Bastaardgodsdienst >>PDF<<
Een toespraak gehouden op zondagmorgen 2 oktober 1881 door C.H. Spurgeon.
“Zo vreesden deze volken de Here en dienden hun gesneden beelden; ook hun kinderen en kleinkinderen doen zoals hun vaders tot op de huidige dag.” 2 Koningen 17 : 41. (King James Version)
“Zo doen zij tot op de huidige dag”, zei de schrijver van het boek Koningen, die reeds lang is heengegaan tot zijn vaderen. Als hij nu zou leven, zou hij wat betreft de geestelijke nakomelingen van deze Samaritanen kunnen zeggen: “Zo doen zij tot op de huidige dag.” Deze laaghartige verbintenis van het vrezen van God en het dienen van andere goden is volstrekt niet in onbruik geraakt. Helaas, het komt overal teveel voor en men komt het tegen waar men het ’t minst zou verwachten. Van geslacht op geslacht zijn er bastaard godsdienstijveraars geweest, die hebben geprobeerd zowel God als de duivel te behagen en die aan beide kanten hebben gestaan of aan één van beide kanten, al naar gelang hun belang hen leidde. Sommige van deze slechte vermengers fladderen altijd rondom elke samenkomst, en mijn hoop is dat ik het geweten van sommigen die hier aanwezig zijn, mag overtuigen dat zijzelf schuldig zijn, en dat er van hen gezegd zou kunnen worden zoals van deze Assyrische immigranten: “Zij vreesden de Here en dienden hun eigen goden.” Mijn toespraak zal in geen geval een verhandeling zijn over een uitgestorven ras, maar hij kan worden geplaatst temidden van “de hedendaagse kranten”, want “zo doen zij tot op de huidige dag”. Wie oren heeft om te horen, die hore en op wie het woord ook maar van toepassing is, laat de berisping ervan ter harte worden genomen en moge het door het onderwijs van de Heilige Geest beslissende resultaten voortbrengen.
I. Ik zal in de eerste plaats uw aandacht vragen voor DE AARD VAN DEZE BASTAARDGODSDIENST. Het had zijn goede en slechte punten, want het droeg een dubbel gezicht. Deze mensen waren geen ongelovigen. Verre van dat: “Zij vreesden de Here.” Zij ontkenden niet het bestaan, noch de kracht, noch de rechten van de grote God van Israël, wiens naam is HERE. Zij hadden niet de trots van de Farao, die zei: “Wie is de HERE, dat ik Zijn stem zou gehoorzamen?” Ze waren niet zoals degenen die David “dwazen” noemt, die in hun hart zeiden: “Er is geen God.” Zij hadden geloof, hoewel slechts genoeg om vrees voort te brengen. Zij wisten dat er een God was; zij vreesden Zijn toorn en probeerden die te sussen. Tot zover waren ze veelbelovende personen en onder invloed van een gevoel dat vaak heeft geleid tot betere dingen. Het was beter God te vrezen dan Hem te verachten, beter slaafs te vrezen dan dom te vergeten. Wij zouden niet willen dat mensen zo dwaas zijn om te twijfelen aan het bestaan van God of zo godslasterlijk, dat ze Hem tarten. Er was iets prijzenswaardigs in de mensen van wie gezegd kon worden dat zij de HERE vreesden, hoewel zelfs die vrees egoïstisch en slaafs was en in geen geval zo doeltreffend op hen inwerkte, als het behoorde, want het liet hen niet hun afgoden opruimen.
Een ander goed punt bij deze gemengde godsdienstijveraars was, dat zij gewillig waren om onderwezen te worden. Zodra zij ontdekten dat ze niet goed handelden jegens de God van het land, stuurden ze een verzoek naar hun oppermachtige heerser, de koning van Assyrië, en zetten hun geestelijke hulpbehoevendheid uiteen. Kerk en Staat waren in die dagen samengesmolten en daarom deden ze een beroep op hun koning, dat hij hen zou helpen in hun godsdienstige nood en hij handelde naar zijn beste weten, want hij stuurde hen één van de priesters van de oude godsdienst van het land. Deze man kwam uit Bethel, hij was iemand die God aanbad onder het symbool van een os, wat de Schrift een kalf noemt. Hij was een zeer onbeduidende verbetering ten opzichte van een heiden, maar wij moeten blij zijn met zelfs een kleine vooruitgang. Ze waren helemaal gewillig om in de zeden van de God van het land onderwezen te worden en dus stelden ze deze priester aan te Bethel en verzamelden zich rondom hem om te weten wat zij moesten doen. Wij hebben tot op deze dag mensen rondom ons, die blij zijn het evangelie te horen en met plezier onder onze bediening zitten, en als het Woord getrouw gepredikt wordt, bevelen zij de prediker aan en geven opgetogen aandacht aan de dingen die naar voren gebracht worden; toch leven zij in bekende zonde. Ondanks dat zij zich in de praktijk niet van de zonde afwenden en de dienst aan satan niet vaarwel zeggen, zijn ze toch gewillig zich met de rechtvaardigen neer te buigen, hun psalmen te zingen, in te stemmen met hun gebeden en hun geloofsbelijdenis te aanvaarden. Ze zijn een leergierig soort mensen, voor zover het het horen betreft, maar daar stoppen ze.
