De Planter van het oor zal zeker horen
>>PDF<<
Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 15 december 1889, gehouden door
C.H. Spurgeon op donderdagavond 31 oktober 1889.
“Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen? Die het oog vormde, niet zien?” – Psalm 94:9.
Het karakter van een mens hangt af van zijn relatie met God. U kunt weten wat voor soort mens iemand is en wat zijn contacten zijn, als u ontdekt hoe hij ten opzichte van God staat. Bij de meeste mensen is God alleen maar een naam: niets meer dan een woord, dat met meer of minder eerbied wordt uitgesproken. Hij is niet een kracht, die hun dagelijkse leven beïnvloedt. Zijn eer is geen motief tot handelend optreden, geen doel om naar te verlangen, geen vreugde van hun hart. “God is helemaal niet in hun gedachten”, en ten gevolge daarvan is hun leven niet in overeenstemming met Zijn heilige wet. Geprezen zij de Allerhoogste, er zijn een aantal mensen voor wie God alles is: de eerste en de laatste, het centrum en de omtrek van hun wezen. Voor hen is de Here hun grote vertrouwen en de schat van hun geest: Hij is de rots van hun vertrouwen, de bron van hun vreugde. Zulke mensen zullen, omdat zij zich verheugen in God, zoeken naar heiligheid en streven naar volmaaktheid. God heeft op hen geschenen en hun gelaat zal opgewekt zijn. God woont in hen en net als van een lamp die aangestoken is, zal het licht naar buiten stromen.
Onder de goddelozen zijn er velen wier leven bewijst, dat zij niets van God weten. Inderdaad, hun onkunde wat betreft God ondersteunt hen in hun huidige gedrag. Ze troosten zichzelf met de gedachte: “De Here ziet het niet, de God van Jacob merkt het niet.” Voor hen is God buiten de wereld wat betreft de waarneming of de praktische bemoeienis. Het kan hen niet schelen of Hij hen wel of niet ziet, want hun geloof is, dat als Hij hen wel ziet, Hij er niets om geeft wat mensen ook mogen denken of doen. Hij is te ver weg om betrokken te zijn bij menselijke zaken. Hij zal ook niet boos worden om de zonde van de goddelozen, of blij zijn met de heiligheid van de gelovigen. Over dit praktische atheïsme zal ik deze keer spreken, en pleiten tegen die denkwijze door het argument van de tekst: “Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen? Die het oog vormde, niet zien?” Moge de Heilige Geest mij helpen bij mijn inspanning en mogen al mij toehoorders geloven in de levende, horende en ziende HERE!
I. Onze eerste opmerking zal zijn: HET IDEE, DAT GOD NIET KAN HOREN OF ZIEN, IS VERDERFELIJK. Bij het beoordelen ervan zullen we de lijn van de psalm volgen, die nu voor ons open ligt.
We merken dat mensen die op deze goddeloze manier spraken, trots waren. Vandaar het gebed: “Verhef U, Richter der aarde: breng vergelding over de hoogmoedigen.” De man die denkt dat God niet in de wereld is en helemaal niet betrokken is bij de zaken ervan, denkt dat hijzelf zo ongeveer de grootste persoon is die bestaat. Er kunnen ook nog wat andere arme schepsels rondlopen, maar in vele opzichten is hij degene die de meeste achting verdient. Wie gering denkt van God, denkt hoog van zichzelf. “Wie is de Here,” zegt hij, “dat ik Zijn stem zou gehoorzamen?” Wie spreekt er zo dan alleen Farao, de koning, de machtige, die gewend was dat in alles zijn wil gebeurde? Zij die buitengewoon hooghartig spreken, zijn zij die geen kennis van de Allerhoogste hebben. Ze meten zichzelf af aan anderen, die evenals zij, niet verstandig zijn. De worm verheft zich boven zijn mindere medewormen en droomt niet van de Eeuwige, Die alle dingen vervult. Trots heeft sterk de neiging groot te worden, wanneer de kennis gering is en de eerbied afwezig is. Trotse taal gaat gewoonlijk samen met oneerbiedig spreken en godslasterlijke gedachten, want het behoort bij dezelfde familie. “Ze smalen, spreken verwaten taal, al die bedrijvers van ongerechtigheid voeren een hoog woord.” Als er geen God was, of geen God om zich om te bekommeren, dan zouden de mensen zich dadelijk verheugen in het uitspreken van dingen, die het bloed van de gelovigen doen stollen. Zij geven geen eer aan God, omdat ze alle eer voor zichzelf zoeken. Vanwege hun eigen verwaandheid trekken ze Zijn wijsheid in twijfel, vitten ze op Zijn Woord, twijfelen ze aan Zijn gerechtigheid, bestrijden ze de vonnissen van Zijn rechtbank en spreken ze kwaad van Hem, zoals ze maar willen. Geef een man met een trots hart een welsprekende tong en genoeg gelegenheid om over God te spreken, ontneem hem dan de gedachte dat God hem hoort en men kan niet zeggen hoe snel hij een heel eind gekomen is in de heiligschennis. Zijn tong wordt door de hel in vlam gezet en het brandt met een onvoorstelbare felheid. Als u ooit ertoe gedwongen bent geweest om de uitdrukkingen van beroemde ongelovigen te horen of te lezen, dan kunt u zich er een idee van vormen hoe volledig satan zijn wil bij goddeloze mensen uitvoert. Neem God weg en de remmen zijn los en de trein schiet de heuvel af met een vreselijke snelheid. “Hun tong roert zich op de aarde”, zegt David. Er kan geen paal en perk gesteld worden aan het slechte rondgaan van een atheïstische tong. Zelfs de hemel is niet vrij van de aanvallen van de trots van die tong; “Ze zetten een mond op tegen de hemel.” Zij lasteren God Zelf, omdat zij zich inbeelden dat Hij niet hoort.
