I. De Gekruisigde Christus
>>PDF<<
enkele opmerkingen over de doop, de bekering
en de gemeente van Jezus Christus
INLEIDING
Er is al veel geschreven over de doop. Meestal had het een verdere verdeeldheid van de gemeente van Jezus Christus tot gevolg. Dat is met dit geschrift beslist niet de bedoeling. Waarom dan toch weer schrijven over de doop? De doop is immers niet zaligmakend. Het geloof in het plaatsvervangend lijden en sterven van Jezus Christus voor onze zonden is een absolute voorwaarde voor de redding. (Marcus 16:16). Niet de doop. Het belangrijkste motief om iets over de kinderdoop te zeggen, is het feit dat het een waas brengt over het kruis van Golgotha. Dat is erg gevaarlijk. Het hart van het evangelie is: Jezus Christus en Die gekruisigd (1 Cor 2:2). Als het kruis van Jezus Christus besluierd wordt, komen we in een gevaarlijke situatie terecht. Aan de andere kant is het zo: het kruis van Jezus Christus kan nooit genoeg benadrukt worden. Iemand heeft eens gezegd dat een sekte dikwijls ontstaat doordat er één bepaalde tekst uit de bijbel voortdurend voor het voetlicht wordt gehaald. Het leek hem onmogelijk dat er een sekte zou ontstaan uit het benadrukken van de gekruisigde Christus. Als er iets vandaag de dag nodig is, dan is het wel dat we terug gaan naar Golgotha. Daar wordt ons duidelijk dat we voor 100% afhankelijk zijn van genade in tijd en eeuwigheid. Datgene, wat hier geschreven is, heeft slechts als bedoeling op die weg naar Golgotha te wijzen.
DE DOOP IN DE GEREFORMEERDE LEER
Zoals u waarschijnlijk weet, bestaat de meest gangbare grondslag van de gereformeerde leer uit de Drie Formulieren van Enigheid, t.w. de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. In het laatst genoemde belijdenisgeschrift wordt de doop niet behandeld. Wel is het formulier dat gelezen wordt voorafgaande aan de bediening van de kinderdoop, hier van belang. Welk beeld van de doop wordt ons in deze drie geschriften geschetst? In de Heidelbergse Catechismus gaan vr en antw 69, 70, 71, 72 en 73 over het feit dat de doop een teken en zegel is van de afwassing der zonden en de vernieuwing door de Heilige Geest. Het is een verwijzing naar Romeinen 6. Dat thema beheerst ook bijna tweederde deel van het doopformulier. Maar dan volgt er in de HC na vr. en antw. 73 nog iets wat je een appendix zou kunnen noemen in de vorm van vr. en antw. 74, waarin de doop een teken van het verbond wordt genoemd. Ook het doopformulier spreekt in het laatste gedeelte over het verbond. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis zijn eveneens beide elementen te vinden. Daar valt ook de meeste nadruk op de afwassing der zonden en de werking van de Heilige Geest in de wedergeboorte. We constateren dat er zo in de gereformeerde leer aan de doop twee betekenissen worden toegekend: 1 Het is een beeld van de afwassing der zonden met daarbij een vernieuwing door de Heilige Geest. 2 Het is een teken van het verbond. Door deze twee betekenissen is de doop niet een eenduidig symbool. De eerste betekenis verwijst ondubbelzinnig naar het kruis van Golgotha. Jezus Christus is voor onze zonden gestorven. Wij zijn met Hem gestorven en opgestaan in een nieuw leven. Deze betekenis heeft inhoud voor mensen, die een bewuste bekering hebben meegemaakt. Als u vr. en antw. 69 tot en met 73 leest en de eerste helft van het doopformulier, dan merkt u dat dit als het ware geschreven is voor volwassen dopelingen. Voor hen is de doop een troost. Jezus Christus is werkelijk voor hun zonden gestorven. Ze mogen in nieuwheid des levens wandelen. De doop als teken van het verbond, de tweede betekenis, kan ook gelden voor zuigelingen. Hierin ligt een tegenstrijdigheid. De eerste betekenis, de afwassing der zonden en de vernieuwing door de Heilige Geest, veronderstelt, dat de dopeling een bewustlevend persoon is. De tweede betekenis, de doop als verbondsteken, ziet de dopeling als iemand, die op grond van zijn geboorte uit christelijke ouders deel heeft aan het verbond en zo recht heeft op de doop. Deze twee betekenissen, die aan het ene sacrament van de doop gegeven zijn, zijn onverenigbaar. Wie zich op de eerste betekenis richt, kan aan de kinderdoop geen troost ontlenen, omdat hij die niet bewust heeft meegemaakt, terwijl dit sacrament ons juist tot vertroosting gegeven is. Wie zich op de tweede betekenis, het teken van het verbond, richt, laat geen ruimte meer over voor de eerste betekenis. Immers, welke voorstelling moeten we ons maken van het afwassen der zonden en het wandelen in nieuwheid des levens bij een zuigeling, die nog niet kan lopen en praten? De gereformeerde doopleer wijst zo in twee verschillende richtingen. In de praktijk komt het er op neer, dat men bij de kinderdoop alleen aan die tweede betekenis is gaan denken. We zullen verderop nagaan wat Gods Woord ons hierover te zeggen heeft en hoe het in de kerkgeschiedenis met het dopen gegaan is.
