Een gebed om herleving
>>PDF<<
Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 18 augustus 1895, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 14 augustus 1887.
“Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?” Psalm 85:7
Broeders, als u dit gebed zult bidden, zal het beter zijn dan dat ik erover preek en mijn enige motief om erover te prediken is, dat u het mag bidden. O dat meteen, voordat ik meer dan een paar zinnen heb uitgesproken, wij mogen beginnen met bidden door te roepen, ja, diep in onze ziel te zuchten: “Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?”
Let op de stijl van het bidden hier; het is in de vorm van een vraag, een pleiten. Het zijn maar weinig woorden en geen ervan kan gemist worden. Wanneer godvruchtige mensen uit vroegere tijden baden, dan meenden ze het. Ze baden niet om de vorm; ze waren er ook niet zo erg op gericht om mooie woorden en prachtig klinkende zinnen uit te spreken, maar zij worstelden met God. Ze stelden hun vragen aan Hem, ze vroegen Zijn aandacht en pleitten bij Hem. Ze sloegen de spijker op de kop en probeerden die vast te klinken. Ik zie dat in de hele vorm van het gebed: “Zult Gij niet – zult Gij niet – zult Gij ons niet doen herleven – zult Gij dat niet doen: opdat Uw volk zich in U verheuge?” O, dat we wisten hoe te bidden! Ik ben bang dat we dat niet weten. Het ontbreekt ons aan de heilige kunst. Wij verliezen dat hemelse geheim, we zijn slechts leerlingen in het gebed. Vergeleken zelfs met iemand als John Knox, wiens gebeden meer waard waren dan een leger van tienduizend mensen, of vergeleken met de gebeden van Luther, wat kunnen er dan weinigen van ons bidden! Luther was een man van wie werd gezegd, als ze hem op straat nawezen: “Daar gaat iemand, die alles kan krijgen wat hij wil, door het van God te vragen.” Hij was de man, die door zijn gebed Melanchton terugbracht van de poorten der dood en wat meer was: de man die de hoer van Rome op haar zeven heuvelen kon doen beven, zoals ze nog nooit eerder gebeefd had, omdat hij machtig in het gebed was bij God. O, dat ik mijn broeders en zusters kon aanmoedigen om voortdurend, gelegen of ongelegen, aan het bidden te zijn, als er zoiets als ongelegen bidden bij God zou kunnen bestaan! Laten we naar onze binnenkamer gaan; laten we machtig tot Hem roepen; laten we met Hem worstelen en zeggen: “Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?”
I. Om meteen tot de tekst te komen, laten we ons afvragen: WAT IS DE TIJD VOOR EEN GEBED ZOALS DIT?
We zullen naar de psalm zelf moeten kijken om ons aan het antwoord te helpen. Wat is de geschiktste tijd om zo’n gebed als dit op te zenden? Het is, geliefde vrienden, wanneer we ons de genadige daden van God uit het verleden kunnen herinneren. Lees: “Here, U bent Uw land goedgunstig geweest: U hebt het lot van Jacob gekeerd……. Zult u ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?” Ach nu! Sommigen van u kunnen zich de enorme tijden herinneren, toen u jonger was dan u nu bent; toen de Here op een heerlijke wijze bij Zijn volk was, toen Hij Zijn arm ontblootte en het volk Zijn Goddelijke aanwezigheid ervaarde in de prediking van het Woord. Herinnert u zich dat niet? De vierenveertigste psalm begint met: “We hebben met onze oren gehoord o God, onze vaderen hebben het ons verteld, het werk dat U vroeger in hun dagen deed.” Niemand van ons kan zich de eerste dagen van de Methodisten herinneren; ze waren voorbij voordat we werden geboren, maar het waren schitterende tijden, toen de prediking van het Woord was als een vuur te midden van het volk.
(Op dit moment vloog er een duif door de Metropolitan Tabernacle. Noot vertaler)
(Onze vrienden hoeven zich niet naar te maken om het vliegen van een duif. Hij zal ongetwijfeld weer gauw het raam uitvliegen. Laten we geloven dat hij gekomen is als een boodschapper van het goede. O, dat de gezegende Duif Zelf uit de hemel zou komen en op Zijn vleugels redding zou brengen!)
