Selecteer een pagina

Bekeerden en hun belijdenis van het geloof

>>PDF<<

Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 8 september 1895, gehouden door C.H. Spurgeon op zondagavond 4 september 1887.

De tekst is Jesaja 44:5.

“De één zal zeggen: Ik ben des HEREN en een ander zal zich noemen met de naam van Jacob en weer een ander zal het met de hand onderschrijven voor de HERE en zichzelf een familienaam geven met de naam van Israël.” (King James Version)

Dit zal plaatsvinden nadat de Here Zijn Geest heeft uitgestort op Zijn volk en op hun nakomelingen. De drijfveer van al het goede en genadige is de Heilige Geest. Waar Hij komt, heeft alles voorspoed, maar wanneer Hij is weggegaan, zal er niets dan mislukking en onheil komen. Ik geloof dat, op het huidige moment, Gods volk dag en nacht tot Hem moet roepen, opdat er een nieuwe doop in de Heilige Geest mag zijn. Er zijn veel dingen die wenselijk zijn voor de Gemeente van Christus, maar één ding is absoluut noodzakelijk en dit is dat ene: de kracht van de Heilige Geest te midden van Zijn volk. U kent het zeer eenvoudige beeld, waardoor deze zegen wordt verduidelijkt. Als u naar een paar van onze bruggen over de Theems gaat, zult u de schuiten vinden die vast zitten in de modder; u kunt hen niet bewegen. Het zou heel erg moeilijk zijn om aan machines te komen, waarmee ze te verplaatsen zijn; al de paarden van de koning en al de mannen van de koning zouden het niet kunnen. Maar wacht tot de vloed komt opzetten; nu “gedraagt zich” elke zwarte, zware, oude schuit “op het water als een levend iets”. Alles wat kan drijven is verplaatsbaar, zodra de zilveren vloed is teruggekeerd. Zo liggen veel van onze gemeenten in de modder. Alles lijkt bewegingsloos, krachteloos, maar wanneer de Geest van God komt opzetten als een vloed, wordt alles anders. Laten we daarom bidden:

“Kom, Heilige Geest, kom.” 

Ik weet dat Hij in een bepaalde betekenis altijd met ons is, maar ik ben er zeker van, dat Hij in een andere betekenis dat niet is. Hij is altijd aanwezig, maar Hij is niet met deze gemeente of met die; alle gemeenten hebben het nodig om te roepen: “Kom, Hemelse Vloed; kom met Uw machtige kracht en verhef ons allen uit onze geestelijke dood.”

Wanneer de Geest van God komt, komen de bekeerden ook. Als zij niet door de Geest van God komen, zijn ze de moeite van het hebben niet waard. Ik heb gehoord en met verdriet gehoord, van veel gevallen, waarin opwekkingspredikers tientallen en honderdtallen aan de gemeenten hebben toegevoegd en na een paar jaar is er geen één van de beweerde bekeerden overgebleven. Als alleen maar ten gevolge van opwinding mensen ertoe worden gebracht om te zeggen: “Ik ben des Heren”, dan zullen ze over het algemeen iets zeggen wat niet waar is; hoewel ze misschien denken dat het waar is, zal toch de tijd, die alle dingen beproeft, bewijzen dat hun belijdenis niet waar is geweest. Wij moeten de Geest van God met ons hebben voor echt geestelijk werk; als we Hem niet hebben, zal de meest krachtige opwekkingsprediker slechts zijn als schallend koper en een rinkelende cimbaal. Wij moeten de Geest van God met ons hebben. Als we Zijn tegenwoordigheid hebben, zal zelfs de gewone prediking van de prediker voldoende zijn om een grote zegen te zijn voor de toehoorders, maar zonder die Geest zal de gewone prediking saaier, oppervlakkiger en levenlozer worden dan ooit; er zal geen toename in de gemeente zijn en geen ernst bij hen die er al in zijn. Daarom smeek ik u dag en nacht te bidden om de Geest van God. We hebben gezonde leer nodig, we hebben grote toewijding en ijver nodig, we hebben een buitengewone heiligheid nodig; – ik zal niet verder gaan met de waslijst van wat we nodig hebben, maar laten we de Heilige Geest hebben en we zullen dit alles hebben. Dit zal aan de gemeente en aan de individuele gelovige alles weer terug geven wat noodzakelijk is voor geestelijke gezondheid en kracht.

