.
Zo moet het wel zijn, daar ben ik zeker van, omdat we voortdurend, van alle kanten, mensen zien, bij wie de vlekken er dieper ingewassen zijn en die er slechter aan toe zijn na hun zogenaamde bekering, dan zij daarvoor waren. Er moet, geliefde vrienden, een beproeven van het hart van de mensen zijn met de wet, voordat we hen op de juiste wijze de genezing van het evangelie kunnen brengen. De vergelijking van de oude Robbie Flockhart was goed: Hij zei: “Je kunt een zijden draad nemen en proberen om ermee te naaien zolang als je wilt, maar met die draad alleen zul je niets kunnen doen. Je hebt een scherpe, puntige naald nodig, die voorop gaat en die zal de zijden draad achter zich aantrekken. De naald van de wet bereidt de weg voor voor de draad van het evangelie.” Er moeten geboorteweeën zijn, anders zal er geen kind worden geboren. Men kan niet zonder de ouderwetse genade van berouw; er moet verdriet om de zonde zijn; er moet “een verbroken en verslagen hart” zijn. Dit zal God niet verachten, maar een ‘bekering’ die dit resultaat niet voortbrengt, zal God niet als echt accepteren. Dus zullen we de wet blijven prediken; we zullen met donderend geweld de schrik des Heren doen weerklinken; we zullen niet in zwang en populair zijn en vleiende dingen profeteren, opdat, wanneer de Here zal komen, onze arbeid niet tevergeefs zal worden verklaard. Ik draag alle broeders, die bezorgd zijn om de echte bekering van zondaren, op om soms wat terughoudend te zijn in het uitdelen van troost aan hen. Wacht totdat u ziet dat het echt nodig is; wacht totdat u merkt dat er een wond is, voordat u de genezende balsem aanbrengt. Totdat mensen bereid zijn om hun zonden te belijden, hebt u geen reden waarom u hen kunt troosten. Het is de man die “ze belijdt en ze opgeeft”, die “genade zal vinden”. Christus is een Redder van zondaren en als een mens geen zondaar is, heeft Christus geen redding voor hem. Totdat hij z’n plek als zondaar zal innemen en eerlijk zijn schuld zal bekennen, heeft het geen zin tot hem te prediken. Denk aan de woorden van Christus Zelf: “Zij, die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering.”
Nu ga ik een evangelie proberen te prediken zo breed en eenvoudig en open als ik maar kan, maar ik heb geen hoop dat het aanvaard wordt door iemand tenzij hij, ten eerste van al, diep getroffen is in zijn hart. Ik ben ervan overtuigd dat zelfs de wondervolle onbegrensde mildheid van God iets is dat door mensen wordt veracht, totdat ze een gevoel hebben van hun behoefte aan Zijn gift. Wanneer dat gevoel van behoefte in hen wordt bewerkt door de Heilige Geest, dan zullen ze opspringen bij het geluid van het evangelie, maar tot dan is hun hart oppervlakkig, hun oren zijn afgestompt van het horen en ze geven niets om de vrije genade van God.
Laten we nu bij onze tekst komen: “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal.”
I. Merk ten eerste op dat de belofte, die God aan de mens heeft gedaan in Christus Jezus, EEN BELOFTE IS, DIE PRECIES PAST BIJ DE BEHOEFTE VAN DE MENSHEID. Wat is die belofte?