Hoewel deze vreemdelingen de HERE vreesden en gewillig waren te leren op welke wijze Hem te aanbidden, hielden zij toch vast aan hun oude goden. “Ach”, zei de Babyloniër, “ik luister met respect naar wat u hebt te zeggen over deze God van het land, maar geef mij maar Sukkoth-Benoth; wanneer ik naar huis ga zal ik hem een offer brengen.” De mensen van Kutah zeiden: “Waarlijk, dit is een goede leer over de God van Israël, maar de god van onze vaderen was Nergal en aan hem zullen we ons vastklemmen”, en de Sefarvieten lieten nog steeds, hoewel zij wensten te horen van de reine en heilige HERE en daarom uit zijn wet het bevel leerden “Gij zult niet doden”, hun kinderen door het vuur gaan voor Moloch en hielden niet op met deze wreedste van alle godsdienstige rituelen. Zo ziet u dat deze mengelmoes-godsdienst in de praktijk de mensen op dezelfde plek liet waar ze waren: wat ook hun angst mocht zijn, hun gewoonten en praktijken bleven hetzelfde. Bent u nooit personen van hetzelfde bastaard soort tegengekomen? Als u die nooit bent tegengekomen, moet uw kennissenkring beter zijn dan de mijne. Op dit ogenblik zal ik niet in het wilde weg spreken, maar doelen op individuele gevallen, want ik weet van personen die met grote regelmaat naar dit gebedshuis komen en toch hun zonden dienen en hun eigen immorele hartstochten gehoorzamen. Zij scheppen behagen in de diensten van dit huis en toch zijn ze heel goed thuis bij de god van deze wereld. Sommigen aanbidden een godheid, die even vreselijk is als Moloch, wiens naam in de oude tijd Bacchus was – de god van de wijnbeker en het biervat. In zijn heiligdom betuigen zij hun vurige verknochtheid en toch zouden ze gerekend willen worden bij het volk van God. Gisteravond waren ze dronken en toch zijn ze vanmorgen hier: misschien dat ze vandaag nuchter blijven, maar ze zullen niet veel dagen voorbij laten gaan, voordat ze opnieuw wankelen voor hun afschuwelijke afgod. In alle gebedshuizen zijn mensen van dit soort. Kijk niet om u heen om te zien of er een iemand aanwezig is die gekleed is als een arbeider, want ik heb deze keer niet de armen op het oog. Helaas, dit kwaad komt men in de ene stand evengoed tegen als in de andere en de persoon die ik bedoel, ziet er heel fatsoenlijk uit en draagt een pak van fijn zwart laken. Veel aanbidders van Bacchus drinken niet zo, dat ze dronken en onbekwaam op straat worden gevonden. O nee, ze gaan naar boven naar hun bed in hun eigen huis, zodat hun toestand niet wordt opgemerkt, maar toch moeten ze weten, dat ze op de grens van dronkenschap verkeren, als ze daar in werkelijkheid niet overheen zijn. Wee zulke mensen, die, terwijl ze pretenderen aanbidders van de HERE te zijn, ook aanbidders zijn van de beestachtige god van de dronkenschap. Is dat een te hard woord? Ik vraag de beesten om vergeving, dat ik zo slecht over hen sprak. Helaas, er zijn anderen die de godin Venus aanbidden, de koningin van begeerte en onreinheid. Meer zeg ik er niet van. Het is een schande om zelfs te spreken over de dingen die door hen in het geheim worden gedaan. Te vaak is de god Mammon, die een even ontaarde godheid is als al de anderen. Zulke mensen veranderen de godsdienst in een middel tot winst en zouden Jezus Zelf voor zilver verkopen. De zonde van Judas is er één, waarvan we kunnen zeggen: “Zo doen zij tot op de huidige dag.” Judas is een apostel; hij luistert naar de woorden van de Meester; hij predikt op het bevel van de Meester en hij doet wonderen in de naam van de Meester; hij bewaart ook de beurs en regelt de financiën voor het kleine gezelschap van Christus; hij doet dit zo zorgvuldig en spaarzaam, dat hetgeen hij jat voor zichzelf, niet wordt gemist en hij blijft zijn goede naam houden. Judas belijdt Jezus te dienen, maar de hele tijd dient hij in werkelijkheid zichzelf, want stiekem ontvreemdt hij iets uit de kas voor zijn eigen broekzak. “Hij had de beurs en bewaarde wat daarin werd gedaan.” Er zijn nog steeds zulke mensen in de gemeenten van God: zij stelen niet wezenlijk, maar zij volgen Jezus om wat ze kunnen binnenhalen of kunnen ontvangen van Hem en Zijn discipelen. De symbolen van hun eredienst zijn het brood en de vis. Nu, dit is een even onterende vorm van aanbidding als de verering van gesneden beelden. Winst is de god van velen in alle samenkomsten: zij zoeken Jezus, niet omdat ze om Zijn woorden geven, maar omdat zij van de broden eten. Zij vrezen de Here, maar zij dienen andere goden.
