Selecteer een pagina

De letter en de Geest

>>PDF<<

(zie voetnoot)

Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.
Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
Mattheüs 5:17-20</h5(zie>

We komen nu bij het begin van een volgend gedeelte. Om de werkelijke strekking van deze Bergrede te begrijpen is het belangrijk dat wij het precieze verband begrijpen tussen wat onze Here begint te zeggen bij vers 21 en datgene wat eraan voorafging. Natuurlijk is er een rechtstreeks verband. Het gevaar bij het behandelen van een Schriftgedeelte zoals dit is dat we zo ondergedompeld raken in het overdenken van de details, dat we het essentiële onderwijs en de grotere principes, die onze Here verkondigde, missen. Het zal daarom goed voor ons zijn onszelf nogmaals te herinneren aan de grote lijn van de Bergrede, zodat elk deel zal worden gezien in verband met het geheel.

Het doel van onze Here is de burgers van het Koninkrijk, het Koninkrijk van God, of het Koninkrijk der hemelen, te beschrijven. In de allereerste plaats geeft Hij ons in de zaligsprekingen een algemene beschrijving van de essentiële aard van de Christen. Dan gaat Hij verder met ons te vertellen over de functie en het doel van de Christen in dit leven en in deze wereld. Daarna hebben we gezien dat dat Hem meteen brengt bij dit hele vraagstuk van de verhouding van zo iemand tot de wet. Het was belangrijk dat Hij dat zou doen, omdat de mensen tot wie Hij predikte Joden waren, die onderwezen waren in de wet, en het ligt voor de hand dat zij elk nieuw onderwijs zouden evalueren in termen van de wet. Dus moest Hij hen de verhouding van Hemzelf en Zijn onderwijs ten opzichte van de wet tonen en Hij doet dat in vers 17 tot 20 door het samen te vatten in de belangrijke verklaring die we daarnet hebben bestudeerd.

Nu hier in vers 21 gaat Hij verder met het uitbreiden van die verklaring. Hij legt de verhouding van de Christen tot de wet in twee opzichten uit. Hij geeft ons Zijn eigen positieve uitleg van de wet en Hij plaatst die ook tegenover het valse onderwijs van de schriftgeleerden en de Farizeeën. Inderdaad kan er in zekere zin gezegd worden dat heel de rest van deze Bergrede, van vers 21 tot aan het eind van hoofdstuk 7, niets anders is dan een uitwerking van die fundamentele stelling, dat onze gerechtigheid groter moet zijn dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, als wij inderdaad burgers van het Koninkrijk der hemelen zullen zijn. Onze Here doet dit op een erg interessante manier. Globaal bekeken kunnen we zeggen dat Hij in de rest van hoofdstuk 5 bezig is dit te doen in termen van een ware uitleg van de wet tegenover de valse uitleg van de Farizeeën en de schriftgeleerden. In hoofdstuk 6 is Zijn belangrijkste zorg de ware aard van de omgang met God te tonen, opnieuw geplaatst tegenover het onderwijs en de levenspraktijk van de Farizeeën. Dan in hoofdstuk 7 is Hij bezig de ware gerechtigheid te tonen zoals die zichzelf en anderen ziet, nogmaals in contrast met wat door de Farizeeën en de schriftgeleerden werd onderwezen en in praktijk gebracht. Dat is de essentiële analyse van het onderwijs dat wij in gedachten moeten proberen te houden.

In hoofdstuk 5 vers 21tot 48 is onze Here dan hoofdzakelijk bezig een ware beschrijving van de wet te geven. Hij doet dit door een serie van zes bijzondere stellingen naar voren te brengen en wij behoren deze erg zorgvuldig te bekijken. De eerste is in vers 21: “Gij hebt gehoord dat er tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan.” De volgende komt in vers 27 waar Hij opnieuw zegt: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken.” Dan lezen we in vers 31: “Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt moet haar een scheidbrief geven.” De volgende is in vers 33: “Wederom hebt gij gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken maar aan de Here uw eden gestand doen.” Dan lezen we in vers 38: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand.” De laatste staat in vers 43: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten.”