Ten eerste is het de belofte van de Heilige Geest. De apostel Petrus citeerde uit de profeet Joël de belofte die God had gedaan dat, in de laatste dagen, Hij Zijn Geest zou uitstorten op alle vlees. Die Heilige Geest is één van de meest dringende behoeften van de mens. Wij zijn gevallen, broeders, – gevallen door de werkzaamheid van de boze geest en we hebben de hulp van de goede Geest nodig, opdat we weer opgewekt mogen worden. Onze natuur is verontreinigd tot in de kern; de oude slang heeft vergif in de diepste bron van ons wezen gegoten en daarom hebben we het nodig dat de Heilige Geest komt en leven in ons giet, en ons vernieuwt in de geest van ons denken. We hebben de Heilige Geest nodig om ons te verlichten, want we zijn zowel blind als in de duisternis. We hebben de Heilige Geest nodig om ons te onderwijzen, want van nature zijn we de onkunde zelf en het is Zijn ambt om mensen te onderwijzen. We hebben de Heilige Geest nodig om ons hart te verzachten. Van nature is het harder dan de onderste molensteen, die altijd de hardste van de twee is, want hij moet het malen van de bovenste steen dragen. We hebben de Heilige Geest nodig om ons levend te maken, want van nature zijn we dood in overtredingen en zonden en voor alle goede dingen gevoelloos en onverschillig. Broeders, wij hebben de Heilige Geest nodig, opdat we wedergeboren zouden worden, want er staat geschreven: “Gijlieden moet wederom geboren worden”, en we kunnen alleen maar wederom geboren worden, van boven af geboren worden, door de werking van de Geest van God. Wanneer we wedergeboren zijn, hebben we nog steeds de Heilige Geest nodig, opdat Hij ons zal heiligen, opdat Hij ons zal bewaren, opdat Hij ons volmaakt zal maken en opdat Hij ons geschikt zal maken om deelgenoten te zijn van de erfenis van de heiligen in het licht.
Daarom zondaar, als u zegt: “Ik voel mezelf machteloos en onbekwaam, als iemand die dood is”, laat dat u dan niet in de weg staan, want God geeft de Heilige Geest met het doel om in zo’n nood als de uwe te voorzien. Bij alles wat nodig is om gedaan te worden en wat u niet kunt doen, zal de Geest van God u helpen om dat te doen; en dat wat u in zekere mate kunt doen, maar wat u erg slecht doet en zonder effect, daarvoor is de Heilige Geest gegeven om u te helpen dat te doen, want Hij komt onze zwakheid te hulp. Er is geen kracht nodig in u, zondaar; Hij zal uw kracht zijn. Er is geen goed werk nodig van uw kant; de Heilige Geest is gekomen om al uw werken in u te bewerken. Hij werkt in ons zowel het willen als het werken naar Zijn welbehagen; en dan bewerken we als gevolg daarvan onze eigen behoudenis met vreze en beving. Als u maar in Christus wilt geloven, hoeft u niet tot Hem te komen met een nieuw hart; hier is de Geest van God om u dat nieuwe hart te geven. U hoeft uzelf niet in te spannen om uzelf teder en nederig van geest te maken; hier is de Geest van God om u teder en nederig te maken. Er is niets wat u in uzelf hoeft proberen voort te brengen, want dit Goddelijke Wezen, Dat zweefde boven de chaos en Dat orde bracht in die wanorde van de oertijd, staat gereed om te komen en boven u te zweven, – boven uw donkere, wanordelijke, chaotische ziel. Hij kan daarvoor Zijn vleugels als een duif uitspreiden, totdat u in het licht zult komen en in de liefde, in het leven, de vrijheid en de vreugde. O, is dit niet een genade dat, in zoverre wij zo zwak en hulpeloos zijn, het de belofte van God is dat Hij de Heilige Geest aan hen zal geven die Hem vragen?
