V. Christen en de pijlen van Beëlzebul
>>PDF<<
“Toen Christen de Enge Poort binnenkwam, trok Goedwilligheid hem met een ruk naar binnen. Toen zei Christen: ‘Waarom doe je dat?’ Goedwilligheid zei tegen hem: ‘Vlak bij deze poort is een sterk kasteel gebouwd, waar Beëlzebub de commandant is; daar vandaan schieten zowel hij als zij die bij hem zijn, pijlen naar degenen die naar deze poort toekomen, zodat zij misschien sterven voordat ze binnen zijn.’
“Toen zei Christen: ‘Ik verheug me maar huiver.”
In dit gedeelte verwijst Bunyan naar het feit dat, wanneer zielen juist op het punt staan om gered te worden, zij gewoonlijk worden aangevallen door de meest heftige verzoekingen. Misschien spreek ik nu tot sommigen, die juist nu in die toestand zijn. Zij zoeken de Heiland en zijn begonnen te bidden; zij verlangen ernaar op de Here Jezus Christus te vertrouwen; toch komen ze moeilijkheden tegen zoals ze nooit eerder kenden en ze zijn bijna ten einde raad. Het helpt hen misschien als wij een paar van de pijlen beschrijven, die naar ons werden geschoten, toen wij bij de poort kwamen, want het kan zijn dat de pijlen die naar hen worden geschoten, van hetzelfde soort zijn.
De meest algemene is deze, de vurige pijl van de herinnering aan onze zonden. “Ach!”, zegt de aartsvijand, “het is niet mogelijk dat zulke zonden als die van jou uitgewist kunnen worden. Denk aan het getal van jouw overtredingen; hoe ben je afgedwaald vanaf je geboorte; hoe heb je volhard in de zonde; hoe heb je gezondigd tegen het licht en de kennis, tegen de meest genadevolle uitnodigingen en de meest vreselijke bedreigingen. Je hebt de Geest der genade geminacht; je hebt het bloed van Christus met voeten getreden; hoe kan er vergeving voor jou zijn?”
De zwaar beproefde ziel, verpletterd onder een gevoel van zonde, bevestigt van nature deze insinuaties. “Het is waar”, zegt hij, “hoewel het satan is die het zegt, ik ben precies zo’n zondaar als hij beschrijft.” Dan is de arme ziel bang of er wel vergeving mogelijk kan zijn voor zo’n overtreder; waarschijnlijk denkt hij aan één of andere grove zonde die hij heeft bedreven, – de lasteraar herinnert zich zijn vloekwoorden, de onreine man herinnert zich zijn ontucht en satan fluistert in zijn oor: “Als jij die speciale zonde niet had bedreven, was er misschien nog hoop voor jou geweest, maar die overtreding heeft jou over de grens van de hoop gebracht. Jij bent nu als de man in de ijzeren kooi; de wanhoop heeft jou te pakken en voor jou is er nu geen bevrijding.” Arme ziel! Er zijn veel Schriftgedeelten, die voldoende behoren te zijn om al deze vurige pijlen van de boze te verbreken of af te stompen. Deze bijvoorbeeld: “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” “Alle soort van zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden.” “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” God geve dat zij in uw geval effectief mogen zijn!
Soms treft de zondaar een andere satanische verzoeking, als een korte, stompe pijl, geschoten met een ouderwetse kruisboog. Het is deze: “Het is te laat voor jou om gered te worden. Je hebt veel uitnodigingen van het evangelie gehad toen je jong was; je was ‘bijna overtuigd’, toen je nog maar een jonge man was, maar je weifelde zolang tussen twee meningen, dat de Here tenslotte Zijn hand ophief en in Zijn toorn zwoer, dat je niet tot Zijn rust zou ingaan. Alle hoop is daarom nu voor jou voorbij.” Er zijn er velen, die zo jarenlang met deze vreselijke angst belast zijn en er zijn sommigen, die lijken op de gevangenen in de cel voor de ter dood veroordeelden in Newgate, die de grote klok van de St. Sepulchre-kerk konden horen, als die als doodsklok voor hen werd geluid. Toch is er geen woord van waarheid in deze insinuaties van satan, want zolang als een mens in deze wereld is, zal hij, als hij maar berouw heeft van zijn zonde en in Jezus Christus gelooft, vergeving krijgen. Er zijn daarom veel zondaren helemaal aan het eind van hun leven gered, zoals de berouwvolle dief. Velen zijn tot Christus gebracht en is het vergund om in Zijn wijngaard te werken, zelfs op het elfde uur van de dag. Er wordt nergens in de Schrift gezegd, dat God tot een mens die echt berouw heeft, zal zeggen dat Hij hem niet zal aannemen. Er is geen leeftijdsgrens in de tekst die ik net heb geciteerd. “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Als een man negentig jaar oud is en hij “komt” tot Christus, dan zal hij niet uitgeworpen worden. Ja, en als hij zo oud was als Methusalem en hij kwam tot Christus, dan zou de belofte nog steeds van kracht zijn.
