Selecteer een pagina

Een persoonlijk getuigenis                       

>>PDF<<   

Een toespraak om te lezen op zondag 19 juni 1908, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 11 maart 1883, één van de avonden, waarop de geregelde toehoorders hun plaatsen afstonden aan vreemdelingen. (Op zo’n avond waren ook alle 7000 zit- en staanplaatsen bezet. Vertaler)

“Want het is geen nutteloze zaak voor u, omdat het uw leven is” – Deut. 32:47.

Deze woorden horen bij de laatste woorden van Mozes voor zijn sterven. Hij sprak het volk liefdevol toe, voordat hij hen achterliet. “De welsprekende oude man” leek nooit te kunnen stoppen; hij bleef de Israëlieten herinneren aan de goedheid van God voor hen en hij bleef vertellen, wat ze uit Zijn handen konden verwachten, als zij Hem maar wilden dienen. Hij pleitte steeds opnieuw met alle vurigheid en tenslotte gebruikte hij zijn allerbelangrijkste argument, waarom hij wilde, dat zij de wegen van God moesten houden, “want,” zei hij, “het is geen nutteloze zaak voor u,” – het is het allerbelangrijkste – “omdat het uw leven is.”
Het is in dit gedeelte erg duidelijk, dat er in de dagen van Mozes sommige mensen waren, die dachten, dat het een nutteloze zaak was om de Here te dienen; toch waren dit erg bijzondere tijden, want als de mensen tegen God in opstand kwamen, werden ze geslagen met zware ziekten en soms met een plotselinge dood. God was dan zo duidelijk aanwezig in het midden van het legerkamp, dat Hij dikwijls grote wonderen deed en de mensen gedwongen werden te blijven staan en te zeggen: “Dit is de vinger Gods.” Bovendien, steeds wanneer de mensen in die dagen Gods wegen gingen, hadden ze voorspoed. Dat was de bedeling van de aardse beloningen en de onmiddellijke straf. En toch, hoewel het zo was, hoewel de braambos in de woestijn gloeide van de heerlijkheid van God, hoewel de bergen rookten en beefden onder de aanraking van God, hoewel de opgeheven staf van Mozes het water van de Rode Zee had doen splijten en het water uit de steenrots had doen komen, hoewel Jehova toen zo duidelijk bij Zijn volk was, waren er toch sommigen onder hen die zeiden: “Het is een nutteloze zaak om de Here te dienen.” Dit bewijst, dat wonderen mensen niet zullen overtuigen, als het evangelie van Jezus Christus dat niet doet en het bewijst ook, dat, als God Zijn godsdienst maakte tot een zaak van ogen en handen om naar te kijken en om te tasten, het dan toch nog door ongelovige mensen verworpen zou worden, want hun hart heeft zich er tegen gekeerd en ze hebben besloten geen God of Christus te hebben om over hen te heersen.
Als we zien, dat mensen het in die oude tijd als een nutteloze zaak beschouwden om God te dienen, dan verbaast het me niet dat mensen nu net zo denken, want in deze dagen zijn er niet zulke duidelijke oordelen over goddeloze mensen en ook zijn er niet zulke zichtbare beloningen voor de gelovigen, als er waren in de tijd van Mozes. Vandaag de dag wordt de rechtvaardige dikwijls zwaar beproefd; soms heeft hij meer beproevingen dan zijn ongelovige buren hebben en zijn beproevingen zijn het gevolg van zijn dienen van God. Aan de andere kant, heeft de ongelovige niet dikwijls voorspoed? Hebben we hem niet “zijn takken zien uitspreiden als een groene laurierboom” en de aarde zien bedekken met zijn takken? Dit is de tijd van het geloof, waarin God Zichzelf niet laat zien, zoals Hij dat vroeger deed. Dit is de bedeling van de geestelijke dingen, waarin alleen geestelijke mensen de aanwezigheid en de werken van God kunnen opmerken en daarom is het geen wonder, dat velen zich afwenden en zeggen: “De godsdienst stelt niets voor; het heeft geen zin om de Here te dienen.”
Nu, geliefde vrienden, ik ga niet met u argumenteren over deze vraag, maar ik ga mijn getuigenis hierover afleggen. Bij een rechtbank heeft een redenering veel betekenis, maar het getuigenis heeft pas echt gewicht bij de jury. Ze horen het getuigenis aan en als zij geloven dat de getuigen eerlijke en oprechte mensen zijn, dan zullen ze hun getuigenis aanvaarden en aan de hand daarvan een vonnis uitspreken. Als ze reden hebben om te denken, dat de getuigen alleen maar toneelspelen en leugens verkondigen, dan hechten ze geen waarde aan hun getuigenis. Ik ga mijn getuigenis geven over de werkelijkheid en de zegen van de godsdienst van Jezus Christus, onze Here, in de hoop dat het sommigen van u van de waarheid van mijn tekst zal overtuigen. “Het is geen nutteloze zaak voor u, omdat het uw leven is.”
Ik begin met toe te geven dat er een heleboel zogenaamde godsdienst is, die wel nutteloos is en geen leven bevat. De godsdienst van de ceremoniën is een nutteloze zaak. Als iemand mij zal vertellen dat hij door één of andere handeling genade kan overdragen aan mij, dan zal ik hem niet geloven. Als hij zegt, dat hij in een kind  het lidmaat zijn van Christus creëert met behulp van wat water en dat hij dat kind maakt tot een erfgenaam van het koninkrijk der hemelen, dan zal ik hem niet geloven., Als hij net doet alsof de genade erdoor overgedragen kan worden, zal ik niet meer waarde hechten aan wat hij doet, dan dat ik waarde hecht aan de hocus-pocus van een zigeuner, of aan de abracadabra van een tovenaar. God draagt Zijn genade niet op deze wijze over, doch door de werking van Zijn Geest op het denken, de wil en het hart. Echte godsdienst is niet iets dat door water of door brood en wijn overgedragen kan worden, los van de toestand van de geest en het hart van de persoon die het ontvangt,. Als de godsdienst voor mij bestaat uit het aantrekken van een bepaald kleed en het optreden als een toneelspeler, of als ik denk, dat er iets goeds voor mensen kan voortkomen uit de welluidendheid van de muziek of uit de schoonheid van de architectuur, dan is mijn godsdienst nutteloos. Zo was het niet bij Christus en Zijn apostelen; ze gingen overal heen om het woord te prediken en te verkondigen dat “het geloof komt door het horen en het horen door het Woord van God.”