Dit is nog niet het einde van het onheil. Wanneer de eerbied voor God van de mensen wordt weggenomen, gaan ze dikwijls ertoe over Zijn dienstknechten te vervolgen. De profeet klaagt: “Uw volk, o Here, vertreden zij, en Uw erfdeel verdrukken zij.” Omdat ze God haten, maken ze hun haat openbaar tegen Zijn volk. Als ze niet bij de Leider kunnen komen, als ze de Herder niet kunnen slaan, zullen ze in elk geval de kudde lastig vallen. Lees de lange en wrede geschiedenis van menselijke kwaadaardigheid tegen de gemeente van God: het vermengt zich met het historisch document van elke natie: het is een vreselijke geschiedenis, geschreven met tranen en bloed. De legerschare van Gods uitverkorenen, die een offer was, liet op haar veldtocht een spoor van bloed en as achter zich en vulde in de personen van de vervolgden aan, wat ontbrak aan het lijden van de Here, want al dat verdriet was voor Hem bedoeld, als Zijn vijanden het maar op Zijn hoofd hadden kunnen uitgieten. Soms heeft het geleken of God Zijn volk had opgegeven en de roede van de goddelozen op Zijn erfdeel liet rusten. Geen wonder dat het zo bij hen was, want zo behaagde het Hem ook te handelen met Zijn eniggeboren Zoon. Hij gaf Hem over aan de wereld om met Hem te doen zoals zij begeerden. De Vader greep niet in, hoewel ze in Zijn gezicht spuwden, hoewel ze Hem geselden, hoewel ze Hem blinddoekten en sloegen en Hem kleineerden. Ja, hoewel ze Hem aan het vervloekte hout nagelden en hun wrede ogen met duivels leedvermaak Zijn strijd aanschouwden, greep de grote God toch niet in om de Geliefde van Zijn ziel te redden. Een grotere macht dan de almachtige kracht begrensde de Almacht Zelf, opdat Hij Zijn vinger niet zou uitsteken om de Gezalfde des Heren te redden. Als Hij er was om anderen te redden, Zichzelf kon Hij niet redden. Hoewel Hij riep: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”, liet de HERE Zijn eigen Zoon sterven in de handen van de goddelozen. U weet de reden waarom, maar, los van dat, was het een vreemde gang van zaken. De Here kan zo handelen met Zijn eigen gemeente en Zijn eigen zaak, totdat Zijn volk roept: “Hoe heeft de Here in Zijn toorn de dochter van Sion bedekt met een wolk!” De waarheid kan gewond, neergeveld, dood en zelfs begraven lijken. Maar toch, zoals Jezus opstond, zo zullen Zijn echte gemeente en Zijn zaak weer opstaan, al worden ze in het graf gelegd en al is de steen verzegeld en de wachtpost uitgezet. Al is de waarheid begraven, zij zal zeker weer opstaan, want haar Here stond op en God is met Zijn zaak, zoals Hij was met Zijn Zoon. Maar geliefden, wanneer mensen denken dat er geen God is en kwaad spreken van de Allerhoogste, hoeft het ons niet te verbazen dat ze de vrijheid nemen om de uitverkorenen van God te vervolgen. Men kan niet zeggen tot welke enorme wreedheid mensen zullen komen, wanneer ze niet worden gehinderd door een gevoel van Gods tegenwoordigheid. De psalm zegt: “Weduwe en vreemdeling doden zij en wezen vermoorden zij.” Neem God weg en wat voor een plek zou deze wereld dan zijn! Zonder godsdienst zou onze aarde spoedig een reusachtig Akeldama, een bloedakker, worden. Ach, geliefde vrienden! De mensen beseffen maar weinig wat ze te danken hebben aan de tegenwoordigheid van Gods volk, zelfs in een stad als deze. Er is geen andere reden dan de godsdienst, waarom Londen niet zo zou worden als Parijs tijdens het Schrikbewind. Als het niet was, omdat God respect heeft voor de gelovigen die temidden van de bewoners van de stad wonen, dan zou Hij die overgeven aan de goddelozen en geen grotere plaag zou over haar kunnen komen. Wanneer mensen zeggen: “Ziet God het? Weet God het?”, dan proberen ze allemaal hun eigen gang te gaan. Als ze kunnen, zullen ze elkaar als tijgers aanvallen; de maatschappij wordt in stukken gescheurd en de zwakken worden verslonden. Als de Here ons niet een overblijfsel had overgelaten, dat Zijn naam vreest, dan zouden we geworden zijn als Sodom en gemaakt zijn als Gomorra. Men kan niet zeggen in hoeverre de boze losgelaten kan worden om de mensen aan te sporen tot het kwaad, maar in elk geval zal het verspreiden van de atheïstische principes onder de massa’s het uitverkoren middel van de duivel zijn. Een wereld zonder God is een wereld zonder eerbied, zonder wet, zonder orde, zonder hoop.
