De kennis des Heren, onze waarborg
>>PDF<<
Een toespraak, bedoeld om te lezen op zondag 1 december 1895, gehouden door C. H. Spurgeon op donderdagavond 30 juni 1887.
“.. dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen.” 2 Petrus 2:9
Er zijn erg nauwe grenzen aan onze kennis. Er is grote ruimte voor onze eigendunk, maar de dingen die we werkelijk weten, zijn uiteindelijk slechts enkele. Hij, die het verstandigst is, zal de eerste zijn om zijn eigen onkunde te erkennen. Ons geloof in de superieure kennis van God is een grote bron van troost voor ons. Dat Hij alles weet, is een soort alomtegenwoordige bedekking voor onze naakte onkunde. Ofschoon wij het tot nog toe niet weten, verheugen we ons dat Hij het weet en het is beter dat Hij het zou weten dan dat wij het zouden weten. Kennis is veiliger in de handen van God dan zij in onze handen zou zijn. Alleen de oneindige God is de oneindige kennis toevertrouwd.
De eerste woorden van onze tekst “De Here weet het” komen vaak als troost in mijn eigen gedachten. De tekst zegt: “ .. dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen”. Dit is slechts één van de vele dingen die God weet. Soms komen wij bijvoorbeeld leringen tegen, die ons in verlegenheid brengen; misschien proberen we een verzoening te bewerkstelligen tussen de voorbeschikking van God en de vrijheid van het menselijke handelen. Het is beter niet te ver in zulke diepe wateren te waden, opdat wij niet verloren gaan in een peilloze diepte. “De Here weet het.” Er is in Zijn gedachten een punt van verzoening wat betreft al de grote waarheden, die Hij heeft geopenbaard. Laatst op een avond verlangde iemand mij één of ander groot geheim te vertellen, dat hij had ontdekt, maar ik verlangde er niet zo naar om het te horen, want ik dacht niet dat ik er een beetje heiliger of gelukkiger door zou worden, wanneer ik het hoorde, en ik was er even blij mee om het niet te weten, als ik geweest zou zijn wanneer ik het geheim wel geweten had. Die onverzadigbare hunkering om alles te weten, trekt juist het leven van de mensen weg van wat hun onverzadigbare hunkering behoorde te zijn, namelijk, op God te lijken, Hem te kennen, Hem te vertrouwen, Hem lief te hebben en Hem te dienen.
Geliefde vrienden, soms stoten we op raadselachtige profetieën. Sommige broeders verklaren alles over profetie te weten. Ik niet en ik ben er ook niet helemaal zeker van, dat zij dat doen. Dit weet ik, dat u slechts één stel uitleggers van profetie hoeft te plaatsen tegenover een ander stel en al gauw zullen ze elkaar verslinden, zoals de staf van Aäron de staven van de tovenaars van Egypte verslond. Maar ik ben er tevreden mee te ervaren, dat “de Here het weet” en Hij weet hoe elke profetie vervuld zal worden en de precieze orde, waarin de profetieën feiten zullen gaan worden. Wij kunnen onze profetische overzichtskaarten maken, als we dat willen, maar God zal Zijn eigen overzichtskaart volgen. We kunnen denken, dat we de sleutel tot de doolhof in Openbaring en in Daniël ontdekt hebben, maar of we dat wel of niet hebben gedaan, is niet van groot belang. Johannes en Daniël spraken door de Heilige Geest en hun woorden zullen te zijner tijd geheel vervuld worden en de Here weet alles over de hele zaak.
Hetzelfde is het geval met betrekking tot de verbazingwekkende beloften van de Here. Vele ervan zijn zo verbazingwekkend schitterend en groots, dat we onszelf soms afvragen: “Hoe kunnen al deze dingen aan ons vervuld worden?” Misschien hebben we, net als Abraham, een Goddelijke belofte, maar toch kan er een bevel of Goddelijke tussenkomst komen, welke die belofte lijkt te vermoorden en de vervulling ervan onmogelijk lijkt te maken, zoals toen God tot de aartsvader zei: “Door Izaäk zal men van uw nageslacht spreken”, en hem toen gebood zijn zoon te offeren in wie de belofte lag opgesloten. Hoewel Abraham niet wist hoe de belofte zou worden vervuld, wankelde hij toch niet vanwege ongeloof, want hij ervaarde dat God het wist. God zal Zijn eigen belofte houden, broeders. Wij hoeven niet te proberen Hem te helpen, zoals zij deed, die probeerde de zegen voor haar favoriete zoon veilig te stellen door hem aan te zetten tot een slechte en boosaardige samenzwering om zijn bejaarde vader te misleiden. Het is niet uw werk om de beloften van God te vervullen; u zult genoeg te doen hebben om Zijn bevelen te gehoorzamen en u zult Zijn hulp nodig hebben om u in staat te stellen dat te doen. Hij heeft uw hulp niet nodig bij het vervullen van Zijn beloften, maar u kunt ten aanzien van het geheel zeggen: “De Here weet, hoe Hij ze moet vervullen en Hij zal ze geheel en al vervullen. Niet één van de goede dingen, die Hij heeft beloofd, zal ooit ontbreken en zeker geschonken worden aan degenen die hun vertrouwen op Hem stellen.”