Het is erg belangrijk, voordat wij elk van deze verklaringen afzonderlijk en in het bijzonder gaan behandelen, dat we ze samen als geheel zouden overwegen, omdat, als u ernaar kijkt, u meteen zult zien dat er bepaalde principes zijn, die ze alle zes gemeenschappelijk hebben. Inderdaad, ik aarzel niet te beweren dat onze Here werkelijk meer deze algemene principes op het oog had dan de bijzonderheden. Met andere woorden, Hij duidt bepaalde principes aan en daarna illustreert Hij die. Het is daarom duidelijk, dat we er eerst zekerheid over moeten hebben of wij de principes begrijpen.

Het eerste wat we moeten overdenken is de zinsnede die Hij gebruikt: “Gij hebt gehoord dat door hen van vroegere tijd gezegd is (KJV)”. Er is hier en daar wat variatie in de vorm, maar dat is in wezen de manier waarop Hij de zes verklaringen introduceert. Wij moeten hier volkomen helder over zijn. U zult merken dat bepaalde vertalingen dit als volgt weergegeven: “Gij hebt gehoord dat er tot hen van vroegere tijd gezegd werd.” Op puur taalkundige gronden kan niemand zeggen of het ‘door’ of ‘tot’ was, want – zoals gewoonlijk – merkt u, wanneer u te maken krijgt met zaken van de taalwetenschap, dat de autoriteiten verdeeld zijn en u kunt dus geen zekerheid krijgen. Alleen een beschouwing van de context kan ons daarom helpen om precies te bepalen wat onze Here hiermee bedoelde over te brengen. Verwijst Hij eenvoudig naar de wet van Mozes, of verwijst Hij naar het onderwijs van de Farizeeën en schriftgeleerden? Zij die zouden zeggen dat er moet worden gelezen “tot hen van vroegere tijd” moeten logischerwijs zeggen dat Hij verwijst naar de wet van Mozes die gegeven werd aan de vaderen, terwijl zij die het “door” zouden willen benadrukken zoals we het in de King James hebben, zouden zeggen dat het verwijst naar wat werd onderwezen door de schriftgeleerden en Farizeeën.

Het lijkt mij dat bepaalde overwegingen het belangrijk voor ons maken om de tweede visie te nemen en het er op te houden dat wat onze Here hier werkelijk doet, het tonen is van het ware onderwijs van de wet tegenover de valse voorstellingen ervan die gegeven werden door de Farizeeën en de schriftgeleerden. U herinnert zich dat een van de grote kenmerken van hun onderwijs het belang was dat zij hechtten aan traditie. Zij waren altijd bezig de vaderen te citeren. Dat maakte een schriftgeleerde tot schriftgeleerde; hij was een autoriteit op het gebied van de uitspraken die gedaan waren door de vaderen. Deze waren de traditie geworden. Ik stel daarom voor dat de verzen op die manier geïnterpreteerd moeten worden. Inderdaad, de bewoordingen die worden gebruikt door onze Here, geven min of meer uitsluitsel. Hij zegt: “Gij hebt gehoord dat er door hen van vroeger werd gezegd.” Hij zegt niet: “U hebt in de wet van Mozes gelezen”, of “Er is geschreven en u hebt gelezen”. Dat zegt veel. Misschien kunnen wij dat het best laten zien door middel van een illustratie. De toestand van de Joden in de tijd van onze Here leek opmerkelijk veel op die van de mensen in dit land voor de protestantse Reformatie. U herinnert zich dat in die dagen de Schrift niet was vertaald in het Engels, maar zondag aan zondag in het Latijn aan de mensen werd voorgelezen, die geen Latijn begrepen. Het resultaat was dat de mensen voor hun kennis van de Schrift totaal afhankelijk waren van de priesters die hen de Bijbel voorlazen en die beweerden het uit te leggen. Ze konden de Schrift niet zelf lezen om zo datgene te controleren en te bevestigen wat zij op zondag en doordeweeks van de diverse preekstoelen hoorden. Wat de protestantse Reformatie in zekere zin deed, was de Bijbel aan de mensen geven. Het stelde hen in staat de Schrift voor zichzelf te lezen en zo het valse onderwijs en de valse weergave van het evangelie welke hen waren gegeven, te doorzien.