Let er goed op, dat, als we ervan overtuigd werden dat God niet hoorde en niet zag, er een einde zou zijn gekomen aan de eredienst. Of niet soms? Kunt u een dove God dienen? Ik moet bekennen dat zo’n wezen voor mij geen God zou zijn. Als Hij niet alle dingen kon horen, dan zou ik direct een grens aan Zijn natuur zien en een wezen met een begrensde natuur is geen God, omdat God noodzakelijkerwijs oneindig is en moet zijn om überhaupt God te zijn. Hoewel het moeilijk is om zich voor te stellen wat oneindigheid inhoudt, moeten we die wel aan de Godheid toekennen; als die weg is, is de Godheid ook weg en komt er een einde aan het geloof in God. Het idee van een dove God is absurd. Ziet de HERE me niet? Dan ziet Hij niet alle dingen – Hij is dan blind voor iets. Zou u een blinde God kunnen aanbidden? Als u dat kon, zou u net zijn als degenen naar wie u zendelingen wilt sturen, want hun goden “hebben ogen, maar ze zien niet: ze hebben oren, maar ze horen niet” en zij die hen maakten, zullen worden als zij. Wie een wezen aanbidt, waarvan hij het idee koestert dat hij niet kan horen of zien, is een afgodendienaar en niet een aanbidder van de levende en echte God. Er komt duidelijk een eind aan de godsdienst wanneer er een eind komt aan het geloof in een horende en opmerkzame God.
Dit is nog niet alles: het lijkt me toe dat er, in grote mate, een einde komt aan het morele gevoel. Als er geen God is om de zonde te straffen, dan zal elk mens doen wat goed is in eigen ogen; waarom zou hij dat niet doen? Door welke overweging zou hij gehinderd worden? Als er geen beloning voor de gerechtigheid is en de gerechtigheid houdt zelfverloochening in, waarom zou hij zichzelf dan verloochenen? Als er geen straf op de zonde volgt en de zonde aangenaam is, waarom zou hij dan het plezier niet grijpen? Neem heel de gedachte weg dat God ziet en hoort, en u hebt de onderliggende basis verwijderd, waarop de zedelijkheid zelf gebouwd moet worden. Een goddeloze wereld is een wetteloze wereld. De anarchie komt, wanneer de eerbied voor God weggaat; al het kwaad dat u zich kunt voorstellen, en nog veel meer, stroomt binnen als een vloed. Waar is nog de hoop voor de wanhopige, zonder God, of zelfs met een god die niet ziet en niet hoort? Vanavond zal ze naar huis gaan met een gebroken hart, want helaas! haar laatste vriendin is dood. Ze zal haar gezicht bedekken en verbaasd blijven zitten in haar verdriet; wat kan ze nu doen? Arme vrouw, zonder helper op aarde, waar zult u naar opzien? Als ze zich kan neerbuigen naast het armoedige bed en haar zorg op God kan werpen, Die haar lief heeft en om haar geeft, dan zal ze opstaan uit de diepte van haar nood. Maar als er niemand in de hemel is om op haar ellende te letten, dan wordt de hulp van de hulpelozen en de hoop van de hopelozen weggenomen. Wat blijft er dan nog over? En wie veel ziekten heeft en op het punt staat te sterven, naar wie de dokter heeft gekeken toen hij in het ziekenhuis lag, over wie hij z’n hoofd heeft geschud en van wie hij weet dat zijn lot bezegeld is en dat hij dat bed nooit zal verlaten, behalve om het voor het graf te verruilen – als zo iemand geen God heeft, hoe zal hij dan zijn gezicht in bitterheid naar de muur keren en kreunen in een angst, die nooit tot bedaren komt. Maar als God ziet en hoort, dan is de weduwe niet zonder helper en de stervende man, in al z’n worsteling, is niet zonder hoop. O wreed ongeloof, doof niet onze enige zon uit, ontneem de treurende niet z’n enige troost. Laat mij mezelf verliezen, maar niet mijn God, Die meer dan het leven voor mij is. Ja, als u kunt, mag u de heerlijkheid van de hemel wegvagen en de harp van elke engel tot zwijgen brengen en de zevenvoudige luister van het hemelse licht in een eindeloze nacht uitdoven, maar laat mij mijn God houden en ik zal heel de hemel weer terughebben in Hem en nog meer. O ja, een God die hoort en ziet – we moeten Hem hebben of anders zijn we inderdaad wees geworden.
Als God niet ziet en hoort, lijden we schipbreuk op de rots van puur atheïsme. Het kan me geen zier schelen waar mensen in geloven, of het nu het pantheïsme, of agnosticisme, of theïsme is, als ze geen persoonlijk God hebben, Die hoort en ziet, hebben ze in feite helemaal geen God. “Er is een kracht die bijdraagt tot rechtvaardigheid”, zei iemand, maar als die kracht ongevoelig is en nooit communiceert met de mens en hem nooit opmerkt, dan is er in de gekunstelde erkenning van zo’n kracht niets van enig nut voor degene, die het uitspreekt of die het hoort. Het is grootspraak; mensen zullen het “geklets” noemen en niets meer. Al is het versluierd in de taal van de filosofie, het wetenschappelijke jargon dat God tot een gevoelloze macht maakt, toch is het niets anders dan bedekt atheïsme. Ik moet een God hebben, Die hoort en ziet en Die in de arena van mijn dagelijkse leven komt en me helpt omdat Hij me liefheeft, of anders heb ik geen God. Mijn God woont bij me en werkt voor me, of anders heb ik geen God. Mooie woorden, aardige uitdrukkingen en schitterende definities, het zijn allemaal windzakken en ze hebben geen effect; er kan geen dove of blinde God zijn en ook geen ongevoelige God. Als iemand van u zo gelooft, dan bent u gek geworden. Wat ons betreft, wij weten dat de God van Abraham, van Izaäk en van Jacob de levende God is en Zijn ereteken is, dat Hij het gebed hoort.
Tot zover over het eerste punt.