Veronderstel nu dat onze gebeden beantwoord zijn en dat de Geest van God is uitgestort als een watervloed op droge grond, zie dan wat er gaat gebeuren. Bekeerden zullen naar voren komen om hun geloof te belijden. Zo vertelt de tekst het ons duidelijk.

Bij het overwegen hiervan wens ik, dat u in de eerste plaats opmerkt dat deze belijdenis van het geloof persoonlijk is: “De één zal zeggen: Ik ben des Heren”, en zo verder. Ten tweede, het is gevarieerd, want, terwijl er sommigen zijn die het zeggen, zijn er anderen die het onderschrijven met hun hand. En ten derde, omdat deze belijdenis gevarieerd is, is het ook erg genadevol. Er zijn bronnen van zoet water binnen deze uitdrukking: “Ik ben des Heren”. We zullen trachten iets van het water te putten, opdat wij mogen drinken en verfrist worden.

I. Laat me beginnen met te zeggen, wat betreft de bekeerden, die we heel erg verlangen te zien en de belijdenis, waartoe de Geest van God hen zal leiden om die af te leggen, dat DEZE BELIJDENIS VAN HET GELOOF PERSOONLIJK IS: “De één zal zeggen, ik ben des Heren en een ander zal zich noemen met de naam van Jacob; en weer iemand anders zal met z’n hand onderschrijven voor de Here.” U ziet, het is niet een gezamenlijke belijdenis; maar een individuele. Het is “de één” en “een ander” en “weer een ander”.

Merk ten eerste op dat elke belijdenis van Christus persoonlijk moet zijn; al het andere is onwerkelijk en waardeloos. Alle godsdienst die waar is, is persoonlijk; het heeft te maken met het eigen hart van de mens, hij wordt ertoe bewogen door zijn eigen geweten. Zijn geloof moet zijn eigen geloof zijn. Zijn berouw moet berouw over zijn eigen zonde zijn. Zijn komen tot Christus moet zijn eigen komen tot Christus zijn. Niemand kan uw godsdienst voor u ten uitvoer brengen, het is niet mogelijk dat zoiets als peetschap zou leiden tot echte, levende godsvrucht. Hier is een mens die belijdt dat hij beloofd heeft, dat u al de pracht en de ijdelheden van deze tegenwoordige goddeloze wereld zult opgeven. Wie durft zoiets te beloven? Als ik zou moeten beloven voor een ongeboren kind, dat het rood haar zou hebben en een Romeinse neus, dan zou ik helemaal even redelijk zijn, als wanneer ik beloofde dat één of ander kind, een kind van God zou worden. Ik kan het niet doen, het ligt niet in mijn macht, noch in de macht van enig mens. Bij elke daad van de godsdienst moet u zelf betrokken zijn; de meest godvruchtige moeder kan voor u bidden, maar u zult niet gered worden, tenzij u voor uzelf bidt; de meest gelovige vader kan zijn geloof gebruiken, uit naam van u, maar u zult niet gered worden, tenzij u zelf gelooft. Het is nutteloos voor een mens om te denken dat hij kan geloven of berouw kan hebben voor iemand anders. U wordt één voor één geboren, u zult één voor één sterven, u zult moeten staan voor de oordeelstroon van Christus in uw eigen rechtmatige persoonlijkheid. U moet zich ieder voor zich verootmoedigen voor God, uw zonde belijden en persoonlijk op Hem zien, Die verhoogd werd aan het kruis voor onze verlossing en u moet zich persoonlijk overgeven aan God. Een doop, die u persoonlijk niet kent, waaraan u niet bewust hebt deelgenomen, is de bespotting en nabootsing van de doop, maar het is niet de Schriftuurlijke doop en elke belijdenis van het geloof, waaraan uzelf niet bewust deelneemt, is de nabootsing van een belijdenis, maar het is niet een Schriftuurlijke belijdenis. De één zal zeggen: “Ik ben des Heren”, maar hij zal niet voor iemand anders spreken. Die ander “zal zichzelf noemen met de naam van Jacob”; en de twee samen kunnen niet spreken voor nummer drie, want hij zal naar voren komen en “onderschrijven met zijn hand voor de Here”. Mijn geliefde vrienden, ik vraag u dringend, begrijp dat “u wederom geboren moet worden”. U moet uw hart overgeven aan Jezus en dit moet een persoonlijke aangelegenheid bij u zijn. Een nationale godsdienst en een familiegodsdienst kunnen goed zijn als ze juist worden begrepen, maar niets minder dan een persoonlijke godsdienst zal iemand in het Koninkrijk der Hemelen brengen.