En nogmaals, een godsdienst, die slechts bestaat uit het onderschrijven van een bepaalde geloofsbelijdenis, is een nutteloze zaak. Al zou die geloofsbelijdenis volmaakt zijn, als uw godsdienst ervan afhangt,dat u die simpel gelooft als een geloofsbelijdenis, dan zou het u concreet geen stap verder brengen. Godsdienst is leven, gefundeerd op het geloof, maar de redding komt niet tot een mens om de simpele reden dat hij orthodox is; als dat slechts een zaak van het hoofd is en het hart de hele tijd door onveranderd blijft en de daden onveranderd blijven, dan is zo’n godsdienst een nutteloze zaak.
Ik moet ook toegeven, met veel pijn in het hart, dat er geen twijfel over bestaat dat een groot gedeelte van de godsdienst van vandaag de dag – de godsdienst die alleen maar bestaat uit wat belijden – nutteloos is. Als iemand naar deze plaats komt en de geloofsbelijdenis ondertekent die ik leer, als hij gedoopt wordt met de doop van de Schrift zelf en hij in al zijn toewijding een heel ijverig mens is, – als hij dan toch niet op Christus vertrouwt, zijn hart niet vernieuwd is door de Geest van God, zijn leven niet een leven is van reinheid, heiligheid en godsvrucht, dan is zijn godsdienst nutteloos. Het maakt niet uit of u christen wordt genoemd; de naam levend te zijn is niets, u moet geestelijk levend zijn. Net zoals onze Here aan Nicodemus vertelde: “Gij moet wederom geboren worden.” Een mens moet door en door gelovig zijn en als hij dat is, dan is zijn godsdienst niet nutteloos          Het is voor die godsdienst voor welke ik nu, zo getrouw als ik kan, mijn getuigenis wil afleggen: “want het is geen nutteloze zaak voor u, omdat het uw leven is.” Ik wens het bewijsmateriaal te leveren ter ondersteuning van deze vier stellingen; ten eerste, het is geen fantasie; ten tweede, het is geen geringe zaak; ten derde, het is geen dwaasheid; ten vierde, het is geen speculatie. Moge de Heilige Geest míj helpen te spreken en ú om te horen!

Ten eerste dan, wat betreft de godsdienst die ons leven is, verklaren we dat HET GEEN FANTASIE IS.
Ik spreek tot vele aanwezigen en tot een bijna ontelbaar gezelschap dat niet aanwezig is en dat niet aanwezig kon zijn, nu ik het getuigenis afleg dat, nadat we het geloof van de Here Jezus Christus hebben getest en beproefd, we niet hebben ontdekt dat het fantasie is. Ons werd verteld dat er een God de Vader is en er werd ons gevraagd Hem in het gebed aan te spreken als onze Vader. We hebben gemerkt dat, “zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen,” de Here Zich op dezelfde manier over ons heeft ontfermd, ons heeft liefgehad en voor ons heeft gezorgd. We moeten altijd spreken, zoals we het ervaren en wij getuigen, dat sinds de dag, dat we Zijn aangezicht hebben gezocht, al de liefde van de beste aardse vader in de schaduw werd gesteld door de liefde van God, die Hij ons heeft laten zien. God de Vader een fantasie? Wel, in het leven van sommigen van ons, is Hij de grootste en machtigste factor! Wij zouden het zonder alles en iedereen kunnen stellen, maar niet zonder onze Vader, Die in de hemel is. We hebben dikwijls met Hem gesproken in het gebed en in Zijn Woord heeft Hij tot ons teruggesproken. Het is onze vreugde om in tijden van moeite naar Hem toe te rennen en te roepen: “Vader” en Hij heeft in onze tijden van nood in al onze behoeften “naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien in Christus Jezus.” Het heeft geen zin voor iemand om te zeggen dat er niet zo’n wezen als God bestaat, wanneer hij het nog nooit met Hem gewaagd heeft. Er ligt geen kracht in dat soort negatief bewijs. Een Ierse gevangene zei tegen de rechter: “Er zijn drie mensen die de eed afleggen, dat ze me die man zagen vermoorden, maar ik kan wel vijftig mensen hier naartoe brengen, die de eed afleggen, dat ze mij hem niet zagen vermoorden.” De rechter had de bedriegerij gauw door, want er lag geen enkele bewijsgrond in. Als u zegt: “Ik ken God niet, want ik heb Hem nog nooit gezocht, dan geloven we u, vriend, en we geloven u met veel verdriet in ons hart. We wensen dat u ons even eerlijk vindt als uzelf, wanneer we antwoorden, dat wij Gods aangezicht hebben gezocht en dat we ons ervan bewust zijn, niet door het zien met de ogen of door het horen met de oren, maar door een innerlijke gewaarwording, die God ons heeft gegeven, dat we “in Hem leven en ons bewegen” en dat ons wezen in Hem is. Het is onze vreugde te weten, dat het zo is.
Verder, in die gezegende Godheid is er een tweede Persoon, namelijk Jezus Christus. Hebben we gemerkt dat Hij reëel is? Het lijkt in de mode te zijn, zelfs in de Christelijke Kerk, om te zeggen dat Jezus Christus dood is, maar sommigen van ons geloven in een levende Christus en terecht, want we gingen met heel onze zondelast naar Hem toe en bij het zien van Hem aan het kruis verdween onze last. En veel vaker zijn we naar Hem toegegaan, steeds wanneer dat gevoel van zonde terugkwam en Hij heeft ons buitengewoon getroost met de overvloed van Zijn genade. Geen Jezus Christus? Wel, we hebben in het verborgene contact met Hem, zoals een mens heeft met zijn beste vriend, met als gevolg dat we eerder aan ons eigen bestaan zouden gaan twijfelen, dan dat we zouden kunnen twijfelen aan de bovennatuurlijke aanwezigheid van Christus bij de echte gelovigen! Het maakt niet uit, als anderen zeggen, dat het bij hen niet zo is; hun trieste ervaring bewijst niet hoe het bij ons is. Wij leggen er getuigenis van af, dat van alle vrienden de meest echte Jezus van Nazareth is en dat van alle helpers en troosters de trouwste en beste, die we ooit hebben gevonden, Jezus Christus onze Here is.