Geliefde vrienden, hetzelfde is ook het geval met betrekking tot de kwellende lotsbeschikkingen. “Ik kan de wijsheid van deze beproeving niet zien”, zegt iemand. “Ik kan niet begrijpen waarom deze moeilijkheid mij overkomen is”, zegt iemand anders. Waarom wenst u te begrijpen? Waarom wenst u te zien? We wandelen door het geloof, niet door aanschouwen. Ik heb geweten wat het is om een schok van heilige vreugde in mijn ziel te ervaren, toen mijn Goddelijke Meester mij een taak opdroeg, die helemaal boven mijn kracht uitging. Ik heb ervaren: “Als dit werk slechts half zo zwaar was als het is, dan zou ik het misschien geprobeerd hebben; maar nu ik weet, dat ik deze taak in mijn eigen kracht niet kan uitvoeren, word ik dus teruggeworpen op de Almacht.” Het is onbeduidend werk, zomaar wat pootjebaden op het modderige strand, eerst de ene voet op tillen en dan de andere; de grote opgave is te zwemmen en u moet zwemmen, wanneer u de bodem niet kunt aanraken. Soms plaatst God ons in een oceaan van beproevingen, waar de zee bodemloos lijkt te zijn; onze beproevingen zijn in alle opzichten te zwaar voor ons; ze overstelpen ons totaal. O, wat een genade is het dan, als we genoeg geloof hebben om op God te vertrouwen! Als Sadrach, Mesach en Abednego gedagvaard waren voor het openbare proces van de vuurproef, – welbekend bij onze voorouders – , dat van het lopen over roodgloeiende ploegscharen, dan zouden ze misschien gehoopt hebben op de één of andere manier voorzichtig vooruit te gaan, maar toen ze “werden vastgebonden in hun jassen en broeken en hoeden en andere kledingstukken en in het midden van de brandende, vurige oven werden geworpen”, waar geen mogelijkheid was om te ontsnappen, tenzij de Here zelf met hen de oven inging, – wel, toen hadden zij een verhevener arena voor het tonen van het geloof in God. Zij waren van de geringheid van de menselijke mogelijkheid overgegaan naar de grootsheid van de Almacht, en God werd verheerlijkt, toen ze daar vrij rondliepen in het midden van het vuur, terwijl er niets verbrandde behalve hun banden. Het is een groot voordeel, dat ieder beproefd of vervolgd kind van God het gezelschap heeft van zijn Hemelse Vader, zelfs temidden van de vurige beproeving waaraan hij is blootgesteld.
Het is hetzelfde met betrekking tot zware aanvechtingen. Sommige van de zeer geliefde kinderen van de Here worden zwaar verzocht, soms door hun eigen gedachten waarin satan de bitterheid van zijn godslastering naar binnen werpt, soms door beproevingen thuis, die zij niet kunnen begrijpen, of door beproevingen die lijken op die wind uit de woestijn, die de vier hoeken van het huis trof, waar de kinderen van Job aan het feesten waren. Welnu, op zulke tijden, wanneer we onze verzoekingen niet kunnen begrijpen, maar in alle opzichten de kluts kwijt lijken te zijn en tot stilstand zijn gekomen, laten we dan terugvallen op deze vier woorden: “De Here weet het”. De oneindige wijdte van Goddelijke wijsheid omvat al onze behoeften, al ons verdriet, al onze zwakheden, al onze beproevingen en verzoekingen. Laat dit als een alles omringende atmosfeer voor ons zijn; als we die inademen, zullen we ervaren dat ons leven versterkt en ons hart verblijd wordt.
In onze tekst vraagt de apostel aandacht voor één punt van Gods kennis. Hij maakt dat wij ons veilig voelen met betrekking tot de regering van het heelal, omdat we zien dat die in de handen van de Alwetende is, de Here, Die aan de ene kant weet “hoe de godvruchtigen te verlossen uit de verzoeking” en aan de andere kant “hoe de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel om gestraft te worden.”