II. Maar, ten tweede, DE GEDACHTE DAT GOD NIET KAN ZIEN EN HOREN, IS EEN ABSURDE GEDACHTE. Volgens onze tekst wordt bewezen dat het onredelijk is. “Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen?” Denk even na over dat argument. Hier is een schepsel dat oren heeft en kan horen. De God, Die dat wezen schiep, kan Hij niet horen? Heeft Hij Zijn schepsel meer gegeven dan Hij Zelf heeft? Heeft Hij een schepsel gemaakt wat in wezenlijk vermogen boven Hem uitstijgt? Heeft Hij hem een zintuig gegeven, wat Hijzelf nooit had? Hoe kan zoiets? De God Die een mens maakt met oren om te horen, moet zelf het gehoor bezitten.
Juist het ontwerp van het horen lijkt me het noodzakelijk maken, dat Hij Die het ontwerp maakte, Zelf kon horen. Hij zou het ontwerp niet hebben kunnen lenen, want er was in het begin geen ander wezen dan Hijzelf: waar anders nam Hij de gedachte vandaan, dan alleen uit Zijn eigen Wezen? Dat het verstand van de mens bereikt zou worden door de poort van het oor, door een indruk op de gehoorzenuw, is een wondervolle gedachte. Als u er anders over denkt, omdat u daar zo aan gewend bent, dan zou ik graag willen dat u mij vertelt of u een zesde zintuig zou kunnen uitvinden. U hebt het gehoor, de reuk, de smaak, het gevoel en het zien. Zult u er nog één uitvinden? U hebt niet de macht om nog een zintuig uit te vinden. Het ontwerp van een zintuig, dat nu bestaat, moet een even grote prestatie van grenzeloze wijsheid geweest zijn, onmogelijk te bedenken voor een wezen, dat niet zou kunnen horen en zien.
Hij, Die het ontwerp uitvond, ontwierp ook de wijze, waarop het horen mogelijk zou worden. Wat een intellect was het, dat de link smeedde tussen materie en geest, zodat de bewegingen van luchtdeeltjes en de indruk die deze maken op het trommelvlies, veranderd zouden worden in indrukken op het verstand en op het hart! God moet elke macht volmaakt bezitten, anders zou Hij niet zo’n bewonderenswaardig instrument als het oor kunnen hebben ontworpen en geconstrueerd. Ik zou denken dat de tijd niet slecht gebruikt was, als ik u een uitleg zou kunnen geven over het menselijke oor. We weten er veel minder over dan we weten met betrekking tot het oog; mijn eigen kennis ervan is zo oppervlakkig dat ik het onderwerp maar even kan aanroeren. Dat uiterlijke deel, dat we meestal het oor noemen, is slechts de vestibule van een merkwaardige, ingewikkelde, gedraaide gang, die in contact staat met kamers van bot en gewelven als van ivoor. Bij deze gang zijn vliezen gespannen, membranen die trillen als de bovenkant van een trommel, of vibreren als een tamboerijn. Tussen twee van deze perkamenten vliezen ligt een keten van erg kleine botjes. Hebt u ooit gehoord van de stijgbeugel? Rijen van fijne draden of zenuwen brengen de beweging of het geluid over naar de hersenen en daar wacht de ziel op het nieuws. Het is allemaal wondervol. Ook moet ik niet vergeten u eraan te herinneren dat het oor “geplant” is. De belangrijkste delen – het echte oor – zijn zo diep gezeteld in het hoofd, dat ze niet zo maar vanaf de buitenkant bekeken kunnen worden. De oorschelp is als een blad boven de grond, maar het gehoororgaan is geplant in de schedel; het is heel dicht bij de hersenen geplaatst en het werkt aan beide kanten van de hersenen om het gehele verstand zo in contact te laten staan met de geluiden vanuit alle richtingen. Het oor is diep gezeteld en de kamers ervan – sommige gevuld met lucht, sommige gevuld met vloeistof – worden zo beschermd voor veel letsel, dat hen anders zou overkomen vanuit de buitenwereld.
Als een oorarts u de werking van het oor uitlegde, zou u vinden dat een ongelovige oorarts niet goed wijs is. De oneindige wijsheid van God wordt gezien in deze zintuigpoort en het is daar in veel grotere mate dan wij kunnen waarnemen. Kunt u geloven dat dit wondervolle instrument voor het horen werd gemaakt door een dove God, of een dode God, of een onpersoonlijke kracht; of dat het ontstond door “het toevallig samenkomen van atomen?” Ik ken niet de precieze termen, waarmee ze nu proberen de schepping zonder een Schepper te beschrijven, een ontwerp zonder een ontwerper, maar ik kan alleen maar zeggen dat diegenen, die geloven in oren die geschapen zijn door een dove kracht of een doof wezen, meer geloof hebben dan ik kan opbrengen. Ja, ik waag het te zeggen dat hun geloof zichzelf voorbijgelopen is. Het is naar de top van de ladder geklommen en aan de andere kant weer naar beneden gegaan, zodat het, in plaats van een groot geloof te worden, vergaan is tot schromelijke lichtgelovigheid. Het wegvluchten van de moeilijkheden van het geloof naar de onmogelijkheden van het ongeloof, is wel een merkwaardige verdwaasdheid. Ik geef er de voorkeur aan om te geloven in een persoonlijke, intelligente Eerste Oorzaak.