DE DOOPPRAKTIJK IN HET NIEUWE TESTAMENT
Johannes de Doper, de wegbereider van Jezus Christus, doopte de mensen in de Jordaan. Het woord “dopen” betekent gewoon onderdompelen. Hij doopte die mensen, die hun zonden kwamen belijden en schoon schip wilden maken. Ook de mensen, die een volgeling van Jezus Christus wilden worden, werden gedoopt. Jezus doopte niet zelf, maar Zijn discipelen deden het. In Johannes 4: 1 en 2 lezen we hierover. Er wordt deze volgorde vermeld: eerst tot discipel maken, dan dopen. Diezelfde volgorde treffen we aan in Mattheüs 28:19: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.” Ook het zendingsbevel uit Marcus 16:16 vertoont dit beeld: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Dit beeld herhaalt zich voortdurend in Handelingen, b.v. Hand. 2:41: “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen.” Hand 8:12: “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen..” Het basispatroon is steeds weer: het evangelie van Jezus Christus horen, tot geloof komen en daarna gedoopt worden. Voorstanders van de kinderdoop wijzen op het feit dat er soms gehele huisgezinnen gedoopt werden. Volgens hen zou dat betekenen dat er ook kinderen werden gedoopt. Nu wordt dit nergens in de bijbel uitdrukkelijk vermeld. De context doet in de meeste gevallen het tegendeel vermoeden. Cornelius had zijn bloedverwanten en beste vrienden bijeengeroepen om naar de boodschap van Petrus te luisteren. Het is niet reëel te veronderstellen dat hier ook zuigelingen bij waren, die dan eveneens de Heilige Geest ontvangen zouden hebben. In het geval van Lydia, de purperverkoopster te Filippi, wordt geen melding gemaakt van een echtgenoot of kinderen. De huishouding kan wel geheel uit slaven hebben bestaan. Van de gevangenbewaarder wordt gezegd, dat hij zich verheugde, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was. Men mag aannemen dat zuigelingen nog geen bewust geloof kennen en er midden in de nacht ook niet zijn bijgehaald. Verder wordt van het huis van Stefanas, dat door Paulus gedoopt werd, gezegd, dat zij zich ten dienste van de heiligen gesteld hebben. Bij dit ten dienste staan van de heiligen ligt de betrokkenheid van zuigelingen niet voor de hand. Het omgekeerde wordt wel expliciet gesteld. In Handelingen 8:12 lezen we: “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen.” Het is 100% zeker, dat de nauwkeurig werkende Lucas ook de kinderen vermeld zou hebben, indien die ook gedoopt waren.
Een ander argument dat dikwijls wordt aangevoerd om de kinderdoop te onderbouwen, is 1 Corinthiërs 7:14. De kinderen zijn heilig, als één van beide ouders christen is. Ongetwijfeld is dat waar. Maar dit “heilig” zijn of “apart gezet” zijn is nog geen reden om gedoopt te worden. De ongelovige wederhelft is evenzeer geheiligd in zijn of haar gelovige wederhelft, maar die wordt dan toch daarom niet gedoopt?
Vaak wordt bij een doopbediening aan kinderen Mattheüs 19:14 geciteerd: “Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.” Deze tekst heeft helemaal niets met de doop te maken. Uit de context blijkt juist dat de discipelen niet gewend waren, dat kinderen een rol van betekenis speelden. Ook geeft Jezus Christus Zijn discipelen niet de opdracht deze kinderen te dopen als teken dat ze bij het Koninkrijk horen. Hij legt ze de handen op en zegent ze.
Nog een laatste punt. In Handelingen 16:3 lezen we dat Paulus de gelovige en dus ook gedoopte Timotheüs besneed. Daaruit blijkt wel duidelijk dat de doop niet in de plaats van de besnijdenis gekomen is. Paulus hield zich in dezen aan de Joodse wetgeving. Wie uit een Joodse vrouw geboren wordt, is Jood. Dat was bij Timotheüs het geval. Hij was echter niet besneden. Om de Joden een Jood te zijn en hen het evangelie te kunnen verkondigen werd hij besneden. De waarschuwing in de Galatenbrief om zich niet te laten besnijden gold de heidenchristenen. Bij Paulus waren doop en besnijdenis totaal verschillende zaken. Het schriftberoep op Colossenzen 2:11 is onterecht. De besnijdenis wordt daar slechts als beeldspraak gebruikt – “die geen werk van mensenhanden is” – om de Joodse dwaalleraren de wind uit de zeilen te nemen. Met “de besnijdenis van Christus” wordt het lijden en sterven van Christus bedoeld. Zoals bij de besnijdenis de onreine voorhuid verwijderd wordt, zo is de oude mens met Christus gestorven en in het watergraf gelegd. Dit schriftgedeelte heeft dezelfde inhoud als Romeinen 6.
Samenvattend komen we tot het oordeel, dat er in het Nieuwe Testament dit vaste patroon is: Er vindt prediking van het evangelie plaats. Er zijn mensen, die hier gehoor aan geven en tot geloof komen. Deze mensen worden gedoopt. Ze leggen hiermee de belijdenis af, dat ze het verlossingswerk van Jezus Christus nodig hebben om met God verzoend te worden en dat ze niet langer voor zichzelf willen leven, maar voor Hem, Die voor hen gestorven is en opgewekt. In dit patroon past niet de doop van zuigelingen.