Wel, ik zei, dat die eerste tijden van de Methodisten dagen van dapperheid waren; dat hebben onze vaderen ons verteld, hoewel wij ze niet hebben meegemaakt. Maar sommigen van u kunnen het zich herinneren, dat u lid was van een blijde samenkomst, allemaal eensgezind, allemaal vurig en allemaal pleitend bij God; dat waren toen enorme zondagen. U kunt die dagen van de Zoon des mensen hier op aarde nooit vergeten, toen er talrijke bekeringen waren en heel het volk van God zich verheugde en gereed was om het van vreugde uit te roepen. Als u zich zulke dagen kunt herinneren, bid dan dit gebed: “Here, wat U toen gedaan hebt, dat kunt u nu doen; zult U ons niet doen herleven? U kunt verder gaan met alles wat we reeds van Uw werk gezien hebben. Kom nu, zo smeken we U, herhaal Uw genade voor de ogen van Uw volk.”
Na zulke genadedruppels, past het ons te roepen om regenbuien van zegen. Bid opnieuw de smeking die we net zongen, –
“Doe Uw werk herleven o God,
En geef verfrissende buien,
De heerlijkheid zal geheel de Uwe zijn,
De zegen o Here, de onze.”
Een andere tijd voor zo’n gebed is, na tekenen van Goddelijke afkeuring, wanneer we ons onder een wolk bevinden. Zo zegt de psalmist: “Zult u voor altijd toornig op ons zijn? Zult U toornig op ons zijn van geslacht op geslacht? Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?” Ik ervaar inderdaad dat de gemeente van God in deze tijd over het algemeen in een slechte toestand is; hoewel wordt verteld dat ik een somber iemand ben en te zenuwachtig enzovoorts, toch weet ik wat ik weet en ik spreek niet zonder heldere informatie, noch zonder een hart dat het zwaar heeft om het weten van zoveel slechts van deze tijd. Omdat de tijden donker zijn en Gods evangelie in diskrediet is en de Geest van gebed en heilige levenswandel zaken zijn, die niet zoveel onder ons voorkomen, als ze zouden moeten voorkomen, daarom denk ik, dat het tijd is om tot de Here te roepen: “Zult Gij ons niet doen herleven?” Ik vraag Gods volk nu te bidden als nooit tevoren in hun leven. Dit is een donker uur van de nacht; roep nu machtig tot de Here, de God van ons heil, dat Hij ons lot zal afwenden en ons de Morgenster zal zenden, die de nieuwe dag zal aankondigen, welke geen nacht meer zal hebben. Het is goed om te bidden, wanneer u goede dagen hebt gezien en het is vooral juist om te bidden, wanneer u denkt dat de dagen niet zijn wat ze moeten zijn.
Een andere tijd om zo te bidden is, als de heiligen zich afgemat voelen. Voelt u zich altijd even actief? Voelt u zich altijd even energiek? Ik denk van niet. Als u naar één van de beelden zou kijken, laten we zeggen, in Westminster Abbey, dan zou u ontdekken, dat dat beeld nooit klaagt over reumatiek en dat het nooit last heeft van warmte of kou, omdat het niet leeft, maar levende mannen en levende vrouwen hebben hun veranderingen, omdat ze leven in zich hebben. De weelderigste boom die er groeit, laat zijn bladeren vallen, wanneer het er de tijd voor is. Alle planten zijn niet altijd in bloei; ze hebben hun voorjaar, hun zomer, hun herfst en hun winter. Zo is het ook met Gods volk. Steeds wanneer u zich moe en afgemat voelt, is hier een gebed voor u: “Zult u ons niet doen herleven? Here, kom en maak ons weer wakker; stort nieuwe kracht in Uw zwakke kinderen; geef levend vuur in Uw lauwe kinderen; wek Uw slapende kinderen op, Here. Doe ons allen nu maximaal leven, al leek het een tijdlang, dat we op het punt stonden om te sterven.” Misschien zal iemand zeggen: “Dan is dit het gebed voor mij, want ik voel mij moe en afgemat.” Als dat zo is, maak er dan zeker gebruik van. Als u de geschiktheid ervan inziet, zet het dan niet in de kast, maar bid meteen tot de Here: “Zult Gij ons niet doen herleven?”