I. Bij het overwegen van deze woorden zal ik u vragen om in de eerste plaats te denken aan DE KENNIS DES HEREN MET BETREKKING TOT HET KARAKTER.
Oppervlakkig gezien blijkt dit misschien niet uit de tekst, maar het ligt er duidelijk in opgesloten, want de Here zou niet weten hoe Hij de godvruchtigen moet verlossen, als Hij niet wist wie godvruchtig waren, en Hij zou niet weten hoe Hij de onrechtvaardigen moet bewaren voor het toekomstige oordeel, als Hij niet wist wie onrechtvaardig waren. Denk dan een paar ogenblikken na over de waarheid dat de Here de godvruchtigen kent. Soms komen zij zo onder beproevingen en verzoekingen, dat zij bij anderen niet bekend zijn als godvruchtige; hun vroegere vrienden en hun familieleden houden zich afzijdig van hen, zoals Jobs vrienden en verwanten dat bij hem deden. De aartsvader werd zo hevig geslagen en verwond, dat zijn drie vrienden concludeerden, dat hij een huichelaar moest zijn. Hij was “zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad”, een grote gunsteling van de hemel, en toch herkenden zijn vrienden hem niet als één van de godvruchtigen vanwege de grote beproevingen die over hem gekomen waren.
Ja, en soms weten anderen vanwege onvolkomenheden misschien niet dat wij godvruchtig zijn. Het is jammer als het zo is, maar er zijn tijden, wanneer de zonde de gelovige fel aanvalt en hij het zwaar te verduren heeft. Hij moet zelf erkennen, dat hij anderen reden geeft om in twijfel te verkeren over hem. Wel geliefden, wanneer anderen niet weten dat u godvruchtig bent, kent de Here u. “De Here kent de Zijnen.” Er zijn verborgen contacten geweest tussen u en God, die niemand anders ooit kan weten. Hij bemerkt uw oprechtheid temidden van uw gebrek en ofschoon Hij u zal kastijden voor uw zonde, weet Hij toch dat u in Hem gelooft. U kunt, net als Simson, uw ogen verliezen en beroofd worden van uw kracht. Ik bid dat u niet zo laag mag vallen, maar zelfs als u dat doet, onthoud wat er is geschreven van de verblinde Nazireeër: “Maar van het ogenblik af, dat zijn hoofdhaar afgeschoren was, begon het weer aan te groeien” en de Here gaf hem zijn vroegere kracht terug, want niettegenstaande al zijn dwaasheid en zijn zonden was hij een gelovige in de Here. Hij had een vast, kinderlijk geloof in de Allerhoogste en in de kracht van dat geloof deed hij grote daden; de Here erkende, zelfs in de doodsworsteling van Simson, hem als Zijn dienstknecht en wreekte hem op zijn tegenstanders. Laten we niet in zo ‘n toestand terechtkomen, dat anderen met recht aan ons twijfelen, maar als zij boosaardig aan ons twijfelen, als zij zonder oorzaak onze naam als slecht verwerpen, als zij ons belasteren en verzinsels en leugens verzinnen om onze reputatie te beschadigen, laten we dan terugkomen bij dit, wat daaronder is begrepen, zoniet vermeld in onze tekst: “De Here kent de godvruchtigen.”
Soms komt het misschien als een grote troost tot ons, dat de Here de godvruchtigen kent, wanneer zij zichzelf niet kennen. Ik heb sommigen van Gods volk horen spreken, alsof dit niet mogelijk zou zijn, maar ik kan het vrijmoedig betuigen vanuit mijn eigen waarneming van honderden van degenen, die de Here werkelijk liefhebben. We kunnen soms zo aangevallen worden door verzoekingen en onze geest kan zo diep in ons wegzinken, dat wij misschien in twijfel verkeren wat betreft onze eigen redding en zeggen: “Ben ik echt van de Here, of ben ik dat niet?” Er zijn tijden, dat wij de vraag vanuit ons eigen geweten moeten horen en waarom zouden we het niet horen vanuit ons eigen geweten, aangezien Petrus het hoorde van de lippen van zijn Meester: “Simon, zoon van Jona, hebt gij Mij lief?” Graag zou ik tot u willen zeggen met de dichter Cowper:
“Kom, dan, – een stille kleine fluistering in uw oor –
Hij heeft geen hoop, die nooit angst had;
en hij, die nooit twijfelde aan zijn toestand,
Hij kan, misschien, – misschien dit te laat doen.”