Nu, de toestand, toen onze Here hier sprak, leek daar erg veel op. De Israëlieten waren tijdens hun gevangenschap in Babel de Hebreeuwse taal kwijtgeraakt. Hun taal, toen zij terugkwamen en daarna, was Aramees. Zij waren niet bekend met het Hebreeuws; dus konden zij de wet van Mozes niet lezen, zoals zij die hadden in hun eigen Hebreeuwse schrift. Het resultaat was dat zij voor enige kennis van de wet afhankelijk waren van het onderwijs van de Farizeeën en de schriftgeleerden. Onze Here zei daarom heel terecht: “Gij hebt gehoord”, of “Dat is wat u gehoord hebt; dat is wat tot u gezegd is; dat is de prediking die u gegeven is, als u naar uw synagoge ging en luisterde naar het onderricht.” Het gevolg was dat wat deze mensen als de wet beschouwden, in werkelijkheid niet de wet zelf was, maar een weergave ervan, gegeven door de schriftgeleerden en Farizeeën. Zij bestond vooral uit de diverse interpretaties en tradities die in de loop der eeuwen aan de wet waren toegevoegd en dus was het belangrijk dat deze mensen een getrouw verslag gegeven zou worden van wat de wet werkelijk zei en onderwees. De Farizeeën en schriftgeleerden hadden hun eigen interpretaties eraan toegevoegd en het was in die tijd haast onmogelijk om te zeggen wat wet was en wat interpretatie was. Nogmaals, de analogie van wat er in dit land gebeurde voor de Reformatie zal ons helpen de precieze positie te zien. Het Rooms-katholieke onderwijs van voor de protestantse Reformatie was een valse weergave van het evangelie van Jezus Christus. Het zei dat u om gered te worden in de sacramenten moest geloven en dat er los van de kerk en het priesterdom geen redding was. Zo werd de redding onderwezen. Traditie en diverse toevoegingen hadden het eenvoudige evangelie vertroebeld. Het doel van onze Here was, zoals ik denk dat we zullen begrijpen als we deze voorbeelden behandelen, om precies te laten zien wat er als gevolg van het onderwijs van de schriftgeleerden en Farizeeën gebeurde met de wet van Mozes. Dus is Hij erop uit hen precies duidelijk te maken wat de wet heeft te zeggen. Dat is het eerste principe dat we in gedachten moeten houden.

Dan moeten we ook deze andere bijzondere verklaring overwegen: “Ik zeg u”. Dit is natuurlijk een van de meest cruciale verklaringen met betrekking tot de leer van de Persoon van de Here Jezus Christus. U ziet, Hij aarzelt niet hier Zichzelf op te stellen als de gezaghebbende. Het ligt ook voor de hand dat het van werkelijke betekenis is met betrekking tot de vorige verklaring. Als u de visie neemt dat “door hen van vroegere tijd” gewoon betekent de wet van Mozes dan wordt u min of meer in de positie gedwongen te geloven dat onze Here zei: “De wet van Mozes zei . . . maar Ik zeg . . .”, hetgeen suggereert dat Hij de wet van Mozes aan het corrigeren was. Maar dat is niet zo. Hij zegt eerder: “Ik leg u de wet van Mozes uit en het is Mijn interpretatie die waar is en niet die van de Farizeeën en schriftgeleerden.” Inderdaad, er zit zelfs nog meer in dan dat. Er is een suggestie dat Hij zoiets als dit zegt: “Ik, Die met u spreek, ben juist Degene Die verantwoordelijk was voor de wet van Mozes. Ik was het Die deze aan Mozes gaf en Ik ben het daarom alleen, Die deze werkelijk kan uitleggen.” U ziet, Hij aarzelt hier niet om voor Zichzelf aanspraak te maken op uniek gezag; Hij maakt er aanspraak op om te spreken als God. Hoewel Hij de wet van Mozes ziet als iets dat niet voorbij zal gaan, totdat elke tittel en jota vervuld is, aarzelt Hij toch niet om te zeggen: “Maar Ik zeg u.” Hij maakt aanspraak op het gezag van God; en dat is natuurlijk de aanspraak die overal in de vier evangeliën en in het hele Nieuwe Testament voor Hem geldt. Het is daarom enorm belangrijk dat we ons het gezag realiseren, waarmee deze woorden tot ons komen. Hij was niet alleen maar een leraar, Hij was niet alleen maar een mens; Hij was niet alleen maar een uitlegger van de wet of gewoon een volgende schriftgeleerde, of Farizeeër, of profeet. Hij was oneindig veel meer dan dat, Hij was God de Zoon in het vlees, Die de waarheid van God bracht. We zouden heel goed veel tijd kunnen besteden aan het overdenken van deze grote uitdrukking, maar ik vertrouw dat wij allen daar duidelijkheid over hebben en allen het daarover eens zijn. Alles wat wij in deze Bergrede hebben, moet worden aanvaard als komend van de Zoon van God Zelf. Zo worden we geconfronteerd met dit ontzagwekkende feit dat hier in deze wereld van de tijd de Zoon van God in ons midden is geweest en hoewel Hij kwam in de gelijkenis aan het zondige vlees, spreekt Hij steeds met dit Goddelijke gezag en elk woord van Hem is van cruciaal belang voor ons.