DE DOOPPRAKTIJK IN DE KERKGESCHIEDENIS
In het jaar 70 werd Jeruzalem door de Romeinse legioenen verwoest. De gemeenschap van Christenen had daarvoor reeds de wijk genomen naar het Overjordaanse. Ze gingen wonen in het stadje Pella. Bij opgravingen heeft men resten van zeer oude kerken gevonden uit die eerste eeuwen. Deze resten bestaan logischerwijs hoofdzakelijk uit vloeren. Duidelijk herkenbaar treffen we daarin een groot doopvont aan, welke bedoeld was voor doop door onderdompeling.
Gedurende de eerste eeuwen fungeerde de doop als belijdenisdoop. Voor iemand gedoopt werd legde hij een getuigenis af. Deze belijdenissen gaven vaak in het kort de inhoud van het geloof weer. Tertullianus (ongeveer 150-223) gebruikte als eerste het woord sacrament als aanduiding van doop en avondmaal. Daarmee kwam er een nieuw aspect van de doopbediening bij. Zo was in de derde eeuw de doop niet slechts een belijdenis van de omkeer, die er in het leven van een persoon heeft plaatsgevonden. Ze was niet langer een verwijzing naar hetgeen gebeurd was, nl. het sterven en de opstanding van Jezus Christus, maar de doop kreeg ook betekenis als ritueel. Er zou iets gebeuren op het moment van de doopbediening zelf. Er ontstonden extra toevoegingen. Zo vond er een duiveluitbanning plaats voorafgaande aan de doop. Men koos bepaalde tijden uit om te dopen, b.v. de paasnacht. Ook werd er vaak gedacht dat door het ontvangen van de doop de zonden, die tot dat moment waren bedreven, werden vergeven. Dit was dan weer aanleiding om de doop zo lang mogelijk uit te stellen. Om die reden liet keizer Constantijn, de eerste christelijke keizer, zich pas kort voor zijn dood dopen. Het dopen van zuigelingen werd voor het eerst vermeld door Tertullianus. Hij wees het af. Het duurde tot ongeveer 500, voordat de zuigelingendoop algemeen werd. Ze werd begunstigd door de ritualistische doopopvatting.
Het dopen door middel van besprenkeling was in eerste instantie een noodoplossing. Zieke mensen, die niet bestand waren tegen een onderdompeling, werden overgoten of besprenkeld met water. Dit werd later, toen de zuigelingendoop zich doorzette, in het westen de algemene dooppraktijk.
In de donkere middeleeuwen betekende de doop: inlijving in de kerk. Dat hebben de Saksen ondervonden. Ze werden met het zwaard bekeerd door Karel de Grote. Er viel voor hen te kiezen tussen de dood of de doop. Voor diezelfde keuze werden de Joden soms geplaatst. Een kruistocht begon vaak met een jodenvervolging in eigen land. Zo kozen er zo’n 600 Joden, die hun toevlucht in het paleis van de bisschop van Mainz hadden gezocht, voor de dood in plaats van de doop.
De doopleer in de RK-kerk van rond 1500 hield in dat een kind wedergeboren werd door de bediening van de doop. Daarom moest de doop ook zo snel mogelijk na de geboorte plaatsvinden. Als het ongedoopt stierf ging het verloren. Er was nog wel zo veel kennis van de bijbel overgebleven, dat men wist dat geloof een voorwaarde voor de doop is. Hoe werd dat opgelost? Daarvoor had men peetouders. Die gaven antwoord in naam van het kind. Zij zwoeren de duivel af en beloofden godvruchtig te leven. Dit hele gebeuren treft men nu nog aan in de RK-kerk, de Lutherse kerk en de Anglicaanse kerk.
De reformatie heeft veel dingen ten goede gekeerd. Wat betreft de doop ging Calvijn verder dan Luther. Inhoudelijk veranderde de doopleer. De afwassing der zonden en het mogen wandelen in nieuwheid des levens kregen de nadruk. Echter, de kerkopvatting bij Calvijn ging in de richting van een staatskerk. Dat was niet verwonderlijk, zo vlak na de middeleeuwen. In Genève was de Gereformeerde kerk de staatskerk. Alle burgers moesten een eed van trouw aan de belijdenis afleggen. Lang heeft Calvijn gehoopt dat de Gereformeerde kerk ook staatskerk in Frankrijk zou worden. In een staatskerk past niet de doop na bekering, wel de kinderdoop. Qua leer en ceremonie werd er wat betreft de doop, evenals bij het Heilig Avondmaal, afgerekend met veel middeleeuwse magie. Met de middeleeuwse traditie om kinderen te dopen werd niet gebroken. Men wilde blijkbaar geen chaotische toestanden, zoals zich die voordeden bij de wederdopers. Om het dopen van zuigelingen bijbels te onderbouwen viel men terug op het oude verbond. Dat begon reeds bij Zwingli in Zürich. Bucer in Straatsburg kwam met de stelling, dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is. Calvijn heeft deze overgenomen in zijn Institutie en zo kwam deze leer in onze Nederlandse belijdenisgeschriften terecht. Deze opvatting van het verbond is nog maar 450 jaar oud. Bij b.v. Augustinus (± 400) vind je dit soort gedachten niet.
De wederdopers uit de begintijd van de reformatie zijn zeer wreed vervolgd. Verreweg de meeste martelaren in de Nederlandse gewesten waren wederdopers. Na 1600 zijn ze een (gedwongen) teruggetrokken leven gaan leiden. In hun kerken werden volwassenen na hun belijdenis gedoopt door besprenkeling. In Engeland kwamen rond 1650 al baptistenkerken voor zoals wij die nu ook kennen. Er werd gedoopt door middel van onderdompeling. Zo was b.v. John Bunyan, de schrijver van “De Christenreis”, baptist. Een andere bekende baptist in Engeland was Spurgeon. Hij groeide op in de Congregationalistische kerk, maar hij liet zich na zijn bekering op bijna 16-jarige leeftijd dopen. Veel baptisten zijn geëmigreerd naar Amerika. Daar vormen ze een aanzienlijk deel van de protestantse kerken.