Zijn er in de wereld geen mensen te vinden, wier beroep precies tegen de geest van echte godsvrucht ingaat? Ik kende er één en moge ik nooit weer zo iemand leren kennen, een schijnbaar erg vrome en hoffelijke man, die diaken van een kerk was en de Avondmaalsbeker rond gaf; toch zou u boven de slechtste drankholen van de stad waar hij woonde, waar de ordinairste hoeren bij elkaar kwamen, de naam van de man zien, want hij was de brouwer aan wie de huizen toebehoorden – huizen die doelbewust op zijn kosten waren aangepast voor doeleinden van onzedelijkheid en dronkenschap. Hij nam de winsten van een verachtelijke handel en diende daarna aan de tafel des Heren. Ik wil geen mensen oordelen, maar sommige gevallen spreken voor zichzelf. God redde de man die een handlanger kan zijn van de duivel en zich daarna kan neerbuigen voor de Allerhoogste. Zonder lantaarn en kaars zijn er mensen te vinden, die hun geld verdienen door te dienen bij de altaren van Belial en dan een deel ervan offeren aan de Here der heerscharen. Kunnen zij van de plaats van een feestgelag gaan naar de kamer van het Avondmaal? Zullen zij het loon van de zonde bij het altaar van God brengen? Wie geld verdient over de rug van de duivel, is, als hij zijn boosaardige geld aan de voeten van de apostelen legt, een huichelaar. “Uw geld zij met u ten verderve.” Hoe sommige mensen rust kunnen vinden in hun zondige pretenties is niet aan mij om naar te gissen, maar me dunkt dat, als hun geweten tot leven kwam, het hen zou voorkomen als iets afschuwelijks onder de mensen, dat zij de Here vrezen en andere goden dienen. Ik kende iemand die altijd in het gebedshuis, op de bidstonden en wat dies meer zij, was en toch had hij de vrouw van zijn jeugd in de steek gelaten en was de metgezel van gokkers, dronkaards en de onreinen. Ik ken iemand anders van een veel gematigder type: hij is een regelmatige hoorder, maar hij heeft geen besef van echte godsdienst. Hij is een rustige, hardwerkende man, maar hij leeft om geld op te potten en noch de armen, noch de gemeente van God krijgen ooit een stuiver van hem: gevoel van barmhartigheid heeft hij niet. Hij is een vreemde voor het gebed in de binnenkamer en zijn Bijbel wordt nooit gelezen, maar hij mist nooit een preek. Hij verheft zijn gedachten nooit boven de werkbank, waaraan hij werkt, of de winkel waarin hij bedient; zijn hele manier van leven is van de wereld en de winst die het oplevert, en toch heeft hij een plaats in de kerk bezet vanaf zijn jeugd en hij heeft er nooit aan gedacht die te verlaten, behalve op betaaldagen, wanneer hij van plan is het op te geven en de paar shilling te sparen die het hem kosten. O hoe triest, triest, triest! Ik kan de man begrijpen, die eerlijk zegt: “Ik leef voor de wereld en heb geen tijd voor de godsdienst.” Ik kan de man begrijpen, die roept: “Ik hou van de wereld en ben van plan mij ermee te verzadigen.” Ik kan de man begrijpen, die zegt: “Ik zal niet doen alsof ik bid of psalmen zing, want ik geef niet om God of Zijn wegen”, maar hoe kan ik diegenen begrijpen, die trouw zijn wat betreft de uiterlijke kant van de godsdienst en belijden de waarheid te ontvangen en toch geen hart hebben voor de liefde van Jezus, geen zorg voor de dienst aan God? O ongelukkige mensen, om ogenschijnlijk zo dichtbij de redding te komen en er in werkelijkheid zo ver bij vandaan te zijn! Hoe kan ik hun gedrag verklaren? Ik moet hen terecht achterlaten bij de mysteries van de morele wereld, want “zij vrezen de Here en dienen hun gesneden beelden tot op de huidige dag.” Tot zover hebben we gesproken over de aard van deze in elkaar geflanste godsdienst, deze vroomheid van twee soorten stof. Mogen wij er niets van hebben.