Dat brengt ons tot de overdenking van wat Hij feitelijk zei. Hier is het belangrijk dat wij de verklaring als geheel overdenken, voordat wij in detail naar de afzonderlijke geboden kijken. Laten wij eens en voor altijd het idee aan de kant zetten dat onze Here kwam om een nieuwe wet in te stellen, of om een nieuw wetboek van ethiek aan te kondigen. Tijdens onze beschouwing van de gedetailleerde verklaringen zullen we merken dat veel mensen in die dwaling zijn terechtgekomen. Er zijn er die niet geloven in de unieke Godheid van de Here Jezus Christus of in Zijn verzoening, en die Hem niet aanbidden als de Here der heerlijkheid, maar die zeggen dat zij een groot geloof hebben in de Bergrede, omdat ze daar een wetboek van ethiek vinden voor dit leven en deze wereld. Dat is, zo zeggen zij, hoe het leven geleefd behoort te worden. Daarom benadruk ik de principes, opdat wij mogen zien dat het op die manier bekijken van de Bergrede het echte doel ervan volledig ontkent. Het is niet bedoeld om een gedetailleerd wetboek van ethiek te zijn; het is niet een nieuw soort morele wet die door Hem werd gegeven. Het werd waarschijnlijk zo gevonden in Zijn eigen tijd, dus zei Hij voortdurend zoiets als dit: “Ik ben gekomen om een nieuw koninkrijk te stichten. Ik ben de eerste van een nieuw geslacht mensen, de Eerstgeborene onder vele broeders en de mensen van wie Ik het Hoofd ben zullen van een bepaald type en aard zijn; mensen die, omdat zij overeenkomen met die beschrijving, zich op een bepaalde manier gaan gedragen. Nu wil ik u een paar illustraties geven van hoe zij zich gaan gedragen.”

Dat is wat onze Here zegt en daarom heeft Hij als doel eerder de principes dan de gedetailleerde voorbeelden. Dus als wij de illustraties nemen en die veranderen in een wet ontkennen wij juist de zaak die Hij begonnen was te doen. Nu is het kenmerkend voor de menselijke natuur dat wij er altijd de voorkeur aan geven dat de dingen pasklaar zijn, eerder dan dat wij ze in de vorm van principes krijgen. Daarom zijn bepaalde vormen van godsdienst altijd populair. De natuurlijke mens houdt ervan een duidelijke lijst te krijgen; dan ervaart hij dat, zolang als hij zich conformeert aan de dingen die in de lijst worden genoemd, alles in orde zal zijn. Maar dat is niet mogelijk met het evangelie; dat is helemaal niet mogelijk in het Koninkrijk van God. Dat was gedeeltelijk de positie onder de oude bedeling en zelfs daar werd het te ver doorgevoerd door de Farizeeën en schriftgeleerden. Maar zo is het helemaal niet onder de bedeling van het Nieuwe Testament. Echter, wij hebben nog steeds de neiging dit soort dingen fijn te vinden. Het is veel gemakkelijker, nietwaar, om aan heiligheid te denken in termen van het naleven van de vastentijd gedurende ongeveer zes weken per jaar, eerder dan om te leven met een principe dat dag aan dag toepassing eist en daaraan vasthoudt. Wij houden er altijd van een stel routine regels en voorschriften te hebben. Daarom benadruk ik dit punt. Als u de Bergrede met deze zes gedetailleerde verklaringen neemt en zegt: “Zolang als ik geen overspel bedrijf – enzovoort – is het met mij in orde”, dan hebt u totaal het doel van onze Here gemist. Het is geen wetboek van ethiek. Hij is erop uit een bepaalde orde en kwaliteit van leven aan te duiden en Hij zegt in wezen: “Kijk, Ik illustreer dit soort leven. Het betekent dit soort gedrag.” Dus moeten wij vasthouden aan het principe zonder de bijzondere illustratie te veranderen in een wet.

