Een slecht excuus is erger dan geen excuus
Een toespraak gehouden op zondagochtend 3 juli 1864, door C.H. Spurgeon, in Bayswater.
“En zij allen begonnen zich eensgezind te verontschuldigen.”
Lucas 14:18 (King James Version)
De voorzieningen van het evangelie van Christus kunnen heel goed vergeleken worden met een avondmaaltijd. Ze werden immers gegeven op de avond van de wereld – “in het laatste der dagen”. De beschrijving “een grote avondmaaltijd”, wordt bevestigd wanneer we de grootsheid van die voorziening overdenken; hoeveel liefde en genade God heeft laten zien aan de mensenkinderen in de persoon van Christus Jezus; hoeveel liefde en genade Hij heeft laten zien door Zijn Heilige Geest. Een grote maaltijd is het, als wij denken aan de rijkdom en de lieflijkheid van deze voorziening – het is een feest, dat de Grote Koning waardig is. Het lichaam van Jezus is ons geestelijk voedsel en Zijn bloed onze heerlijkste wijn. Onze zielen worden verzadigd met de genadegaven van het verbond, zoals het passend is weergegeven: “Een feestmaal van vette spijzen, van gezuiverde belegen wijnen.” Een grote maaltijd is het bovendien, wanneer we denken aan het aantal genodigde gasten. “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.” De roep van het evangelie komt tot elke man en vrouw, die uit Adam geboren is en onder het gehoor van de dienaren van God is.
“Niemand wordt daar buitengesloten
dan slechts zij die zichzelf buitensluiten.
Welkom aan de geleerden en beschaafden,
Aan de onkundigen en primitieven.”
Geen andere koning zond ooit een uitnodiging uit, die zo ruim was als deze. Maar de wijsheid “roept luide aan de zijde van de poorten, aan de ingang der stad, waar men de poortdeuren binnengaat. Tot u, mannen, roep ik en mijn stem gaat uit tot de mensenkinderen.”
Is het niet vreemd dat, wanneer een heer des huizes zo’n grote maaltijd bereidde, wanneer hij het aanbood zonder geld en zonder prijs, al zijn buren eensgezind zouden beginnen zich te verontschuldigen? Hij riep hen niet naar de gevangenis of naar de ellende; hoe kwam het dan, dat ze zo onbereidwillig waren de oproep te gehoorzamen? Vanwaar deze eensgezindheid in de verwerping? We merken dat goede mensen van mening verschillen; hoe komt het dan dat slechte mensen het zo goed met elkaar kunnen vinden? Wat! Niet één die genoeg respect heeft voor z’n gulle vriend om aan zijn tafel te zitten en z’n mildheid te accepteren? Niet één. Werkelijk, broeders, hier hebben we een beeld van de algehele verdorvenheid van de mens. Alle mensen zijn dus slecht en weigeren de genade van God. We weten nooit hoe slecht de mens is, totdat hem het evangelie wordt gepredikt. Het evangelie is als een witte achtergrond om de zwarte kleur van het menselijke hart te laten uitkomen. Hier bereikt de menselijke natuur de grootste hoogte van de gruwelijkheid van de zonden. Door zijn venijn te spuwen tegen de Here der oneindige liefde, bewijst de mens van zichzelf werkelijk tot het slangengebroed te behoren. Het evangelie wordt aan duizenden gepredikt en verontschuldigen allen zich? Zo staat het in de gelijkenis en de feiten bewijzen het echt zo. Wat! Is er niet één van wie de vrije wil geneigd is tot Christus? Is er niet één die zo’n goede natuur heeft dat hij tot Jezus wil komen? Nee, de tekst zegt: niet één. “Zij allen begonnen zich eensgezind te verontschuldigen.” Hoe grondig heeft vader Adam onze verstandhouding te gronde gericht! Wat voor dwazen en opstandelingen zijn we, dat we weigeren deel te hebben aan het feestmaal van de liefde. We zijn helemaal nutteloos geworden; er is er niet één die God zoekt. U zult me er misschien aan herinneren, dat er andere mensen waren naast degenen die zich verontschuldigden. Zeker, maar die bevonden zich op de straten en de paden, in de stegen en de sloppen van de stad. Zij, die het evangelie niet hoorden en daarom er niet schuldig aan waren het te verwerpen, zijn desalniettemin ver bij God vandaan door hun goddeloze werken en vreemden wat betreft het algemene welzijn van Israël. Dus, als we de twee karakters nemen, die de hele mensheid vertegenwoordigen, vinden we, dat allen vijanden van God zijn. Zij die op de straten zijn, moeten “gedwongen” worden binnen te komen; zij zijn van nature geneigd om geen feest te vieren aan de tafel van de goede heer. Zo zijn alle soorten mensen afkerig van het evangelie. Ze zijn helemaal bereid om te zondigen – zelfs ermee tevreden om verloren te gaan in de zonde, maar om tot Christus te komen, de grote verzoening te aanvaarden, hun vertrouwen op Jezus te stellen, dat is iets waar ze niet om geven en eensgezind beginnen ze, wanneer ze het evangelie horen, excuses te maken.
We zijn bang dat er vanmorgen velen in dit bedehuis zijn, die jarenlang gezegend zijn met het horen van het evangelie, maar tot nu toe is de enige reactie, die zij deze genadeboodschap hebben gegeven, dat ze zich ervoor verontschuldigen. Ik hoop op eenvoudige en nadrukkelijke wijze hierover te spreken met het vurige verlangen, dat ze vanmorgen hun laatste excuus zullen maken en dat die de doodslag zal krijgen. O, dat ze tot het feest mogen komen dat ze zo lang hebben verworpen en zich verheugen in de genade van God in Christus Jezus.
Waarom verontschuldigen zij zich? Laten we, ten eerste, proberen hun gedrag te verklaren; ten tweede, wat voor excuses maken ze? – laten we ze opsommen; en ten derde, hoe dwaas is het om zich zo te verontschuldigen! – laten we ze hier bestrijden.
I. Laten we proberen het feit, het trieste feit, te VERKLAREN dat de mensen zo zeer klaar staan om excuses te maken in plaats van het Woord van God te aanvaarden.