Maar zelfs al had u een oor gemaakt – en ik veronderstel dat het niet zo heel erg moeilijk zou zijn om in was of een andere substantie iets te vormen, dat precies lijkt op een oor – zou u dan het gehoor kunnen maken? God alleen geeft het leven dat hoort. Dat bijzondere punt waar beweging wordt overgezet naar een hoorbare klank – waar is dat? Datgene wat hoort – ik bedoel niet dat trillende vlies noch de zenuwen die het als een telefoon doorgeven, maar dat levende iets, dat wordt geïnformeerd door de zenuwen en hun boodschap leest – waar en wat is dat iets? De chirurg onderzoekt met z’n mes, maar hij verklaart dat hij het niet kan vinden. Nee, hij kan het niet vinden: het is weggevlucht voor z’n instrument. Maar dit is zeer zeker – als het eenmaal weg is, kan hij het niet terugbrengen. In het begin zou hij het niet kunnen maken en hij kan het niet vernieuwen, wanneer het eenmaal weg is. Alle chirurgen en artsen van al de ziekenhuizen zouden niet toereikend zijn om een ziel te scheppen. Er is iets geestelijks – de echte mens, door God gemaakt. Kent u uzelf? Zou u uw vinger op uzelf kunnen leggen? O nee, dat verborgen wezen, dat vreemde, halfgoddelijke wezen, de ziel, valt niet binnen het bereik van onze zintuigen. Zou Hij, Die de ziel gemaakt heeft, geen ziel hebben? Kan Hij niet horen? O heren, het argument is duidelijk genoeg! Het hoeft niet uitgewerkt te worden. Het overtuigt op het eerste gezicht.
Zich voor te stellen dat de Schepper van het leven niet ziet en hoort, is absurd. Toch verzoekt de duivel gelovige mensen, de beste mensen, soms om te denken dat de Here hen in hun beproevingen niet opmerkt. “O,” zeggen ze, “God is zeker te groot om mij, een arme zondige vrouw, of een zwakke onkundige man, te horen. Zijn grootheid moet wel verhinderen dat Hij mij hoort.” Toch zou u niet willen denken dat God doof is, omdat u onwaardig bent. U zou Hem niet een grootheid willen toeschrijven, die in werkelijkheid geringheid inhoudt. Als u Hem zo groot maakt dat Hij doof is, of zo voornaam dat Hij blind is, dan hebt u Hem onteerd. “Nee,” zegt u, “maar God ziet en hoort zeker niet alles. Kijk naar mijn grote verdriet; waarom laat Hij toe dat het groter wordt en toeneemt? Wat een intense misère wordt er veroorzaakt door mijn gedachten! Zoals George Herbert het zegt: “Mijn gedachten zijn een bak vol messen.”” Ja, en toch weet de Here het en laat dat alles toe uit liefde voor uw ziel. Hij vergeet u niet, maar, “zoals een Vader Zich ontfermt over Zijn kinderen”, zo ontfermt Hij Zich over u. Word niet misleid door de gedachte dat u overgeslagen en vergeten wordt door uw God. “Hij bepaalt het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name” en Hij kent ook u als apart individu. Ik zag een keer een kleine bloem, midden in een beukenbos in New Forest. Omgeven door de weelderige bomen van het bos glimlachte het tussen de graszoden met een bescheiden schoonheid. Ik dacht bij mezelf: “Wanneer zie jij de zon? Vrolijkt zijn licht en heerlijkheid jou ooit op?” Ik bleef een poosje in dat bos en zag de zonnestralen glimlachen door de dooreengevlochten takken van de bomen en terwijl ik daar bleef, viel me op hoe, zo nu en dan, de zon een weg vond om zijn gouden pracht rechtstreeks uit te gieten in het midden van die bloem, die haar kleurenschoonheid liet zien en glimlachte als de hemel op deze manier contact had met haar geringheid. Wees er zeker van dat God, Die onze Zon is, aan de geringste van ons denkt. We zijn geen onkruid van de heide, dat niet meetelt. De Here ziet ons. We verspillen onze welriekendheid niet in de lucht van de woestijn, want God is er. Die valleien temidden van de bergen, waar nog nooit een voet van een mens is geweest, daar wandelt de Grote Landman. Dat zijn Zijn heilige plaatsen, Zijn privé-tuinen, Zijn verborgen verblijfplaatsen. De bloemen die daar bloeien, zijn als de planten in een koninklijke tuin, die het hart van de Koning verblijden. Zo is het ook met u die verborgen bent; uw God vergeet u niet. Al wordt u verzocht om te denken dat Hij niet alles hoort en ziet, omdat de mensen zo slecht zijn en de dwaling zo heersend aanwezig is en Hij hun uitdagingen verdraagt; toch ziet Hij alles. Ik ben zelf geneigd geweest om het met de Psalmist uit te roepen: “Waarom houdt Gij Uw hand, ja Uw rechterhand terug? Trek ze uit Uw boezem!” Dat de Here de slechte leer zolang heeft laten gaan, is een bron van grote onrust voor iemand die de waarheid liefheeft. Ach! Maar de Here hoort elke godslastering en legt die vast; de dag zal komen, even zeker als Hij leeft, wanneer Hij Zijn rechterhand zal opheffen om de bouwwerken van dwaling neer te slaan en ze zullen voor Hem zijn als een hellende wand en een neerstortende muur. “De weg van de goddelozen keert Hij ondersteboven.” “Vertrouwt gij op de Here voor eeuwig.” Zie uit naar het licht op de bewolkte en donkere dag. Hij ziet inderdaad: Hij hoort inderdaad: Hij moet werken voor waarheid en gerechtigheid. Zou Hij, Die het oor maakte, niet horen? Zou Hij, Die het oog vormde, niet zien? Wees er niet schuldig aan om zo’n absurde gedachte te koesteren, dat deze kwade dagen niet in de gaten worden gehouden door de Here.