Er is nog een andere aanbiddelijke Persoon in de Heilige Drie-eenheid, – de Heilige Geest. Is er zo’n Persoon? Werkt Hij in op het hart van de mens? Ik spreek nu niet namens tientallen of honderden maar namens duizenden, namens tien- en honderdduizenden, wanneer ik zeg, dat Hij ons nieuw heeft gemaakt; Hij heeft ons verlicht; Hij heeft ons getroost; Hij heeft ons kracht gegeven; Hij heeft ons geleid; Hij heeft ons geheiligd. Hij is bij ons en we zijn ons bewust van Zijn aanwezigheid en Zijn kracht. Er zijn tijden dat we als het ware helemaal gedragen worden. We spreken, zegt u, als mensen die waanzinnig zijn, hoewel we helemaal niet waanzinniger zijn dan u. Er zijn velen van ons, die evenmin dwazen zijn als u en die u zouden kunnen bewijzen, dat op alle punten van het zaken doen en wetenschap bedrijven, we even intelligent zijn als u. Wij beweren zeer stellig dat er een kracht is, Die boven ons uitgaat, Die ons heeft laten zingen in diepten van verdriet, Die ons in staat heeft gesteld blij te zijn, wanneer de pijn ondraaglijk was, Die ons buitengewoon kalm heeft gemaakt, wanneer we voor de open kaken van de dood leken te staan en Die ons boven onszelf heeft uitgetild, zodat we geheel om niets diegenen hebben vergeven, die ons slecht behandelden en hen des te meer hebben liefgehad om hun onrecht. We hebben het goede voor hen gezocht, in de mate waarin zij hebben geprobeerd ons pijn te doen. Zo’n daad als dit bewijst de aanwezigheid en de kracht van de Heilige Geest. Hij is geen fantasie voor ons; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te kennen, is voor sommigen van ons het meest echte wat er ooit op aarde is geweest.
Ik kon wensen dat sommigen, die van de godsvrucht spreken als een fantasie, hadden geweten wat ik eenmaal wist, toen ik de overtuiging van zonde ervaarde. Ik denk, dat ik over het algemeen even vrolijk ben als de meeste mensen, maar er was een tijd dat er geen arme stakker op de aarde was, die dieper in de wanhoop zat dan ik. Ik wist, dat ik, hoewel ik nog jong was, Gods rechtvaardige wet had overtreden en ik enorm tegen Hem had gezondigd; dag na dag ging ik onder een gevoel van schuld gebukt. Als ik sliep, dan droomde ik van een boze God en ik dacht dat Hij mij voor altijd in de hel zou gooien. Wanneer ik overdag met mijn werk bezig was, achtervolgde mij die vreselijke gedachte aan mijn zonde en die volgde mij overal waar ik ging. Als iemand toen tegen me had gezegd: “Zonde is fantasie,” dan zou ik niet hebben kunnen lachen, want ik was helemaal niet in de stemming om te lachen, maar ik zou hebben kunnen gaan zitten en huilen bij de gedachte dat iemand zich kon inbeelden, dat deze vreselijke werkelijkheid uiteindelijk maar een zaak was van dwaze angst of van laffe vrees.
De overtuiging van zonde was zeer reëel voor mij; zo was het ook met de vreugde van de vergeving, toen ik op een dag hoorde zeggen: “Zie op Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde.” Er werd mij uitgelegd dat Christus, de Zoon van God, mijn zonde inderdaad op Zich nam en er voor leed en dat ik, als ik op Hem vertrouwde, mocht weten dat Hij een volledige verzoening voor mij had bewerkt en dat ik vrij was van alle schuld. Ik geloofde die boodschap; hij leek me rechtstreeks uit de hemel te komen. Ik zag op Jezus en een moment later sprong ik uit de diepte van de wanhoop naar de hoogte van een blij vertrouwen. Ik wilde de samengekomen mensen vertellen, dat het getuigenis van die eenvoudige prediker waar was, – dat er leven was in een blik op de Gekruisigde en dat er op dat moment leven was voor allen die op Hem zagen. Als iemand toen tegen me had gezegd: “Die bevrijding van jou is niet echt,” zou ik geantwoord hebben: “Laat diegenen die mij slechts een week of twee geleden kenden, getuigenis afleggen van de verandering die het in mij heeft bewerkt.” Evenzeer als het verdriet echt was, was de vreugde ook echt; de verandering die in mij werd bewerkt, was enorm groot. Ik hoop dat anderen uit mijn inspanningen om God te dienen de werkelijkheid van die verandering kunnen opmaken.
Ik leg nog steeds mijn eigen persoonlijke getuigenis af: hoe reëel waren sindsdien al die geestelijke dingen, het vertroosten, het kracht geven, het lijden en de bevrijding! De godsdienst reëel? Wel, sommigen van ons zouden bereid zijn al het andere op te geven, als we ons geloof maar konden houden. U mag al onze kennis belachelijk maken, als u dat wilt, maar u kunt nooit om ons lachen wat betreft datgene, wat we geloven. Als u een half jaar in de gevangenis had gezeten, zou niemand u ooit ervan kunnen overtuigen, dat gevangenschap niet iets reëels was; als u plotseling in vrijheid werd gesteld, zou niemand u kunnen laten geloven, dat er geen verschil zat tussen vrijheid en gevangenschap en dat geen van deze beide toestanden in werkelijkheid zou bestaan. Op dezelfde wijze geloven wij en zijn wij er zeker van, dat er zo iets is als overtuiging van zonde en vergeving van zonde, want deze beide zaken zijn voor ons feiten.