In de eerste plaats verklaren we dit door het feit dat zij helemaal niet het plan hadden de uitnodiging voor het feest aan te nemen. Als zij ronduit de waarheid hadden gesproken, dan zouden ze hebben gezegd: “We wensen niet te komen en we zijn ook niet van plan dat te doen.” Als het hart van de mens niet zo verraderlijk was, dan zou het geen excuses maken, maar zou het ronduit zeggen: “We willen niet dat deze man over ons regeert; we voelen ons niet zondig; we zullen daarom geen vergeving aanvaarden; we geloven dat we onze redding met ons eigen handelen kunnen bewerken; of, als dat niet zo is, dan zijn we er tevreden mee om het er op aan te laten komen. Als het slecht zal gaan met ons, dan zal het slecht gaan met een heleboel mensen. We zullen alle risico’s lopen: we willen de redding niet. Wij kiezen er liever voor om onze vleselijke vreugde de ruimte te geven: uw godsdienst houdt teveel zelfopoffering in; het gaat helemaal tegen onze gezindheid in en daarom wijzen we het af.” Dat zit er achter. Sommigen van u, mijn toehoorders, zijn vaak onder de indruk gekomen en gedeeltelijk overtuigd van zonde, maar u hebt Christus met verontschuldigingen afgeschreven. Wilt u geduld hebben met mij, terwijl ik u ernstig verzeker, dat uw hart door en door vijandig is tegen God? Uw excuus kan heel aardig lijken, maar het is een doorzichtige smoes. Als u eerlijk was ten opzichte van uw eigen ziel, dan zou u meteen zeggen: “Ik heb Christus niet lief; ik wil Zijn redding niet.” Uw uitstel, uw valse beloften, uw excuses zijn waardeloos; iedereen kan er met een half oog dwars doorheen kijken, zo transparant zijn ze. U bent een vijand van God; u bent onverzoend en u bent er tevreden mee dat te zijn. Deze waarheid kan onaangenaam zijn, maar het is niettemin zeer zeker waar. Moge God u helpen om dit te ervaren en moge het u nederig maken in Zijn tegenwoordigheid.
Maar toch, als ze niet wilden komen op het feest van de goede man, waarom zeiden ze dat dan niet? Als het echte geheim ervan was, dat zij hem haatten en zijn maaltijd verachtten, is het dan niet triest dat ze niet eerlijk genoeg waren om meteen “nee” tegen hem te zeggen? Wel, dat waren ze zeker niet en één reden kan zijn, dat ze op goede voet met hun geweten wensten te blijven. Hun gevoel zei dat ze moesten gaan. Hij was iemand die recht had op hun beleefdheid, zo niet dankbaarheid en omdat ze ervaarden dat ze moesten gaan, maar toch niet van plan waren om te gaan, zochten ze een compromis door middel van een excuus. Het geweten is een erg onaangename buur voor mensen die in zonden leven. Er wordt van David gezegd: “Davids hart sloeg hem” en het is een zeer zware klap die het hart kan geven. Om de klap af te weren, houden de mensen een schild van excuses omhoog. U kunt uw geweten niet helemaal uitdoven; het is de kaars van de Here en daarom zet u hem onder de korenmaat van een excuus. De dief is bang voor de waakhond en daarom gooit hij hem een bot toe om hem rustig te houden – dat bot is gemaakt van excuses. John Bunyan vertelt ons dat Meneer Geweten, toen de stad Mensenziel door Diabolus werd bezet, soms zo hard schreeuwde, dat hij al de inwoners bang maakte en daarom zetten ze hem op een erg donkere plek en probeerden ze een prop in zijn mond te duwen om hem rustig te houden. Maar ondanks dat was hij er soms, wanneer zijn aanvallen kwamen, de oorzaak van dat de hele stad zich erg ongemakkelijk voelde. Ik weet wat het geweten van sommigen van u zegt. Het zegt tegen u: “Hoe komt het dat je de dingen van God vergeet? Hoe kun je een spelletje spelen met de toekomstige wereld? Hoe kun je leven alsof je nooit een keer zult sterven? Wat zul je doen wanneer je gaat sterven, zonder deel te hebben aan de Here Jezus Christus?” Om het geweten een poosje stil te laten zijn, verontschuldigt u zich en volhardt u in de weigering op het feest te komen.
Het kan zijn dat u dit excuus maakt om toe te geven aan een gewoonte. Het is vandaag de dag niet de gewoonte om Christus iets recht in Zijn gezicht te zeggen. Er zijn niet veel mensen onder uw of mijn kennissen, die openlijk tegen de godsdienst in gaan. Uw vader vreest God; uw moeder is een vrouw met grote toewijding; uw vrienden gaan naar het huis van God en spreken uit ervaring over de dingen van God: u vindt het daarom niet leuk tegen hen te zeggen: “Ik zal nooit christen worden; ik heb een hekel aan Gods wegen; ik kies niet voor het plan van de soevereine genade.” Om hun gevoelens te sparen komt u met een excuus. U wilt uw lieve vrienden geen verdriet doen; u bent bang dat, als u eerlijk zei wat uw ziel vindt, het uw moeder met grijze haren naar het graf zou brengen, of dat het hart van uw vader zou breken en dus bedenkt u een excuus, opdat zij nog een troostvolle hoop mogen koesteren, hoewel er, terwijl u excuses maakt, helemaal geen hoop voor u is. Wat mij betreft, ik zou liever hebben dat u ronduit zou spreken en zeggen wat u bedoelt. Ik zou graag willen dat u zou zeggen: “Ik ben een vijand van Christus; ik geloof Zijn evangelie niet; ik zal Hem niet dienen.” Dit klinkt misschien erg slecht, maar het zou tenminste laten zien, dat er nog enige oprechtheid in u was en we zouden hopen dat u zich weldra zou buigen voor de wil van Christus. Excuses zijn vervloekingen en wanneer u geen excuses meer over hebt gehouden, zal er hoop voor u zijn.