Maar dit is niet alles wat een mens nodig heeft, opdat hij gered zal worden. Hij heeft ten tweede, de vergeving van zijn zonden nodig en er is een belofte dat God aan de boetvaardigen de vergeving van hun zonden zal geven. Vandaar dat Petrus zei: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.” Luister schuldige, er is vergeving van zonden, zelfs voor u! U, die doordrenkt bent met zonde, totdat u ermee roodgeverfd bent en totdat uw zonde geworteld is in uw natuur, voor u is er kracht bij God om dat karmozijn wit te maken als sneeuw, want “allerlei soort van zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden”. Steeds wanneer ik die genadevolle woorden van onze Here herhaal, voel ik alsof ik iets had gezegd wat veel mooier is dan de mooiste poëzie, iets wat het oneindig meer verdient in letters van goud geschreven te worden dan al de gezegdes van de wijste filosofen van vroeger. Vertel aan de schuldige mens dat God genade voor hem heeft bewaard en bereid is hem te vergeven; wat voor beter nieuws kan hij ooit horen? Vertel hem dat het niet waar is, zoals sommigen zeggen, dat alles wat we ooit hebben gedaan wel noodzakelijkerwijs op ons moet blijven, om ons te verwonden en te beschadigen in dit leven en in het volgende, zolang als wij er zijn; zo is het niet, er is een geneesmiddel, waarin voorzien is door God, voor de ziekte van de zonde. Ja, God kan zelfs de littekens weghalen die die ziekte heeft achtergelaten toen het werd genezen. De zonde kan volkomen worden vergeven en voor altijd worden weggedaan. Denk aan de verklaring van de Here: “Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk.” Nu, wanneer een wolk weg is, is de lucht daar niet donkerder van, het is precies even blauw als het was, voordat die wolk werd gevormd. Een ander beeld van Gods genade is dat, wanneer Hij ons gewassen heeft, wij witter zullen zijn dan sneeuw. Wanneer sneeuw pas gevallen is, vertoont het geen spoor van ooit bevlekt te zijn geweest; het is zo volkomen wit. God kan u, arme zondaar, hoewel u de meest schuldige bent van de schuldigen, wassen, totdat er geen vlekje van de zonde over blijft. “Gij nu zijt rein”, zei Christus tot Zijn discipelen. O, wat een woord was dat en het is waar voor allen die op Jezus vertrouwen! Als u gereinigd wordt in Zijn bloed, blijft er geen spoor van de zonde over.
Nu, neem deze twee dingen samen, de Heilige Geest, Die in ons een verandering van het hart bewerkt en Jezus Christus, Die voor ons werkt en voorziet in vergeving van zonde; in die twee dingen hebt u de hele voorziening in de grote nood van de mens, wat in dit ene woord wordt samengevat: redding. In vers 21 kunt u de belofte van deze zaak zien: “Een ieder die de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” Hij zal worden gered; dat is, volkomen en geheel gered, zowel van de schuld van de zonde als van de kracht van de zonde. Hij zal niet half gered worden, of gered in één speciale vorm van redding, maar hij zal worden gered. Een ieder dan die berouw heeft en vertrouwt op Christus en zijn geloof belijdt volgens de regel van Christus Zelf, zal worden gered: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Dit is de heerlijke belofte, die met z’n brede bereik alles omvat wat een zondaar nodig heeft: de Heilige Geest, de vergeving van zonde en de redding.
II. Nu, ten tweede, laten we ons afvragen: AAN WIE WERD DEZE BELOFTE GEDAAN? Volgens mijn tekst, “is de belofte voor u en voor uw kinderen en voor hen die verre zijn, zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal.”
Ik vind het nooit fijn mijn broeders ervan te beschuldigen sluw te zijn, maar hebt u nooit deze tekst als volgt horen citeren: “Want de belofte is voor u en voor uw kinderen”? En dan wordt er een punt gezet om te bewijzen, niet dat een kind gedoopt moet worden, maar dat een kind besprenkeld moet worden. De argumentatie, die door veel predikanten wordt gebruikt is, dat de zegeningen van het verbond voor de gelovigen en hun kinderen zijn; sommigen van u hebben misschien soms gedacht dat de argumentatie nogal moeilijk te weerleggen is. Ik houd er niet van te denken dat er enige oneerlijkheid in zo’n geval is geweest; toch kan iemand niet een broeder goedkeuren die een tekst op