Een ander moment wanneer dit gebed erg geschikt is, is wanneer de inspanningen nutteloos lijken te zijn; wanneer ik bijvoorbeeld het evangelie heb gepredikt en er zijn geen bekeringen; wanneer u in uw zondagsschoolklas bent geweest en geen kind heeft tot God om genade geroepen; wanneer u uw hele wijk, waar u traktaten verspreidt, bent door gegaan en niemand heeft een opvrolijkend woord gezegd, waaruit blijkt dat hij belangstelling heeft voor de toespraak die u hebt achtergelaten; wanneer u inderdaad wel heel dicht tot sommige harten bent genaderd, werkelijk alles hebt gegeven voor de bekering van zulke personen en het blijkt dat u hebt gefaald. Welnu, als dat uw ervaring is, ga dan niet ellendig naar huis, maar ga met dit gebed naar God: “Here, zult Gij ons niet doen herleven?” Hoe vlug kan de Here ons doen herleven! Hier, over ongeveer een periode van drieëndertig jaar, heb ik de gunst gekregen door de genade van God te mogen prediken tot een aandachtig gehoor, maar er zijn tijden geweest, wanneer ik tijdens het prediken het volgende ervaarde:
“Geen beweging in de lucht, geen beweging in de zee,”
Het leek op het praten tegen een dode muur. Toch ben ik me er steeds bewust van geweest, dat Gods Geest over het volk gekomen is en hetzelfde heerlijke evangelie – want we hebben niet twee evangeliën – heeft velen gezegend en de één na de ander heeft uitgeroepen: “Wat moeten we doen om gered te worden?” Werkers voor Christus, denk er nooit aan om uw werk op te geven, maar houd eraan vast en bid dit gebed vurig en intens: “Zult Gij ons niet doen herleven? Here zendt ons nogmaals tijden van groot geestelijk leven, tijden van meer succes in het winnen van zielen!”
Nogmaals, ik denk dat dit gebed heel goed gebeden kan worden wanneer we een aantal personen temidden van ons hebben, die afglijden. In een grote gemeente zijn er altijd een paar die geestelijk ziek zijn, die teruggaan en afvallen; sommigen van ons kennen de hartverscheurende rouw over degenen die goed liepen, van wie we ons nu vol verdriet moeten afvragen: “Wat heeft hen gehinderd?” Er zijn sommigen die moedig waren in de dienst van God, maar die nu Zijn huis en Zijn wegen in de steek laten en zelfs Zijn heilige naam loochenen. Wel, wat dan?
“Wanneer iemand zich afwendt van Sions weg,
Helaas, hoevelen doen dat!”
Laat dit gebed in ons hart en op onze tong zijn. “Zult u ons niet doen herleven? Grote Herder, kom en breng de dwalende schapen terug. Heilige Geest, kom met Uw levendmakende adem, zo smeken we U, en breng diegenen opnieuw tot leven en tot geestelijke gezondheid, die zwak zijn en op het punt staan om te sterven.”
Zo denk ik, dat ik u diverse gelegenheden heb laten zien, waarbij dit gebed een heel geschikt gebed is. Laat nu een ieder van ons die weet hoe hij moet bidden, deze smeking opzenden tot Gods oor: “Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?”
II. Ten tweede, hoewel het dezelfde gedachte zal zijn, alleen wat anders naar voren gebracht, laten we DE NOODZAAK VAN ZO’N GEBED overwegen: “Zult Gij ons niet doen herleven?” Wie heeft er nu zo’n gebed nodig?