Het kan zijn dat u deze excuses maakt omdat u overtuigd bent geweest en dat achtervolgt u soms zo, dat u Christus niet rechtstreeks tegen durft te komen. U bent uit de dienst naar huis gegaan om te huilen. Die kleine kamer van u is er getuige van dat u niet helemaal kunt leven zonder gebed. Onlangs, toen u naar een begrafenis ging, kwam u in een ernstige stemming thuis en u dacht toen, dat u zich zeker zou onderwerpen aan de geboden van Jezus. Toen u ziek was en een paar weken alleen boven moest liggen, toen hebt u beloften gedaan en een besluit genomen, maar uw besluiten zijn als sneeuw voor de zon weggesmolten. De tranen schieten u in de ogen, u bent bijna overtuigd om christen te worden; u spreekt een gebed uit, maar ach! Een of andere slechte kameraad brengt u de volgende morgen in verzoeking en het oude spreekwoord komt uit: “De hond is teruggekeerd naar zijn braaksel en de gewassen zeug naar de modderpoel.” Ach! Hoe vaak heb ik overtuigingen van zonde gehad, vreselijke nog wel, en toch heb ik gezegd, net als Felix tegen Paulus: “Ga voor heden heen; wanneer ik weer een gelegenheid heb, zal ik u opnieuw roepen.” Maar ik kon deze overtuigingen niet uitdoven door een regelrechte tegenstand tegen Christus; ik wist te veel en ik voelde te veel om dat te doen en dus probeerde ik een soort wapenstilstand te verzinnen tussen mijn ziel en mijn overtuigingen.
Satan staat altijd klaar om mensen aan excuses te helpen. Dit is een bezigheid waar geen einde aan komt. Het is zeker erg vroeg begonnen, want nadat onze eerste ouders hadden gezondigd, was één van de eerste bezigheden waarmee ze aan de slag gingen, het maken van schorten van vijgenbladen voor zichzelf om hun naaktheid te verbergen. Lees de bijbel door en u zult vinden dat het maken van excuses een gewoonte is van alle tijden en onder alle rangen en standen voorkomt. Ik denk dat, totdat de laatste zondaar gered zal worden door de soevereine genade, mensen steeds met hun ijdele excuses zullen blijven aankomen in Gods tempel. Als u het geweer wilt afvuren, zal satan u altijd bevoorraden met munitie. Wanneer hij denkt dat een waarheid op het punt staat u te raken en u geen excuus kunt verzinnen, dan zal hij dat voor u doen; hij zal tussen u en het kanonschot van Gods Woord gaan lopen om te voorkomen dat u er door gewond raakt. Als het zwaard van de prediker te scherp voor u is en uw geweten laat bloeden, dan heeft de boze een satanische pleister, waarmee hij heel gauw de wond verbindt.
De natuurlijke eigengerechtigheid van de mens spoort hem aan om excuses te verzinnen. Volgens onze eigen inschatting en maatstaf zijn we allemaal de beste mensen van de wereld. Als wij onszelf als rechters vonnisten, dan zou het vonnis altijd “Niet schuldig” zijn. Zonde, die in een ander erg schokkend zou zijn, is erg vergeeflijk in ons. Nee, wat in andere mensen afschuwelijk zou zijn, wordt bijna aanbevelenswaardig in onszelf, zo partijdig beoordelen wij onze eigen zaak. Omdat de zondaar zich niet kan indenken dat het voor hemzelf helemaal juist is om niet in Christus te geloven, omdat zijn verlicht geweten hem niet zal laten zeggen dat hij helemaal veilig is, terwijl hij weigert naar de wonden van Jezus te vluchten, neemt hij zijn toevlucht tot excuses opdat hij nog steeds zou kunnen zeggen: “Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt”, om zo niet gedwongen te worden te roepen: “Ik ben naakt en arm en ellendig”. Het zondige ‘ik’ is heel moeilijk te veroveren, maar het rechtvaardige ‘ik’ is de ergste vijand van de twee. Wanneer we mensen ertoe kunnen brengen schuld te bekennen, spreekt God vergeving over hen uit, maar wanneer mensen verzachtende omstandigheden aanvoeren, is er weinig hoop voor hen. O grote God, onze Meester, ontneem hier elke zondaar z’n excuses en laat hem in zijn eigen bewustzijn schuldig staan voor Uw rechtbank, opdat hij mag roepen: “God, wees mij zondaar genadig” en opdat hij vergeving mag vinden door het bloed van Jezus Christus. Let erop, u ongelovigen, dat u niet doorgaat met excuses, en excuses, en excuses, totdat u uzelf de put van de hel ingewerkt hebt, want weet dit, u zult nooit door excuses uzelf er weer uit kunnen halen.
II. We komen tot de OPSOMMING VAN deze excuses. Velen willen niet tot de grote maaltijd komen – willen geen christen worden om dezelfde reden als die in de gelijkenis – ze hebben het te druk. Ze hebben een groot gezin en het vraagt al hun tijd om brood en kaas te verdienen voor deze kleine monden. Ze hebben een erg grote zaak – veel personeel in dienst en wanneer ze niet van de vroege morgen tot de late avond bezig zijn met het bedrijf, dan moeten hun zaken wel verkeerd gaan. Of anders, als ze geen zaak hebben, hebben ze toch zoveel pleziertjes en deze vragen zoveel tijd – hun vluchtige visites ’s morgens nemen zoveel uren – het afgeven van hun visitekaartjes bij de deur van andere mensen neemt zoveel van hun vrije tijd, dat ze werkelijk geen gelegenheid hebben om na te denken over zaken, die zo onverkwikkelijk zijn als de dood en de eeuwigheid. Dit excuus behoeft nauwelijks door mij beantwoord te worden, omdat ieder mens weet dat het enorm leugenachtig is! Niemand komt om van de honger, omdat hij geen tijd heeft om te eten. Nu, als God ons de tijd heeft gegeven om ons natuurlijke lichaam te verzorgen, hoeveel te meer heeft Hij ons dan de tijd gegeven om de ziel te voeden. Ik tref mijn vrienden niet half gekleed op straat aan, maar ik merk dat sommigen van hen menig half uur besteden aan die extra speld en dat extra lint. Nu, zeker, als ze de tijd hebben om het lichaam te kleden, dan moeten ze ook tijd hebben gekregen om de mantel der gerechtigheid aan te doen en daar de ziel mee te bekleden. Als u de tijd niet hebt, God heeft hem u wel gegeven, dus moet u hem verkeerd gebruikt hebben. God geeft u de tijd als rentmeester en als u tegen uw Meester zegt: “Ik heb het niet”, dan zal Hij u antwoorden: “Ik heb het u toevertrouwd; u moet het voor uzelf hebben gebruikt; u hebt God beroofd.” Iets eerder opstaan, wat minder tijd aan tafel – elk van deze dingen zou u tijd genoeg geven. U weet dat u de tijd hebt en wanneer u zegt dat u die niet hebt, is de leugen te dun; u kunt er dwars doorheen kijken. O ziel, o ziel! Als heilige mensen uren kunnen vinden om te bidden, als zo iemand als Maarten Luther, wanneer hij het heel erg druk had, gewoon was te zeggen: “Ik moet vandaag minstens drie uur bidden, anders kom ik niet door mijn werk heen”, vertel me dan niet, dat u geen tijd hebt om de Here te zoeken. Bovendien, het is niet een kwestie van tijd. De redding kan in een ogenblik worden bewerkt. Er is leven in een blik op de Gekruisigde; op dit moment is er leven voor u en tussen nu en de tijd waarop deze dienst voorbij zal zijn, is er tijd genoeg voor u om het eeuwige leven te grijpen en om Christus Jezus te aanvaarden tot redding van uw ziel. Dat excuus zal niet opgaan.