Dit dan, wordt van ons geëist door de Here, dat onze godsdienst persoonlijk moet zijn. Het evangelie komt tot ons met haar dringende oproep: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot de vergeving van zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.” Tot elke overtuigde zondaar die vraagt: “Wat moet ik doen om behouden te worden?” zegt het evangelie: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden.” Het nodigt u, mijn vriend, evenzeer, al zou er geen andere persoon in de wereld zijn, en als het Woord van God met kracht tot uw ziel komt, zal het even duidelijk tot u komen, als wanneer u de enige persoon in het hele heelal zou zijn. Zo moet het zijn; niets dan alleen een duidelijke persoonlijkheid zal voldoende zijn in de godsdienst en speciaal in de belijdenis, die we afleggen van het feit, dat we het volk van God zijn.

Op deze persoonlijke belijdenis, geliefde vrienden, moet zorgvuldig worden gelet, wanneer er velen naar voren komen. Ik ben er altijd beducht voor, dat niet iemand van u met de menigte mee in de gemeente komt. Ik heb vaak personen gekend die met de mensenmenigte naar deze Tabernakel werden gebracht. Zij voegden zich op de één of andere manier bij de stroom; zij kwamen daar niet uit en konden daar niet uitkomen; ze werden meegesleurd en hier naar binnen meegevoerd. Soms zijn er in gemeenten tijden wanneer individuen meegevoerd lijken te worden naar een belijdenis van het geloof omdat het populair is dat te doen; anderen doen het, dus doen zij hetzelfde. Ik smeek u erg voorzichtig te zijn in deze zaak. Als uw vader, uw moeder, uw broers, of uw zussen, belijdenis van de godsdienst afleggen, dan is dat geen reden waarom u dat zou doen, tenzij u het naar waarheid kunt doen. Als u geen berouw hebt gehad van zonde, zeg dan niet dat u dat wel hebt gehad. Als u niet in Jezus bent gaan geloven, zeg dan niet dat u dat wel doet. Denk er niet over naar voren te komen, alleen maar omdat uw vrienden zich bij de gemeente voegen. Handel voor uzelf. Eén van de lessen, die ik u voortdurend moet leren, is dat u individueel verantwoordelijk bent voor God en dat het absoluut noodzakelijk voor u is zelf persoonlijk te oordelen over de zaken van het geloof en de levenspraktijk. Er kunnen sommigen zijn die zeggen: “Doe wat uw priester u vertelt”, maar we hebben geen priesters, omdat we willen dat u allemaal priesters bent. U moet een natie van priesters zijn. Als u Gods volk bent, dan moet u voor Gods aangezicht handelen voor uzelf, krachtens het onderwijs van Zijn Geest dat u individueel gegeven wordt; wij smeken u dit te doen. Laat geen gewoonte, goed of slecht, u beïnvloeden, maar zoals we u opdragen niet met een menigte mee te lopen om kwaad te doen, zo dringen wij er bij u op aan niet met de menigte mee te lopen, terwijl u belijdt goed te doen,wanneer u het niet doet en wanneer uw handelwijze niet in overeenstemming is met uw belijdenis. In alle tijden van opwekking is het erg noodzakelijk dat deze waarheid wordt onderwezen.