II. Laten we nu DE MANIER VAN HAAR GROEI overdenken. Hoe kwam ooit zo’n afschuwelijk mengsel in deze wereld?
Hier is de geschiedenis ervan. Deze mensen kwamen wonen, waar het volk van God had gewoond. De Israëlieten waren zeer onwaardige aanbidders van de HERE, maar toch stonden ze bij anderen bekend als Zijn volk en hun land was het land van de HERE. Als de Sefarvieten in Sefarvaïm waren gebleven, dan zouden ze er nooit aan hebben gedacht om de Here te vrezen; als de mensen van Babylon in Babylon waren blijven wonen, zouden ze volmaakt tevreden zijn geweest met Bel, of Sukkoth-Benoth of wat ook maar de naam van hun dierbare god moge zijn, maar toen ze uit hun oude vaste verblijfplaats werden gehaald en naar Kanaän gebracht, kwamen zij onder een andere invloed en een nieuwe ordening. God wilde hen niet toestaan voluit afgoderij te bedrijven in Zijn land: hoewel Hij Zijn volk had verbannen, was het nog steeds Zijn land en Hij zou deze heidenen dat laten weten en Hij zou maken dat ze wat fatsoen toonden in hun nieuwe woonplaats. Nu, het gebeurt soms met volslagen wereldlingen, dat ze temidden van christenen belanden en zij van nature voelen, dat zij niet anders moeten zijn dan iedereen om hen heen. Er wordt door de belijders, temidden van wie zij wonen, een bepaalde manier van leven aangegeven en zij sluiten zich daarbij aan. Als zij zelf geen gelovige mensen worden, proberen ze wel een beetje op hen te lijken. Iedereen in het dorp bezoekt een gebedshuis en de nieuwkomers doen hetzelfde, hoewel ze er geen hart voor hebben. Ze hebben niet de durf vanwege hun gemis aan overtuiging, dus drijven ze gewoon met de stroom mee, en als deze toevallig in een godsdienstige richting loopt, zijn ze even godsdienstig als de rest. Of het kan zijn dat zij een gelovige moeder hebben en dat hun vader een gelovige is, en zo aanvaarden ze de tradities van de familie. Ze zouden graag vrij zijn om de wegen van vroomheid op te geven, maar ze kunnen niet zo onvriendelijk zijn voor degenen die ze liefhebben, en dus geven ze toe aan de invloeden die hen omgeven en worden in een bepaalde mate godvrezend uit respect voor hun buren of hun familie. Dit is een slechte reden om godsdienstig te zijn.