III. Maar nu, ten derde en in het kort, DAT GOD ZIJN KINDEREN HOORT, MOET BIJZONDER ZEKER ZIJN, vanuit het argument van de tekst zelf. “Waarom?” zegt u. Wel, omdat ze nieuwe en geestelijke oren en geestelijke ogen hebben, die door God gegeven zijn. Zou Hij, Die het geestelijke oor plantte, niet horen? En zou Hij, Die het geestelijke oog vormde, niet zien? Het is werkelijkheid geworden, mijn broeders, dat wij, wanneer God door Zijn Geest spreekt, Hem nu horen; geprezen zij Zijn Naam! Er was een tijd, dat Zijn bedreigingen tot ons spraken als met het geluid van de donder, maar wij wilden ze niet horen. Nu zijn we door Zijn toorn vernederd in het stof. Hij heeft ons oren gegeven die verbonden zijn met een hart van vlees. Wanneer Hij bij wijze van uitnodiging spreekt en zegt: “Zoekt Mijn aangezicht”, dan antwoorden wij: “Uw aangezicht Here, zal ik zoeken.” Kunt u zich voorstellen dat, als God ons de genade heeft gegeven om Zijn stem te horen, Hij ons niet zal horen wanneer we onze stem tot Hem verheffen? Laat liever een ieder van ons zeggen: “Ik zal horen wat God de Here zal spreken, want Hij zal van vrede spreken tot Zijn volk en tot Zijn heiligen.” Heeft Hij u alleen maar een nieuw oor gegeven, opdat u zou horen dat Hij u berispt? Was Hij nooit van plan te letten op uw antwoord op Zijn berispingen? Overtuigt Hij u van zonde zonder van plan te zijn u een Heiland te geven? Brengt Hij u ertoe de wet te horen, de zonde te belijden en om vergeving te vragen en kan Hij niet, wil Hij niet, u horen? Heeft Hij u het oordeel laten horen om u te kwellen voor uw tijd? Zal Hij Zijn oren afsluiten voor uw ootmoedige gebeden? Ik geloof het niet. Hij, Die u die geestelijke oren gaf, was van plan iets te zeggen wat het horen waard was en Hij was van plan naar u te luisteren, wanneer u tot Hem riep. Hij heeft gesproken en sommigen van ons zijn vanavond vol opwinding om wat we Hem hebben horen zeggen. Heeft Hij niet gezegd: “Roep mij aan ten dage der benauwdheid: Ik zal u verlossen en gij zult mij eren”? Als u Hem hoort spreken, zal Hij u horen spreken. O, dat u aan Zijn voeten zou gaan zitten en Hem zou vragen om door te gaan met spreken; dan mag u er zeker van zijn dat Hij Zijn oor tot u geneigd heeft!
Hij heeft in het bewustzijn van sommigen van u een gevoel van nood geschapen en zal Hij Zich dan niet over u ontfermen? Misschien bent u nog niet verder gekomen dan uw noden en gevaren te kennen, maar Hij gaf u deze kennis. U bent hongerig en dorstig; u had deze geestelijke eetlust vroeger niet; Hij gaf ze aan u. Waarom? Waartoe? U was niet hongerig naar genade; u was niet dorstig naar de gerechtigheid, totdat Zijn Geest kwam en u leven gaf en met dat leven de honger van de ziel. Zal Hij de honger die Hij schept, niet stillen? Zal Hij niet het verlangen vervullen, dat Hij in u heeft geplant? Ik heb nooit van zo’n wreedheid gehoord, dat een man, die vijfhonderd arme mensen, die geleerd hadden hun broekriem aan te trekken en ontbering te verdragen, van de straat verzamelt, dat die man dan plotseling een razende honger in hen opwekt en hen dan wegstuurt en zegt: “Ga weg; ik heb jullie je nood op een verschrikkelijke manier laten voelen, maar ik heb niets anders voor jullie. Ik heb jullie je echte toestand laten zien; ik heb jullie laten weten wat voor gebrek jullie voelen. Maak dat je weg komt!” God zal u zo niet behandelen. Het past niet bij Hem. Hij, Die het heilige verlangen, het hongerige hunkeren en de geestelijke eetlust plantte, moet van plan zijn dit te vervullen. Hij, Die u ertoe gebracht heeft om de stem van uw nood te horen, zal die Zelf horen. Hij is veel vlugger in het horen dan u kunt zijn en uw behoeften doen een beroep op Zijn hart, voordat uw hart er wakker voor is. “Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen?” Hij, Die geestelijk leven geeft, zal Zelf leven om dat leven te ondersteunen.