Het is geen verkeerd iets om de fundamenten te gaan onderzoeken, om te zien of er vrede is tussen God en uw ziel of niet. Sommige van de beste dienstknechten van de Here hebben door de vallei van de schaduw des doods moeten gaan, waar de stem van de boze geest in hun oren luider is geweest dan de fluistering van hun eigen geloof en zij hebben moeten stilstaan in volslagen verbijstering. Zij konden hun zwaard niet uit de schede krijgen, of als ze dat konden, waren ze niet in staat het te gebruiken, want het leek alsof de vijand niet door hun zwaard geraakt kon worden. Het enige wapen, dat ze konden hanteren, was het wapen van het grote gebed, toen ze in hun zielsangst uitriepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Nu onthoud, als u uzelf niet als godvruchtig kent, God kent u. Hier ligt de troost voor ons hart: “De Here kent de godvruchtigen.” Hij kent zowel hen als hun weg, maar de weg van de ongodvruchtigen zal vergaan.
Aangezien dit waar is van de godvruchtigen, is het ook op een zeer ernstige wijze zeker wat betreft de ongodvruchtigen. De Here kent de onrechtvaardigen, dat wil zeggen, ondanks hun luide pretenties van vroomheid weet de Here, dat zij werkelijk goddeloos zijn. Ze hebben zich bij de gemeente gevoegd, ze dragen de naam van christen, zij worden zelfs geëerd temidden van christelijke mensen, maar de Here kent de onrechtvaardigen; geen gewaad van de godsdienst kan hun goddeloosheid bedekken, geen vorm van vrome praat kan de onoprechtheid van hun hart verbergen. O, als hier zulke mensen zijn, moge dan deze lichtstraal dwars door hen heen gaan! De Here kent de onrechtvaardigen, wat zij ook mogen pretenderen te zijn.
Hij kent hen ook niettegenstaande hun grote bezittingen. “Ik zag een goddeloze in grote kracht, die zich uitbreidde als een weelderige woekerplant”, en onoprechte belijdenis is verguld met rijkdommen en omdat de man in goede doen was, dachten zij, dat hij iets goeds aan het doen was; dit zijn echter twee zeer verschillende dingen. Maar God kan ons door en door doorzien. Als wij op een troon klommen, zou Hij zelfs daar de toestand van ons hart waarnemen en als we de toejuichingen van een volk hadden voor onze toewijding en vroomheid, zou Hij ons zelfs dan onderscheiden, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, met Wie we hebben te maken. Laat dit niet worden vergeten door iemand van ons; laten we niet proberen de Here te bedriegen, maar laat alles open en eerlijk zijn voor Hem. Er moet in ons allen de meest stipte getrouwheid zijn; ik ben bang dat er een zweem van huichelarij zit, zelfs in de meest begenadigden. Moge God dit van ons wegnemen en laten wij in het licht wandelen zoals Hij in het licht is, terwijl het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, ons steeds reinigt van alle zonde, want wij zullen dit steeds nodig hebben!
II. Laten we nu komen tot de werkelijke kern van de tekst, welke deze is: DE KENNIS DES HEREN MET BETREKKING TOT DE GODVRUCHTIGEN. “De Here weet hoe Hij de godvruchtigen uit de verzoeking moet verlossen.”
Let op hun naam, – “de godvruchtigen” – dat is, het volk dat God kent. Hij is geen droom van verbeelding voor hen, zij kennen Hem. Hij is voor hen het meest werkelijke van het hele bestaan. Hem kennende, hebben zij eerbied voor hem. Zij hebben geleerd voor de Allerhoogste te vrezen en te beven. Het was een naam van minachting, welke zij gaven aan de Sociëteit van Vrienden, toen ze hen “Quakers” noemden.[1] Maar uiteindelijk was het een goede zaak voor hen om, zoals Mozes, uitermate te vrezen en te beven in de tegenwoordigheid van de allerhoogste God. De godvruchtigen vertrouwen ook op God. Voor hen is God de pilaar van hun vertrouwen, de glans van hun leven, het leven van hun licht, het licht van hun vreugde. Zij rusten op Hem, als op de Rots der Eeuwen, en zij rusten nergens anders op. Deze godvruchtigen hebben God ook lief; hun hart gaat naar Hem uit. Hij is hun vreugde, Hij is hun Metgezel, hun Vriend; Hij is alles voor hen. De Here kent deze godvruchtigen en Hij maakt dat zij Hem kennen. “Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen en Zijn verbond maakt Hij hun bekend.”