Maar vervolgens, deze individuele belijdenis van uw geloof in Christus is in ’t bijzonder uw taak, wanneer er weinigen zijn die naar voren komen. Ik zou tegen mezelf zeggen: “Als er niemand in dit dorp is die Christus belijdt, dan is het des te urgenter voor mij dat ik Hem zou belijden. Als er in een gemeente weinigen gekomen zijn om de pastor te vertellen, dat ze door middel van hem Christus hebben gevonden en als ik de Heiland heb gevonden, dan zal ik zeker gaan; ik zal hem laten zien dat hij niet helemaal tevergeefs heeft gearbeid. Ik zal gaan om hem. Als er weinigen aan de gemeente worden toegevoegd, dan zal ik gaan, opdat de gemeente niet ontmoedigd mag worden in haar inspanningen voor Christus.” O, ik wil graag diegenen  rondom mij hebben, die van mening zijn: “Het is bij mij geen punt van overweging of er nu veel of weinig zijn; ik moet op mijn eigen verantwoording handelen als voor Gods aangezicht. Als er weinigen zijn, die goed doen, dan is dat des te meer een reden waarom ik het behoor te doen.” Onlangs zei iemand tegen me: “Mijn dochters gaan naar die plaats van eredienst, omdat het populair is en”, voegde hij eraan toe, “dat lijkt mij een merkwaardige reden, want ik ga naar een andere plaats, omdat het niet populair is.” Ik denk dat het een belangrijk iets is om te leren met z’n tweeën of drieën aan de goede kant te staan. Sommige mensen zeggen: “Wel, u bent zo’n kleine minderheid!” Ja, ja, maar in het algemeen hebben minderheden gelijk. Tot nu toe heeft de meerderheid nooit aan de kant van Christus gestaan, de meerderheid is nooit voor God geweest, de meerderheid heeft nooit aan de kant van de waarheid gestaan. O, geliefde jonge vrienden, ik kan het niet verdragen, dat u altijd zou proberen de kat uit de boom te kijken! Ga de juiste weg en let nooit op de katten. Zeg niet: “Ik moet doen wat de andere vrienden doen”, maar wees moedig en doe precies datgene wat anderen niet doen, wanneer u gelooft dat dat het juiste is om te doen. Wat! Is het heldendom helemaal verdwenen? Zal het christendom geen martelaren meer voortbrengen? Ik vertrouw op God dat het niet zo is, maar dat, wanneer er weinigen zijn, die Christus en het geloof in Hem belijden, sommigen van u, mannen en vrouwen, van mening zullen zijn: “Ik zal mijn kruis opnemen en Christus volgen en het des te vastberadener doen en des te openlijker en des te vlugger, omdat zo weinigen het doen.” Als het ons niets kan schelen waar we heengaan, kunnen we naar de hel gaan omwille van het gezelschap, maar ik zou liever alleen naar de hemel gaan dan met heel de menigte langs de weg omlaag. Nog steeds zijn de woorden van onze Heiland waar: “Eng is de poort en smal de weg, die ten leven leidt en weinigen zijn er die hem vinden.” O, dat u mag besluiten dat de weg niet te smal zal zijn en dat de poort niet te eng voor u zal zijn en dat door Gods genade, u die zult vinden en die niet minder, maar des te meer zult liefhebben, omdat de menigte de voorkeur geeft aan de bredere weg!