deze manier in het midden doorhakt en probeert om hem precies het tegenovergestelde te laten zeggen van wat hij werkelijk zegt. In plaats van dat dit gedeelte leert, dat er één of andere speciale zegen is voor christenen en hun kinderen, leert het zoiets helemaal niet; Petrus verklaart dat er niet zo’n soort grens aan de reikwijdte van de belofte is. Luister: “De belofte is voor u en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal.” Veronderstel dat ik het gerechtelijk moest onderzoeken en het als volgt zou beargumenteren: “De belofte is voor u en voor uw kinderen, daarom moeten uw kinderen gedoopt worden.” Ga dan door met de tekst: “en voor allen die verre zijn”, daarom moeten allen die verre zijn, ook gedoopt worden. Dat zou dezelfde soort redenering zijn, maar het zou het geleuter van een idioot zijn, zonder redelijkheid erin. Maar dit gedeelte verklaart, in plaats van over iets te spreken als een voorrecht voor bepaalde mensen en hun kinderen, nadrukkelijk dat, terwijl het hun voorrecht en dat van hun kinderen is, het evenzeer het voorrecht is van allen die verre zijn, “zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal”. Dat wil zeggen, die grote verbondsbelofte: “Een ieder die de naam des Heren aanroept zal behouden worden”, is bedoeld voor u, is bedoeld voor uw kinderen, is bedoeld voor de Hottentotten, is bedoeld voor de Hindoes, is bedoeld voor de Groenlanders, is bedoeld voor iedereen tot wie de roep des Heren wordt gericht. Onze opdracht is: “Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.” Er is geen enkel mens op deze plaats die niet binnen het bereik van mijn tekst komt. De belofte is voor u als u een Jood bent, hij is voor u als u een kind van een Jood bent, of als u het kind van een gelovig mens bent, maar hij is ook voor u als u ver weg bent. Als sommigen vanwege de zonde ver bij God vandaan zijn, of als ze letterlijk ver weg zijn en leven in verre, vreemde landen, dan wordt tot hen het woord van deze redding gezonden.
De belofte is voor allen tot wie de boodschap komt; en in haar diepste en speciale betekenis, is hij voor allen die God krachtdadig zal roepen door Zijn Geest, of ze nu Joden of heidenen zijn, slaaf of vrije. Dat is de heerlijkheid van de tekst en daarover wil ik nadenken, terwijl ik doorga met het volgende punt.
III. Dat volgende punt is dit: in zoverre alles wat een zondaar nodig heeft voor zijn redding tot een zaak van een belofte is gemaakt en in zoverre die belofte wordt gedaan aan allen die het evangelie horen, dan, broeders, IS DIT EEN REDEN VOOR EEN ZEER GROTE BEMOEDIGING.
Ik hoop dat ik nu tot sommigen spreek die diep in het hart getroffen zijn en die het daarom nodig hebben Christus te vinden. Wel, kijk wat voor een belofte u hebt om mee te komen, en velen zijn tot de Here gekomen met veel minder bemoediging. Toen Jona naar Ninevé ging, om zijn droevige en eentonige boodschap te brengen: “Nog veertig dagen en Ninevé zal verwoest worden”, geloofde de koning het en zijn volk geloofde het en ze verootmoedigden zichzelf voor God; en toch, wat hadden ze om zich op te baseren? Alleen dit: “Wie weet?” Ze zeiden: “Wie weet of God geen berouw zal hebben en Zijn felle toorn zal afwenden, zodat we niet omkomen?” Dus kwamen ze tot God met geen andere bemoediging dan slechts “Wie weet?” Pas ervoor op, u die het evangelie hoort, dat de mensen van Ninevé in het oordeel niet opstaan tegen u om u te veroordelen. Neem nog een ander geval. Daar was de verloren zoon, die terugkeerde naar zijn vader. Had hij één of andere belofte van z’n vader dat hij hem zou ontvangen? Nee, niets van dat alles; het was alleen het geloof van de verloren zoon in de goedheid van z’n vader, welke hem terugbracht en zijn vader ontving hem inderdaad. Neem nog een ander geval, dat van de opdringerige weduwe, die naar de rechter ging en riep: “Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij.” Had zij een belofte dat de rechter haar te hulp zou komen? Helemaal niet; hij was iemand, die God niet vreesde en op mensen geen acht sloeg; toch bleef ze bij hem pleiten en hoewel hij “nee” tegen haar zei, misschien tientallen keren, ging ze toch door met haar rechtszaak, totdat, tenslotte, haar opdringerigheid de rechtszaak won.