Wel, het is zeker dat deze godvruchtigen zullen moeten lijden onder verzoeking. Goud wordt beproefd in de oven, goede dingen worden getest en beproefd en godvruchtige mensen worden maar al te vaak verzocht, gekweld en beproefd. Erg weinigen van hen zullen naar de hemel gaan zonder dat zij door beproevende wateren en testende vuren zijn gegaan, anders zou voor hen de belofte niet waar zijn: “Wanneer gij door het water trekt, dan ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden.” De Here weet alles van hen en hun beproevingen en vooral, volgens onze tekst: “De Here weet hoe de godvruchtige te verlossen uit de verzoeking.” Laat me een paar opmerkingen maken over die waarheid.
De eerste is deze: Zijn kennis beantwoordt veel meer aan hun nood dan hun eigen kennis. Zij weten niet hoe ze verlost zullen worden uit verzoekingen. Soms raden ze er naar en begaan zo een fout, en dan zijn ze teleurgesteld; ze zouden er veel verstandiger aan doen, als ze de kennis overlieten aan de Allerhoogste en op hun eigen terrein bleven, hetwelk is dat van vertrouwen, geloven en weten dat de Here weet. Iemand zegt van vader Adam dat hij een heleboel wist en dat het jammer was, dat hij niet nog één ding meer wist, namelijk, dat hij genoeg wist; want als hij had geweten dat hij genoeg wist, zou hij niet hebben gegeten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. U weet genoeg, wanneer u gelooft. Als u niets weet, behalve hoe u uw hand kunt leggen in de hand van God, dan mag u dapper verder gaan met vastere tred dan de scherpst ziende mens ooit wist door zijn wijsheid alleen. “Wentel uw weg op de Here, vertrouw op Hem en Hij zal het laten geschieden.” Het is beter dat de kennis is bij de Here, uw Hoofd, dan in uw eigen hoofd, want u bent niet de Here. “De Here weet hoe de godvruchtige te verlossen uit de verzoeking.” Het is bijna een huichelachtige uitdrukking onder de ongelovigen: “De Here weet het.” O, maar laat het een zeer ernstige uitdrukking in ons midden zijn: “De Here weet het”, en, geprezen zij Zijn naam: “De Here weet hoe de godvruchtige te verlossen uit de verzoeking.”
In de volgende plaats: Zijn kennis van hun geval is volmaakt. Hij kende de verzoeking voordat zij kwam. Voordat hij haar toedeelde, woog Hij het in zijn onfeilbare weegschaal af, niet in de grote weegschaal van de kolenboer, maar in de nauwkeurige weegschaal van de apotheker, die elk uiterst klein korreltje meet en een weegschaal heeft, die zou doorslaan bij het gewicht van een enkele haar. Als God mij tien rampen toedeelt, kan de duivel zelf er geen elf van maken. Als de Here een half ons van een bitter ingrediënt in mijn beker zal doen, zullen alle duivels in de hel er niet één ons van kunnen maken. God kent uw nood, voordat hij tot u komt en Hij weet het, wanneer hij tot u komt. Toen Israël in Egypte was, kende de Here hun noden. Terecht zei David: “Gij hebt mijn ziel gekend in tegenspoed.” De Here weet precies waar de beproeving ons raakt en ons pijn doet, hoe we er verdriet om hebben, hoe diep het gegaan is en hoe diep het niet moet gaan. De Here kent onze noden met een volmaakte kennis, voordat ze komen en wanneer ze komen en Hij weet ook alles van hen, wanneer zij weggaan. Ik prijs Zijn naam, dat Hij het effect van de beproeving op Zijn kinderen kan voorzien. Hij weet welke genade het glans zal geven, Hij weet welke schijnvertoningen het zal vernietigen, Hij weet wat het ons zal leren en Hij weet wat het ons zal afleren, waarvan wij dachten dat we het nodig hadden te weten. Hij weet alles over ons van het begin tot het einde en dus is Zijn kennis van onze verzoekingen absoluut volmaakt en mogen we tevreden zijn en rusten in volkomen vrede. “Want Hij kent de weg, die ik bewandel.”