In Nederland is het overgrote deel van de kerken die voortkwamen uit de reformatie, voorstander van de kinderdoop. Eigenlijk is er in ons land nog nooit een diepgaande discussie gevoerd over belijdenisdoop of kinderdoop. In onze eeuw is er wel een andere discussie geweest, die totaal uit de hand gelopen is. Abraham Kuyper heeft een poging ondernomen om de twee reeds eerder genoemde betekenissen van de doop, die er in de tijd van Calvijn aan gegeven waren, met elkaar te verzoenen. Het kernpunt van de discussie was: in hoeverre is er sprake van geloof in de zuigeling? Kuyper vond, dat je ervan uit moest gaan dat het kind van gelovige ouders bij het verbond hoorde en voor tijdens of na de doop een wedergeboorte meemaakte. Of misschien helemaal niet: de veronderstelde wedergeboorte. De wet der liefde zou dat gebieden. Bleek het kind uiteindelijk het geloof af te wijzen, dan had de kerk toch zijn plicht gedaan. Een minderheid vond dit een onheilig omgaan met Gods dingen. Je kunt niet handelen met Gods heilige dingen op grond van een veronderstelling. Zij kwamen tot een andere oplossing. Het zegel des verbonds werd niet gehangen aan iets dat verondersteld werd in het kind, maar het verbond zelf werd verzegeld tijdens de doopbediening. Alle kinderen zonder uitzondering zouden bij het verbond horen. Door de doop kregen ze een belofte en een eis mee. De belofte van de genade door Jezus Christus en de eis om tot bekering te komen. Zou dat niet gebeuren, dan zou hen de verbondswraak treffen. Bij deze hele discussie lag het zwaartepunt alleen maar bij die tweede tijdens de reformatie ontstane betekenis van de doop: het verbondsteken. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de meerderheid de minderheid hun overtuiging dwingend wilde opleggen, ontstond er een kerkscheuring in de Gereformeerde Kerken: de Vrijmaking.
De volgende conclusies kunnen getrokken worden uit dit overzicht. Pas ongeveer in het jaar 200 wordt er melding gemaakt van zuigelingendoop, die dan ook nog wordt afgewezen. Het argument voor de kinderdoop, t.w. het dopen van een hele huishouding, waarbij dan ook kinderen gedoopt zouden zijn, was al niet te verdedigen vanuit de tekst van het Nieuwe Testament. Het wordt definitief onaannemelijk door de feiten van de dooppraktijk tijdens de eerste paar eeuwen. De kinderdoop blijkt een typisch middeleeuwse ceremonie te zijn als we voor de middeleeuwen het tijdvak nemen van 500 tot 1500. Ze was omgeven met magie, evenals het misoffer. Met het misoffer is rigoureus afgerekend door Calvijn. Wat betreft de doop verwierp hij de wedergeboorte door middel van de doop. In plaats daarvan werd er over de doop gesproken als teken van de afwassing der zonden en het wandelen in nieuwheid des levens. Er werd echter iets aan de doopleer toegevoegd. Het zou ook een teken van het verbond zijn. Hierdoor kreeg de doop een dubbele betekenis, kon de zuigelingendoop gehandhaafd blijven en is het protestantisme zo met een restant van de middeleeuwse praktijk blijven zitten. Het restant veroorzaakt in onze tijd ernstige verlammingsverschijnselen. Daarover in het volgende hoofdstuk meer.
DE GEVOLGEN VAN DE KINDERDOOP.
Wie zuigelingen doopt belijdt daarmee dat er twee soorten kinderen op aarde geboren worden t.w.: kinderen uit ongelovige ouders en kinderen uit gelovige ouders. Men acht zich verplicht de kinderen uit gelovige ouders te dopen, omdat ze hier recht op zouden hebben vanwege hun lid zijn van de gemeente van Jezus Christus. Wat is nu precies de inhoud van dat lidmaat zijn van de gemeente? Wat is exact het nuttig effect van het gedoopt zijn als kind? Het blijkt erg moeilijk te zijn deze vragen vanuit de praktijk van het leven te beantwoorden. Toch worden deze vragen, zeker in deze tijd van kerkverlating, steeds indringender.