Waar deze vrees verdwijnt, wordt het vaak gevolgd door een andere. Satan zegt: “Ja, het is misschien niet te laat vanwege jouw leeftijd, maar je hebt de Heilige Geest weerstaan; je hebt het geweten in doofpot gestopt; je hebt dikwijls, wanneer je ‘bijna overtuigd’ was, gezegd: ‘Ga voor heden heen; wanneer ik nog eens gelegenheid heb, zal ik u wel weer ontbieden.’” “Bovendien”, zegt de vijand misschien, “eens was je uiterlijk zo godsdienstig, dat iedereen dacht dat je een christen was en jijzelf dacht zelfs zo. Je was gewoon les te geven op de zondagsschool en soms preekte je, maar jij weet waar je sinds die tijd bent geweest en hoe jij je hebt gedragen. Je bent teruggekeerd, zoals de hond naar zijn uitbraaksel en zoals de zeug, die gewassen werd, naar het zich wentelen in de modder; dus kan er nu geen hoop voor jou zijn. Je klopt misschien op de Genadepoort, maar hij zal niet voor jou opengaan.” Nu, geliefde vrienden, hoe scherp die pijl ook is en hoe goed hij vaak wordt gericht, er ligt geen werkelijke kracht in. Als Christus nooit diegenen aannam, die Hem eenmaal hebben verworpen, zou Hij nooit één van ons hebben aangenomen, want sommigen van ons weigerden Zijn uitnodigingen en onderdrukten de vermaningen van het geweten duizend keer; toch nam Jezus, toen wij tot Hem kwamen, ons in genade aan en had ons lief om niet. Ja, geliefden, als u tot Hem komt, nadat u tienduizend uitnodigingen hebt verworpen en u op Hem vertrouwt na al uw tegenwerkingen van de Geest van God, dan zult u geenszins uitgeworpen worden.
Veel belaste zielen zijn enorm verontrust geweest in verband met de leer van de uitverkiezing. Het is een deel van de geslepenheid van satan om een waarheid te nemen, die kostbaarder is dan fijn goud, en haar dan te veranderen in een struikelblok op de weg van een zondaar die tot Christus komt. De leer van de uitverkiezing is als een diamant vanwege de schittering, maar de duivel weet hoe hij de scherpe rand ervan moet gebruiken om menige arme zondaar ernstig te verwonden. “Je bent niet uitverkoren”, zegt satan, “je werd nooit door God gekozen: jouw naam staat niet in het Boek des Levens van het Lam.” Hoe gemakkelijk zou de zondaar de beschuldiger een antwoord kunnen geven, als hij maar alert was! Hij zou kunnen zeggen: “Hoe weet je, dat ik niet uitverkoren ben en dat mijn naam niet in het Boek des Levens staat? God heeft jou nooit opdracht gegeven om dit droevige nieuws aan mij over te brengen; daarom zal ik mijzelf er niet mee kwellen.” Waarom zouden we toelaten, dat zo’n angst als deze ons bij Christus weghoudt, wanneer we niet toelaten dat het ons weghoudt van andere daden? Een man is erg ziek en zijn vrouw zegt dat zij een arts zal halen. “Nee, m’n lieve vrouw”, zegt hij, “het heeft geen zin om een arts te halen, want ik ben bang dat ik voorbestemd ben om te sterven.” Hier is een man die op reis is en plotseling overkomt hem een ongeluk. Natuurlijk probeert hij zichzelf te bevrijden, maar als hij praatte, zoals sommigen dat in geestelijke zaken doen, dan zou hij zeggen: “Ik weet niet of ik voorbestemd ben om te ontsnappen en daarom zal ik het niet proberen.” Houdt een zeeman die schipbreuk lijdt, op met zwemmen, omdat hij niet weet of hij ooit het land zal bereiken? Houdt u op met werken, omdat u niet weet of u uw loon zult krijgen? Stopt u met eten, omdat u niet weet of u voorbestemd bent nog een dag te leven? Weigert u te gaan slapen, omdat u niet weet of het is voorbeschikt dat u weer wakker zult worden? Nee, maar u