En dit is waar in elke toestand van elk kind van God. “De Here weet hoe te verlossen”, niet alleen maar één of andere godvruchtige mens, of zo’n twintig godvruchtige mensen, maar “de godvruchtigen” als geheel, hen allemaal. Geliefde vriend, om het erg persoonlijk te zeggen, de Here weet hoe Hij u moet verlossen uit uw huidige verzoeking, maar zondig niet om uzelf te verlossen. Daartoe wil satan u verzoeken. Leg de hand van Uzza niet op de ark van de Here, nog veel minder op een stuk meubilair in uw eigen huis. O, soms is er de verzoeking om zich over te geven aan een haastig temperament, of om te speculeren in zaken, of om een deel van de waarheid achter te houden, of om te pretenderen iets te zijn wat u niet bent, of om toe te staan dat een zonde onberispt verdergaat, omdat u wenst te ontsnappen aan afkeuring of al te kritische oordelen wilt vermijden. Nee, de Here weet hoe u te verlossen en als Hij u niet verlost, zeg dan met die drie heilige jongemannen die ik een paar minuten geleden noemde: “Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet, het zij bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.” Probeer niet de wijsheid van God aan te vullen met uw waanzin, want het is niets meer dan waanzin, wanneer u zich inbeeldt dat u ooit profijt kunt hebben van wandaden.
Gods kennis, zoals ons geopenbaard wordt in dit vers, geeft ons een erg bemoedigende gedachte. Als de Here weet hoe de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen, ga er dan van uit, dat er een weg tot verlossing is uit elke verzoeking. De Here kent niet, wat helemaal niet bestaat. Als Hij weet, dat er een weg tot verlossing is, dan is er een weg tot verlossing en is er een weg tot ontsnapping voor u. U ziet het niet; vraag het niet te zien of wil het niet zien. Ach, die ogen van ons(!); was het maar zo, dat ze er werden uitgehaald(!), zou ik zeggen. We zien een heleboel te veel, broeders en zusters, of we denken dat we dat doen; omdat we zeggen dat we zien, gaan we blindelings verder, elke stap op de weg struikelend en strompelend. Het is aan God om te zien en het is aan ons om te geloven en in Hem te vertrouwen. Er is een weg tot verlossing en het zal weldra worden bewezen dat er een weg tot verlossing is voor u. Als u het gelooft zult u het zien. God weet hoe te verlossen; dat betekent dat er een weg tot verlossing is.
Maar het betekent meer. De Here weet hoe de godvruchtigen te verlossen op de manier, die het voordeligst is voor henzelf. Wij hebben diverse manieren van verlossing bedacht, maar God heeft ze niet gebruikt; toen hebben we nog een manier bedacht, maar Hij heeft die niet erkend en we hebben nog een manier gezocht, maar dat stond Hij niet toe. Nee, Hij weet hoe te verlossen, dus waarom komt u aanzetten met uw bedenksels? Waarlijk, ik zal die tekst zelfs op u toepassen: “God heeft de mens oprecht gemaakt, maar zij hebben vele bedenksels gezocht”, zelfs bedenksels om te ontsnappen aan moeilijkheden en beproeving. Maar de Here weet welke de beste manier is voor hun verlossing. Hij zal u uit Egypte brengen, maar niet op de manier, die u dacht, dat u plotseling zou wegvluchten en stilletjes ontsnappen. Nee, nee; dit is hoe Hij u zal verlossen, zoals Hij Israël vroeger verloste: “Hij voerde hen uit met zilver en goud, en er was in hun stammen niemand die struikelde.” Hij zal u uitleiden op een winstgevende manier en een goede manier.
En, het beste van alles, Hij zal u uitleiden op de manier, die Hemzelf het meest zal verheerlijken. Met een hoge hand en een uitgestrekte arm leidde Hij Zijn volk uit Egypte, terwijl Hij al de macht en luister van de trotste monarch van die tijd vernietigde; het bevrijde volk zong voor de Here een nieuw lied, toen zij hun tamboerijnen namen en dansten voor Hem, Die glorieus had getriomfeerd over hun wrede verdrukker. Dat zult u ook nu nog doen. “De Here weet hoe de godvruchtigen te verlossen uit verzoekingen” op de manier, die het meest eervol is voor Hemzelf. Gods kinderen behoren minder te denken aan wat op een bepaalde tijd wordt gedaan dan aan de eer, die God daarvan krijgt. Wij willen soms een groot werk zien, maar een groot werk verheerlijkt God misschien niet. Als er een klein verborgen onbekend werk is, en het voor menselijke ogen nagenoeg een geheim blijft, als het God verheerlijkt, moet daar de voorkeur aan worden gegeven boven de meest gigantische golf van veronderstelde opwekking, die uiteindelijk de namen van mensen zou nalaten, terwijl de naam van God vergeten zou worden. Laat in alle dingen God verheerlijkt worden. O, dat we altijd zouden streven naar dit doel! De redding van mensen is een groots doel, maar het moet altijd ondergeschikt zijn aan de heerlijkheid van de Here, opdat Zijn arm geopenbaard mag worden, en opdat al het vlees het met elkaar mag zien. O, dat God verheerlijkt moge worden! Laat dit ons gebed zijn, in onze beproevingen en in het vrijkomen uit onze beproevingen: “Vader, verheerlijk Uw naam.”