Er gebeurde iets anders met deze Assyrische immigranten, wat een nog sterkere invloed had. Eerst vreesden ze God niet, maar de Here zond leeuwen onder hen. Matthew Henry zegt: “God kan door wat Hij verkiest, klein of groot, luizen of leeuwen, Zijn eigen voornemens uitvoeren.” Door het kleinere middel trof Hij de Egyptenaren met een plaag en door het grotere middel trof Hij deze indringers van Zijn land. Er is geen schepsel zo klein of zo groot, of God kan het gebruiken in Zijn dienst en Zijn vijanden daarmee verslaan. Toen deze leeuwen sommigen hadden verscheurd, beefde het volk voor de naam van de God van het land en verlangde de manier te weten waarop Hij aanbeden wilde worden. Onheil is een wild dier, waardoor God mensen onderwijst, die zich gedragen als dieren. Dit is het groeiproces van bastaarden. Eerst zijn ze temidden van gelovige mensen en daarom moeten ze een eindje die weg gaan en vervolgens worden ze beproefd en moeten nu nog verder gaan. De man is ziek geweest; hij heeft de rand van het graf gezien; hij heeft beloofd en plechtig gezworen zich toe te leggen op goede dingen, in de hoop dat God Zich zou laten vermurwen en hem zou toestaan te blijven leven. Behalve dat heeft de uitspatting van de man hem in moeilijkheden en netelige omstandigheden gebracht; hij kan het niet zo ver brengen of zo hard van stapel lopen als vroeger en daarom neigt hij tot een bezadigder en soberder weg. Hij durft zijn voorliefde niet te volgen, want hij vindt de verdorvenheid te duur, te schandelijk, te gevaarlijk. Menig mens wordt door angst gedreven, waar hij niet door liefde getrokken kon worden. Hij heeft het Lam niet lief, maar hij is bang voor de leeuwen. De luidruchtige stemmen van pijn, armoede, schande en de dood bewerken een soort werk van de wet in bepaalde gewetens die ongevoelig zijn voor geestelijke argumenten. Zij worden gedreven om net zoals de duivels te geloven en te beven. Vrees leidt in hun geval niet tot bekering, maar dwingt uiterlijk respect voor Goddelijke dingen af. Zij stellen dat, als de tegenslagen, die zij ervaren, hen niet hervormen, zij nog iets slechters kunnen verwachten. Als God met leeuwen begint, wat zal dan het volgende zijn? Daarom verootmoedigen zij zich uiterlijk en bewijzen hulde aan de God, Die zij vrezen.
Maar let er op, dat de oorsprong van deze godsdienst angst is. Er is geen liefde aan de juiste kant van de weegschaal; die liefde ligt in de tegenover gelegen schaal. Hun hart gaat uit naar hun afgoden, maar voor de Here brengen zij niets anders dan angst op. Hoevelen zijn er, wier godsdienst bestaat uit angst voor de hel, angst voor de gevolgen van hun zonde. Als er geen hel was, zouden ze de zonde indrinken als de os die tot aan de knieën in de beek staat en het water opzuigt. Als de zonde niet gevolgd werd door nadelige gevolgen, zouden ze erin leven als in hun element, zoals vissen zwemmen in de zee. Ze worden alleen maar onder de duim gehouden door de zweep van de beul of de sleutels van de gevangenisbewaarder. Zij vrezen God en dit is slechts een vriendelijker vorm van Hem te haten. Ach, dit is een ellendige godsdienst, een godsdienst van slavernij en verschrikking. Dank God, geliefde vrienden, als u ervan verlost bent, maar het is zeker een kenmerk van een samensmelting van het vrezen van God en het dienen van andere goden.
Eén reden waarom zij vervielen tot deze tegenstrijdige godsdienst was, dat zij een schipperaar als leraar hadden. De koning van Assyrië stuurde hen een priester: hij kon hen geen profeet hebben gestuurd, maar dat was wat ze werkelijk nodig hadden. Hij stuurde hen iemand die uit Bethel afkomstig was, niet een oprechte dienaar van de HERE, maar iemand die God aanbad door middel van symbolen en dit had de Here nadrukkelijk verboden. Als deze priester niet het eerste gebod overtrad door andere goden op te richten, overtrad hij nog altijd het tweede gebod door een beeld te maken, dat de echte God moest voorstellen. Wat zegt de Here? “Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen.” Deze priester leerde hen het kalf te aanbidden, maar hij sloot de ogen voor hun valse goden. Toen hij zag dat een ieder van hen zich neerboog voor zijn eigen afgodsbeeld, noemde hij dat een begrijpelijke vergissing en hij sprak in geen geval verontwaardigd tot hen. Als iemand van hen Sukkoth-Benoth aanbad, was hij, zolang als hij ook een offer aan de Here bracht, niet zo liefdeloos om hem te veroordelen. Hij riep: “Vrede, vrede”, want hij was een ruimhartig mens en behoorde tot de Vrijzinnige Kerk, die gelooft in de goede bedoelingen van alle mensen en die verontschuldigingen verzint voor alle godsdiensten van deze tijd. Ik ken geen zekerder weg voor de vernietiging van een volk dan geleid te worden door iemand, die niet openhartig spreekt en eerlijk het kwaad aan de kaak stelt. Als de prediker hinkt op twee gedachten, verbaast het u dan dat de gemeente besluiteloos is? Als de prediker schippert en draait om alle partijen te behagen, kunt u dan verwachten dat zijn volk eerlijk is? Als ik voor uw tegenstrijdigheden de ogen sluit, zult u dan niet spoedig daarin verhard worden? Zo priester, zo volk. Een lafhartig prediker is geschikt voor verharde zondaren. Zij die bang zijn om de zonde te bestraffen of het geweten te onderzoeken, zullen veel te verantwoorden hebben. Moge God u ervoor behoeden om door een blinde gids in een put geleid te worden.