Maar dan vluchten ze naar een ander. Ze zijn te goed. Wanneer ik heb gepredikt over vrije genade en een volledige Christus, heb ik sommigen horen zeggen: “Dat is een goede preek voor de menigte die naar de schouwburg gaat, voor de onkundigen, de mensen uit lagere rangen, maar wij, fatsoenlijke mensen, hebben zo’n redding niet nodig. Om vrije genade aan te bieden aan mensen, die geen dronkaards zijn en geen vloekers, wel, dat is belachelijk. De preek was erg goed voor de Magdalena’s, voor dieven en dat soort mensen, maar niet voor ons.” Nee, u bent te goed om gered te worden. U hebt geen geneesheer nodig, omdat u gezond bent. Uw eigen tafel staat vol genoeg, u hoeft niet op dit feest te komen. Maar denk eens na, vraag ik u, of dit niet allemaal een vergissing is. Waarin bent u dan uiteindelijk beter dan andere mensen? Wat is er aan de hand, als u zich niet overgeeft aan openlijke zonde? Gaat er in uw hart niet vaak een begeerte uit naar het kwaad? Spreekt uw tong altijd datgene wat juist en waar is? Als u zich geen bedreven zonden kunt herinneren, hoe zit het dan met de zonden van nalatigheid? Hebt u de hongerigen gevoed? Hebt u de naakten gekleed? Hebt u de onkundigen onderwezen? Hebt u God liefgehad met geheel uw hart, geheel uw ziel en al uw kracht? Hebt u Hem alles gegeven, wat Hij van u vraagt? Waarom kunt u dit niet zeggen? Nu, de volmaaktheid, de heiligheid, die God vraagt voor de redding, moet zijn als een volmaakte albasten vaas: als er maar een enkele barst in is of vlek op zit, is het helemaal bedorven. U kunt wel zeggen: “Wel, er zit geen grote barst in; we hebben het niet erg beschadigd.” Nee, maar God eist dat het volmaakt is en het maakt niet uit hoe gering de opgelopen schade is. U kunt de hemel niet binnengaan op het fundament van uw goede werken – u bent voor altijd buiten geworpen. Hoor deze woorden: “Door werken der wet zal geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden.” “Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles wat er geschreven is in het boek der wet om dat te doen.” “Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek.” God beware u voor dit valse excuus.
Een andere groep zegt: “We zijn te slecht om gered te worden. Het evangelie roept: ‘Geloof in Jezus Christus en leef’, maar dat is niet voor mij bestemd; ik ben een te grote overtreder geweest. Toen ik nog jong was, ging ik al op het slechte pad en vanaf die tijd ben ik van kwaad tot erger gegaan. O meneer, ik heb God in Zijn gezicht uitgevloekt; ik heb tegen het licht en de kennis in gezondigd, tegen de gebeden en de tranen van mijn moeder. Ik heb kwaad gesproken van Gods Woord; ik heb gelachen om de naam van Zijn Zoon Jezus Christus. Ik ben te slecht om gered te worden.” Hier is nog een slecht excuus. U weet, zondaar, als u een hoorder van het evangelie bent, dat dit niet waar is, want hoe slecht u ook bent, geen mens wordt buiten Christus gesloten ten gevolge van zijn slechtheid. “Alle soort van zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden.” De uitnodigingen van het evangelie stoppen niet bij een bepaald punt van zonde, maar integendeel, ze lijken de ergste zondaren het eerst uit te kiezen. Wat zei de Heiland? “Begin bij Jeruzalem.” Maar Here, de mensen die daar leven, zijn de mensen die U kruisigden. “Begin bij Jeruzalem.” Maar Here, het was in Jeruzalem dat zij Uw bloed vergoten, de tong tegen U uitstaken, U uitlachten en Uw gebeden bespottelijk maakten. “Begin bij Jeruzalem” – de ergsten het eerst. Net zoals de chirurg op een slagveld gewoon is eerst naar de ergste gevallen te kijken. Hier is een man die zijn vinger kwijt is. Ach, wel, laat hem een poosje wachten, dan zullen we ervoor zorgen. Maar hier is iemand anders, die een ledemaat kwijt is en hij bloedt enorm. Als het bloeden niet gestelpt wordt, zal het leven uit hem wegstromen. De chirurg geeft hem de eerste beurt.
O, grote zondaren, u die van uzelf vindt dat u beruchte overtreders bent geweest, ik vraag u, wees niet zo schuldig dat u dit tot een excuus maakt om niet tot Christus te komen. Integendeel, gebruik het als een reden waarom u meteen naar Hem toe zou vluchten. Hoe meer vuiligheid, hoe meer een wasbeurt nodig is; hoe zieker, hoe meer een geneesheer nodig is; hoe hongeriger, hoe meer welkom aan de tafel. Kom tot Jezus precies zoals u bent, met al uw zonden: “Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.” Geen vorm van zonde, die men zich kan voorstellen of niet kan voorstellen, kan op de één of andere manier een barrière vormen voor de redding van enig mens, als hij maar wil geloven in de Here Jezus Christus.