III. Nu moet ik een paar ernstige en zwaarwegende woorden zeggen over de kennis des Heren met betrekking tot de onrechtvaardigen: “en de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel om hen te straffen.”
Let er op dat Petrus niet zegt “de goddelozen”. Hij heeft het niet zozeer over hun innerlijk karakter als wel over hun uiterlijke gedrag. Ze zijn “onrechtvaardig”. Goddeloosheid is ongerechtigheid en vroeg of laat wordt van de goddelozen gezien dat zij onrechtvaardig zijn.
Goddeloze mensen zijn wat betreft de wet onrechtvaardig; zij hebben Gods wet overtreden en zijn daarom niet gerechtvaardigd in Zijn ogen. Erger dan dat, ze zijn onrechtvaardig wat betreft het evangelie, want ze hebben niet geloofd in de Here Jezus Christus en daarom hebben ze niet Zijn rechtvaardigmakende gerechtigheid om hen te bedekken. En bovendien zijn ze in de praktijk onrechtvaardig, want hun leven is een onrecht voor God en voor mensen. Zij hebben de heiligmakende kracht van de Geest niet ontvangen om hen rechtvaardig te maken in hun dagelijkse leven.
God weet hoe Hij met deze mensen moet handelen. Laat me opnieuw de woorden van Petrus lezen: “De Here weet hoe de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel om hen te straffen.” U hoort hun godslastering, u merkt hun schanddaden op en u bent hevig verontwaardigd jegens hen, maar de Here weet hoe met hen te handelen. Hij weet hoe Hij hen in hechtenis moet houden. Hij handelt als een rechter-commissaris die een gevangene voor het proces verwijst naar de periodieke rechtszitting. Dat heeft God gedaan met sommigen van u, goddelozen; u bent verwezen naar de rechtszitting op de oordeelsdag. De Here laat u leven, maar u bent slechts vrijgelaten onder borgstelling en u zult spoedig moeten verschijnen voor de grote Rechter van hemel en aarde.
Volgens de Nieuwe Vertaling, en ik denk dat die vertaling juist is, is de straf reeds begonnen. De Here weet hoe Hij zelfs nu moet doorgaan met het straffen van de goddelozen. Die onrust van hen, die angsten, dat beven, alles laat zien dat God met hen handelt. Zij blazen zichzelf heel erg op, ze lachen met luid gelach, ze loochenen de waarheid en spotten met Christus, maar, geloof me, geliefde vrienden, u hoeft niet te wensen te zijn zoals zij; nee, zelfs niet als de gezondste en de rijkste, de meest trotse en de grootste van hen. De Here weet hoe hen, zelfs nu, te slaan en Hij slaat hen inderdaad; het leven van een goddeloos mens is op zijn best een vreselijk leven. Ik zou liever Gods hond zijn dan de lieveling van de duivel. Het is beter om de meest wenende Jeremia te zijn dan de meest trotse farao. De dag zal komen, wanneer de goddelozen zelf zullen zien dat het zo is en de meest trotse tiran zal de geringste man of vrouw benijden, die nederig naar de genadetroon is gekropen en riep: “God, wees mij zondaar genadig.”
De Here weet, hoe Hij nu reeds moet handelen met de onrechtvaardigen en Hij zal weten hoe weldra met hen te handelen. O heren, dit zijn geen onbelangrijke zaken, waarover ik spreek! De onrechtvaardigen kunnen op het toppunt van hun kracht zijn, maar de Here kan hen vernederen door hen op een ziekbed te doen liggen. Zelfs daar kunnen ze God tarten, maar Hij weet hoe Hij hun goddeloze mond moet stoppen. “Wee!”, zegt Hij, en dat is een vreselijke tekst, “Wee! Ik zal Mij ontdoen van Mijn tegenstanders en Ik zal Mij wreken op Mijn vijanden”, alsof ze Zijn Heilige Geest plaagden en kwelden en Hij tenslotte zei: “Ik wil van hen af; zij zullen Mij niet langer moeite bezorgen; Ik wil Mij ontdoen van Mijn tegenstanders.” Dan stuurt Hij “de maaier, wiens naam is de dood.” Ik denk dat ik hem nu ontmoet, terwijl hij met zijn scherpe sikkel zwaait en ik zeg tegen hem: “Waar naar toe, o dood? Wat staat gij op het punt om te doen? Zult gij het durven die rode klaproos te vernietigen, die daar staat te stralen temidden van het groeiende koren?” “Ach!” zegt hij, “één aanraking van mijn sikkel zal haar neerleggen.” “En die blauwe bloem daarginds in al haar prachtige majesteitelijke schoonheid?” “Ach!” zegt hij, “ik zal die neervellen met al het gewone gras van het veld.”