gaat, onafhankelijk van welke gedachten ook over het Goddelijk raadsbesluit, aan de gang met de zaken van het leven, en op die manier wordt het Goddelijke raadsbesluit in u tot werkelijkheid gemaakt. U wordt in Gods Woord bevolen in de Here Jezus Christus te geloven, en ik zal u één ding zeggen en dat is: als u inderdaad in Christus gelooft, is dat het positieve bewijs, dat u één van de uitverkorenen bent en dat uw naam staat in het Boek des Levens. Ik heb dat Boek nooit gezien, maar ik weet dat geen ziel, wiens naam daar niet al was opgetekend, ooit in Jezus geloofde. Als u tot Christus komt met berouw over uw zonde, dan weet ik dat God u heeft uitverkoren ten eeuwigen leven, want berouw is een gave van God en het is een teken van Zijn eeuwige liefde. Hij zegt: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u met barmhartigheid getrokken.” God trekt ons tot berouw en geloof met de banden van Zijn liefde, omdat Hij ons van voor de grondlegging der wereld liefheeft. Dus laat niet dat gezegende woord “uitverkiezing” u ooit verontrusten. De dag zal komen dat u zult dansen op de klank ervan; dan zal niets uw hart vullen met zulke muziek als de gedachte, dat de Here u heeft uitverkoren van voor de grondlegging der wereld om het voorwerp van Zijn speciale genade te zijn.
Nog één van de vurige pijlen van de duivel is deze: “Jij hebt de onvergeeflijke zonde begaan.” Ach, deze pijl heeft menig hart vergiftigd en het is erg moeilijk zulke gevallen te behandelen. De enige wijze waarop ik bij iemand die zo aangevallen wordt, argumenteer, is door te zeggen: “Ik ben er absoluut zeker van dat, als je naar redding verlangt, je de onvergeeflijke zonde niet hebt begaan en ik weet absoluut zeker dat je, als je nu komt en op Christus vertrouwt, die zonde niet hebt begaan, want elke ziel die op Christus vertrouwt, heeft vergeving gekregen overeenkomstig het Woord van God en daarom kun jij die zonde niet hebben begaan.” Niemand weet wat die zonde is. Ik geloof dat zelfs Gods Woord het ons niet vertelt en het is zeer juist dat het dat niet doet. Zoals ik vaak heb gezegd, is het net als het briefje, wat we soms aangeplakt zien: “Mensenvallen en vanzelf afgaand geweer hier opgesteld.” (tegen stropers. Vert.) We weten niet waar de vallen en de geweren ergens zijn, maar we hebben daar aan de andere kant van de heg helemaal niets te maken. Dus, “er is een zonde tot de dood”; ons wordt niet verteld wat die zonde is, maar het is helemaal niet onze zaak om over de heg te gaan naar welke overtreding ook. Die “zonde tot de dood” kan in verschillende mensen weer anders zijn, maar wie die ook maar begaat, raakt vanaf dat ogenblik alle geestelijke verlangens kwijt. Hij heeft niet de wens om gered te worden, hij bekommert zich niet om berouw, hij verlangt niet naar Christus; zo vreselijk is de geestelijke dood die over de mens komt, welke deze zonde begaan heeft, dat hij nooit naar het eeuwige leven hunkert. We hoeven niet te bidden voor zo’n geval; de apostel Johannes zegt: “Ik zeg niet, dat hij ervoor zal bidden.” Ik ben een paar gevallen tegen gekomen, waarin er zo’n onverstoorbare onverschilligheid was jegens alle Goddelijke dingen, of zo’n smalende, spottende minachting van al het geestelijke, dat, ofschoon ik voor de ergste zondaar zou willen bidden, ik ervaarde: “Ik kan niet voor die man bidden.” Maar niemand van u is in die toestand, als u verlangt naar genade; als u de zonde haat en eraan probeert te ontsnappen, is die zonde tot de dood niet door u begaan.