II. Ten tweede, DEZE BELIJDENIS IS GEVARIEERD.

In de eerste plaats spreekt iemand vrijuit voor zichzelf: “De één zal zeggen, ik ben des Heren”. Dat is een mooie manier van spreken. Als het naar waarheid gesproken is, is het als een glad stuk marmer: “Ik ben des Heren.” Als u, uit het diepst van uw ziel, dit kunt zeggen in welk gezelschap dan ook en u zich er niet voor schaamt om het te zeggen voor mensen, engelen of duivelen, dan heeft God u een edel stuk welsprekendheid geleerd. “Ik ben des Heren”. Er ligt een grote volledigheid in deze woorden, zoals ik u dadelijk zal proberen te laten zien; er zijn sommige christenen, die deze duidelijke belijdenis hebben afgelegd en daar voor staan. Misschien hebben ze zich nog niet bij een gemeente aangesloten; dat behoren ze te doen, maar toch hebben ze er goed aan gedaan om te zeggen:  “Ik ben des Heren.” Paulus zei van de Macedonische christenen: “En zij gaven zich, zoals we niet hadden durven verwachten, eerst aan de Here en door de wil van God ook aan ons.” U hebt het recht niet tot een gemeente te behoren, als u niet eerst de Here toebehoort, zodat u naar waarheid kunt zeggen: “Ik ben des Heren”; maar het is een zeer gezegend iets, wanneer een man of vrouw dit ervaart, dit zegt en het vasthoudt tot de dood: “Ik ben des Heren.” Dit is een edele belijdenis. Ik bid God dat u nu in staat gesteld mag worden die voor de eerste keer af te leggen, als u dat nog nooit eerder hebt gedaan.

De volgende persoon, die genoemd wordt in onze tekst, beleed zijn geloof op een andere manier, want hij noemde zichzelf met de naam Jacob; dat wil zeggen, hij nam zijn positie in bij het volk van God onder hun laagste titel. “Wel,” zei hij, “ik ben bereid beproeving te verdragen met het volk van God, om te schande gemaakt te worden wanneer zij te schande gemaakt worden, om geschuwd te worden wanneer zij worden geschuwd, om belachelijk gemaakt te worden wanneer zij belachelijk worden gemaakt. Ik behoor bij Jacob. Hij is een uitzonderlijke persoon, afgesneden van de rest van de wereld om van de Here te zijn en ik ga met hem.” Het is iets groots wanneer een mens in de eerste plaats weet dat hij van de Here is, maar bij sommige personen neemt deze belijdenis meer opvallend de vaste vorm aan van de gezindheid, dat ze bij het volk van God horen, dat ze bereid zijn hun kruis op zich te nemen en met Gods volk te gaan waar ze ook heengaan. Hun besluit lijkt wat op die dappere verklaring van Ruth aan Naomi: “Waar gij heengaat, zal ik heengaan en waar gij verblijft, zal ik verblijven: uw volk zal mijn volk zijn en uw God mijn God.” Ik herinner me dat ik sprak met een christenvrouw, die op sterven lag. Ze had in die tijd last van één of andere vorm van twijfel, maar ze zei: “Ik weet zeker dat de Here me nooit een plek zal geven bij de goddelozen, want mijn smaak en gewoonten liggen niet in die richting. Ik ben altijd het gelukkigst geweest te midden van het volk van God en zeker zal de Here me verzameld laten worden bij m’n eigen gezelschap.” En dat zal Hij ook doen. Er wordt een verhaal verteld, – ik geloof een waar verhaal, – van een arme vrouw, die lang een gelovige was geweest, maar, deels door een afwijking van het verstand, denk ik, werd ze zo moedeloos dat niemand haar kon opvrolijken. Voordat ze stierf, kwam ze in een helder licht, maar lange tijd was ze onder een wolk en haar geloof was, dat ze naar de hel gestuurd zou worden. Ze vreesde zo’n verdoemenis meer dan alle andere dingen, maar ze bad dit erg bijzondere gebed, dat ze, hoewel ze moest lijden voor haar zonden, een plaats mocht hebben voor haarzelf waar ze niet de godslasteringen van de ongelovigen tegen God hoefde te horen. Het leek alsof ze niet bang was voor enige vorm van lijden, maar ze zei dat ze het niet kon verdragen om te horen dat Gods naam gelasterd werd. Geliefde ziel, er was geen vrees voor haar behoudenis, nietwaar? Waar er die heilige vrees voor de zonde is, die haat van het kwade, die echte liefde tot God, daar is geen enkele vrees over wat er terecht zal komen van zulke mensen. Nu, er zijn sommigen die, ten eerste, bang zijn dat ze niet tot de Here behoren, maar ze zeggen, dat ze tot Zijn volk zullen behoren. Ze wensen op de één of andere manier in hun midden te komen en speciaal, wanneer ze hen veracht zien. Dan komen ze naar voren en nemen het voor hen op en zeggen: “Laat de smaad ook op mij vallen, want ik ben ook één van hen.” Dit is een edele geest. Ik beveel die van harte aan.