Binnen de gereformeerde gezindte tekenen zich twee polen af, de bevindelijke en de vrijgemaakt- gereformeerde pool. Beide polen erkennen dat er na de doop nog een bekering moet plaatsvinden. Ondanks dat wordt er bij beide stromingen een zekere betekenis aan het gedoopt zijn gegeven. De bevindelijke pool belijdt dat alle kinderen tot het verbond horen. Daarom dienen ze gedoopt te worden. Deze doop redt hen niet. Dat gebeurt door de bekering. Deze bekering dient op een bepaalde wijze te geschieden. De gelovige wordt op een krachtdadige wijze geroepen. Het actieve handelen ligt geheel aan Gods kant. De mens is slechts passief. Het aantal geroepenen is maar zeer klein. Slechts die kleine groep heeft het recht om aan het avondmaal te gaan. Een ieder die niet geroepen wordt, gaat voor eeuwig verloren. Dat is het merendeel. Toch horen ze wel bij het verbond. Om één en ander met elkaar te rijmen is men tot de stelling gekomen, dat er twee soorten bondelingen zijn. Men kan tot het uitwendig verbond behoren. Dan is men onbekeerd, maar men gaat wel naar de kerk. Wordt men bekeerd, dan gaat men tot het inwendig verbond behoren. Dat heeft als consequentie dat de prediking bij de bevindelijke pool wel gedoemd is voor het grootste gedeelte nutteloos te zijn. Dit wordt gerechtvaardigd door te zeggen dat er twee soorten prediking zijn: voorwerpelijke en onderwerpelijke. De voorwerpelijke voor de leden van het uitwendig verbond: de kern van deze prediking is slechts verstandelijke, begripsmatige kennis van het evangelie. En de onderwerpelijke voor de leden van het inwendig verbond: hier zou het over een persoonlijk kennen van de Heiland gaan. In deze visie bestaan er drie soorten mensen: ongelovigen, onbekeerde kerkleden en bekeerde kerkleden. De conclusie dat deze driedeling veroorzaakt wordt door de praktijk van de kinderdoop, is voor de hand liggend. Immers, door de doop is men reeds van jongsaf lid van de kerk. Het gevolg is dat de bekering een dermate mystieke gebeurtenis wordt, dat ze voor een doorsnee mens niet lijkt weggelegd. Men lijkt geestelijk verlamd te zijn. Vandaar het geringe aantal bekeerden. Verderop zullen we deze leer nog vanuit de bijbel bekijken.
In de Gereformeerd (vrijgemaakte) kerken belijdt men dat bij de doop het verbond aan de kinderen der gelovigen verzegeld wordt. Dit verbond houdt een belofte en een eis in. De belofte is, dat Jezus Christus ook voor dit kind gestorven is. De eis is, dat deze kinderen deze belofte in hun latere leven aannemen. Doen ze dat niet, dan treft hen als bondsbrekers later een zwaarder oordeel. Zo werd het in de periode rond de Vrijmaking gesteld in de “Verklaring van Gevoelen” van 2 november 1943. Nu mocht men in die tijd op grond van deze gedachte van de verbondseis en de verwerping van de “veronderstelde wedergeboorte” verwachten dat de prediking in de Gereformeerd (vrijgemaakte) kerken zich zou gaan kenmerken door een ernstige oproep tot een persoonlijke bekering. Dat is niet gebeurd. Er werd vooral over de heilshistorie gepreekt, dwz. Gods handelen in de geschiedenis. De bekering kwam hoofdzakelijk ter sprake als de “dagelijkse bekering”. De noodzaak van het persoonlijk aanvaarden van het verlossingswerk van Jezus Christus kwam niet naar voren. De nadruk valt op het verder gaan op de weg, die men van kindsaf gegaan is. In hoeverre dit in overeenstemming is met wat de bijbel zegt over het aanbod der genade, zal in een volgend hoofdstuk aan de orde komen. Wie op de hoogte is van de verschillen van inzicht binnen de gereformeerde gezindte op het punt van het verbond, de bekering en de toe-eigening van het heil doet er goed aan zich te realiseren dat deze verschillen uiteindelijk worden veroorzaakt door de kinderdoop.
HET GENADEVERBOND
Wie over het genadeverbond spreekt, spreekt over een heilig wonder. Het verbond is heilig, omdat de almachtige God, de Schepper van hemel en aarde, in dit verbond steeds de Eerste, de Initiatiefnemer, is. Het verbond is een wonder, omdat de liefde van de almachtige God er de inhoud van is. Het verbond der genade bestond reeds voor de grondlegging der wereld (Efeziërs 1:4,5). Toen na de zondeval deze hele wereld aan de vergankelijkheid onderworpen werd en geheel en al verloren was, stelde God Zijn genadeverbond in werking met het doel dat de gevolgen van de zondeval teniet gedaan zouden worden. God beloofde bij de vervloeking van de slang aan de vrouw dat haar Zaad de slang definitief zou verslaan. Dat is gebeurd op Golgotha. Het hele Oude Testament is één lange voorbereiding op Golgotha. Om een beeld te gebruiken: als een schip op drift is geraakt, is het vaak niet mogelijk in één keer de zware tros over te brengen om het schip naar de veilige haven te slepen. Er wordt eerst een dunne lijn overgebracht, daarna een dikkere enz. Zo heeft God stap voor stap als het ware een steeds steviger verbinding met deze verloren wereld gemaakt tot de definitieve verbinding tot stand kwam in het zenden van Zijn Zoon. De voorbereiding vond op de volgende wijze plaats. God moest, niet lang na de schepping rigoureus ingrijpen op deze aarde. De zondvloed was een oordeel over de verdorvenheid van de mensen. Maar Gods verbond was met Noach. Hij redde hem en zijn gezin. Daarna sloot God een verbond met Abraham. Hij maakte hem duidelijk, dat uiteindelijk de gehele aarde gezegend zou worden door dit verbond. Daarna zonderde God zich een volk af uit al de volken van deze aarde. Hij riep Mozes om Zijn volk Israël uit Egypte te leiden. Bij de berg Sinaï sloot God Zijn verbond met hen. Uit dit volk zou de Messias geboren worden. Daarom moest het apart gezet worden. Toen het volk in het beloofde land gekomen was, riep God David als koning over dit volk. David zou de stamvader van de Messias worden. Daarna kwamen de profeten, die voorbereiders zijn geweest en het werk van de Messias hebben voorzegd. Tenslotte kwam de Messias Zelf, het levende bewijs van Gods liefde en trouw. De grote overwinning werd behaald op Golgotha. Onze schuld voor Gods aangezicht werd verzoend en de duivel werd definitief verslagen. Sinds het sterven en de opstanding van Jezus Christus is alles veranderd. Jezus Christus is de weg, de waarheid en het leven. Nu is er weer contact met almachtige God mogelijk door Hem. Onze zonden zijn vergeven. De gerechtigheid van Christus wordt ons toegerekend. Het heil van de zondevergeving en de verlossing van de macht van de duivel is nu voor heel deze wereld. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”(Johannes 3:16). Het maakt niets meer uit, uit welke ouders men geboren is. Barbaar of Scyth, slaaf of vrije, Jood of Griek, man of vrouw, aan een ieder wordt de genade op dezelfde wijze aangeboden. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal.” (Handelingen 2:39). De Heilige Geest is beloofd aan een ieder die tot bekering komt, die er door God uitgeroepen wordt. Wie gelooft in Jezus Christus is door dat geloof een geestelijke nazaat van Abraham en wordt uit geloof gerechtvaardigd (Galaten 3). Sinds Golgotha heeft God heel deze wereld op het oog. Daarom kregen de discipelen van Jezus Christus ook de opdracht om het evangelie te brengen aan de ganse schepping tot aan het uiterste der aarde. Er zijn nu geen grenzen aan het genade-aanbod. Men hoeft er alleen maar zondaar voor te zijn. Dat is het heerlijke van het evangelie. Wie deze blijde boodschap aanneemt, erkent dat hij Jezus Christus nodig heeft. Als hij Jezus Christus aanvaardt als zijn Verlosser, gaat hij daarmee behoren tot de kinderen van God. (Johannes 1:12) Hij wordt van bovenaf geboren. (Johannes 3) God heeft als teken en bekrachtiging van deze omkeer in het leven van een mens de doop gegeven. (Romeinen 6) Vanaf de doop is het duidelijk: deze wereld heeft voor de bekeerde afgedaan en hij bestaat niet meer voor deze wereld. (Galaten 6:14)
Wie zuigelingen doopt op grond van de leer dat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen is, zet de klok terug in het heilsplan van God. In Zijn wijsheid heeft God bepaald dat de Heiland van deze wereld geboren zou worden te midden van een afgezonderd volk. God heeft dat nodig geacht. Als teken van die afzondering geldt de besnijdenis. Het is een kenteken, dat aan het vlees verricht wordt en dat nog wel alleen bij jongens. Het is belangrijk zich te realiseren dat Jezus Christus nog geen zichtbaar rijk op aarde wilde institueren bij Zijn eerste komst, een soort rijk als het Joodse volk.. Zelfs Zijn discipelen moesten hier een aantal malen aan herinnerd worden. In Lucas 19:11 en 12 lezen we: “Toen zij daarnaar luisterden, sprak Hij nog een gelijkenis uit, omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden. Hij zei dan: Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en (daarna) terug te keren.” Na de opstanding vroegen Zijn discipelen Hem weer naar dat Koninkrijk en Hij zei: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.” Dat is de opdracht die christenen in deze wereld hebben: de bekering tot vergeving der zonden prediken aan alle volken. Wie probeert buiten de bekering om bepaalde zaken in deze wereld “christelijk” te maken zal altijd weer worden geconfronteerd met het feit dat heel deze schepping aan de vergankelijkheid is onderworpen (Romeinen 8:21). Als Jezus Christus terugkomt, zal Hij hier Zijn rijk vestigen. Dan wordt er een volgende stap gezet om terug te winnen wat er in het paradijs verloren ging. Hoe zich dat allemaal precies zal voltrekken is niet aan ons om uit te zoeken. Wij hebben ons te houden aan de opdracht: “Gaat dan heen..”
Door niet alleen maar gericht te zijn op de prediking van het evangelie, maar ook bezig te zijn met het bouwen van een soort christelijk rijk – in welke vorm dan ook – is er een situatie ontstaan waarbinnen de kinderdoop acceptabel werd. Wie werkelijk de inhoud van het genadeverbond tot zich door laat dringen weet, dat het onbestaanbaar is, dat er drie soorten mensen bestaan: ongelovigen, onbekeerde kerkleden en bekeerde kerkleden. Het is in strijd met de bijbel. Er bestaat niet een soort geestelijk christelijk rijk, waar je als onbekeerde deel van uit maakt. Wie zichzelf beschouwt als onbekeerd, dient zich te realiseren dat hij niet kan bidden: “Onze Vader, Die in de hemelen zijt.” God is zijn Vader niet. Als hij in de bijbel leest, is een groot deel van de beloften, die hij leest, niet voor hem, want hij is geen kind van God, geen lid van het lichaam van Christus. Voor hem gelden wel de beloften: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Johannes 6:37) en “Wie wil, neme het water des levens om niet” (Openbaring 22:17) en nog diverse andere. Deze beloften staan daar zwart op wit in het heilige Woord van God. Mensen zijn niet te vertrouwen, wijzelf zijn niet te vertrouwen, maar de almachtige God is boven alles te vertrouwen. Hij heeft Zijn liefde jegens ons bewezen, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Wie zegt niet op deze beloften te mogen of te kunnen ingaan, maakt God tot een leugenaar. Het evangelie is heel eenvoudig: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden.” Die oproep geldt de mens zelf, niet de Heilige Geest in hem. De Heilige Geest hoeft Zich niet te bekeren. Zo’n gedachte is godslasterlijk. God wil dat de mens zelf persoonlijk reageert op Zijn genadeaanbod in Christus Jezus.