Nu zie, welk een gunstige positie u hebt vergeleken met deze mensen. U gaat niet naar God toe met de vraag: “Wie weet?” U komt niet alleen maar tot God op grond van een conclusie, getrokken uit de vriendelijkheid van Zijn Wezen. U gaat niet naar God toe, omdat u er alleen maar van overtuigd bent, dat Hij een opdringerig gebed zal horen. Maar als u tot Hem komt, komt u met een belofte, want “voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn”, en dit is de belofte: “Een ieder die de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” O, me dunkt dat u tot God moet komen met blijdschap op uw gezicht, want met zo’n liefelijke belofte als deze, moet u en zult u overwinnen.
De tweede bemoediging is, dat God altijd getrouw is. Het zou een vreselijke veronderstelling zijn zich in te beelden dat God zou kunnen liegen; in feite zou dat regelrechte godslastering zijn. Als een mens rechtvaardig is en hij een belofte doet, dan zal hij die houden als hij dat kan. Een goed mens die tot zijn eigen schade zweert, verandert het niet; hoeveel te meer is de goede God getrouw aan elke belofte die Hij ooit heeft gedaan. “Heeft Hij gesproken en zal Hij het niet doen?” Dan mag u er zeker van zijn, als God heeft beloofd dat een ieder die gelooft in Zijn Zoon gered zal worden, dat u dat zult worden; wie u ook moge zijn, als u in Christus gelooft, dan moet u gered worden. “Here, ik weet dat U niet kunt liegen.” U mag op deze manier bij Hem pleiten. Neem Zijn belofte in uw hand en zeg tot Hem: “Doe zoals Gij gezegd hebt.”
“U hebt beloofd te vergeven
Allen die op Uw Zoon vertrouwen.”
Pleit op die belofte en u zult merken dat het zeker vervuld wordt, want God heeft Zich nooit onttrokken aan een belofte, die Hij heeft gedaan en Hij zal dat ook nooit doen. O, hoe moet u dat bemoedigen in het gebed! “Maar,” zegt iemand, “mag ik die belofte vastgrijpen: “Een ieder die de naam des Heren aanroept zal behouden worden”?” Natuurlijk mag u dat; en als de duivel zegt dat u die belofte niet moet claimen, vertel hem dat Petrus zei: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn”; en omdat u één van diegenen bent die heel ver van Jeruzalem vandaan bent, – en zeker, men moet in Petrus’ dagen de Britse eilanden wel erg ver weg gevonden hebben, – dan bent u één van diegenen tot wie de belofte is gekomen. Pleit erop en u zult merken dat het aan u vervuld wordt.
Verder, ontleen bemoediging aan het volgende punt, dat als God een belofte heeft gedaan, Hij die zeker bereid is te vervullen. Ik heb een heleboel veel belovende jonge mensen ontmoet, die zich nooit gedroegen als jonge mensen. Zij beloven dit te doen en dat te doen en nog weer iets anders, maar ze doen nooit iets wat er op lijkt. Onlangs hoorde ik van iemand, die heel veel geld schuldig was, dat hij een nieuwe schuldbekentenis maakte en nadat hij dat had gedaan, tot een vriend zei: “Nu is alles geregeld, wat moet een mens zich plezierig voelen, wanneer hij geen schulden meer heeft, die het hem lastig maken!” Hij had nog niets betaald, hij had ook niets waarmee hij het kon betalen, hij had alleen maar zijn belofte om te betalen vernieuwd en toch voelde hij zich volkomen tevreden. Sommige mensen zijn bereid om allerlei beloften te doen of afspraken te maken, maar het lijkt nooit bij hen op te komen, dat ze aan de verplichting moeten voldoen, die ze op zich hebben genomen. Wij houden ze voor slechte mensen en we willen geen handel met hen drijven, of met hen omgaan. Maar God heeft nooit een belofte gedaan, of Hij was geheel bereid die te vervullen. Mensen doen soms beloften, omdat het niet gelegen komt of in hun macht is, de belofte meteen uit te voeren, dus stellen ze de vervulling ervan uit. Maar wanneer God een belofte doet, kan Hij die meteen vervullen en Hij zal altijd bereid zijn die te vervullen, steeds wanneer er een beroep op Hem wordt gedaan om dat te doen. Vrienden, als God heeft beloofd de Heilige Geest te geven, dan kan Hij dat doen; de Heilige Geest wacht erop om neer te dalen in het hart van de mensen. Als God heeft beloofd om vergeving van zonden te geven, kan Hij dat doen. De losprijs is betaald; de verzoening is aangeboden en aanvaard. Het offer hoeft niet gevonden te worden, of geofferd te worden, wanneer het gevonden is. “Het is volbracht.” Alles wat nodig is voor uw redding is gereed en ik ben tot u gezonden om te zeggen: “Hongerige zielen, die een feest van genade nodig hebben, de ossen en de gemeste kalveren zijn geslacht; alle dingen zijn gereed, komt tot het feestmaal.” De belofte des Heren dient u erg te verblijden, omdat God bereid is die meteen te vervullen.