Let er verder op, dat de godsdienst voor ons geen fantasie is, want sinds onze eigen bekering hebben we bepaalde voorrechten ontvangen, die we vroeger niet hadden. Ik zal er slechts één noemen en dat is, het voorrecht om in gebed te spreken met God met de zekerheid dat Hij ons zal antwoorden. Beantwoordt God het gebed? Wie het nog nooit heeft geprobeerd, kan er niets over zeggen en het is ook erg onlogisch voor een mens om te zeggen, dat zoiets niet kan bestaan, wanneer hij het nog nooit zelf heeft geprobeerd, maar zij, die het hebben geprobeerd en het bewezen hebben, zijn degenen die het wel weten. Soms heb ik gewenst dat bepaalde mensen de antwoorden op het gebed zouden kunnen zien, die ik heb ontvangen; ik ben er zeker van, dat ze verrast zouden zijn. Niet lang geleden kwam een vrouw mij opzoeken om zich bij de gemeente te voegen. Ze was in grote nood, want haar man was onder nogal verdrietige omstandigheden er vandoor gegaan naar Australië, of een ander land in dat deel van de wereld; ze kon totaal geen nieuws over hem te pakken krijgen. Ik zei tegen haar: “Wel, laten we voor hem bidden.” Toen ik voor zijn bekering had gebeden, bad ik, dat hij terug mocht komen bij zijn vrouw en ik zei tegen haar: “Je man zal bij je terugkomen. Ik ben ervan overtuigd dat God mijn gebed heeft verhoord; dus, wanneer hij terugkomt, neem hem dan mee om mij in deze kamer op te zoeken.” Toen ze naar buiten ging, zei ze tegen de vriendin, die met haar was meegegaan: “Hoe buitengewoon stellig spreekt meneer Spurgeon erover, dat de Here zijn gebed beantwoordt! Hij zegt, dat mijn man zeker weer bij mij terug zal komen.” Ruim een jaar later was die vrouw in mijn consistoriekamer met haar man. Ik was de omstandigheden vergeten, totdat zij mij eraan herinnerde. Rond de tijd van ons gebed had God hem ontmoet op zee, terwijl hij één van mijn preken aan het lezen was; als een berouwvol zondaar werd hij aan de voeten van Jezus gebracht; hij kwam terug en voegde zich bij deze gemeente en hij is tot op deze dag bij ons in antwoord op dat gebed. “O,” zegt iemand, “dat is alleen maar toeval.” Wel, die vrouw dacht er niet zo over; haar man ook niet en ik in die tijd ook niet; ik denk er ook nu niet zo over. U mag het een toevalligheid noemen als u dat wilt, maar ik noem het een antwoord op gebed en zo lang als ik zulke “toevalligheden” krijg, ben ik er helemaal mee tevreden om door te gaan met bidden. “Een roos met een andere naam zou even zoet ruiken.” Ik geloof niet, dat ik ooit zulke “toevalligheden” gehad zou hebben, als ik er niet om gevraagd had. Omdat ik ze dagelijks krijg, houd ik eraan vast en niets zal me ervan kunnen weerhouden blij te zijn om het feit, dat er een God is, Die het gebed hoort. Ik daag alle mensen uit om voor zichzelf uit te proberen of het niet zo is. Als zij nederig tot God komen door Christus Jezus en Zijn aangezicht zoeken, zullen ze niet tevergeefs zoeken en weldra zal Hij, als ze op Hem blijven wachten in gebed, hen met kracht omgorden, zodat ze zullen vragen en ontvangen, zowel voor zichzelf als voor anderen.
Ik zou graag nog iets willen noemen, dat ons doet ervaren, dat de godsdienst van Christus geen fantasie is en dat zijn de vele gevallen van bekering, die voortdurend te midden van ons worden waargenomen. Als dit de tijd en plaats zou zijn, – ik denk niet dat dit het moment is, want ik geef niet zoveel om zulke grote verhalen en het presenteren van overwinningen van Gods genade door de mensen hier één voor één naar voren te halen, – maar dan zou ik heel wat te vertellen hebben, niet alleen van de dronkaard die nuchter werd, of van de man die vreselijk humeurig was en die zacht en vriendelijk werd als een kind. Ik zou hem uit de samenkomst naar voren kunnen halen, als u hem wilde zien en ik zou u kunnen wijzen op de vloeker, die het onmogelijk vond om te praten zonder te vloeken en die vanaf het moment van zijn bekering nooit weer die verzoeking had. Ik zou de dief hier naar voren kunnen halen, die nu weet wat het mijn en dijn is en die nu eerlijk is als het daglicht, of  de onreinen die waren opgegeven, alsof ze nooit meer gered zouden kunnen worden en die nu onze zusters in Christus zijn en Hem in nederigheid dienen met een rein en eenvoudig hart. Toon ons iets anders, dat zulke veranderingen teweeg kan brengen, als u dat kunt. Laat ons iets anders zien, als u kunt, waarmee in de nood van de verharde en opgegeven mensen in de achterbuurten kan worden voorzien. Wij weten niet waar we het moeten zoeken, maar wij weten wel, dat, steeds wanneer Christus getrouw wordt gepredikt, zulke bekeringen regelmatig voorkomen en dat zedelijkheid en maatschappelijke orde en alles wat rein en liefdevol is, wordt gestimuleerd door het evangelie van Jezus Christus, waar het ook maar wordt geloofd. Deze dingen zijn feiten; laten zij, die dat graag willen, eens proberen deze normale redenering en conclusie te bestrijden.
Eén van de krachtigste dingen, die geen fantasie zijn, is de vreugde van de gelovigen, wanneer ze sterven. We hebben onlangs een aantal van onze geliefdste en beste vrienden van de Tabernakel verloren; sommige van onze meest vurige helpers zijn overleden, maar o, ze zijn in de Here gestorven! Het is een vreugde en voorrecht geweest om hen blij te zien, terwijl iedereen huilde, – om hen vol overwinning te horen praten, terwijl allen rondom hen vol verdriet waren, – om hun ogen te zien stralen, zelfs wanneer die ogen dof werden vanwege de dood. Geef mij een godsdienst waarmee ik kan leven, want dat is ook de godsdienst waarmee ik kan sterven. Geef me dat geloof, dat me zal veranderen naar het beeld van Christus, want dan hoef ik niet bang te zijn om het beeld van de dood te dragen. God geve dat u en ik, geliefde vrienden, het mogen kennen als een zaak van persoonlijke ervaring, dat er een vaste waarheid in onze godsdienst is; het is inderdaad ons leven!