Dan komt er een volgend excuus: “Meneer, ik zou vanmorgen Christus met mijn ziel willen vertrouwen, maar ik voel me niet in een juiste toestand om Christus te vertrouwen. Ik heb niet dat gevoel van zonde, dat volgens mij een geschikte voorbereiding is om tot Christus te komen.” – Ach! Mijn geliefde toehoorder, dit is een excuus dat heel erg goed lijkt, maar het bevat geen waarheid. Er is geen geschiktheid nodig, voordat u op Christus mag vertrouwen. Wat ook uw huidige toestand is, als u Jezus Christus met uw ziel vertrouwt, dan wordt u ter plekke gered; uw zonden worden u vergeven; u wordt tot een kind van God gemaakt; u wordt aanvaard in de Geliefde. Waar leest u ergens in de Schriften over geschiktheid voor Christus? Waren de doden die Jezus terugriep, geschikt om opgewekt te worden, denkt u? Wel, Martha zei van haar broer: “Here, hij ruikt inmiddels, want hij is al vier dagen dood.” Was er enige geschiktheid in Lazarus voor een opstanding? En toch zei Jezus: “Lazarus, kom uit!” Zegt het evangelie: “Wie in een bepaalde toestand is en dan gelooft, zal behouden worden?” Nee, maar, “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Hoe wordt mij bevolen tot u te prediken? Moet ik zeggen: “Een ieder die dit voelt, moet komen”? Nee, maar, “Wie wil, kome en neme het water des levens om niet.” Wilt u Christus graag hebben? Dan mag u Hem hebben, want Christus is even gratis voor elke behoeftige zondaar als de fontein van drinkwater op straat gratis is voor elke dorstige voorbijganger. Vertrouw op Jezus, zelfs al is uw hart zo hard als graniet – Hij kan het zacht maken. Vertrouw op Hem, al zou het geweten in slaap zijn; al zouden alle verstandelijke vermogens slecht geworden zijn – vertrouw op Hem. Het is Zijn zaak om u heilig te maken, niet uw zaak – vertrouw Hem dat Hij het allemaal doet. Hij wordt Jezus genoemd, omdat Hij Zijn volk redt uit hun zonden. Vertrouw Hem dat Hij uw slechtheid overwint, dat Hij uw slechte humeur doodt, uw wil onderwerpt, uw hart zacht maakt, uw geweten verlicht en uw liefde laat ontvlammen – vertrouw op Hem dat Hij het allemaal doet. O, wees niet zo dwaas om te zeggen: “Ik ben te ziek om een dokter te laten halen: wanneer ik beter word, wanneer ik me beter voel, dan zal ik hem laten komen.” Zeg niet: “Ik ben zo zwart; als ik me wat schoner zou voelen, dan zou ik me wassen.” Nee, maar was u, omdat u zwart bent; was u, omdat u niets dan vuil aankleeft; laat de grote Geneesheer komen, omdat er niets gezonds in u zit. Er is niets anders dan wonden, kwetsuren en rottende zweren in u; laat daarom uw geloof uw genezing helemaal aan Hem toevertrouwen.
Hier komt er nog één: “O meneer, ik zou graag Christus mijn ziel toevertrouwen, maar het lijkt te mooi om waar te zijn, dat God mij vanmorgen ter plekke zou redden. U hebt er geen weet van waar ik gisteravond was, of wat ik gisteren deed; u kunt me niet vertellen wie ik ben, of hoe slecht ik ben geweest en u zegt me dat, als ik Jezus Christus vertrouw, ik gered zal worden. Meneer, het is te mooi om waar te zijn. Ik kan het me niet voorstellen.” Mijn geliefde vriend, meet u Gods koren af met uw korenmaat? Omdat de zaak u iets verbazingwekkends lijkt, zou het daarom ook verbazingwekkend voor Hem zijn? Hoe zou het zijn als Zijn gedachten zo hoog boven uw gedachten waren, als de hemelen boven de aarde zijn? Is dat niet juist wat Hij in de Schrift heeft gezegd? Ik weet dat u het moeilijk vindt om uw medemens te vergeven, maar mijn Vader, mijn God, kan u gemakkelijk vergeven.
“Om zulke afschuwelijke misdaden te vergeven
om zulke schuldige, brutale wormen te sparen.
Dit is Uw grote voorrecht
en niemand zal in de eer delen.”
Hij schept als een God; Hij maakt niet maar een paar insecten, of hier en daar een ster, maar deze grote wereld formeerde Hij en Hij verstrooide de fonkelende hemellichamen met Zijn beide handen. Dus wanneer de Here gaat vergeven, vergeeft Hij niet een paar kleine overtredingen en ziet andere kleine dingen door de vingers, maar de hele massa van de zonde wast Hij in een ogenblik weg en allerlei soorten zonde en godslastering werpt Hij in een oogwenk achter Zijn rug. Geloof toch dat God God is en niet iemand zoals u bent; bedenk toch dat Hij in staat is veel grotere dingen te doen dan waar u van kunt dromen. Vertrouw Hem, vertrouw Hem nu en hoe goed de dingen ook zijn, u zult merken dat ze waar zijn; hoe groot ze ook zijn, ze zullen de uwe zijn.
Ik denk dat ik iemand hoor zeggen: “Het is mij te vroeg om te komen: laat me eerst nog wat in de wereld rondkijken. Ik ben nog maar net vijftien of zestien. Er is nog genoeg tijd voor mij.” U bent op het kerkhof geweest. Staan daar niet verhalen van diegenen die vijftien of zestien jaar helemaal niet te vroeg vonden, want kijk, op die leeftijd werden ze weggenomen voor hun laatste verantwoording. Te vroeg! Is het ooit te vroeg om gelukkig te zijn? Als de godsdienst u ellendig maakte, dan zou ik u kunnen adviseren het tot het laatste toe uit te stellen, maar als het in-Christus-zijn betekent gelukkig zijn, dan kunt u niet te vroeg in Hem zijn. Ik heb bij menig sterfbed gezeten en ik heb veel spijtbetuigingen gehoord, maar ik heb nooit een christen er spijt van horen hebben, dat hij te vroeg was bekeerd. Ik heb veel jonge bekeerden in de gemeente ontvangen als lid, maar ik heb nooit iemand van hen horen zeggen, dat het hen speet dat ze zo vroeg door genade waren geroepen. Als ik veroordeeld was om te sterven en iemand verleende mij gratie, dan zou ik niet denken dat ik die te vroeg ontving. De toorn van God blijft op u – kan het dan te vroeg zijn om eraan te ontsnappen? U bent onderworpen aan dagelijkse verzoekingen en u voegt dagelijks aan uw zonden toe – kan het dan te vroeg zijn om een nieuw hart en een vaste geest te krijgen?