Maar hier is een derde persoon, die z’n belijdenis op een nog andere manier aflegt: “Een ander zal met zijn hand onderschrijven voor de Here en zich noemen met de naam Israël.” Ik ken deze persoon niet; soms denk ik dat hij een vriend van mij is, die bang is om te spreken, maar die graag schrijft. “Ik zou mijn geloofsbelijdenis niet uit kunnen spreken,” zegt iemand, “maar ik zou blij kunnen gaan zitten en het opschrijven.” Ja, u bent verlegen en vreesachtig en langzaam om te spreken. Veroordeel uzelf daarom niet. Ik heb gehoord van iemand, die voor de gemeente kwam en die geen woord kon spreken; toen de pastor haar een paar vragen stelde en haar bijna de antwoorden in de mond legde, kon ze niets zeggen. Dus was hij verplicht om te zeggen: “M’n geliefde zuster, de gemeente kan u helemaal niet beoordelen wat betreft uw geloof, want u zegt niets”; toen verbrak ze de stilte door uit te roepen: “Ik kan niet voor Christus spreken, maar ik zou voor Hem kunnen sterven.” “O!” zei de predikant, “dat is de beste belijdenis van alle.” Je hebt sommige van dat slag mensen, die niet in het openbaar zouden kunnen spreken, omdat ze zo schuchter en teruggetrokken zijn, maar zij onderschrijven met hun hand voor de Here.

Toch ben ik er niet zeker van dat dit de persoon is, die in de tekst genoemd wordt. Ik stel me zelf voor dat het een sterkere persoon is, een mens, die niet tevreden is het te zeggen, maar die het zwart op wit opschrijft: “Ik ben des Heren.” Datgene wat geschreven wordt, is blijvend; dus schrijft hij het op. Ik heb zulke mensen gekend, die een verklaring uitschrijven en ondertekenen, dat zij bij Christus behoren. Als ze enige beloften aan die verklaring toevoegen, ben ik bang dat ze zichzelf in slavernij brengen, maar als dit alles is, dat ze heel duidelijk verklaren, dat de transactie gedaan is en dat ze voortaan bij God horen, dan denk ik dat het een erg bewonderenswaardige manier van het belijden van het geloof in Hem is. Mogelijkerwijs spreek ik tot sommige jonge mensen, die dit hebben gedaan. Laten ze dankbaar zijn, dat ze in staat gesteld zijn om zo’n verklaring van hun geloof af te leggen, laten ze er achter staan en erbij blijven, al hun dagen.