Ik weet dat er sommige mensen zijn, die zeggen helemaal niet in een godsdienst te geloven en toch laten ze zo nu en dan zien, dat ze dat ongetwijfeld wel doen. Er was een keer een reiziger, in de binnenlanden van Amerika, die op een avond in een blokhut overnachtte. De man, die in het huis woonde, was een ruig uitziende kerel en de reiziger was nogal bang voor hem; hij had behoorlijk wat geld bij zich en was half geneigd om verder te lopen in plaats van hier de nacht door te brengen. De huiseigenaar vroeg hem binnen te komen en mee te eten. Dat deed hij en nadat hij had gegeten, zei de man: “Vreemdeling, het is altijd mijn gewoonte om een hoofdstuk uit de Bijbel te lezen en te bidden, voordat ik naar bed ga.” De reiziger zei, dat hij zich op slag volkomen veilig voelde. Hij beleed met zijn mond dat hij ongelovig was, maar hij liet zien, dat zijn ongeloof niet zo heel erg diep zat, want hij geloofde de man, die zijn God aanbad en hij was niet bang om onder zijn dak te slapen. William Hone, die “Every Day Book” schreef, was eerst ongelovig. Hij was eens op weg door Wales en zag daar een meisje in de deuropening zitten, terwijl ze haar Bijbel aan het lezen was. Hij zei tegen haar: “Ach, mijn meisje, je bent met je opdracht bezig, zie ik!” “Wat zegt u, meneer?” vroeg ze. “Ik zei, dat je je les aan het leren bent.” “Wat bedoelt u meneer? Ik lees in mijn Bijbel; u moet dat geen opdracht noemen.” Nu, hij vond, dat het een opdracht was; het zou er voor hem wel één zijn geweest. Ze zei: “Wel, het lezen van mijn Bijbel maakt me de hele dag blij! Ik probeerde iets uit het hoofd te leren, maar dat is geen huiswerk voor mij; ik heb er heel veel plezier in.” Later beleed die William Hone zijn eigen geloof in de Here Jezus Christus; hij zei, dat de blijdschap, die hij zag op het gezicht van dat meisje, hem de weg gewezen had. Hij kon niet anders dan geloven, dat er uiteindelijk iets echts in de godsdienst moest zijn; het was leven voor haar en weldra werd het ook leven voor hem.

II Ik heb erg veel tijd genomen voor het eerste deel van mijn onderwerp, zodat ik nu erg kort moet zijn met de rest. Mijn tweede opmerking over de echte godsdienst is, dat HET GEEN GERINGE ZAAK IS: “Het is geen nutteloze zaak voor u, omdat het uw leven is.”
Godsdienst is geen geringe zaak, geliefde vrienden, omdat het de ziel betreft. Als er iets is, dat over het lichaam gaat, dan noem ik het geen geringe zaak; reinheid, ingetogenheid en gehoorzaamheid aan de wetten van de gezondheid, – dat zijn erg belangrijke dingen om bij mensen te benadrukken. Ik wens, dat de mensen in het algemeen beter met hun lichaam omgingen. Maar de ziel is onsterfelijk; die blijft leven, wanneer het lichaam vergaan is tot stof en as. Speel daarom nooit met uw ziel. Als u al de dwaas moet uithangen, laat het dan zijn met uw zakken geld. Als u al wilt speculeren, laat het dan zijn met uw goud, maar ik vraag u geen enkel risico te nemen met uw onsterfelijke geest; wees zeker wat betreft de eeuwigheid: “Want wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?”
Echt geloof heeft ook betrekking op God en daarom is het geen zaak om mee te spelen. Als u al met iemand moet spelen, speel dan met uw soortgenoten, ja met uw koning, als u wilt, maar speel nooit met uw God. Hij, Die de hemel en de aarde heeft gemaakt en Die alle dingen in de holte van Zijn hand houdt, moet aanbeden en geëerbiedigd worden, maar er mag nooit een spelletje worden gespeeld. Pas op, dat u God op die manier niet beledigt, want spelen met Hem zal u alleen maar ellende brengen.
Echte godsdienst gaat ook over de hemel en de hel en daar kan niet mee worden gespeeld. Echte godsvrucht is een zaak, waar geen heilige ooit mee durft te spelen. Hij spant zich in om de enge poort binnen te gaan; hij stopt zijn gehele energie in het lopen van de christelijke wedloop. Geen oprechte prediker speelt ooit met de waarheid, die hij verkondigt. Ik heb nu deze dertig jaar het evangelie verkondigd en sommigen van u willen het nauwelijks geloven,maar in die consistoriekamer achter die deur, beef ik, voordat ik hier binnenkom om de gemeente van deze Tabernakel toe te spreken; ik beef als een espenblad. Vaak, als ik deze preekstoel afkom, voel ik mijn knieën tegen elkaar klappen, – niet dat ik bang ben voor één van mijn toehoorders, maar ik denk aan de verantwoording, die ik moet afleggen voor God, of ik Zijn Woord getrouw heb gesproken of niet. Aan deze dienst kan de eeuwige bestemming van velen afhangen; o God, geef toch dat wij ons allen realiseren dat dit een zaak is van de grootst mogelijke ernst! Mogen we allen tot God gaan door Christus Jezus, zodat alles nu in orde mag zijn met ons, in orde voor de eeuwigheid! God geve dat het zo moge zijn!