Wie heeft het nodig? Wel, ten eerste van al, de prediker heeft het nodig. Broeders, u vergist zich wat betreft sommige van onze predikanten; u hebt het idee dat we altijd vol genade zijn, wanneer we op de preekstoel komen en dat we altijd kunnen beschikken over ernst en ijver. Geloof het niet; we zijn zonder onze God maar armzalige schepselen; buiten de Goddelijke genade zijn we even hard van hart ten opzichte van zondaren als wie dan ook van onze mensen en we moeten machtig tot God roepen om onze geestelijke natuur in leven te houden, zoals u dat ook doet. Bid meer voor ons. Doe dat, smeek ik u. Bid dat God ons zal doen herleven. Als de predikers saai en slaperig worden, is het geen wonder dat mensen dat ook worden; geef ons daarom een speciale plaats in uw smekingen, opdat we op het juiste spoor mogen blijven ter wille van u, ter wille van Christus en ter wille van het evangelie. O, bid voor de voorgangers! Ik zal geen van hen meer van iets beschuldigen dan ik schuld vind bij mezelf, maar het is een ernstige behoefte om voor velen te bidden die op de preekstoel staan, dat de Here hen zal doen herleven. Er is die wijd verbreide gewoonte om kritiek op ons te hebben en ik weet zeker dat ik er niet om geef als u mij zoveel bekritiseert als u prettig vindt, maar het is erg moeilijk voor mij om iemand anders te vinden, die op deze preekstoel kan staan, omdat die andere door sommigen van u aardig gevonden wordt en door anderen niet. Ik heb de gedachte losgelaten om u allemaal een plezier te doen, maar ik probeer gewoon mijn best te doen, dat is alles wat ik kan doen. Maar de gewoonte om kritiek te hebben op predikanten is slecht. Geef dit op en begin voor ze te bidden. Bid meer en meer voor alle predikers van het Woord: “Here, doe hen herleven. Here, doe hen herleven.” Ik heb gehoord van een predikant die een keer een toespraak hield, waarbij hij het beeld gebruikte, dat wij brieven zijn, niet met inkt geschreven, maar met de Heilige Geest. Eén van zijn punten was, dat predikanten soms pennen waren, die niet op de harten van de mensen konden schrijven, omdat ze niet in de inkt waren gedoopt. Ik denk dat er heel veel ligt in die gedachte. Als een predikant naar voren komt, nadat hij flink de pen in de inkt heeft gedoopt, dan kan hij op de harten van de mensen schrijven; wanneer de Geest van God ons vervult en wij herleven, dan kan er flink geschreven worden, maar anders niet.
Maar, geliefde vrienden, alle leiders van onze gemeente hebben herleving nodig. Van onze gemeente, bedoel ik. Als er mensen zijn, die gebed nodig hebben, dan zijn het de ouderlingen en ik reken de diakenen erbij. Vergeet nooit voor hen te bidden. Ik kan hen nergens van beschuldigen, evenmin dat ik de voorgangers kan beschuldigen, maar ze zijn niet beter dan ze zouden moeten zijn en ze zullen niet zo goed zijn als ze moeten zijn, tenzij de genade van God over hen komt en hen zegent. O, om rondom ons een groep te hebben van leidinggevenden, die werkelijk liefde hebben! Het is onze grote vreugde, dat we zulke mannen rondom ons hebben, maar moge de Here betere mensen van hen maken, hen in zeer grote mate in staat stellen voor al het geestelijke werk en hen vervullen met leven van God! Ik predikte een keer op een plaats, die toen helemaal vol zat, maar op andere momenten was die samenkomst erg klein. Toen ik naar de consistorie ging, merkte ik twee heren op, die lui tegen de schoorsteenmantel leunden en ik vroeg hen of zij de ouderlingen van de gemeente waren. Ze zeiden dat ze dat waren; toen vertelde ik hen dat ik al een poos op zoek was de reden te ontdekken, waarom die gemeente geen voorspoed had en dat ik die nu gevonden had. Ze waren erg nieuwsgierig om te weten wat het was, maar ik heb hen verder niet geïnformeerd. Ik twijfel er niet aan, dat dikwijls dode ouderlingen en dode diakenen er de oorzaak van zijn, dat een gemeente geen voorspoed heeft; laten we daarom vurig bidden voor de leiders van het Israël van God: “Here, doe hen herleven. Geef meer geestelijk leven in hen.”