Wie werkelijk de rijkdom van Gods genade begint te zien, weet dat voor God alle mensen gelijk zijn. We zijn allen in zonde ontvangen en geboren. We moeten onze redding volkomen buiten onszelf zoeken, ook buiten onze afstamming naar het lichaam. Die redding is er alleen door Jezus Christus. Het aanbod geldt “heel de schepping” en “alle volken”. De leer dat God op een speciale wijze Zijn genadeverbond verzegelt aan de kinderen der gelovigen is dus eveneens niet in overeenstemming met de bijbel. God maakt geen onderscheid bij het aanbieden van Zijn genade. Wie zijn wij mensen dan, dat wij dat wel durven doen. Wee ons, als wij ons gaan bemoeien met het meest fundamentele recht, dat God aan ieder individu gegeven heeft: zelf voor of tegen Hem te kiezen. Als in een kerk de bekering inhoudt: ja zeggen op de doop, die je als zuigeling ontvangen hebt, dan is dit door God gegeven recht, hoewel onbewust en onbedoeld, toch geschonden. Wij staan allen, ieder voor zich, alleen voor Gods aangezicht, zonder ouders, zonder familie, zonder kerk. God vraagt van ons heel persoonlijk een rechtstreekse reactie op het zenden van Zijn Zoon.
TERUG NAAR GOLGOTHA
Waarom spreken wij zo weinig over het kruis van Golgotha? Waarom staan wij zo weinig stil bij wat God daar voor ons gedaan heeft? Waarom gunnen wij ons zo weinig tijd om tot ons door te laten dringen wat voor een liefdevolle Redder wij hebben? Hoe Hij, Jezus Christus, Gods oordeel op Zich genomen heeft om ons te verlossen? Waarom komen we niet tot de kern van het evangelie? Er worden eindeloze discussies gevoerd over allerhande zaken, die slechts zijdelings iets met het christelijk geloof te maken hebben. Kranten, tijdschriften en boeken worden volgeschreven. Er worden conferenties belegd. Er wordt opgebouwd enz. enz. Wat zijn nu concreet de vruchten van al deze activiteiten? Neemt de liefde tot God toe? Vinden er oprechte bekeringen plaats? Zijn er meer mensen bereid zichzelf te verloochenen, hun kruis op zich te nemen en Jezus Christus te volgen? Ontstaat er een zichtbare eenheid onder Gods kinderen, waardoor de wereld kan zien dat Jezus Christus werkelijk door de Vader gezonden is? Laten we eens een tijdlang stoppen met al onze godsdienstige bezigheden. Laten wij nu eerst de tijd nemen om naar Golgotha te gaan. Alle andere wegen leiden tot niets. De weg naar Golgotha is de enige uitweg.
We hebben het nodig om als enkeling naar Golgotha te gaan. Daar, aan dat kruis, stierf de Zoon van God voor mijn zonden. Ik was dermate verloren dat er geen andere oplossing mogelijk was. Er zat in mij niets goeds. Ik was een hopeloos geval, dood in mijn zonde. Op Golgotha blijkt mijn eigen gerechtigheid slechts een stel lompen te zijn. De afschuwelijkheid van mijn zonden wordt mij duidelijk bij het zien van een bloedende Heiland. Er is maar één redding mogelijk voor mij: mijn vertrouwen stellen op Jezus Christus en op wat Hij voor mij gedaan heeft. Op geen enkele andere manier kan ik met God verzoend worden. Wie zo vrede heeft gevonden met God, krijgt in zich het verlangen om “de dood des Heren te verkondigen”. Wie zou het water kunnen weren van zo iemand als hij of zij op de door de bijbel voorgeschreven wijze openbare belijdenis van het geloof wenst af te leggen? De inhoud van de doop is het gedenken van de dood en de opstanding van Jezus Christus. Zijn dood is de vaste grond, waarin mijn anker eeuwig hecht. De dood van Jezus Christus, Gods Zoon, is het bewijs van Gods liefde voor deze verloren wereld en voor mij persoonlijk. Wie zo naar Golgotha gaat, mag het wonder ervaren, dat hij “van boven af” geboren wordt. Zijn vaderland wordt de hemel; hij wordt een kind van God.
We hebben het nodig om naar Golgotha te gaan voor onze heiliging. Voor christenen geldt de opdracht: “Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen als Hij gewandeld heeft.” Dat blijkt niet mogelijk te zijn. We wandelen niet zoals Jezus Christus. Elke dag falen wij. We houden ons niet aan de wet van het evangelie, zoals we dat in de Bergrede lezen. Er komt een moment dat we met Paulus uitroepen: “Ik ellendig mens!” En dan komt er iets onverwachts, iets totaal nieuws. Het wordt duidelijk dat er naast de Bergrede ook Johannes 15 in de bijbel staat. Daar lezen we: “Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.” En we lezen na Romeinen 7 in Romeinen 8:2: “Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.” Dan wordt het grote wonder duidelijk: navolging van Christus blijkt, ten diepste, deelhebben aan Christus te zijn. Door onze onmacht heen wordt Zijn macht openbaar. Wie daarom over heiliging spreekt zonder eerst het fundament te hebben gelegd door de prediking van de bekering en ons deel hebben aan het volbrachte werk van Christus, brengt zijn eigen menselijke wet. Ook bij de heiliging staat de verdienste van Christus aan het kruis centraal. En God laat ons het kruis in ons eigen leven ervaren. Hij tuchtigt ons, opdat we deel verkrijgen aan Zijn heiligheid. (Hebreeën 12:10). Dit is een tekst die je altijd weer verwonderd doet staan. Wat een liefde van Gods kant! Wat een wonder van God!