Laat mij het nog een keer op deze manier zeggen. Iedere man in de bediening moet een behoorlijk deel van zijn tijd besteden aan het beantwoorden van de vragen van mensen die bij hem komen en willen dat hij specifieke uitspraken doet over bijzondere vraagstukken. Er zijn bepaalde problemen in het leven die we allemaal meemaken en er zijn mensen die altijd een soort gedetailleerde verklaring lijken te willen hebben, zodat, wanneer ze met een bijzonder probleem worden geconfronteerd, alles wat zij te doen hebben is hun tekstboek tevoorschijn halen en het antwoord opslaan. De katholieke modellen van godsdienst zijn bereid zulke mensen tegemoet te komen. De sofisten van de middeleeuwen, die we al hebben genoemd, die zogenaamde ‘leraren van de kerk’, hadden samen de diverse morele en ethische problemen doordacht en besproken, waar christenmensen in deze wereld waarschijnlijk mee te maken krijgen, en zij systematiseerden die en stelden hun regels en reglementen op. Wanneer u met een moeilijkheid werd geconfronteerd, sloeg u onmiddellijk uw gezaghebbende boeken er op na en vond u het geschikte antwoord. Er zijn mensen die op geestelijk gebied altijd begerig zijn naar zoiets als dit. Het uiteindelijke antwoord aan hen in de bewoordingen van deze Bergrede kan in deze vorm worden gezegd. Het evangelie van Jezus Christus behandelt ons zo niet. Het behandelt ons niet als kinderen. Het is niet een volgende wet, maar iets dat ons leven geeft. Het stelt bepaalde principes vast en vraagt ons die toe te passen. Het essentiële onderwijs ervan is dat ons een nieuw uitzicht en begrip wordt gegeven, wat wij moeten toepassen met betrekking tot elk detail van ons leven. Daarom is de Christen in zekere zin een mens die altijd op het scherpst van de snede wandelt. Hij heeft niet een stel voorschriften; in plaats daarvan past Hij dit centrale principe toe op elke situatie die zich kan voordoen.

Dit alles moet worden gezegd om dit punt te benadrukken. Als we deze zes verklaringen nemen die werden gedaan door onze Here in bewoordingen van de formule “Gij hebt gehoord” en “Ik zeg u”, dan zullen we merken dat het principe dat Hij gebruikt precies hetzelfde is in al deze gevallen. In de ene behandelt Hij de seksuele moraal, in de volgende moord en de daaropvolgende echtscheiding. Maar elke keer is het principe hetzelfde. Onze Here als de grote Leraar kende het belang van het illustreren van een principe, dus geeft Hij hier zes illustraties van de ene waarheid. Laten we nu dit gemeenschappelijke principe bespreken, dat in de zes gevallen wordt gevonden, zodat wanneer wij elk ervan uitwerken, we altijd dit centrale principe in onze gedachten zullen houden. Het belangrijkste verlangen van onze Here was de ware betekenis en bedoeling van de wet te laten zien en de dwalende conclusies te corrigeren die er uit getrokken waren door de Farizeeën en schriftgeleerden en al de valse ideeën die zij daarop gefundeerd hadden. Dit zijn dan, zo zou ik willen zeggen, de principes.