Anderen zullen precies de andere kant kiezen en pleiten: “Helaas, het is te laat.” De duivel zet eerst de klok achteruit en vertelt u dat het te vroeg is, en wanneer hem dat niet goed uitkomt, zet hij hem vooruit en dan zegt hij: “Het uur is al voorbij, de dag der genade is ten einde; de poort der genade is vergrendeld, je kunt er nooit naar binnen.” Laten we dit meteen beantwoorden. Het is nooit te laat voor een mens om in Jezus te geloven, zolang hij nog buiten zijn graf is. Zolang de lamp van het leven blijft branden, zal de smerigste zondaar die terugkeert, merken dat Christus klaarstaat om hem te ontvangen. Er zijn mensen bekeerd toen ze honderd waren; we hebben voorbeelden van mensen die zelfs meer dan een eeuw oud waren en kinderen van Christus Jezus werden. Hoe oud bent u? Hebt u al de leeftijd van tachtig bereikt? Ach, u hebt vele zonden, maar wat een overwinning van genade zal het zijn, wanneer tachtig jaar van zonde in een ogenblik weggewassen zullen worden. Ik zeg u, al was u zo oud als Methusalem en al had u in elk jaar van dat lange leven evenveel zonde als u nu reeds bedreven hebt in heel die tachtig jaar, dan is toch de genade van Jezus Christus voldoende om dit alles weg te doen. Uw zonden kunnen zich opstapelen als bergen, maar de liefde van Christus kan, net als de zondvloed van Noach, vijftien el daarboven uitstijgen en de toppen van de bergen zullen bedekt worden. Het is niet te vroeg; het is niet te laat; geen van deze twee redenen hebben enige waarde, al misleiden zij velen.
“Wel,” zegt iemand anders, “ik zou wel in Christus willen geloven, maar ik weet niet of ik één van Gods uitverkorenen ben of niet. Meneer, die leer van de uitverkiezing baart mij zorgen. Als ik wist dat ik één van Gods uitverkorenen was, dan zou ik Christus vertrouwen.” Dat is: als God u Zijn geheimen zal laten zien, dan zult u Gods wil doen en zo moet dus de Almachtige Zich richten naar uw voorwaarden en dan zult u doen wat Hij u opdraagt! U zult komen feestvieren aan de tafel van de man in deze gelijkenis, als hij u eerst naar zijn geheime binnenkamer brengt en u heel zijn schat laat zien! Zoiets zal hij nooit doen. Hoe dwaas is dit praten over uitverkiezing. De leer van de uitverkiezing is een grote en kostbare waarheid, maar het kan nooit een geldige reden zijn voor het feit dat een mens niet in Christus gelooft. U bent vandaag ziek en de dokter komt. “Daar,” zegt hij, “daar is het medicijn, ik garandeer u, als u dat inneemt, zal het u genezen.” U zegt: “Meneer, ik zou het meteen willen innemen, maar ik weet niet of ik ben voorbestemd om door deze koorts heen te komen. Als ik ben voorbestemd om te leven, wel meneer, dan zal ik het medicijn innemen, maar ik moet het eerst weten.” “Ach!” zegt de dokter, “ik zal u wat vertellen: als u het niet inneemt, dan bent u voorbestemd om te sterven.” En ik zal u dit vertellen: als u niet in Jezus Christus wilt geloven, zult u veroordeeld worden, wie u ook bent, maar u zult de uitverkiezing er niet de schuld van kunnen geven; het zal voor uw eigen verantwoording zijn. Een man is overboord gevallen; er wordt een touw naar hem toegegooid, maar hij zegt: “Ik zou graag dat touw willen vastgrijpen, alleen ik weet niet of ik ben voorbestemd om te verdrinken.” Dwaas! Hij zal naar de kelder gaan met een leugen in zijn mond. Wij zeggen niet: “Ik zou graag vandaag aan de maaltijd zitten, maar ik zal niet eten, omdat ik niet weet of ik ben voorbestemd om vandaag een maaltijd te hebben.” Zo dwaas praten we niet in de gewone dingen, waarom praten we dan zo in de godsdienst? Wanneer mensen dringend verlegen zitten om een excuus, dan zijn ze blij om hun toevlucht te nemen tot de verborgenheden van God teneinde ze te gebruiken als een sluier om hun gezicht mee te bedekken. O mijn geliefde vrienden, u moet weten dat, hoewel God een uitverkoren volk heeft, toch, wanneer Hij u beveelt in Christus te geloven, dat wel of niet hebben van een uitverkoren volk, u niet kan verontschuldigen wat betreft de gehoorzaamheid aan het Goddelijke gebod: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en u zult behouden worden.” Het lukt me niet om al deze excuses bij langs te gaan en daarom zal ik, nadat ik er nog twee behandeld heb, ermee stoppen.
“Wel,” zegt iemand, “als ik in Christus geloofde, dan zou ik een poosje later even slecht zijn als ik tevoren was. Ik zou misschien een poosje wat beter zijn, maar ik zou weer terugvallen; daarom heeft het geen zin Christus te vertrouwen.” Dat wil zeggen, geliefde vriend, Jezus Christus zegt dat, als u Hem vertrouwt, Hij u zal redden: u zegt dat als u Hem vertrouwt, Hij u niet zal redden. Daar komt het op neer. Jezus Christus belooft, dat als u Hem vertrouwt, Hij u zal redden uit uw zonden. U zegt: “Nee, ik zal weer terugvallen in mijn zonden en even slecht zijn als tevoren.” Wat moet ik nou geloven: uw excuus of Zijn belofte? Wel, Christus’ belofte natuurlijk! “Maar ik heb het al eerder geprobeerd”, zegt iemand. Zeer waarschijnlijk hebt u het geprobeerd, maar Christus heeft het nooit geprobeerd, want als Hij het had geprobeerd, dan zou Hij daarin geslaagd zijn. “Wel, maar ik heb het wel een poosje volgehouden.” Ik durf te zeggen dat u volhield, maar als Christus u had vastgehouden, dan zou Hij u nooit hebben laten gaan. Wanneer u Christus vastgrijpt, kunt u Hem spoedig laten vallen, maar wanneer Jezus u vastgrijpt dan zegt Hij: “Ik geef Mijn schapen eeuwig leven, en ze zullen voorzeker niet verloren gaan, niemand zal hen uit Mijn hand roven.” Als u enorm op Christus had vertrouwd, dan zou Hij niet hebben toegelaten dat u werd, wat u vroeger was.