Behalve dit: Hij doet ons verlangen naar heiligheid; zal Hij het dan niet in ons bewerken? Ik kan van mijzelf en van veel geliefde broeders en zusters hier zeggen, dat we gewoonlijk verlangen om heilig te zijn en om geheel vrij van zonde te zijn. Wij kunnen het kwaad niet verdragen. Een prediker verklaarde een keer dat, toen Paulus riep: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam van deze dood?”, hij geen christen was. Dat laat zien hoe weinig die prediker wist van deze materie. Alleen een mens die een ware gelovige is, zou zo’n kwelling vanwege de zonde kunnen hebben. Juist in de mate waarin hij een christen van de hoogste orde werd, zou hij in een worsteling het uitschreeuwen, wanneer hij kwade gedachten en neigingen in zijn natuur vond. Het is, wanneer we beginnen te walgen van de zonde en de neiging tot zonde en wanneer we ons ellendig voelen vanwege een enkele slechte gedachte, dat wij in genade gegroeid zijn, veel voortgang hebben geboekt en komen tot dat andere vers: “Ik dank God, Die ons de overwinning geeft.” Een echte gelovige zal zeker de zonde met een intense haat haten en wanneer de Here het hem heeft gegeven dat te doen, mag hij er zeker van zijn dat diezelfde Here hem de bevrijding van de macht van het kwaad zal geven. Hij, Die u de zonde doet haten, zal op die afschuw reageren en u bevrijden van datgene waar u zo’n enorme afkeer van hebt. Laat Hij u hunkeren naar heiligheid en zal Hij u heiligheid onthouden? Hoort u Zijn bevelende stem en zal Hij uw gebed om hulp om te gehoorzamen niet horen? Hunkert uw kind ernaar om goed te zijn en kunt u hem helpen om goed te zijn en zult u dat dan niet doen? Aan het oor dat God in staat heeft gesteld Zijn roep te horen, zal de Here Zijn eigen oor lenen om het gebed te horen. Zeker, juist de heiligheid van God, Die in ons een verlangen legt om heilig te zijn, is een garantie voor ons, dat Hij ons zal helpen om heilig te worden. Hij, Die ons doet verlangen naar reinheid, zal die in ons bewerken. Het kan zijn dat Hij ons in de oven plaatst, maar door bepaalde middelen zal Hij ons zuiveren zoals zilver wordt gezuiverd. Hij, Die het verlangen naar heiligheid plantte is Zelf heilig en zal heiligheid in Zijn volk bewerken.
Gaat u niet soms zitten, terwijl u zich overgeeft aan een dagdroom van wat u wenste te zijn? Wordt u dan niet wakker terwijl u uw voet op de grond zet en zegt: “Dit is wat ik besluit te zijn, met Gods hulp. Ik zal proberen dichterbij mijn Here te leven en meer zoals mijn Here Jezus te zijn.” Dan voelt u een vuur branden op het altaar van uw hart. U voelt dat u al uw energie moet inzetten in het Goddelijke leven en voorwaarts moet jagen naar de hoogste mate van genade. Wees bemoedigd door deze toestand van verlangen, want uw Here zal u die niet onthouden. “Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen?” Hij, Die in uw hart het verlangen naar dit hoge ideaal plantte, zal u horen als u tot Hem roept om hulp bij deze heilige onderneming. De Schepper reageert op wat Hij heeft geschapen: “Hij zal het verlangen vervullen van hen, Die Hem vrezen.”
Bidt u, broeders en zusters? Ik weet dat u het doet, maar gelooft u echt dat God u hoort? Ik kan er niets aan doen te denken dat een grote massa gebeden worden uitgegoten in het luchtledige. Ik kan de gedachte niet van me afschudden dat broeders vaak lijken te bidden in de eeuwige leegte en te pleiten bij een oneindig niets. Ze zeggen de gepaste woorden, maar ze betekenen weinig of niets voor hen. Hoort God het gebed? Antwoordt u: “Ja”? Laten we dan bidden alsof we echt geloven dat Hij dat doet. Wanneer we gebeden hebben, laten we dan verwachten dat Hij ons antwoordt. Wanneer we met onze cheques naar de bank gaan, dan overhandigen we ze, nemen het geld en gaan weg. Handelen we zo bij de bank van het geloof? Pleiten wij op de belofte? Als dat zo is, dan telt de Here het geld uit, maar pakken wij het ook aan? Ik ben bang dat we het bij het loket laten liggen. De Here zou kunnen zeggen: “Is die man weg? Weggegaan zonder datgene waar hij voor kwam? Hij pleitte op Mijn belofte en is hij tevreden weggegaan zonder Mijn antwoord?” Is het uw gewoonte om naar de troon der genade te gaan en alleen maar te vragen om het vragen zelf? Maalt u met een molen alleen maar voor het plezier van het malen? Zeker, hij die vraagt, ontvangt en als hij dat niet doet, dan moet hij gaan informeren naar de reden waarom. Wat tijd nemen, voorafgaand aan het gebed, om de smeking voor te bereiden, zou van veel hulp zijn voor de realiteit van het bidden. Een poosje tijd nemen na het gebed, om te overwegen wanneer en hoe de zegen gebruikt moet worden, wanneer God die zendt, zou een verdere hulp zijn voor het gebed. Soms komen de engelen bij onze brievenbus en kunnen ze de antwoorden er niet instoppen, omdat de brievenbussen zijn dichtgemaakt door ongeloof. We zijn er niet op voorbereid om te ontvangen wat God bereid is te geven. Laten we bidden, in het geloof dat, even zeker als God ons een oor heeft gegeven, Hijzelf een oor heeft en onze smekingen zal horen. “Zou Hij, Die het oor plantte, niet horen?”
Broeders, we zijn in deze tijd enorm bezorgd om het Koninkrijk van de Meester. Sommigen van ons hebben geen grotere zorg, die vergeleken kan worden met onze bezorgdheid over de zaak van God en de waarheid. Wij treuren als we zien hoe het slechte zuurdeeg het gehele deeg doorzuurt. Denkt u niet dat het grote Hoofd van de gemeente er evenzeer bezorgd over is als wij? Het is Zijn eigen Koninkrijk; het is daarom meer in Zijn gedachten dan het in de onze kan zijn. Het is Gods eigen waarheid, die wordt geloochend: het is Zijn eigen Zoon, Die onteerd wordt. De heerlijke leer van de verzoening – wanneer we die bespot horen worden, dan branden we van verontwaardiging en ons hart breekt van verdriet. Zal het hart van de Here niet evenzeer van verontwaardiging branden, wanneer het kostbare bloed vertrapt wordt? Is Hij onverschillig voor heel deze afval en ketterij? Ga er maar vanuit dat Hij dat niet is, want: “zou Hij, Die oor plantte, niet horen?” en Hij, Die gezworen heeft Zijn Zoon te verheerlijken, zal Hij voor altijd blijven stilstaan, wanneer die Zoon onteerd wordt, zelfs in Zijn eigen gemeente?