Hetzelfde is waar van alle leden van de gemeente, zonder uitzondering. Hoezeer hebben ze een herleving nodig! En al de werkers, ook. U, die voor een grote klas moet zorgen; u, die een zendingspost leidt; wel, als u voorop gaat in het werk van Christus en u gaat slapen, wat zal er dan van het werk terechtkomen? Laten we al onze medeleden, arbeiders en hen die lijden, op ons hart dragen en laten we tot God roepen: “Here, doe hen herleven. Houd hen in een goede toestand. Bewaar en onderhoud hen, opdat ze dat werk op een goede manier mogen doen en breng eer aan Uw heilige Naam. Zult U ons niet doen herleven?” Broeders en zusters, laat me dit gebed uiten in de naam van u allen: “Here, we willen U dienen zo goed als we kunnen. Doe ons herleven, dat smeken we U.”
Maar verder: we moeten zo bidden, want er is een grote nood van de kant van hen die aarzelen. Sommigen van u die hier vanavond zijn, leken al jaren geleden bekeerd te worden. Ik ken iemand die men tot op de dag van vandaag niet in een kerkdienst kan krijgen. Hij zegt dat hij er nooit weer heen zal gaan. Hij verklaart dat hij, toen hij de laatste keer ging, tot op een haar na bekeerd was en hij is bang om nog een keer te gaan. Maar er zijn ook sommigen van u, die altijd komen en u hebt het bijna geleerd om heel tevreden te zitten op de rand van het nemen van een beslissing. O, bid voor hen, geliefde vrienden; bid voor hen die aarzelen, bid voor hen die met hun geweten spelen en die zo langzamerhand alles kwijtraken, wat lijkt op geestelijke angst en ongemak, die hun ogen zullen sluiten en zichzelf de verdoemenis in zullen slapen, tenzij God het in Zijn grote genade voorkomt! O, Here, wilt U ons niet doen herleven, opdat deze slapers wakker worden en tot een besluit voor U komen?
Bovendien, hebben we het nodig dit gebed te bidden wanneer we denken aan de zorgelozen temidden van ons. Wat een vreemde mensen komen er in een samenkomst zoals deze! Er kwam hier vanmorgen iemand, die geen ander doel had dan om zakken te rollen en ik durf te zeggen, dat hij hier vanavond opnieuw is. Geef scherp acht op hem. Ik wens dat ik wist hoe ik mijn weg naar zijn hart zou kunnen vinden en dat ik dan met hem als een gevangene zou kunnen wegrennen naar de Here. O, dat zelfs hij veranderd mag worden door de Goddelijke genade! De meest vreemde motieven brengen mensen hier onder de klank van het evangelie, sommige ronduit slecht en andere heel belachelijk.
En kijk naar het publiek buiten, de tienduizenden, die nooit naar het evangelie komen luisteren. Hoe moeten zij ooit worden bereikt door een koude, dode gemeente? Dus, ter wille van hen, ter wille van dit grote Londen, ter wille van deze grote natie, ter wille van de wereld, laten we bidden: “O God, heb er behagen in ons nu te doen herleven!”
Ik stop hier en vraag aan u me niet verder te laten gaan naar de volgende mijlpaal, voordat een ieder van u dit gebed gebeden heeft: “Zult U ons niet doen herleven?”
III. Nu, ten derde, heel kort, HET WEZEN VAN ZO’N GEBED: “Zult U ons niet doen herleven?” Wat is dit gebed als het geanalyseerd wordt en als we de kern ervan te zien krijgen?
