Conferentietoespraak Bristol
>>PDF<<
Straatsburg, 25 November 1876.
Een toespraak gehouden op een conferentie van christenen, gehouden in de Victoria Rooms, Bristol op 7 november 1863.
(Uit: Jehovah Magnified. The Sermons and Addresses of George Muller)
Hoe kunnen we weten dat we met Christus gekruisigd zijn, dat we met Hem gestorven zijn en dat we met Hem zijn opgestaan? Misschien weten sommige gelovigen niet, hoe ze op dit punt duidelijkheid moeten krijgen. Het is van het grootste belang hier een helder begrip van te hebben. Het is niet door een stem uit de hemel, niet door één of andere krachtige indruk, die op ons is gemaakt in een droom of op een andere manier, maar eenvoudig door te geloven in de Here Jezus Christus. Door op Hem te vertrouwen voor de redding van onze ziel, krijgen we duidelijkheid dat we verenigd zijn met Hem, dat we met Hem werden gekruisigd, dat we met Hem stierven, dat we met Hem weer zijn opgestaan en met Hem in de hemelse gewesten zijn. We moeten eenvoudig tegen onszelf zeggen: Vertrouw ik op Jezus voor de redding van mijn ziel? Weet ik, dat ik een schuldige, goddeloze zondaar ben, die niets anders verdient dan het oordeel, maar vertrouw ik, terzelfder tijd, op de Here Jezus voor de redding van mijn ziel? Als dat zo is, dan is Jezus mijn Plaatsvervanger en sterft Jezus in mijn plaats. Dan word ik door God gezien als één, die verenigd is met Christus en ben ik gestraft voor mijn zonden in de Persoon van de Here Jezus Christus. Ik werd, als het ware, met Jezus aan het kruis gehangen, omdat God Hem aanvaard heeft als mijn plaatsvervanger. Met Christus werd ik begraven en ik ben met Hem weer opgestaan. Ik ben dan in mijn Voorloper, gezeten aan de rechterhand van God in de hemel en ik zal daar zijn, even zeker als de Here Jezus daar is. Dit zijn kostbare waarheden, geen verzinsels van mensen. Het Boek van God spreekt telkens weer hierover. De brieven aan de Efeziërs en Kolossenzen en anderen, staan vol van deze heerlijke waarheden. Maar wat we nodig hebben, is dat ze steeds meer werkelijkheid voor ons worden. Niet zozeer dat we met duidelijkheid erover kunnen spreken, maar dat we meer en meer de kracht ervan in ons hart kennen. We moeten daarom tot onszelf zeggen: “Ik ben een goddeloze, schuldige zondaar, die de hel verdient en als God in de rijkdom van Zijn genade, de Here Jezus niet had gegeven om in mijn plaats te sterven, dan zou de hel tot in eeuwigheid mijn deel moeten zijn. Doch het behaagde God Hem voor mij over te geven en aangezien ik voor de redding vertrouw op de Here Jezus, zal ik niet gestraft worden, omdat mijn gezegende Plaatsvervanger, de Here Jezus Christus, in mijn plaats werd gestraft.” Nu, wat volgt hieruit? Mijn zonden zijn vergeven. Niet, zullen vergeven worden wanneer ik sterf. Niet, dat ik op één of andere dag zal ontdekken dat ze vergeven zijn. Maar ze zijn vergeven – zijn nu vergeven. Door de genade van God, ben ik er even zeker van dat mijn zonden zijn vergeven, als ik er zeker van ben, dat ik tot u spreek. Niet omdat ik het verdien. Ik ben een schuldige, goddeloze zondaar, die de hel verdient, maar ik vertrouw op de Here Jezus voor de redding van mijn ziel en God verklaart, dat allen die hun vertrouwen op Hem stellen, vergeving zullen krijgen. Zoals er geschreven is in Handelingen 10:43, met betrekking tot de Here Jezus: “Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt.” Ik geloof in Hem – dat wil zeggen, ik stel mijn vertrouwen echt op Hem en daarom zijn mijn zonden vergeven.
Nu, laat me liefdevol dit punt bij u benadrukken, omdat het een zaak van groot belang is, dat we er zeker van zijn, dat onze zonden zijn vergeven en dat we daar steeds verzekerd van zijn. Omdat juist dit ons zeker maakt van de hemel – dat we weten dat God niets tegen ons heeft. Het weten en de vreugde van de vergeving van onze zonden zal ons hart ervoor bewaren om uit te gaan naar deze tegenwoordige wereld.