De Here weet hoe te handelen met de onrechtvaardigen in de toekomende wereld, evengoed als in deze wereld. O, die vreselijke gedachte! Breekt u er zich het hoofd niet over, behalve “om de toekomende toorn te ontvluchten”. Roep geen verwarrende vragen op in uw denken. De Here weet hoe te handelen met de onrechtvaardigen in de toekomende wereld en dat handelen zal zijn volgens de strengste regel van de gerechtigheid. De Rechter van de ganse aarde zal recht doen; mensen zullen Hem niet kunnen beschuldigen van ongerechtigheid; Hij zal met hen handelen als de God, Die Zich niet kan vergissen. Zij zijn in Zijn handen en “het is vreselijk te vallen in de handen van de levende God.” Geloof diegenen niet, die u vertellen dat het niet zo is. Zij zijn de dienstknechten van de duivel, wie ze ook mogen zijn, die proberen uw zielen in deze zaak op een dwaalspoor te brengen. Ik smeek u: ontsnap om uw leven te redden; kijk niet achterom, blijf niet ergens in de vlakte, maar ontsnap naar het kruis van Christus, want daar en daar alleen is er redding voor de onrechtvaardigen. O, zoek het nu, om Jezus wil!
Ik sluit af met een illustratie van de tekst, waarvan ik bijna zeker ben, dat die in de gedachten van Petrus was, toen hij deze woorden schreef: “De Here weet hoe de godvruchtigen te verlossen uit verzoekingen en de onrechtvaardigen te bewaren tot de oordeelsdag om gestraft te worden.” Sla het twaalfde hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen op, waar u het verhaal hebt van Petrus, die ligt te slapen in de gevangenis, bewaakt door soldaten, en toch kwam in het holst van de nacht de engel des Heren in de gevangenis, stootte Petrus in de zij, gebood hem zijn sandalen aan te doen en zich te omgorden en hem te volgen. Petrus ging door al de deuren van de gevangenis, totdat hij bij de grote ijzeren poort kwam en die ging uit eigen beweging open en daar stond Petrus, buiten op straat, in antwoord op de gebeden die werden uitgesproken op de bidstond in het huis van mevrouw Marcus, waar de christenen in Jeruzalem die nacht vergaderd waren om voor hem te bidden. Dit wonder bewijst dat de Here wist hoe de godvruchtigen uit beproeving te verlossen.
Lees alstublieft de rest van het hoofdstuk, want dat omvat de andere helft van mijn tekst. Herodes zat op zijn troon en het gehele volk bewees hem eer; toen hij een redevoering hield vanaf zijn gouden troon, riepen zij: “Het is de stem van een god en niet van een mens.” Diezelfde God, Die Petrus had verlost, wist hoe Herodes aan te pakken, want ons wordt verteld, dat onmiddellijk de engel des Heren hem sloeg en hij door wormen werd gegeten en de geest gaf. Het eerste is een briljante daad van oneindig wijze genade, het volgende is een verbazingwekkende daad van oneindig wijze gerechtigheid. Het is niet nodig, dat u naar de galg gaat om uw vonnis te krijgen; een paar wormen kunnen u te gronde richten. Het is niet nodig dat u gedood wordt bij een groot spoorwegongeluk, of dat er een botsing op zee is, of dat u op het slagveld valt. Herodes werd door wormen gegeten; een druivenpit heeft in het verleden een mens verstikt en gedood; een slok water is voor een ander giftig geweest; een beetje gas, dat vrijwel niet waarneembaar was, heeft weer een ander in zijn graf gelegd. Er is niet één van jullie, goddelozen, die kan ontsnappen, als God tot zijn engelen zal zeggen: “Sla die man, terwijl hij in zijn kerkbank zit. Hij heeft Mijn genade weerstaan en Mijn liefde verworpen; hij wil niet tot Christus komen.” Ook u kunt door wormen worden gegeten, voordat er weer een zondag komt. God geve, dat zo’n lot u niet mag treffen, maar moge u de les van deze tekst leren en de kracht en macht ervan ervaren in uw eigen ziel, ter wille van Jezus Christus! Amen.
[1] Mensen, die beven. Noot vert.