Nogmaals, er is nog een woord van vrolijkheid voor u. God heeft de redding op het voetstuk van de belofte geplaatst; niet op het voetstuk van verdienste, niet op het voetstuk van hoop, niet op het voetstuk van iets wat u kunt doen, maar op het voetstuk van “Hij heeft het beloofd”. Dat is hoe het verbond der genade luidt: “Ik zal” en “u zult”. Het is niet: “u moet dit doen of dat voelen of dat zijn”; maar het is: “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste: het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken dat gij naar Mijn inzettingen wandelt en naarstig Mijn verordeningen onderhoudt.” Het is allemaal belofte, belofte, belofte, belofte. Wanneer u bij een mens aanklopt om geld en hij zegt tegen u: “Om welke reden vraagt u om dit bedrag?” en u zegt: “Wel meneer, omdat u het beloofde”, dan is dat een goede reden om mee aan te komen bij iemand die zowel in staat is als bereid is om te betalen. Als hij tot u zei: “Maar ik wil weten of u dit verdient”, dan zou u ervaren dat u zo’n onwaardig persoon bent, dat u bij hem afgewezen wordt. Maar wanneer uw antwoord eenvoudig dit is: “Wat ik ook moge zijn, is niet aan de orde; ik kom, omdat u het hebt beloofd”, dan is dat uw grote pleitgrond. Dat is de manier om verrijkt te worden met hemelse genade; eenvoudig zeggen: “O Here, U hebt genade beloofd aan allen die op Uw Zoon vertrouwen en hier ben ik, leeg, naakt, arm en onwaardig, maar ik pleit op Uw belofte. Ter wille van Uw waarheid en ter wille van Uw genade, vervul die belofte aan mij.”
Nu, is dit niet allemaal bemoedigend? Ik zeg niet tegen u: “Voor u is de wet en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn”, maar ik zeg wel, met Petrus: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn.” Het woord van de belofte wordt tot u gepredikt: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden”; “Wie gelooft, wordt niet veroordeeld”; “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven”; of om het met Petrus’ woorden te zeggen: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.”
Merk nu, ter afsluiting op, dat er geen uitzondering mogelijk is in deze zaak. Laat me die uitdrukking herhalen; er is geen uitzondering mogelijk in deze zaak. Petrus zei, toen hij al de Joden, die rondom hem waren samengestroomd, toesprak: “Voor u is de belofte.” Toen hij vooruitkeek naar alle toekomstige generaties van Joden, die geboren zouden worden, voegde hij eraan toe, “en voor uw kinderen.” Toen sloeg hij zijn ogen op naar de verafgelegen wereld van de heidenen en zag als in een visioen tot aan “de zuilen van Hercules” (oude Griekse naam voor Gibraltar. Vert.) en over “de zilveren strook” die deze eilanden afzondert van het vasteland. Nog verder keek hij, naar Ierland, en dan naar het grote continent dat Columbus later ontdekte; hij leek rode mensen te zien, en zwarte mensen en witte mensen en bruine mensen, mensen van elk ras, elk klimaat en elke tijd en hij sloot ze allemaal in door te zeggen: “En voor allen die verre zijn, zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal.” De hele onmetelijke bevolking van de hele aardbol omvattend, door heel de tijd heen, zegt Petrus: “Deze belofte is voor u allen; een ieder die de naam des Heren aanroept zal behouden worden.” Daarom is dat een belofte voor mij. Ik herinner me heel goed de tijd, toen ik voor het eerst die waarheid vastgreep. Ik