Om werkelijk en naar waarheid hemelsgezind te zijn, moeten we ervan verzekerd zijn, dat onze zonden zijn vergeven en dit weten we eenvoudigweg uit het Goddelijke Getuigenis, dat zij, die hun vertrouwen op Jezus stellen, de vergeving van hun zonden ontvangen. Maar dit is niet alles. Door het geloof in Jezus zijn we nu de zonen van God. We zijn niet alleen verzoend vanwege onze Plaatsvervanger en Borg, zodat God een welbehagen in ons heeft, maar we zijn ook kinderen van God, en als kinderen zijn we erfgenamen van God, en als erfgenamen zijn we mede-erfgenamen met de Here Jezus Christus. Nu brengt ons dit bij nog een punt. Als we kinderen van God zijn, als we erfgenamen van God zijn en mede-erfgenamen met de Here Jezus Christus, dan vormen allen, die in de Here Jezus geloven, één familie. Ze kunnen verspreid zijn over de hele wereld en kunnen in tienduizend dingen verschillen wat betreft het leven van nu en in tienduizend dingen van elkaar verschillen wat betreft hun manier van leven, voordat ze tot de kennis van de Here Jezus werden gebracht. Ze kunnen na hun bekering verschillen wat betreft hun positie in het leven en ook op talloze manieren wat betreft de verworvenheden in kennis en genade, maar niettemin vormen ze even zeker als zij geloven in de Here Jezus voor de redding van hun ziel, één hemelse familie – zij zijn broeders. Wij verheerlijken God door hier als zodanig te leven. In de hemel zullen we samen zijn. Heel de eeuwigheid door zullen we onuitsprekelijk gelukkig zijn en elkaar volmaakt en voortdurend liefhebben. Maar wij moeten God verheerlijken door deze liefde nu te openbaren, terwijl we op aarde zijn, terwijl we in zwakheid zijn en blootgesteld aan conflicten en terwijl de strijd doorgaat; nu moeten we samen verenigd zijn en er blijk van geven dat we één gezin zijn, het hemelse gezin. Dit is de manier om God te verheerlijken. Laten we hierom ons voor ogen houden dat we “Gekruisigd zijn met Christus”. Wat houdt dit in? Dat wij verdienen om gekruisigd te worden, dat wij zondaren zijn, goddeloze, schuldige zondaren – ik, en iedereen – al de leden van het hemelse gezin zijn allen zondaren en zulke zondaren, dat we niets anders dan de hel verdienen. Opdat we zouden ontsnappen aan de folteringen van de hel, stierf de gezegende Here Jezus Christus in onze plaats en werd Hij een voorwerp van vervloeking opdat wij eraan zouden ontsnappen. Waar is het roemen dan? Wie heeft reden tot roemen? Misschien zegt iemand: “Aha, maar ik heb veel meer verworven in kennis en genade dan anderen.” Maar wat zegt Paulus? “Wie roemt, roeme in de Here.” Het kind van God heeft niets om in te roemen dan slechts het kruis van Christus. Laat daarom, als we roemen, het zijn omdat de gezegende Here Jezus stierf voor ons, schuldige zondaren, die de hel verdienen. Als we een beetje meer licht en een beetje meer genade hebben dan sommige van onze medegelovigen, laten we dan getuigen, dat wij dit dankzij de genade van God hebben.
Nu, omdat wij elkander liefhebben, mogen we vrijuit spreken. Er is verklaard dat, als wij eensgezind zijn over de fundamentele waarheden, we ermee moeten instemmen te verschillen op geringere punten, opdat zo de broederlijke liefde niet gehinderd zou worden. Sta mij toe te zeggen dat ik volgens Filippenzen 3: 15 en 16, tot een ander oordeel ben gekomen. We moeten er niet mee instemmen verschillen te hebben, maar wij moeten verwachten en bidden dat wij en andere gelovigen verder licht mogen ontvangen; ja, wij moeten bedenken dat de dag komt, dat we van aangezicht tot aangezicht zullen zien. Ondertussen moeten we echter handelen naar het licht dat de Here ons reeds heeft gegeven, – terwijl we tezelfder tijd altijd proberen vriendelijk, teder en verdraagzaam te zijn ten opzichte van diegene met wie wij verschillen en terwijl we ons realiseren, dat we zijn wat we zijn, door de genade van God, en dat we weten wat we weten, door de genade van God en dat een mens niets kan ontvangen, tenzij het hem uit de hemel gegeven wordt. Laten wij in plaats van goed te keuren verschillen te hebben, ermee akkoord gaan elkander lief te hebben vanwege de liefde van Christus voor ons. Laten we, terwijl we nog zwak en gebrekkig zijn, ermee instemmen samen te wandelen, omdat we hetzelfde kostbare bloed van Christus hebben om ons te reinigen en omdat we bij hetzelfde hemelse gezin horen.
Misschien zijn sommigen van de aanwezigen niet voorbereid op de eeuwigheid. Ik kan niet gaan zitten zonder een woord tot u te spreken, mijn medezondaren. Ik ken de toestand waarin u bent, want ik was ooit in dezelfde toestand. Misschien zoekt u naar geluk, – u zult het niet vinden, tenzij u het vindt in Jezus. Al zoekt u het nog zo veel en nog zo vurig, u zult het niet vinden, behalve wanneer u het vindt in de gekruisigde, opgestane en ten hemel gevaren Here Jezus. Laat mij, als iemand die tot de kennis van Christus is gebracht, u vertellen van de zegen, die ik heb ervaren als discipel van Christus. Talloze malen zou ik teruggekeerd kunnen zijn naar de wereld, als ik gewenst had dat te doen, maar ik heb het zo onuitsprekelijk gezegend en kostbaar gevonden in deze veertig jaar om een discipel van Christus te zijn, dat, als de aantrekkelijkheden van de wereld duizend keer groter waren dan ze zijn, ik door de genade van God, er geen verlangen naar zou hebben. Wel dan, als iemand die vurig naar geluk zocht in de tegenwoordige wereld, en het nooit vond, en nu veertig jaar lang de lieflijkheid en kostbaarheid kent van het wandelen met Jezus, smeek ik u met aandrang Hem te zoeken. Arme zondaar! Stel alleen uw vertrouwen op Hem, wees alleen van Hem afhankelijk voor de redding van uw ziel, en al uw zonden, hoe talloos ze ook zijn, zullen ogenblikkelijk vergeven worden; u zult verzoend worden met God, en op de weg naar de hemel worden gebracht en wanneer dit leven voorbij is, zult u eeuwig leven hebben.