Er zijn dingen waarmee niet moet worden gespeeld, omdat hun gewicht niet te berekenen valt. Als we er wel mee spelen, zal er een schade zijn die nooit meer hersteld kan worden. Een man die failliet gaat, kan nog een keer opnieuw in zaken gaan en toch nog rijk worden. De bevelhebber, die een veldslag verliest, kan zijn troepen weer bij elkaar halen en ze naar de overwinning leiden. Maar als de veldslag van dit leven wordt verloren, wee zij dan die dag! Het leven is voor eeuwig verloren; er is in alle eeuwigheid geen hoop, dat het nog anders wordt. Het is daarom niet een zaak om mee te spelen, maar een zaak waaraan uit alle macht gewerkt moet worden. Ik vind het fijn christenen te zien, die werkelijk serieus zijn. Onlangs verloren we een koopman uit de City van Londen, – een man die rijk was en van hoge komaf en die verder diaken was in een baptistenkerk. Twee avonden voordat hij stierf, was hij op een gemeentesamenkomst. Hij was niet in orde en ze zouden het best zonder hem kunnen stellen, maar hij was diaken en hij vond, dat hij daar moest zijn. Toen zijn predikant tegen hem zei: “Mijn beste meneer, ik denk, dat u niet buitenshuis had moeten gaan,” antwoordde hij: “Als ik vandaag niet van huis was gegaan naar mijn zaak in Gresham Street, dan zou ik er vanavond niet op uit zijn gegaan voor de zaak van mijn Meester, maar als ik goed genoeg ben om voor mijn eigen zaken te zorgen, dan ben ik zeker goed genoeg om bezig te zijn met de Zijne.” Laat deze gedachte altijd bij u zijn, geliefde christenen, dat de zaak van de Meester nooit achtergesteld moet worden bij uw eigen zaak, maar dat het op de allereerste plaats altijd zo bij u moet zijn: “Het is geen nutteloze zaak voor u, omdat het uw leven is.” Het hoogste punt, de kroon, de bloem, de eer van uw leven, is uw godsdienst.

III Let nu op het volgende punt: “Het is geen nutteloos iets,” dat wil zeggen, HET IS GEEN DWAASHEID.
Ten eerste, het is geen dwaasheid om God te dienen. Veronderstel mijn broeders, dat uiteindelijk zal blijken dat er geen God bestaat. Veronderstel dat we allemaal zouden sterven als honden, dan zou niemand overblijven om me erom uit te lachen, dat ik mijn God heb gediend; dat is zo duidelijk als wat. Ik denk er net zo over als Cicero, toen hij erover sprak dat de ziel onsterfelijk is en iemand tegen hem zei: “Filosofen zullen u uitlachen, omdat u dit hebt gezegd.” Hij antwoordde: “Ze kunnen lachen, terwijl ik leef; aan zo’n reactie ben ik wel gewend. En als ik dan dood ben, zullen zij ook dood zijn; het is helemaal duidelijk dat geen dode filosoof mij zal kunnen uitlachen.” Wij, die in Christus geloven, hebben twee pijlen op onze boog. Als we opnieuw leven in de andere wereld, zal het allemaal in orde zijn met ons. Als we dat niet doen, dan zullen we er net zo aan toe zijn als u. We zijn in elk geval even gelukkig als u; we vinden dat we veel gelukkiger zijn en daarom zijn we er helemaal tevreden mee om zo door te gaan. Als het dwaasheid zou zijn om God te dienen, ben ik bereid om schuldig te zijn aan zo’n dwaasheid. Omdat ik Zijn schepsel ben, wil ik mijn Schepper dienen en omdat ik Zijn kind ben, wil ik mijn Vader dienen. Ik denk dat het belangrijkste doel van mijn wezen is om Hem hier te verheerlijken en daarna in de heerlijkheid mij voor eeuwig in Hem te verheugen.
Verder, is het dwaasheid om verzoend te worden met God? Is het dwaasheid om te geloven, dat er een eeuwige gerechtigheid is en dat, als er een eeuwige gerechtigheid is, er ook een oordeel zal zijn? En dat, als er een oordeel is, er ook een straf voor de zonde zal zijn? Is dat dwaasheid? En is het dwaasheid om te geloven dat Jezus Christus kwam en de straf droeg van diegenen, die op Hem vertrouwen en dat, toen Hij die straf droeg, zij, voor wie Hij die straf droeg, vrijuit mogen gaan? Is het dwaasheid om te geloven, dat, als Hij die straf droeg voor degenen, die in Hem geloven, ik, die in Hem geloof, duidelijk gered ben? Is dat dwaasheid? Het lijkt me de meest reële vorm van redeneren, die ik ooit ben tegengekomen en hier sta ik voor. “God verhoede dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus.”
Vervolgens, is het dwaasheid voorbereid te zijn om uw plicht te doen? Ik waag het te zeggen dat iemand, die een echt Christen is, van alle mensen die er leven, het meest bereidwillig is om zijn plicht te doen. Ik weet niet of het ooit een christenplicht is om mensen te doden, maar als iemand een soldaat is, dan is het verwonderlijk hoe de godsdienst hem vaak tot een beter soldaat maakt. Lees eens een werkelijk gebeurd verhaal. Een officier in India wilde manschappen verzamelen om een bepaalde taak uit te voeren en hij zei: “Op dit moment van de nacht heeft het geen zin, want alle mannen zijn dronken, tenzij je de heiligen van Havelock laat komen; met hen zal het in orde zijn.” En zo was het ook. Een tijd later ging het gerucht rond, dat één van die “heiligen” dronken was en Havelock ging er meteen op af; hij ontdekte dat het niet één van zijn mannen was, maar iemand anders met dezelfde naam. De generaal zei: “Ik weet niet wat baptisten zijn, maar wanneer die mannen van Havelock baptisten zijn, dan wenste ik, dat het hele leger uit baptisten bestond, want er zijn geen betere soldaten dan zij.” Daar was een bevelhebber die zijn leger beter geschikt achtte voor de strijd, omdat ze de Here vreesden, hun hart tot Hem verhieven in gebed en zich nooit wendden tot dronkenschap en andere slechte dingen. God geve dat u, geliefde vrienden, een godsdienst mag hebben, die u in staat zal stellen uw plicht te doen, wat die ook moge zijn!