Wel, het betekent ten eerste, afhankelijkheid van God. Als u dit gebed op de juiste wijze bidt, dan ervaart u: “Here, niemand kan ons doen herleven dan alleen U.” Mensen spreken er vaak over om “een opwekking te organiseren.” Is dat niet iets slechts? “Zult U ons niet doen herleven, o Here?” De machinerie van het organiseren van een opwekking kan vaak de grootste hinderpaal zijn voor echt geloof. Een gemeente kan niet worden opgewekt, tenzij God die opwekking geeft. Geen ziel wordt gered, geen heilige wordt verfrist en gaat groeien, behalve dan door een werk van God. Dit gebed betekent: “Here, laat Uw hand aan het werk gaan. Strek Uw rechterhand uit, zo smeken wij U. We zijn alleen afhankelijk van U. Zult U ons niet doen herleven?”
Het wezen van dit gebed is vervolgens, vertrouwen op God. “Here, U kunt ons doen herleven. We zitten niet zo diep in de modder, of U kunt ons eruit tillen. We zijn niet zo dood, of U kunt ons levend maken. Zult U ons niet doen herleven? Het is onmogelijk voor ons, maar het is mogelijk bij U. Here, één aanraking van Uw hand, een adem van Uw gezegende lippen en het is gebeurd. Zult U ons niet doen herleven?” Broeders en zusters, wij geloven in God, of niet soms? En als we dat doen, dan geloven we, dat in welke toestand de gemeente ook is, God haar daaruit kan halen. Loop er niet voor weg en zeg niet: “God kan het nooit zegenen.” Hij kan het zegenen. Bid om die zegen en maak dat tot het wezen van uw gebed: “Here, U kunt ons doen herleven. We geloven het en we zien er naar uit.”
Het wezen van dit gebed is vervolgens, vrijmoedigheid bij God. “Zult U ons niet doen herleven?” Het is een vurig pleiten, het is het hameren op dit punt, het is het dringend pleiten bij God. Doe dit zo vraag ik u, geliefde broeders en zusters, met betrekking tot de toestand van de gemeente op dit ogenblik. Als een half dozijn van u vanavond, of zo gauw mogelijk, zich een poos zou opsluiten en zou beginnen tot God te roepen om een herleving van de godsdienst en als u door zou gaan meer en meer te roepen totdat die kwam, dan zou er nog heel veel hoop zijn voor het laatste stuk van deze eeuw. Als we een groep mannen en vrouwen konden krijgen, die God geen rust gaven, totdat Hij Zijn Jeruzalem zou stellen tot een lof op aarde, dan zouden we tussen nu en de twintigste eeuw iets zien, dat onze ogen zou doen glimmen en onze harten zou doen opspringen van vreugde. Het is alleen nodig dat we worstelen met de Engel van het verbond, opdat we zullen krijgen wat we willen. We kunnen wel in een slechte toestand zijn, maar we zijn er niet erger aan toe dan de gemeenten een honderd jaar geleden er aan toe waren; toch heeft God de gebeden van de treurenden in Sion gehoord, die op verborgen plaatsen tot Hem riepen en Hij zal ook onze gebeden horen. Daarom, laten we samen een plechtig verbond sluiten en laten we in eenheid en eensgezindheid biddend wachten op de Here en horen wat Hij zal spreken, want Hij zal nog van vrede spreken tot Zijn volk, als wij maar weten hoe daarom te vragen. Ik laat bij u, die de Koning steeds aan iets herinnert, dit lieflijke gebed om dag en nacht te worden gebeden: “Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?”
IV. Nu sluit ik af met het laatste punt: HET RESULTAAT ALS DIT GEBED WORDT BEANTWOORD. “Zult U ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?”