En toch, is niet een mengelmoes van Christus en Belial de gewone godsdienst van alledag? Is niet wereldse vroomheid of vrome wereldsgezindheid de huidige godsdienst van Engeland? Ze wonen te midden van gelovige mensen en God kastijdt hen en daarom vrezen ze Hem, maar niet genoeg om hun hart aan Hem te geven. Zij zoeken zich een leraar uit, die met alle winden meewaait en die niet te nauwgezet en oprecht is, en zij zijn zich behaaglijk thuis gaan voelen bij een bastaardgeloof, half waarheid, half dwaling, en bij een bastaardgodsdienst, voor de helft dode vorm en voor de helft orthodoxie. Moge God mensen genadig zijn en hen uit de wereld halen, want Hij wil geen mengsel hebben van de wereld en genade. “Ga uit van haar”, zegt Hij, “zonder u af, raak het onreine niet aan.” “Als God God is, dien Hem; als Baäl god is, dien hem.” Er kan geen verbintenis zijn tussen de twee. De HERE en Baäl kunnen nooit vrienden zijn. “Gij kunt niet God dienen en Mammon.” “Geen mens kan twee heren dienen.” Alle pogingen tot een compromis of opneming van verschillende richtingen in één kerkgenootschap in zaken van waarheid en reinheid zijn gebaseerd op een leugen en leugen is alles wat eruit voortkomen kan. Moge God ons bewaren voor zo’n weerzinwekkende besluiteloosheid.
Zo heb ik het wezen en de groei van deze bastaardgodsdienst beschreven.
III. Ten derde, laten we DE WAARDE VAN DEZE GODSDIENST schatten. Wat is het waard? Ten eerste, het moet duidelijk krachteloos zijn aan beide kanten, omdat de man die Sukkoth-Benoth dient, het niet nauwgezet kan doen als hij de hele tijd door de HERE vreest; en hij die de HERE vreest, kan niet oprecht zijn als hij Moloch aanbidt. De één zuigt het leven uit de ander. Alleen, òf de één òf de ander zou een zeer krachtige aanbidder kunnen voortbrengen, maar wanneer er twee godheden zijn, dan staat er geschreven: “Hun hart is verdeeld, nu zullen ze te licht bevonden worden.” Een man van de wereld die radicaal is in zijn handelwijze, kan het beste van zijn wereldsgezindheid maken: wat er aan vreugde in zit, krijgt hij; welke winst eruit gehaald kan worden, verkrijgt hij, maar als hij probeert godsvrucht ermee te vermengen, giet hij water op het vuur en belemmert hij zichzelf. Aan de andere kant, als een man zich inlaat met godsvrucht, zal hij er zeker iets van maken, door de zegen van God: als er enige vreugde is, als er enige heiligheid is, als er enige kracht is, dan verkrijgt de man dat, die radicaal is. Maar veronderstel dat hij terug getrokken wordt door zijn liefde voor de zonde; dan kan hij misschien genoeg godsdienst bezitten om hem ellendig te maken en genoeg zonde om zijn redding te verhinderen, maar de twee zijn tegengesteld en tussen hen beide vindt hij geen rust. De man gaat mank aan beide voeten, krachteloos in beide richtingen. Hij is als het zout dat zijn smaak verloren heeft, noch voor het land, noch voor de mesthoop is het geschikt, maar om vertreden te worden onder de voeten van mensen.