En verder, is het juist niet verstandig voorbereid te zijn op uw eeuwige bestemming? Het is verstandig, zeggen sommigen, om naar de dingen van het heden te kijken; dat is het in zekere mate ook, maar het is ook verstandig om naar de dingen van het heden te kijken in het licht van de toekomst. Er lag een man op sterven; hij stierf zonder hoop en ook zonder veel bezorgdheid. Zijn notaris werd erbij gehaald om zijn testament op te maken. Hij vermaakte al zijn eigendommen; zijn vrouw en zijn dochtertje stonden bij zijn bed en hoorden hem de aanwijzingen geven. Hij zei: “Wat betreft het huis, je weet liefste, dat laat ik aan jou,” dus schreef de notaris dat op. Zijn kleine dochtertje zei: “Maar pappa, u hebt zelf geen huis waar u naartoe gaat.” Die zin raakte hem; hij was dat vergeten, maar door Gods genade werd hij ertoe gebracht om dat eeuwige huis te zoeken en te vinden. Het moet iets verstandigs zijn, niet alleen om hier zelf een huis te hebben, maar om nog een ander en beter huis te hebben op de plek waar u naartoe gaat, als u sterft. Iemand zei op een dag: “Ik ken een ongelovige die onlangs in volmaakt geluk en vrede stierf.” “Maar,” antwoordde een arbeider die in de buurt stond, “was hij wel goed bij zijn verstand?” “Jawel,” reageerde de spreker, “hij stierf in volmaakte vrede.” “Dan,” zei de arbeider, “moet hij tijdens zijn leven wel een ellendige tijd hebben doorgemaakt.” De ander vroeg: “Wat bedoel je?” Hij antwoordde: “Ik zal je vertellen wat ik bedoel. Ik heb een heel goede, vriendelijke vrouw – de beste vrouw die er ooit leefde – en ik heb ook een paar heel lieve kinderen; ze zijn mijn troost en mijn vreugde. Als ik ze achter zou moeten laten en weg zou moeten gaan naar het onbekende zonder te weten, of ik weer zou leven of niet, dan zou ik het ‘t meest vreselijke ter wereld vinden om te moeten sterven. Ik ben er zeker van, dat het hart van mijn vrouw hierom zou breken, maar,” zei hij, “nu kan ik sterven in volmaakte vrede, omdat ik weet dat ik naar huis ga, naar mijn Vader en naar mijn Redder; mijn vrouw kan delen in die vrede, omdat ze weet, dat ik daar heenga, waar ik zelfs een nog grotere liefde zal ontvangen, dan zij mij kan geven. Maar ik denk, dat die ongelovige een helleveeg als vrouw moet hebben gehad en dat hij daarom blij was dat hij stierf; ik kan er geen andere reden voor vinden.” Ik ook niet; het lijkt me bijzonder onlogisch en onbegrijpelijk als iemand gaat liggen om te sterven en zegt: “Ik weet niet waar ik heenga; ik verwacht, dat ik vernietigd zal worden.” Ik beef bij de gedachte; ik zou zo niet kunnen sterven. Ik weet in Wie ik geloofd heb en ik ben ervan overtuigd ben, dat Hij in staat is dat te bewaren, wat ik Hem heb toevertrouwd. Daarom kan ik met verstand en met geloof mijzelf in de handen van mijn hemelse Vader overgeven.

IV Nu tenslotte, laat me u zeggen wat betreft de echte godsdienst, dat HET GEEN SPECULATIE IS.
Er is vandaag de dag een heleboel speculatie. Als iemand van u zijn geld kwijt wil, of het dolgraag niet terug wil zien, of er nauwelijks nog op wil letten, dan adviseer ik u om het in een bedrijf te steken; het zal gauw verdwenen zijn; ga daar maar vanuit. Er zijn een heleboel speculaties en er zijn een heleboel mensen die speculant worden, maar er zijn sommige dingen, die zekerheden zijn en hier is er één. Als iemand zichzelf aan Jezus Christus toevertrouwt, zal hij gered worden. Hij kan misschien een poos in de duisternis zijn, maar als hij zichzelf volledig aan Christus toevertrouwt – tenzij God kan liegen en tenzij Christus verslagen kan worden – dan moet en dan zal zo iemand gered worden en hij zal het weten ook. Er is in de hel geen enkel mens, die kan zeggen dat hij op Christus vertrouwde en dat Christus hem toch niet heeft gered; ik kan nauwelijks bedenken dat er iemand op aarde is, die zo laaghartig is om dat te zeggen. In elk geval, als hij het zei, dan zou ik de vrijheid nemen niet te geloven, wat hij zei.