Ten eerste, het is de geest van de wet die van het eerste belang is, niet alleen de letter. De wet was niet bedoeld om mechanisch te zijn maar levend. De hele moeilijkheid met de Farizeeën en de schriftgeleerden was, dat zij zich alleen maar concentreerden op de letter en dat deden met het buiten sluiten van de Geest. Het is een groot onderwerp – deze verhouding tussen vorm en inhoud. Geest is altijd iets dat moet worden belichaamd in een vorm en daar komt de moeilijkheid. De mens wil zich altijd concentreren op de vorm, eerder dan op de inhoud; op de letter eerder dan op de Geest. U herinnert zich dat de apostel Paulus dit benadrukt in 2 Corinthiërs waar hij zegt: “De letter doodt, maar de geest maakt levend”, en zijn hele nadruk in dat hoofdstuk is, dat Israël zo voortdurend aan de letter dacht dat zij de geest kwijtraakten. Het hele doel van de letter is om een lichaam te geven aan de geest; en het is de geest waar het werkelijk om gaat, niet alleen maar de letter. Neem bijvoorbeeld dit vraagstuk van moord. Zolang als de Farizeeën en schriftgeleerden niet werkelijk een mens vermoordden dachten zij dat zij de wet volmaakt hadden gehouden. Maar zij misten het hele punt en de geest van de wet, welke niet alleen maar is dat ik letterlijk geen moord zou bedrijven, maar dat mijn houding jegens mijn medemensen een goede en liefdevolle zou zijn. Zo is het met al deze andere illustraties. Alleen maar het feit dat u geen overspel bedrijft in een werkelijke lichamelijke betekenis betekent niet dat u de wet hebt gehouden. Wat is uw geest? Wat is uw verlangen als u kijkt, enzovoort? Het is de geest, niet de letter, die telt.

Het is dan duidelijk dat als wij alleen maar op de letter vertrouwen, wij de wet volkomen verkeerd zullen begrijpen. Laat mij benadrukken dat dit niet alleen van toepassing is op de wet van Mozes, maar nog meer in een bepaalde zin juist op deze Bergrede. Er zijn vandaag mensen die zo naar de letter van de Bergrede kijken dat zij de geest ervan missen. Wanneer wij tot de details komen zullen wij dat in de praktijk zien. Neem bijvoorbeeld de houding van de Quakers met betrekking tot het afleggen van de eed. Zij hebben de letter hier letterlijk genomen en, lijkt me, hebben niet alleen de geest geloochend, maar hebben zelfs de verklaring van onze Here bijna belachelijk gemaakt. Er zijn mensen die precies hetzelfde doen met het toekeren van de andere wang, het geven aan hen die gaven van ons vragen en zodoende het hele onderwijs in het belachelijke trekken, omdat zij voortdurend naar de letter leven, terwijl de hele nadruk van onze Here was op het eerste belang van de geest. Dat betekent natuurlijk niet dat de letter niet uitmaakt, maar het betekent wel dat wij de geest ervoor moeten plaatsen en de letter moeten interpreteren overeenkomstig de geest.

Neem nu een tweede principe, dat in werkelijkheid een andere manier van het zeggen van de eerste is. Conformiteit aan de wet moet niet alleen maar beschouwd worden in termen van daden. Gedachten, motieven en verlangens zijn even belangrijk. De wet van God is evenzeer gericht op hetgeen leidt tot de daad als op de daad zelf. Nogmaals, het betekent niet dat de daad niet uitmaakt, maar het betekent wel heel duidelijk dat niet alleen de daad belangrijk is. Dit behoort een onmiskenbaar principe te zijn. De schriftgeleerden en de Farizeeën waren slechts gericht op de daad van overspel of de daad van moord. Maar onze Here spande zich in bij hen te benadrukken dat het het verlangen in het hart en gemoed van de mens om deze dingen te doen is wat werkelijk en primair verwerpelijk is in de ogen van God. Hoe vaak zei Hij niet in dit verband dat uit het hart de slechte gedachten en daden komen. Het is het hart van de mens dat van belang is. Dus moeten wij niet denken aan deze wet van God en het behagen van God in alleen maar termen van wat wij doen of niet doen; het is de innerlijke toestand en houding waar God altijd op let. “Gij zijt het die voor rechtvaardig wilt doorgaan voor de mensen, maar God kent uw hart: want wat geacht wordt bij mensen is een gruwel in de ogen van God” (Lucas 16: 15).