was in groot zielsverdriet, want ik dacht dat er geen evangelie voor mij was, maar ik kreeg een straal hoop uit dat gezegende woord “een ieder”. O, hoe houd ik van dat woord “een ieder” – “een ieder die de naam des Heren aanroept zal behouden worden.” En er was nog een andere verblijdende boodschap: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Ik las wat John Bunyan over die tekst zei: “Wat voor “wie” is dit? Wel het is “wie komt”. Elk “wie”, in heel de wereld, die tot Christus komt, zal Hij geenszins uitwerpen.” Misschien weet u hoe de gezegende dromer verder gaat met de rest van die tekst: “Die zal Hij geenszins uitwerpen.” “Here, ik ben een grote zondaar! ‘Ik zal geenszins uitwerpen.’ Here, ik ben een godslasteraar geweest! ‘Ik zal geenszins uitwerpen.’ Here, ik ben een oude zondaar; ik ben tachtig jaar oud! ‘Ik zal geenszins uitwerpen.’ Here, ik ben een overspeler geweest; ik ben een hoereerder geweest; ik ben een dief geweest; ik ben een moordenaar geweest. ‘Ik zal geenszins uitwerpen.’” Zo gaat hij hiermee verder en verder en verder en verder om te laten zien dat een ieder, die tot Christus komt op geen enkele wijze door Hem uitgeworpen kan worden, want als Hij dat deed, dan zou dit Christus tot een leugenaar maken en het zou een leugen maken van honderden teksten. “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.”
Kijk heren; kijk! Het is niet tot Gods eer om een ziel die tot Hem komt uit te werpen. Veronderstel dat er één ziel uitgeworpen zou worden, die tot Christus kwam; veronderstel dat er één zondaar, die op Christus vertrouwde, zou omkomen. Ik weet wat de mensen dan zouden doen. Ze zouden het meteen over heel de wereld publiceren: “God heeft Zijn Woord gebroken; het evangelie heeft gefaald, want hier is een ziel verloren gegaan, die op Christus vertrouwde.” U veronderstelt niet dat God dat zou toelaten, nietwaar? In mijn verbeelding zie ik die arme ziel afdalen in de hel. Zodra hij daar is, zegt de duivel tegen hem: “Vertrouwde jij op Christus?” “Ja, dat deed ik.” “Weigerde hij om jou te redden?” “Ja, dat deed Hij.” “Bedoel je te zeggen dat jij je hield aan het Woord: “Wie gelooft en zich laat dopen”?” “Ja, dat deed ik.” “En toch ben je niet gered!” O, wat een brullend gelach zou er dan in de put weerklinken. Hoe zou elke gevallen geest dan uit zijn kerker omhoog komen en beginnen met onheilige blijdschap te roepen en te gillen! Hoe zou door de diepte van het verblijf der duivelen, waar het toppunt van kwaad heerst, hun gesis en hun gefluit opstijgen tegen een verslagen Heiland, tegen een overwonnen Christus, tegen een liegende God, tegen Iemand Die iets zei en het niet deed, Die sprak en het was niet waar. “Ha, ha, Immanuël, Diabolus heeft U verslagen! Ha, ha, HERE, Uw Woord heeft het verloren!” Zal zoiets ooit gebeuren? U beeft als ik dit in een beeld weergeef. Het zal nooit gebeuren. De hemel en de aarde zullen voorbij gaan en zoals schuim van een ogenblik zich oplost in de golf die het draagt en dan voor altijd weg is, zo zal het heelal voorbijgaan, maar nooit zal er een zondaar zichzelf op Christus werpen, welke Christus dan toch nog laat omkomen. Probeer het, zondaar! Probeer het! Probeer het nu! God helpe u het te proberen en te bewijzen dat Christus nog steeds zondaren ontvangt en niemand uitwerpt die op Hem vertrouwt! De Here zegene u ter wille van Zijn naam! Amen.