De manier van gered worden is in het ene geval heel anders dan in het andere geval. Ongeveer veertien dagen geleden stond er hier in Cheapside een jongeman, die één van mijn preken, welke zijn aandacht had getrokken, aan het lezen was. Terwijl hij aan het lezen was, kwam hij bij dit gedeelte: – “Als u gelooft in de Here Jezus Christus, bent u gered. Maar ik wens, dat uw geloof ook verder doorwerkt en dat u in Jezus Christus gelooft voor de rest van uw leven, want als u dat doet, zult u niet alleen nu gered zijn, maar u zult onfeilbaar voor eeuwig gered zijn.” Toen volgde de tekst: “Ik geef hen eeuwig leven,” met als commentaar er achter aan: – “Nu, aan eeuwig leven kan nooit een eind komen. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven. Aan het eeuwige leven kan nooit een eind komen; het is iets dat voor altijd blijft. Geloof om dat eeuwige leven te ontvangen en u zult het krijgen; u bent voor altijd gered.” De jongeman zei: “Terwijl ik daar stond, geloofde ik precies, zoals me dat verteld werd. Ik vertrouwde op Christus en ik geloofde toen, dat ik in Hem eeuwig leven had. Een ogenblik later ervaarde ik: “O, wat een heerlijk iets is dit! Hoe lief heb ik Christus, Die dit grote voor mij heeft gedaan! Wat is er dat ik kan doen om Hem te dienen? Welke zonde is er die ik er niet voor zou opgeven?” “Toen,” zo zei hij, “zei ik tegen mezelf, terwijl ik verder liep: ‘Wel, ik ben gered! Ik ben er zeker van, dat ik dat ben, omdat ik nu Christus liefheb, omdat ik nu de zonde wil opgeven en omdat ik Hem wil dienen.’” Was dat niet een zeker bewijs van zijn gered zijn, dat hij de grootheid van de Goddelijke liefde jegens hem zag, dat dit hem dankbaar maakte en dat die dankbaarheid hem omkeerde en een nieuwe mens van hem maakte? Dit is hoe Christus ook u kan redden. Veronderstel dat u verslaafd bent aan dronkenschap en dat u overtuigd bent van het kwaad ervan. U gaat naar Christus en Hij vergeeft u, dan zegt u: “Nu heb ik vergeving gekregen, o hoezeer heb ik mijn Redder lief! Ik zal nooit meer terugkeren naar mijn drinkglazen; ik heb afgerekend met mijn oude metgezellen; ik zal andere mensen opzoeken, die Christus liefhebben en ik wil me bij hen aansluiten, als ze me willen hebben; ik zal zien wat Christus van mij verwacht om te doen en ik zal het doen, want ik wil alles doen voor Hem, Die zoveel voor mij heeft gedaan.” Dat is redding, – een verandering van karakter, – een bevrijding van datgene wat u in slavernij hield, een binnengaan in de gezegende vrijheid van het liefhebben van God en het heilig willen zijn. O, dat een ieder van ons die zegen zal mogen kennen! Het is geen speculatie; u gelooft niet toevallig in Christus. Als u in Christus gelooft, dan zullen hemel en aarde voorbij gaan, maar Zijn woord zal nooit voorbij gaan; u bent gered, even zeker als God God is. Wie in Christus gelooft, zal nu worden gered en ook in het uur van de dood en op de dag van het oordeel, voor eeuwig en eeuwig.
Nu, geliefde vrienden, bij het afsluiten wil ik graag zeggen, dat deze redding geschikt is voor al degenen tot wie ik nu spreek. Velen van u weten dit en u hebt gebeden dat anderen het ook mogen weten. Deze redding is geschikt voor arme mensen. Als u erg arm bent, wordt het dan geen tijd, dat u rijk wordt in God? En als u het moeilijk hebt in deze wereld, waarom zou u dan geen eeuwig leven, vreugde en zegen hebben in de toekomende wereld? Het is ook even geschikt voor de rijke, want als u geen plek hebt om naar toe te gaan, wanneer u sterft, dan heb ik medelijden met u. Om uw park, uw tuin, landhuis en landgoed achter te laten, om van de tafel van de rijke te gaan naar de hel van de rijke, dat zou toch iets vreselijks voor u zijn, mijn beste meneer en mevrouw, als dat toevallig bij u het geval is. U hebt een Redder nodig, zeer zeker, of u nu rijk bent of arm. Deze redding past precies bij u, mijn oude vriend daarginds. “O,” zegt u, “maar ik zit zo vastgeroest in mijn gewoonten; ik ben bang dat ik nooit gered zal worden; ik word al heel erg grijs en oud.” Wel, dan is dit de beste zaak om u jong te maken. “U moet wedergeboren worden.” “Kan een mens wederom geboren worden als hij oud is?” Dat vroeg Nicodemus en Christus zei hem dat hij dat kon. Hij kan nieuw leven in u leggen, zodat u een kind zult worden, zelfs als u honderd jaar oud bent; u zult vreugde hebben en u verblijden in God, dat u in uw laatste dagen tot Hem bent gekomen als een kind en de liefde van een Vader ontvangen hebt. “Ach, maar het past niet bij mij,” zegt een jongeman, “ik zou graag eerst nog een beetje van het leven willen zien.” Dat is precies wat ik graag wil dat u ziet en u zult nooit het leven zien, totdat u Christus ziet. “O, maar ik wil gelukkig zijn!” zegt u. Ik weet dat u dat wilt, het is ook mijn bedoeling en ik zou heel graag willen dat u gelukkig wordt. “Alle katten zijn speels geweest zijn, toen ze jong waren; ik wil graag jonge mensen zien vol vreugde en vrolijkheid.” Dat ben ik met u eens, maar ik zeg u, dat er in vijf minuten meer vreugde ervaren wordt door een christen dan door een wereldling in vijfhonderd jaar.

Spreek over leven en geluk; wij, die onze Heiland in onze jeugd zochten en die nooit onze Heiland sinds die tijd hebben losgelaten, hebben dat leven en geluk. Deze redding past bij iedereen; het past bij u, al bent u de meest fatsoenlijke persoon, die er bestaat. U ziet er nu uit als een beeld van marmer, erg mooi en fraai om naar te kijken, maar u hebt geen warm leven van liefde tot God in u. O, als we dat marmer maar tot leven zouden kunnen brengen! Maar de genade van God kan leven brengen in uw dode fatsoenlijkheid. Misschien spreek ik nu tot sommigen die erg onzedelijk zijn; als dat bij u het geval is, dan is deze redding juist de geschikte zaak voor u. De godsdienst van Jezus past bij tollenaren en hoeren; het is juist de zaak voor schurken en degenen die verloren zijn. Misschien is hier iemand, die zich half schaamt, dat hij in deze samenkomst zit; u bent juist degene waarvoor ik vanavond ben uitgezonden, – het verloren schaap. U bent het die door de Herder wordt gezocht; Hij kan de negenennegentig, die niet dwaalden, achterlaten, maar u, verloren schaap, – u, verloren vrouw, verloren man – u bent juist degene die Jezus liefheeft, want “de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en te redden, datgene wat verloren is.” Kom en werp uzelf in Zijn armen door eenvoudig vertrouwen, want dat is geloof. Vertrouw op Jezus, net zoals ik nu met mijn hele gewicht leun op deze balustrade; leun op Hem met uw hele gewicht, verlaat u geheel op Zijn belofte van vergeving, rust op de Rots, vertrouw op niets van uzelf, maar vertrouw in alles op Christus en u wordt gered. God geve dat dit de gelukkige bestemming van ons allen moge zijn, om Jezus Christus’ wil! Amen.