Er zijn anderen, die gekweld worden met deze verzoeking, dat het arrogant van hen zou zijn om Christus te vertrouwen. Dat is een volgende leugen van satan, want het kan nooit arrogant van een mens zijn om te doen wat het Woord van God hem opdraagt te doen. Als de Here Jezus Christus een mens beveelt Hem te vertrouwen, moet het de plicht van de mens zijn om dat te doen en dus kan het niet arrogant zijn. Het is arrogant om te zeggen: “O Here, U hebt mij bevolen U te vertrouwen, maar ik ben bang, dat ik dat niet mag.” Dat is arrogantie van de slechtst mogelijke soort. “Ik kan geen berouw hebben zoals ik graag zou willen”, zegt iemand. Wie maakte u tot rechter over uw eigen berouw? Er wordt u gezegd te vertrouwen op wat Christus heeft gedaan. “Maar ik kan niet bidden zoals ik graag zou willen.” Wie zei u, dat u op uw gebeden moest vertrouwen? U moet vertrouwen op wat Christus voor u heeft gedaan en niet op wat u voor uzelf kunt doen. “Als ik maar in een betere geestestoestand kon komen, dan zou ik hoop hebben. Wie vertelde u dat u in een betere geestestoestand moest komen en dat u dan tot Christus kunt komen? De boodschap van het evangelie is: “Kom precies zoals u bent, arme zondaar, en werp uzelf op Christus, terwijl u volkomen rust op de Persoon, het bloed en de gerechtigheid van de eenmaal gekruisigde, maar nu verhoogde Verlosser.” Het is geen arrogantie voor u om dit te doen. Niemand bereikte ooit de hemel door arrogantie. Maar talloze miljoenen zijn daar binnengegaan door op Christus te vertrouwen en u zult één van hen zijn, als u maar wilt vertrouwen op Hem en op Hem alleen.
Naast al deze vurige pijlen die ik heb genoemd, zijn er veel ondefinieerbare insinuaties, die satan werpt in het hart van mensen, wanneer ze tot Christus komen. Ik zou u eigenlijk niet willen vertellen welke dat zijn, want ik zou door dat te doen, misschien in werkelijkheid het werk van de duivel doen, maar deze ene kan misschien dienen als voorbeeld. Mannen en ook vrouwen zijn soms in zo’n zielsverdriet geweest, dat zij verzocht zijn tot zelfmoord. Er zijn gevallen geweest, waarin ze bijna die vreselijke misdaad hebben begaan, maar juist op het laatste ogenblik is er één of andere Goedwilligheid geweest om zijn hand uit te strekken en hen binnen de deur van de genade te trekken. “Ah!”, denkt satan, “kreeg ik maar één van Gods uitverkorenen zover om zichzelf te vernietigen, voordat hij in Jezus geloofde, dan zou ik mij daar voor eeuwig op kunnen beroemen.” Ja, maar hij heeft dat nog nooit gedaan en hij zal het ook nooit doen. Als u, mijn vriend, ooit verzocht zou worden om die zonde te begaan, mag u terecht zeggen: “Wat voor goeds zou ik kunnen krijgen door mijzelf te vernietigen? Wat! ‘Van de wal in de sloot’, zoals het oude spreekwoord zegt. Zal ik, om aan mijn zonden te ontsnappen, mij haasten om op heterdaad voor de rechtbank van mijn Maker te verschijnen?” Er is geen krankzinnigheid zo groot als dat. Hebt u zo’n vreselijke haast om te sterven en bent u zo gehaast om uzelf te omringen met onuitblusbare vlammen? O, denk daar niet aan, maar wend u tot Jezus, want er is nog hoop, zelfs voor u; als u zich maar wilt werpen op Hem, zult u vreugde en vrede krijgen in het geloof.