In het begin zou ik denken dat het mengsel van het ware met het valse in Samaria eruit zag als een verbetering. Het zou me niet verbazen, of de priesters van Juda waren nogal blij om te horen dat er leeuwen onder de vreemdelingen gekomen waren en dat het volk iets wilde weten over de HERE. Het leek iets in de goede richting en dientengevolge zegt de Schrift dat zij God vreesden, maar toch was deze eerbied voor God zo zonder inhoud dat, als u vers 34 opzoekt, u zult lezen: “Zij vrezen de Here niet.” Soms geeft een woordelijke tegenspraak zeer nauwkeurig de waarheid weer. Zij vreesden de Here alleen in een bepaalde betekenis, maar voor zover zij ook andere goden dienden, kwam het samengevat hierop neer, dat zij God helemaal niet vreesden. De man die godsdienstig is en ook onzedelijk, is kort samengevat ongodsdienstig. Wie grote ophef maakt over de godsvrucht en zich toch op een goddeloze manier gedraagt, is, alles samen genomen, een goddeloos man. De waarde van dit mengsel is minder dan niets. Het is zonde met een beetje vernis erop. Het is vijandschap tegen God met een briljante schijn van vormelijkheid: het verzet zich tegen de Allerhoogste en wil toch met een Judas’ kus pretenderen Hem hulde te bewijzen.
Deze Samaritanen werden in latere jaren de bitterste vijanden van Gods volk. Lees het boek Nehemia en u zult zien dat deze bastaarden de bitterste tegenstanders waren van die godvrezende man. Hun vrees voor God was zodanig, dat zij zich wilden aansluiten bij de Joden in het bouwen van de tempel, en toen zij merkten dat de Joden hen er niet bij wilden hebben, werden ze hun felste vijanden. Geen mensen richten zoveel schade aan als zij, die zijn als weerhanen. De gemengde menigte, die met de Israëlieten uit Egypte kwam, werd met gulzig begeren vervuld. Het kwaad begint niet bij het volk van God, maar bij degenen die bij hen, maar niet van hen zijn. Het onkruid dat u niet kunt uittrekken, groeit op met de tarwe en onttrekt daaraan datgene, waarmee het gevoed had moeten worden. Zoals de klimop het leven uit een boom zal nemen, waar hij omheen klimt, zo zullen deze bedriegers de gemeente verslinden, als zij hun gang kunnen gaan. Deze mengelmoes godsdienst is van meer waarde voor de duivel dan voor iemand anders; het is zijn favoriete kledij en ik smeek u dat u het haat, want het is een kledingstuk dat door het vlees bezoedeld is. Ik geloof, geliefde vrienden, dat die mensen die vrees voor God hebben, hetgeen hen godsdienstig doet lijken, en die toch de hele tijd door in zonden leven, het meeste gevaar lopen van alle mensen ter wereld, want u kunt hen niet bereiken om hen te redden. U predikt tot zondaren en zij zeggen: “Hij bedoelt ons niet, want wij zijn heiligen.” U brengt de donder van de wet over de samenkomst en omdat zij in de gemeente zijn, zijn zij niet bang voor de hevige storm. Zij verbergen zich achter een valse belijdenis. De redding van een volslagen buitenstaander is aannemelijker dan van deze huichelaars. Zij houden het met beide kanten; zij vrezen de Here en dienen andere goden en zullen ten onder gaan in hun dwaasheid. Hun vernietiging zal des te vreselijker zijn, omdat zij zondigen in het licht. Ze hebben zoveel zedelijk bewustzijn, dat ze weten wat goed en wat verkeerd is en ze kiezen er willens en wetens voor om te blijven bij het kwaad, hoewel zij tezelfdertijd dat doen ondanks hun betere ik. Zeker zullen diegenen verbannen worden naar de diepste hel, die geneigd leken naar de hemel te gaan, maar die desondanks laatdunkend grendels en tralies wegrukken om zich een weg te banen naar de vernietiging. O u, godsdienstige wereldlingen, voor u wordt de donkerste duisternis voor eeuwig bewaard.