Het lijkt heel merkwaardig, – of niet soms? – dat de psalmist als een reden voor de herleving geeft, dat Gods volk zich in Hem zou verheugen. U en ik schatten de dingen niet altijd juist in. Prediking is slechts de halm; bekering, gebed, lofprijs, – dat is het volle koren in de gouden aar. In de tuin kunnen de bladeren duiden op het werk dat wordt gedaan, maar de bloemen zijn de lofprijs, die het oplevert. In een opwekking is de bekering van mensen een deel van het resultaat, maar het resultaat is de lofprijs aan God; die opwekking, die het meeste vrucht voortbrengt, geeft aan God ook de meeste eer. God wordt het meest verheerlijkt, wanneer Zijn volk zich in Hem verheugt. Daarom, de rijpste vrucht, de eigenlijke kern van wat er uit heel de heilige dienst voortkomt, is de vreugde in God, die is als het aanbidden van Hem. Ik ga ervan uit dat we God hebben gediend, wanneer we de armen hebben gevoed, wanneer we de onwetenden onderwezen hebben, wanneer we de dwalenden teruggehaald hebben, maar ik ben er even zeker van, dat we een welgevallig offer hebben gebracht, wanneer we tot God hebben gebeden, wanneer we onszelf in Hem hebben verheugd, wanneer de vreugde van ons hart in stilte naar Hem is uitgegaan.
Daarom, als God er een behagen in heeft een herleving te zenden, zal Zijn volk zich in Hem verheugen, omdat ze levendgemaakt zijn. Ze zullen dankbaar zijn, dat hun geest weggerukt is uit matheid en doffe onverschilligheid. Dan zullen ze zich beginnen te verheugen met een vreugde van dankbaarheid, omdat God zulke grote dingen voor hen heeft gedaan; dan zullen zondaren worden bekeerd en meteen zullen heiligen zich verheugen over de redding van zondaren. Ze zullen zeggen, –
“Luid de klokken van de hemel! Er is vreugde vandaag,
Want een ziel is teruggekeerd uit de woestijn.”
En ze zullen God de eer geven van de redding van die ziel. Zo zal op deze wijze Zijn volk zich in Hem verheugen.
Maar het beste van alles is, om terug te komen waar ik begon: wanneer alles goed is in de gemeente en er een gelukkige en voorspoedige tijd is, dan zal Gods volk in stilte en innerlijke overgave aan Hem de opbrengst geven van de lofprijs door zich in Hem te verheugen. Het moet iets goeds voor u zijn, – of niet soms? – om temidden van het gewoel van het zakenleven, of voor mij temidden van het Down-Grade conflict, alles te vergeten, alles van ons af te schudden en te zeggen: “O, wat een God heb ik! Geprezen zij Zijn naam!” Ik verheug me dikwijls in God, mijn uitnemende vreugde; ik geef me zo nu en dan over aan de vreugde van een heilig feest van het blij zijn in God; mijn hart viert ten volle feest. Wat zijn de lekkernijen, die op zo’n feest voor ons worden uitgespreid?
Wel, ten eerste ben ik blij dat er een God is. Wat een vreselijke wereld zou dit zijn, om hier te moeten leven zonder God, – het hele huis is gemeubileerd en niemand is thuis! Maar mijn Here is altijd thuis; en God is beter dan Zijn wereld, hoe mooi ook de lanen met bomen zijn en gindse glinsterende rivier. God is altijd thuis; dat is de vreugde van ons leven. Ik vind het fijn om de vlag van mijn Vader bovenop het kasteel te zien en te ervaren dat Hij thuis is. Zijn aanwezigheid maakt alles zo vrolijk.
En dan, wat een vreugde is het om te bedenken, dat Hij mijn God is! Wat ik ook heb, of niet heb, het doet er niet toe; ik heb een God en alles wat er in God is, is van mij. O mijn ziel, wat een blij, blij wezen ben jij! geprezen zij God dat Hij mij ooit heeft gemaakt; Hij heeft mij gemaakt om de Zijne te worden! We prijzen Hem ten eerste voor ons zijn en dan voor ons welzijn en het wezenlijke van ons welzijn is, dat God, de Grootste van alle wezens, de onze is, voor eeuwig en eeuwig. Deze God is onze God voor eeuwig en eeuwig; Hij zal ons zelfs tot aan de dood toe leiden en een ieder van ons, die werkelijk de Zijne is, kan zingen, –
“Ja, Hij is mijn eigen God.”