“Wel,” zegt iemand, “ik kan Christus niet vertrouwen, ik kan Hem niet geloven.” U spreekt Latijn broeder; u spreekt Latijn. “Nee,” zegt u, “ik spreek geen Latijn.” Ja, dat doet u wel. Ik zal dat woord voor u in het Engels vertalen. Het betekent: “Ik wil niet.” Wanneer u zegt: “Ik kan niet”, dan betekent dat: “Ik wil niet”; en begrijp, steeds wanneer de prediker zegt: “U kunt niet”, dan bedoelt hij: “U wilt niet”, want hij bedoelt niet dat u van nature onbekwaam bent, maar dat u zedelijk onbekwaam bent vanwege uw liefde voor de zonde – een eigenzinnige onbekwaamheid. “Ik kan niet” is Latijn, maar “Ik wil niet” is er de vertaling van. Een man stuurde een keer zijn knecht naar een bepaalde stad om wat spullen op te halen en hij keerde terug zonder die spullen. “Wel, waarom ben je daar niet heengegaan?” “Wel, toen ik op een bepaalde plaats arriveerde, kwam ik bij een rivier meneer, een erg diepe rivier. Ik kan niet zwemmen en ik had geen boot; dus kon ik niet aan de andere kant komen.” Een goed excuus nietwaar? Het leek zo, maar het bleek een erg slechte te zijn, want de baas zei: “Is daar geen veerpont?” “Jawel, meneer.” “Heb je de man gevraagd om jou over te zetten?” “Nee meneer.” Zeker, het excuus was alleen maar fantasie! Zo zijn er veel dingen met betrekking tot onze redding, die wij niet kunnen doen. Toegegeven, maar daar is een veerboot! Er is de Heilige Geest, Die alle dingen kan doen en u herinnert zich de tekst: “Indien gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader Die in de hemelen is, het goede geven aan hen, die Hem daarom vragen?” Het is waar dat u zichzelf niet een nieuw hart kunt maken, maar hebt u in oprechtheid en waarheid om een nieuw hart gevraagd? Hebt u Christus gezocht? Als u zegt: “Ja, ik heb oprecht Christus gezocht en Christus wilde me niet redden”, wel, dan bent u verontschuldigd, maar er was nog nooit een ziel die dat naar waarheid kon zeggen. Er was nog nooit een zondaar die omkwam, terwijl hij Christus zocht en die zal er ook nooit zijn. Als het oprechte verlangen van uw hart uitgaat naar de redding, die besloten ligt in Christus Jezus, dan kunnen de hemel en de aarde voorbijgaan, maar Christus zal u nooit uitwerpen, omdat Zijn Woord standhoudt: “Wie tot mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen”. “Maar toch,” zegt u, “kan ik Christus niet vertrouwen.” Nu, ik verschil hierin met u van mening. Ik stem in met u, als u mij mijn eigen vertaling laat geven van de woorden “kan niet” – namelijk, ik wil niet, maar als dat woord daar staat zoals het over het algemeen wordt gebruikt, dan verschil ik met u van mening. Veronderstel dat u gelooft dat ik een eerlijk man ben, zou het dan eerlijk zijn om vervolgens te zeggen: “Meneer, ik kan u niet geloven”? Nu, als u gelooft dat ik een leugenaar ben, kan ik heel goed begrijpen dat u mij niet kunt vertrouwen, maar als u ervan uitgaat dat ik geen leugen kan vertellen en toch gelooft u niet wat ik vertel, dan bent u een leugenaar. Nu, u gelooft dat Christus niet kan liegen; u bent niet als degenen die het karakter van Christus niet kennen en daarom weet u dat Hij geen leugenaar kan zijn – en dan zegt u dat u Hem niet kunt geloven. Als u ziet dat Jezus Christus alleen maar de waarheid kan spreken, dan kan het toch niet iets moeilijks voor een mens zijn om te geloven wat Hij zegt. Als u door de Heilige Geest voldoende licht hebt gekregen, om te weten dat Christus de waarheid is, dan geloof ik dat u vanuit diezelfde bron voldoende macht hebt om te geloven wat Christus zegt. Ik zie dit als Gods gave, maar ik vraag u dringend die macht, die u zeker hebt, uit te oefenen,. Vertel Christus dat u Hem niet kunt geloven. Wilt u Hem dat recht in Zijn gezicht zeggen, wanneer Hij aan het einde op de oordeelstroon zit? Zult u dit durven zeggen, terwijl Zijn ogen van vuur dwars door u heen kijken? “Allerheiligste Christus, ik kon U niet vertrouwen! Waarachtige Heiland, ik kon U niet geloven! Ik twijfelde aan U, ik verdacht U ergens van!” “Waarom hebt gij aan Mij getwijfeld? Welke oorzaak heb Ik u ooit gegeven? Waarom vond u Mij een leugenaar? Waarin heb Ik ooit mijn beloften gebroken, of wanneer ben Ik ooit afgeweken van de waarheid?” “Wie niet gelooft,” zegt Johannes, “heeft God tot leugenaar gemaakt, omdat hij niet het getuigenis gelooft dat God van Zijn Zoon heeft gegeven.” O, denk hier toch aan en bied nooit meer dit excuus aan. In plaats van te zeggen: “Ik kan niet geloven,” zeg, “ik kan God niet tot een leugenaar maken en daarom moet ik geloven, want ik weet dat God geen leugenaar is. – Daarom moet ik Zijn Zoon Jezus Christus vertrouwen.”
Ik heb een paar van deze excuses opgesomd; misschien wilt u nog een rij aanvoeren, voordat de avond komt – u, die besluit om niet gered te worden. Alleen de machtige Geest van God kan uw wil buigen om zich aan Christus over te geven en dus sluit ik af met twee of drie woorden over het derde punt.