We hebben het nodig dat we als christelijke kerken en gemeenten naar Golgotha gaan. Wat hebben we er een verschrikkelijke puinhoop van gemaakt! We zijn ongehoorzaam. Jezus Christus heeft ons nadrukkelijk bij Zijn heengaan bevolen Zijn getuigen te zijn. Hij heeft ons gezonden, zoals Hijzelf gezonden werd door de Vader. De boodschap van het evangelie, dat er alleen door Hem redding mogelijk is, moet overal verkondigd worden. Wij zijn nu hoofdzakelijk met onszelf bezig. We bouwen kerken en “christelijke” rijken, maar laten ondertussen de wereld in de kou staan. Als het goed is, is een christelijke gemeente de enige vereniging van mensen, die het heil van haar niet-leden op het oog heeft. Wij besteden onze energie aan ons zelf. De apostel Paulus heeft ons nadrukkelijk geboden één te zijn. Het is onbestaanbaar dat Christus gedeeld is. Wij zijn zo eigenzinnig ons te verbeelden, dat het wel kan. Waar halen we de arrogantie vandaan om te beweren dat het wel niet anders zou kunnen!! Is dat Christus liefhebben, Die het Hoofd is van Zijn Lichaam en Die ons ziel voor ziel heeft vrijgekocht met Zijn eigen bloed? In alle ernst: wat moet God nu heel reëel met de gebeden die vanaf de diverse synodevergaderingen opgezonden worden. Zijn dat echte gebeden? Wie echt bidt, ervaart zijn eigen hulpeloosheid en afhankelijkheid, want het is inderdaad zo, zoals iemand zei: “Bidden is voor de hulpelozen.” Kenmerken die synodegebeden zich door dat bewustzijn? Of regelen we uiteindelijk onze kerkelijke zaken zelf? Als al die synodes werkelijk in afhankelijkheid en hulpeloosheid Gods wil zochten, dan zou er toch binnen de kortste keren een terugkeer naar de kern van het evangelie plaatsvinden met als onmiddellijk gevolg een werkelijke en zichtbare eenheid onder Gods kinderen? Nu begaan wij een onvoorstelbaar zware overtreding door dit verdeelde Lichaam van Christus maar te laten zoals het is. Zo nemen we God niet serieus. En dat is vreselijk om heel veel redenen. Eén ervan is deze: als wij God niet serieus nemen, roepen wij daarmee godslastering op. De huidige golf van de ontheiliging van Gods naam zegt niet alleen iets over de toestand van onze beschaving. Het zegt evenzeer iets over de toestand van het christendom. De huidige verdeeldheid onder de christenen is het gevolg van het feit dat we het kruis van Golgotha niet in het centrum van ons denken en handelen hebben geplaatst. We mogen niet langer onze eigen positie bepalen aan de hand van de dwalingen van andere kerken of groepen. Er is maar één oriëntatiepunt en dat is het kruis van Jezus Christus. Daar, aan de voet van het kruis, daar heerst eenheid onder Gods kinderen. Als wij als christelijke gemeenschappen in Nederland onze schuld gaan belijden voor God en naar dat kruis gaan, zal er in ons midden een door God gegeven wonder gebeuren: het Lichaam van Christus wordt zichtbaar. Het vurige gebed van Jezus Christus uit Johannes 17 wordt dan verhoord. Dikwijls hoort men zeggen: “Dat kan toch niet. Dat gebeurt pas in de hemel enz. enz.” Is dat zo? Staat dat in de bijbel? Heeft Christus onverhoorde gebeden? Zal de hemelse Vader Hem deze hartenwens van de zichtbare eenheid van Zijn kinderen hier beneden onthouden? Laten we toch ophouden met onze uitvluchten en erkennen dat wij het niet geloven, omdat we weigeren de weg van het kruis te gaan.
HOE NU VERDER?
Wie de verslagen leest van de opwekkingen uit het verleden komt steeds weer dit centrale kenmerk tegen: de mensen raakten diep onder de indruk van Gods liefde voor zondaren, zoals die tot uiting kwam aan het kruis op Golgotha. Dat werk van Gods Geest hebben we nu ook hard nodig.
U, die dit leest, als u nog nooit bij het kruis van Jezus Christus bent geweest om Hem te vragen u te redden, doe dat dan nu! Vertrouw op de Here Jezus en u zult gered worden, hoe ook uw toestand is. Dit leven is maar zo betrekkelijk. Niets is hier zeker. Wel zeker is dat we allen voor de rechterstoel van Christus openbaar moeten worden. Wanneer u dan niet bekleed bent met de gerechtigheid van Christus, zal het volkomen verkeerd met u aflopen.
Indien u vrede hebt met God door het bloed van Christus, wilt u dan gaan bidden om een doorbraak van Gods Geest, hier in dit hoogmoedige Nederland, opdat het Lichaam van Christus zichtbaar zal worden en opdat het werk van Jezus Christus op Golgotha ook in ons midden veel vrucht zal dragen?
© Copyright St. Exodusgemeente 1996