Als ik denk aan God, dan overdenk ik al Zijn eigenschappen. Hij is een machtig God. O, hoezeer heb ik Hem daarom lief! Ik heb niet een zwakke arm om op te leunen; mijn God is de machtige God. Halleluja aan Hem, omdat Hij alle dingen doen kan en heel die macht zal worden gebruikt voor gerechtigheid en waarheid. Ik vind het fijn om aan Hem te denken als de God der liefde; niets zelfs in Zijn gerechtigheid kan tegen liefde ingaan. O, wat een gezegende God heb ik, – een God van liefde! Dan denk ik aan Hem als de God der gerechtigheid en ik ben even blij met Hem. Ik wil niet een onrechtvaardig God. Een God, Die de zonde zou kunnen vergeven zonder verzoening, is geen God voor mij. Ik verheug me te ervaren, dat Zijn gerechtigheid evenzeer erop gericht is om mij te redden als Zijn genade. O, wat een vreugde is het om blij te kunnen zijn in Zijn gerechtigheid! En dan om blij te zijn in Zijn waarheid, – Zijn trouw, dat Hij niet kan liegen, – Zijn onveranderlijkheid, dat Hij niet kan veranderen, – Zijn eeuwig bestaan, dat Hij niet zwak wordt of sterft – o, mijn broeders, ik zal niet proberen al de eigenschappen van de oneindige Jehova bij langs te gaan, maar wat ze ook zijn, we verheugen ons in hen alle en toch, we verheugen ons in Hem het meest van al.
Er zijn veel redenen van vreugde voor een Christen, maar de grote bron is God Zelf. Ik kan mij verheugen in Zijn volk, maar zij hebben hun gebreken. Ik kan me verheugen in Gods werken, maar er is hierin toch een zekere vrees. Maar wat betreft God, Hij Zelf is volmaakt en of Hij nu gekleed gaat in de mantel van de oorlog, of tot me komt met woorden van vrede, nu ik met Hem verzoend ben door de dood van Zijn Zoon, is Hij in elk opzicht en op elke plaats heerlijk voor mij. Het kan iets gerings voor ons lijken om ons zo in God te verheugen, maar het is het grootste van alles; het is de kroon van een herleving, dat Gods volk zich in Hem zou verheugen.
Nu, geliefde harten, als u tot de avondmaalstafel komt, dan vraag ik u zich in God te verheugen. “Maar ik ben droevig gestemd over mijzelf,” zegt iemand. Wel, treur dan over uzelf, als u dat wilt, maar verheug u toch in God. “O, maar ik heb het in mijn omstandigheden zo moeilijk!” Wel, maar een kind van God dient boven de omstandigheden uit te stijgen en zich in God te verheugen. Er is meer in God om u blij te maken, dan in uw omstandigheden om u depressief te maken. Zeg tot al deze dingen: “Vaarwel! Vaarwel! Ga weg, want vanavond ga ik me helemaal in God verheugen.” God helpe u dat te doen en als u dat doet, zal ik weten, dat de herleving gekomen is. Dan zullen we meer vruchten zien, omdat we zien dat deze beste en mooiste vrucht van alle reeds bereikt is.
Laten we, voordat ik diegenen van u heenzendt, die weg zullen gaan, dit gebed bidden:
“Here, doe ons herleven. Here doe mij herleven. We zouden graag willen, dat een ieder van ons “amen” zei op deze smeking. Here, doe de voorganger herleven. Here, doe de leidinggevenden herleven. Here, doe de werkers herleven. Here, doe de leden van de gemeente herleven. Here, doe de afvalligen herleven. Here, doe diegenen herleven, die lijken te leven, maar die onverschillig geworden zijn. Here, doe de gemeente in zijn geheel over de gehele aarde herleven. Geest van herleving, kom nu over ons, om Jezus Christus’ wil! Amen.”
En moge de genade van onze Here Jezus Christus en de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest, met ons allen zijn, voor altijd! Amen.