III. HOE DWAAS IS HET OM ZO EXCUSES TE MAKEN. Want ten eerste, bedenk Wie het is met Wie u te maken hebt. U maakt geen excuses voor een mens, die erdoor bedrogen kan worden, maar u maakt deze excuses voor de God, Die de harten doorzoekt. Mijn geliefde toehoorders, laat me zeer ernstig spreken en u dit punt na aan het hart leggen. U weet dat God door dit alles heen ziet – waarom probeert u dan zo de zaak te versluieren? Belijd nu voor Hem uw dwaasheid: “Here, ik ben een vijand van U geweest; Here ik ben afkerig geweest van Uw Zoon Jezus Christus en daarom heb ik al deze excuses in elkaar geflanst. Vergeef me; ik zie hoe dwaas ik ben geweest. Geef toch dat ik dat niet meer doe.”
Bedenk nogmaals, waar u eigenlijk mee speelt. Het is uw eigen ziel, de ziel die nooit kan sterven. U speelt met een hemel, die u nooit zult zien als u blijft doorgaan met deze excuses. U speelt, zondaar, met die hel die voor altijd uw deel moet zijn, als u blijft zoals u bent. Kunt u spelen met het hellevuur? O, kunt u de hemel belachelijk maken? Kunt u lachen om het bloed van Jezus? U doet dat werkelijk, wanneer u zo blijft hinken op twee gedachten. Nu, als u zo nodig de dwaas moet uithangen, vind dan iets goedkopers om mee te spelen dan dit. O heren, als u vrolijkheid moet hebben, dan vraag ik u, haal dat ergens anders vandaan dan hier vandaan. Gered te worden! Luisteren naar de hemelse muziek! Verloren te gaan! Luisteren naar het kreunen van de hel! Geen van deze dingen zijn zaken voor u om mee te spelen. Zeg, terwijl u hier nu zit – ik bid God om u te helpen het te zeggen voordat u dit huis verlaat – “Here, ik heb zitten spelen met de eeuwigheid; ik heb lichtzinnige excuses bedacht in plaats van Uw liefde in Christus te aanvaarden; ik heb gespeeld met de hemel en de hel: geef toch Here, dat hier een eind aan komt en dat ik U vandaag mag liefhebben en vertrouwen.”
Bedenk nogmaals, dat deze excuses er spoedig heel anders uit zullen zien. Hoe zult u excuses maken, wanneer u komt te sterven, want sterven moet u. Wanneer de dood u vastgrijpt en de sterke man faalt en men het doodszweet van uw koortsige voorhoofd veegt, wanneer de glans van de dodelijke nacht over uw ogen komt, wat zult u dan van deze excuses vinden? Het kan zijn, dat u woedend zult zijn op uzelf, dat u zo, in die mate, met uw ziel hebt gespeeld. Wat zult u doen met uw excuses, wanneer u voor de rechtbank staat? De trompet weerklinkt, u bent uit uw graf wakker geworden, u staat temidden van de tienduizenden om geoordeeld te worden. De boeken worden geopend en Christus verkondigt uw vonnis – “Ga weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur.” Zullen excuses u dan troosten? Zult u dan kunnen zeggen: “Here, het was te vroeg; Here, het was te laat; Here, ik was een te grote zondaar om in Jezus te geloven,” of “ik had geen Heiland nodig?” Nee, wanneer de trompet weerklinkt en de hemelen in vlam staan; wanneer de zon wordt veranderd in een haren zak en de maan in bloed en de sterren als vijgenbladeren van de boom vallen, dan zult u wat anders te doen hebben dan excuses maken; u zult huilen en klagen vanwege de zonde en wanneer u in de hel wordt geworpen, wat zult u dan met uw excuses doen? Geschreven in letters van vuur, zult u een vreselijke boog boven uw hoofd zien: “U wist uw plicht, maar u deed die niet; u hoorde het evangelie, maar u maakte excuses.” Donderend, vreselijker dan de trompet van de opstanding, zullen deze woorden tot u komen: “Omdat gij weigerdet toen ik riep, niemand acht gaf, toen ik mijn hand uitstrekte… daarom zal ik ook lachen om uw verderf; ik zal spotten, wanneer uw verschrikking komen zal. Wanneer uw verschrikking zal komen als een storm…. wanneer benauwdheid en angst over u zullen komen.” (Zo spreekt de wijsheid in Spreuken 1:24-27. Vert.) O, de Here zij u genadig, u die excuses maakt en brenge u ertoe nu op Christus te zien. Nu, zeg ik, want de Schrift zegt: “Heden is het de aangename tijd, heden is de dag des heils.” De enige manier om een einde aan uw excuses te maken is niet door te bidden of besluiten te nemen, maar door op Christus te zien. Daar hangt de bloedende Heiland aan het kruis, Hij sterft als Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen om ons bij God te brengen; Hij lijdt daar opdat de zonde vergeven zou worden. Zie op Hem, vertrouw uzelf aan Hem toe en u zult gered worden. Mijn toehoorder, ik geef u nu, in Gods naam, deze uitnodiging, dit bevel: vertrouw uw ziel toe aan Jezus de Zoon van God, Die voor de zonde leed en u zult gered worden. Maar denk hieraan: misschien zie ik u nooit weer aan deze zijde van het graf, maar ik zal u allen ontmoeten op Gods grote dag en als u Christus niet aanneemt en niet op Hem vertrouwt, dan ben ik vrij van uw bloed. U kunt uw veroordeling mij niet ten laste leggen. U hebt het evangelie gehoord, er is u verteld om op Jezus te vertrouwen zoals u bent. Er is u verzekerd dat Hij volkomen kan behouden wie tot Hem komen. Er is u gevraagd om te komen en nu zal, als u niet komt, het verderf van uw ziel op uw eigen hoofd zijn. Maar moge de Geest van God deze dingen nemen en ze aan uw ziel toepassen. Moge Hij zijn als een vuur en een hamer in uw ziel: als een vuur om te smelten, of als een hamer om te breken; en moge u vandaag met een gebroken hart Christus aannemen om uw Heiland te zijn, zowel nu als voor eeuwig. Amen.