Maar u zult ook opmerken, dat deze persoon die zo onderschreef, of zo schreef, met z’n hand voor de Here, ook de hele weg naar God en naar zijn volk toeging in hun beste toestand, want er wordt aan toegevoegd dat hij zichzelf een familienaam gaf met de naam Israël. Laat me u de zaak heel eenvoudig voorstellen. Ik geloof dat er sommigen zijn, die zich op een zeer volledige en ongereserveerde manier aan de gemeente van God geven en de beslissing nemen dat zij alle voorrechten, die ze kunnen genieten, ook zullen hebben, dat zij al de heiligheid die ze ooit kunnen bereiken, zullen verkrijgen, dat zij zullen streven naar heel de toewijding, die ligt binnen het bereik van de mogelijkheden en dat zij daar ook de hand op zullen leggen. Zij noemen zichzelf met de naam Israël; ze sluiten zich niet aan bij Gods volk, wanneer Gods volk op z’n slechtst is, maar ze zijn van plan om zich bij hen aan te sluiten, wanneer Gods volk op z’n best is. Niet alleen nemen ze de naam van Jacob, maar ook de naam Israël. Er zijn bepaalde personen die zich bij deze gemeente hebben aangesloten – ik zal hen niet aanwijzen, maar u zult wel weten wie ze zijn – het zijn diegenen die, toen ze zich bij de gemeente aansloten, zich aansloten met hun hele hart, en zich met hun hele ziel daarin wierpen. Ze geven hun tijd, hun aardse goed, zichzelf, aan de zaak van God tot de eer van Christus. Aan de andere kant zijn er sommigen, die zich bij de gemeente aansluiten en we hebben het voorname voorrecht dat we hun namen in ons boek hebben, maar dat is alles, want zij doen niets voor Christus. Ze zijn eerder een zorg voor ons dan een hulp; ze zijn de eerste personen die fouten vinden als ze geen voordeel kunnen behalen, maar wat betreft de dienst voor de gemeente, kunnen zij niet met hun naam antwoorden, wanneer het register wordt gelezen, want dan zijn ze er niet; ze zijn druk in de wereld en hun hele kracht ligt daar; ze noemen zich niet met de naam Israël. Gelukkig is de gemeente wanneer de Here in haar midden mannen en vrouwen zendt, die zo volledig van de Here zijn, dat ze zich met hart en ziel aan Zijn dienst geven. Jaren geleden heb ik, toen het boeren nog iets opleverde, boeren gekend, die een boerderij hadden die zijzelf bewerkten en dan hadden ze er een eind verderop nog één, die ze hun ”spek en bonen” boerderij noemden, waar ze niet veel mee verdienden. Zo geloof ik, dat er sommige mensen zijn wier godsdienst een soort “spek en bonen” boerderij is; ze krijgen er niet veel winst van en ze doen er ook niet veel mee, maar hun wereldse zaak is hun thuisboerderij en ze bewerken die met al hun energie, de andere zaak is van tweederangs betekenis voor hen. Zulke mensen zullen zelf waarschijnlijk niet erg gelukkig in de Here zijn en het is ook niet waarschijnlijk dat ze nuttig gemaakt worden voor anderen.

Ik denk dat ik u zo heb laten zien, dat er verschillende manieren zijn om deze geloofsbelijdenis af te leggen. Bij sommigen is het een duidelijke belijdenis van hun eenheid met de Here Zelf. Bij anderen is het vooral een gevoel van hun eenheid met de gemeente. Bij weer anderen is het een mix van de twee en een uitvoeren van de twee in een hoge mate van volmaaktheid. God geve ons vele bekeerden van dit laatste soort te zien!

III. Ik was van plan af te sluiten met deze opmerking, dat DEZE BELIJDENISSEN VAN HET GELOOF ALLEN VOL GENADE ZIJNmaar ik kan er slechts één behandelen, want onze tijd is voorbij: “Ik ben des Heren.”

Ik wens dat ik aan anderen de gevoelens kon overdragen, die ik heb gehad bij het overdenken van deze woorden. Ze waren al vele dagen bij me, voordat ik het waagde er aan te denken om hierover te preken: “Ik ben des Heren.” U kent de volgorde waarin ze ergens anders voorkomen. “Mijn Geliefde is van mij en ik ben de Zijne.” “Ik ben de Zijne” volgt op “mijn Geliefde is de mijne”. U moet Christus hebben, voordat u kunt zeggen dat u tot Christus behoort. Geliefden, houdt u zich vast aan Christus? Hebt u zich Hem toegeëigend? Is Hij uw Alles? Is dat zo? Wel dan, u behoort verder te gaan en te zeggen: “Ik ben des Heren”.

Deze verklaring: “Ik ben des Heren”, is een erg praktische belijdenis; want, als ik van de Here ben, dan moet ik mijzelf niet overgeven om de slaaf van iemand anders te worden. Ik moet niet de wereld, het vlees, of de duivel dienen, want “ik ben des Heren”. Als de Here mij gekocht heeft, als de Here mij uitverkoren heeft, als de Here mij geroepen heeft, als de Here mij genomen heeft om Zijn speciaal eigendom te zijn, dan moet ik bewaard worden voor Hem en niet aan een ander worden gegeven. Dit behoort een beteugeling voor mij te zijn in mijn gehele dagelijkse leven, als ik in de verleiding kom om dit of dat te doen wat verkeerd is.