Het volgende principe kunnen wij zo onder woorden brengen. Er moet niet alleen op een negatieve manier aan de wet worden gedacht, maar ook positief. Het uiteindelijke doel van de wet is niet alleen maar het voorkomen dat wij bepaalde dingen doen die verkeerd zijn; haar werkelijke doel is ons positief te leiden, niet alleen datgene te doen wat goed is, maar het ook lief te hebben. Hier is opnieuw iets wat duidelijk naar voren komt in deze zes illustraties. Het hele joodse idee van de wet was negatief. Ik moet geen overspel bedrijven, ik moet geen moord plegen, enzovoort. Maar onze Here benadrukt steeds datgene waar het God werkelijk om gaat, namelijk, dat wij de gerechtigheid zouden liefhebben. Wij behoren te hongeren en dorsten naar gerechtigheid en niet alleen maar negatief te vermijden wat slecht is.

Het is zeker niet nodig dat ik even zou stoppen om het praktische belang van elk van deze punten voor onze huidige toestand te laten zien. Helaas zijn er nog steeds mensen die aan heiligheid en heiliging lijken te denken op deze puur mechanische manier. Zij denken dat alles in orde is zolang zijn niet schuldig zijn aan drinken, gokken of schouwburg- en bioscoopbezoek. Hun houding is puur negatief. Het lijkt niet uit te maken of u jaloers, naijverig en rancuneus bent. Het feit dat u vol van de trots van het leven bent, lijkt van geen belang zolang als u niet bepaalde dingen doet. Dat was de hele moeilijkheid met de schriftgeleerden en Farizeeën die de wet van God verdraaiden door die alleen maar te bekijken op een negatieve manier.

Het vierde principe is dat het doel van de wet, zoals uitgelegd door Christus, niet is dat het ons in een toestand van gehoorzaamheid aan strenge regels houdt, maar dat het de vrije ontwikkeling van ons geestelijke karakter promoot. Dit is van levensbelang. Wij moeten niet denken aan het heilige leven, de weg van heiligmaking, als iets hards en iets dat ons in een toestand van slavernij brengt. Helemaal niet. De glorievolle mogelijkheid die ons wordt aangeboden door het evangelie van Christus is ontwikkeling als kinderen van God en groei naar de maat van de wasdom der volheid van Christus. “Zijn geboden,” zegt Johannes in zijn eerste brief, “zijn niet zwaar.” Dus als u en ik het ethische onderwijs van het Nieuwe Testament beschouwen als iets dat ons verkrampt, als we er aan denken als iets benauwds en beperkends dan betekent dat, dat wij het nooit hebben begrepen. Het hele doel van het evangelie is ons te brengen in “de glorievolle vrijheid van de kinderen van God”, en deze speciale geboden zijn gewoon bijzondere illustraties hoe we daartoe kunnen komen en ons daarin verheugen.