IV. Ik ben klaar wanneer ik dit ene nog heb gezegd: EEN GELOOF DAT GOD HOORT EN ZIET, HEEFT EEN ERG HEILZAME UITWERKING OP DIEGENEN DIE HET STEVIG VASTHOUDEN. Het werkt ten goede op wel duizend manieren. De tijd zou me ontbreken om een tiende ervan op te sommen. Het kan voldoende zijn om één of twee gedachten te nemen en de zaak te overwegen. Als wij merken dat God ziet en hoort, wat voor een aansporing is het dan om goed te doen en om dapper te zijn voor de waarheid! Soldaten zullen zich als held gedragen in de tegenwoordigheid van hun vorst. Als onze Here toekijkt, wat zullen we dan niet doen en durven? Hetzelfde besef van Zijn tegenwoordigheid zal fungeren als een beteugeling voor welke daad van zonde dan ook. We kunnen niet aan de gedachte van het kwaad toegeven, wanneer de Here Zelf die gedachte hoort. Kijkt de Here toe en zal ik zondigen in Zijn Goddelijke tegenwoordigheid? Zal ik Jezus verdriet doen, wanneer de Geliefde van mijn ziel Zelf dichtbij me is en met een treurig oog elke zondige beweging gadeslaat? De ernstige overtuiging dat God hoort, is een beteugeling van het kwaad en een stimulans ten goede.
Het werkt enorm als een afweermiddel tegen het verlangen naar applaus en de angst voor mensen. Wie zeker weet dat God hem hoort, zal de waarheid spreken al zou heel de wereld luisteren, of al zou er niemand luisteren en God alleen hem horen. Het was een prachtig woord wat niet lang geleden door een soldaat gezegd werd tegen een openluchtprediker. Een vriend die op straat aan ’t preken was, had een aanzienlijk gehoor bij zich verzameld, maar toen er een troep soldaten voorbijging met vaandels en marsmuziek, verspreidden de mensen zich en bleef de prediker bijna alleen achter. Een soldaat, die om de één of andere reden buiten de rijen marcheerde, riep naar hem: “Ga door meneer: God houdt ervan te horen dat u Zijn Zoon Jezus prijst.” Waar, zeer waar. God verblijdt Zich in de eer van Christus. Wat een voornaam gehoor hebt u als de Here luistert en hoort dat u Zijn Zoon prijst! Knarsen de verachters hun tanden, wanneer ze Jezus horen prediken? Dat maakt niet uit. Laten ze hun hart afmatten in woede; ze kunnen Jezus geen straal van de schittering ontroven. Blijf doorgaan uw Here en Heiland te prijzen, want als de mensen, die oren hebben om te horen, niet willen horen, wees er toch zeker van dat uw hemelse Vader niet zal falen om te luisteren. We hebben geen applaus van mensen nodig, omdat God ons hoort. Stel, dat de Koningin in de buurt was en een soldaat verrichte een dappere daad en iemand zou tegen hem zeggen: “Je deed het goed en je mag er trots op zijn dat korporaal Brown en sergeant Smith jou zagen en goedkeurden wat je deed.” “O,” zegt hij dan, “ik geef niet om korporaals en andere onderofficieren; Hare Majesteit zelf keek naar me en zei: “Goed gedaan.” Ze zal met haar eigen handen te gelegener tijd mij het Victoriakruis opspelden. Dat is de beloning die ik zoek.”
En o, hoe zal dit ertoe leiden om uw omgang met God te bevorderen! Wanneer uw hart zingt: “Hij leidt mij; Hij hoort mij; Hij kent de weg die ik neem”, dan wordt u vervuld met een besef van gemeenschap met de Eeuwige God. Hoezeer hebben we Hem lief, Die ons altijd hoort! Omdat Hij ons altijd ziet, leren wij Hem te zien. “U God, ziet mij” is een woord dat ons verdrietige hart opvrolijkt, totdat wij God ook zien. We gaan door de moeite, het gezwoeg, de verzoeking en de chaos van dit sterfelijke leven met een kalme geest, omdat er geschreven is: “Jehovah-Shammah, de Here is daar.” Lijden is geen geringe zaak, als we lijden in volledige onderwerping aan de wil van Hem, Die ons hoort en ziet. Als Hij maar bij ons is, dan komt er een einde aan alle twijfel. We zeggen blij: “Het is de Here: laat Hem doen wat Hem goeddunkt.” Zolang z’n vader kapitein op het schip was, kende zijn kleine zoon geen angst, want hij was er zeker van dat zijn vader het vaartuig veilig naar de haven kon sturen. Wees vol goede moed; onze Vader Die ons ziet en hoort, is midden onder Zijn volk en geen één van hen zal omkomen. Als de Here weg zou zijn, of in slaap, of doof, dan zouden we angstig gestemd kunnen zijn, maar omdat Zijn oor en oog open zijn voor ons, kunnen we wantrouwen niet tolereren. Met een kleine wijziging van de bijzondere dichter, kunnen we zeggen –
“Hoewel winden en golven mijn schip aanvallen,
Hij bewaart het, Hij stuurt het,
Zelfs wanneer de boot bijna lijkt te kapseizen.
Stormen zijn de triomf van Zijn bekwaamheid,
Hij kan Zijn ogen niet verbergen, nog veel minder Zijn hart.”
Ga en spreek met de wijze Planter van het oor, want Hij zal zeker horen.