Het zal ook een enorme aansporing zijn tot de dienst om waarlijk te zeggen: “Ik ben des Heren”. Ik moet voor Hem leven; ik kan er niet alleen maar over praten, dat ik van Hem ben, ik moet bewijzen dat het zo is: in mijn privéleven door mijn wandelen met Hem, en in het openbaar door mijn wandelen zoals Hij. Als ik van de Here ben, dan moet ik mij tot ’t uiterste inspannen om Zijn Koninkrijk te verbreiden en zielen van anderen te winnen voor Zijn heerschappij. Ik moet ijverig zijn voor mijn Here; het moet niet zijn vandaag één stap en morgen een volgende, want “ik ben des Heren”. Ik moet niet lui of nutteloos zijn, want “ik ben des Heren”. Als deze waarheid met kracht tot uw hart zal komen, zal het ertoe bijdragen vurige werkers van u te maken, zulke dienstknechten die zich niet behoeven te schamen, zelfs niet op de dag van het verschijnen van hun Here.

Maar terwijl het een praktische betekenis heeft, heeft deze belijdenis ook een lieflijk troostend aspect: “Ik ben des Heren”. De duivel wil me graag hebben, maar “ik ben des Heren”, dus hij kan me niet krijgen. De zonde zou me willen hebben, maar “ik ben des Heren”, en Hij heeft mij vergeven en mij verlost van de schuld van de zonde. Ik zou duizend keer per dag vallen, maar “ik ben des Heren”. Ik zou niet alleen op een schandelijke manier vallen, maar ook definitief, maar “ik ben des Heren”, en omdat ik van de Here ben, houdt Hij me in Zijn hand en niemand zal me uit Zijn genadevolle macht rukken.

“Ik ben des Heren”. Dit is mijn hoop op veiligheid en volmaaktheid. Als ik van de Here ben, dan is Hij een goed werk in mij begonnen en Hij zal het niet opgeven, totdat Hij alles tot stand heeft gebracht wat Hij van plan was met mij. Hij zal respect hebben voor het werk van Zijn handen. Ik heb gehoord dat toen Gustave Doré Parijs verliet, voor de belegering, hij één van zijn mooiste schilderijen verborg onder een hoop stenen in zijn kelder. Niemand behalve hijzelf wist waar het was, maar toen de belegering voorbij was, haastte Doré zich naar de plaats, want hij had respect voor het werk van zijn handen en hoewel zijn schilderij daar verborgen lag, kunt u er zeker van zijn, dat hij het spoedig opgroef en het afmaakte. Soms lijkt het volk van God onder de stenen in de kelder terecht te komen, maar Hij zal ze daar opsporen. Als u van de Here bent, zal Hij u niet laten omkomen. Hij zal doorgaan met Zijn werk en de taak afmaken, die Hij is begonnen, totdat u Zijn wijsheid zult weerspiegelen en Zijn kracht ten toon zult stellen.

“Ik ben des Heren.” Wel, ik denk dat ik deze belijdenis zal veranderen in een gezang! Ik zal het niet op rijm brengen, maar ik zal het laten staan zoals het is: “Ik ben des Heren”. Zing het in uw ziel; laat de vreugdeklokken van uw hart luiden: “Ik ben des Heren. Ik zal sterven in de Here, ik zal weer opstaan bij de klank van de bazuin van de aartsengel; ik zal het gelaat van mijn Here in heerlijkheid zien, ik zal voor altijd bij Hem zijn, want ik ben des Heren.” Als u tot de avondmaalstafel komt met deze lieflijke overweging in uw hart en dan van de tafel weggaat met deze waarheid, die praktisch uitgewerkt wordt in uw leven, dan zal het goed met u zijn.

Mijn geliefde toehoorders, ik wens dat u allemaal kon zeggen: “Ik ben des Heren.” Moge God geven dat u allemaal komt en uw vertrouwen op Christus stelt en Hem neemt als de uwe. Wanneer u dat gedaan hebt, aarzel dan niet om naar voren te komen en Hem voor de mensen te belijden. God helpe u dat te doen, ter wille van onze Here Jezus Christus!

Amen.