Dat brengt ons op zijn beurt bij het vijfde principe en dat is, dat de wet van God en al deze ethische instructies van de Bijbel nooit beschouwd moeten worden als doel op zich. Wij moeten er nooit aan denken als iets waaraan we moeten proberen ons te conformeren. Het uiteindelijke doel van heel dit onderwijs is dat u en ik God zouden mogen leren kennen. Nu deze Farizeeën en schriftgeleerden (en de apostel Paulus zei dat het ook van hem waar was voordat hij waarlijk werd bekeerd) hangen als het ware de 10 geboden en de morele wet op aan de muur, en nadat ze die hebben bekeken op deze negatieve beperkte manier zeiden ze: “Welnu, ik ben niet schuldig aan deze diverse dingen, daarom is het met mij in orde. Ik ben rechtvaardig en het is allemaal goed tussen mij en God.” U ziet het, zij beschouwden de wet als iets in en op zichzelf. Zij maakten er op deze manier een gedragscode van en zolang zij zich aan die code hielden zeiden ze dat alles oké was. Overeenkomstig onze Here is dat een totaal misleidende visie op de wet. De ene test die u altijd voor uzelf moet toepassen is deze: “Wat is mijn relatie met God? Ken ik Hem? Behaag ik Hem?” Met andere woorden, als u uzelf onderzoekt voordat u naar bed gaat, vraag dan niet gewoon aan uzelf of u moord of overspel hebt bedreven, of dat u schuldig bent geweest aan dit of aan dat, en als u dat niet bent dat u dan God dankt dat alles oké is. Nee. U stelt uzelf eerder de vraag: “Is God vandaag in mijn leven de allerbelangrijkste geweest? Heb ik tot de eer en glorie van God geleefd? Ken ik Hem beter? Heb ik ijver voor Zijn eer en glorie? Is er iets in mij geweest dat niet op Christus leek – gedachten, fantasieën, wensen, impulsen?” Dat is de manier. Met andere woorden, u onderzoekt uzelf in het licht van een levende Persoon en niet alleen maar in termen van een mechanische code van regels en voorschriften. En aangezien er niet aan de wet moet worden gedacht als doel op zich, zo moet dat ook niet wat betreft de Bergrede. Dit zijn gewoon middelen die bedoeld zijn om ons in die echte, levende relatie met God te brengen. Wij moeten daarom altijd erg voorzichtig zijn, opdat wij niet met de Bergrede doen wat de Farizeeën en de schriftgeleerden hadden gedaan met de oude morele wet. Deze zes voorbeelden die gekozen waren door onze Here zijn niets anders dan illustraties van principes. Het is de geest, niet de letter waar het op aankomt; het is de bedoeling, het oogmerk en de intentie die belangrijk zijn. Het enige wat wij boven al het andere in ons leven als Christen moeten vermijden is deze fatale neiging om het Christenleven te leiden los van een directe levende en ware relatie met God.

Tenslotte, wij kunnen dit op deze manier illustreren. Discipline in het Christenleven is een goede en wezenlijke zaak. Maar als uw belangrijkste doel en intentie is om u te conformeren aan de discipline die u uzelf hebt opgelegd, dan kan dat heel goed het grootste gevaar voor uw ziel zijn. Vasten en bidden zijn goede zaken, maar als u twee keer per week vast of elke dag op een speciaal uur bidt, alleen maar om uw discipline uit te voeren, dan hebt u het hele doel van vasten en bidden gemist. Beide hebben geen zin, de zesweekse vastentijd heeft geen zin, alles wat bedoeld is een hulp te zijn voor het geestelijke leven heeft geen zin, tenzij zij ons brengen in een diepere relatie met God. Ik kan stoppen met roken, ik kan stoppen met drinken of gokken tijdens deze zes weken of in een andere periode. Maar als gedurende die tijd mijn geestelijke armoede niet groter is, mijn gevoel van zwakheid niet verdiept wordt en mijn honger en dorst naar God en naar gerechtigheid niet enorm toenemen, dan had ik het net zo goed allemaal niet hoeven doen. Inderdaad, ik wilde zeggen dat het voor mij veel beter zou zijn geweest als ik het niet had gedaan. Dit alles is het fatale gevaar deze dingen tot doel op zich te maken. We kunnen aan hetzelfde schuldig zijn in de openbare eredienst. Als de openbare eredienst een doel op zich wordt, als mijn enige doel op de preekstoel het uitspreken van een preek is en niet het proberen om het gezegende evangelie van God uit te leggen, opdat u en ik en wij allen Hem beter mogen gaan kennen en lief hebben, dan is mijn prediking tevergeefs en kan het juist datgene zijn wat mijn ziel zal verdoemen. Deze dingen zijn bedoeld om middelen te zijn om ons te helpen en om het Woord te illustreren. God verhoede dat wij ze zouden veranderen in een godsdienst. “De letter doodt, maar de geest maakt levend.”

Voetnoot:
Dit document is hoofdstuk 20 uit “De Bergrede” van D.M. Lloyd Jones.
Uitgeverij Jongbloed was zo vriendelijk ons toestemming te verlenen dit hoofdstuk opnieuw te vertalen en online te publiceren.