Hoe tergend moet deze overspelige godsdienst voor God zijn! Het is zelfs tergend voor de dienaar van God om lastig gevallen te worden door mensen wier huichelarijen de kracht van zijn getuigenis verzwakken. Hier is een man, die bekend staat als één van mijn hoorders en toch is hij tezelfdertijd aan de drank, spreekt geile taal en gedraagt zich goddeloos. Wat heb ik met hem te maken? Zijn tong is nooit stil en hij vertelt iedereen dat hij een vriend van mij is en mijn grote bewonderaar, en dan geven de mensen mij de schuld van zijn gedrag en vragen zich af wat mijn leer moet zijn. Ik zou bijna kunnen zeggen: “Meneer, wees mijn vijand, want dit zal mij minder kwaad doen dan uw vriendschap.” Als dit Zijn dienaren verdriet veroorzaakt, hoe tergend moet het dan voor God Zelf zijn: men ziet deze mensen Hem aanbidden, en wanneer er vreemdelingen in de samenkomst komen, dan ontdekken ze deze huichelaars en geven meteen de heilige Jezus de schuld van al hun fouten. “Kijk”, zeggen ze, “daar heb je oude Die-en-die. Hij is een belangrijke man in hun midden en toch zag ik hem straalbezopen uit het jeneverpaleis komen.” Zo wordt de heilige God onteerd door deze goddeloze huichelaars. De echte godsdienst lijdt onder hun leugens. Iemand kan zich voorstellen dat de Here Jezus zegt: “Kom nou, als u zo nodig de duivel moet dienen, doe het dan, maar hang niet rond bij Mijn poorten en beroem u niet Mijn dienstknechten te zijn.” De heilige God moet vaak Zijn verontwaardiging voelen branden tegen goddeloze mannen en vrouwen die zich binnendringen in Zijn hoven en zich durven uit te geven onder Zijn naam. Ik zeg dit heel erg duidelijk. Sommigen van u weten niet hoe noodzakelijk het is om in deze dagen de dingen duidelijk te zeggen. Als sommigen van u omkomen door huichelarij, dan zal het niet zijn omdat ik er niet vrijmoedig over sprak. Moge God de Heilige Geest in Zijn grote genade de woorden toepassen, waar ze toegepast moeten worden, opdat zij die God vrezen en andere goden dienen, verdriet mogen hebben over hun inconsequentie, en berouw mogen hebben en zich metterdaad en in waarheid bekeren tot de Allerhoogste.
IV. Ik ga in het kort over naar een ander belangrijk punt, hetwelk dit is: DE VOORTZETTING VAN DIT KWAAD, want de tekst zegt: “Zoals hun vaderen deden, zo doen zij tot op de huidige dag.” Ik geloof in de volharding der heiligen; ik word bijna gedwongen te geloven in de volharding der huichelaars, want werkelijk, wanneer een mens zichzelf er eenmaal toe aanzet om dubbelspel te spelen en zowel God te vrezen als andere goden te dienen, is hij zeer geneigd daarin te blijven steken. Het kost een heleboel inspanning om uzelf tot die mate van goddeloosheid te brengen; u moet uw geweten heel erg dichtschroeien en de Geest uitdoven, voordat u dat schaamteloze punt kunt bereiken, en wanneer u die positie eenmaal verkregen hebt, bent u geneigd die uw leven lang vast te houden. “Zo doen zij tot op de huidige dag.”
Kijk vrienden, het lijkt onwaarschijnlijk dat een mens vrijwillig nog één uur langer zou doorgaan in zo’n belachelijke positie. Ik noem het belachelijk, want het is onredelijk en beledigend om God en satan tezelfdertijd te dienen. Het is onbestaanbaar en met zichzelf in tegenspraak, en toch, hoewel het zo is, is het een droevig feit dat het een diepe valkuil is en zij, die verafschuwd worden door de Here, vallen daarin om er zelden weer uitgetrokken te worden. Vaak zien we, door de genade van God, de verstokte zondaar als een brandhout uit het vuur gerukt, maar o, hoe zelden zien we de onoprechte Farizeeër loskomen uit zijn misleidingen. Op het aambeeld van een valse belijdenis smeedt satan de meest verharde van harde harten.
Eén reden, waarom van de meeste mensen gezegd kan worden: “Zo doen zij tot op de huidige dag”, is omdat het hen een soort troost oplevert; in elk geval houdt het de leeuwen op afstand. “Wel”, zeggen ze, “we doen er goed aan dit te doen, want nu hebben we rust.” Terwijl zij in zonde leefden zonder een schijn van godsdienst gingen zij, wanneer de prediker het woord met kracht predikte, bevend naar huis; nu geven ze er niet om waarover hij predikt; de leeuwen brullen niet langer, nog geen welp vertoont zich. Hoewel ze een beetje aan de drank zijn, hoewel ze zo nu en dan krachttermen gebruiken, hoewel ze werkelijk onbekeerd zijn, voelen zij zich toch, sinds ze een zitplaats in de kerk of de kapel gehuurd hebben, innerlijk wonderlijk op hun gemak. Ze vinden deze vrede van de grootste waarde. Het voelt voor het geweten zo kalmerend en rustgevend aan, dat u met de beste heiligen omgaat en door hen zeer gerespecteerd wordt. Zo kleden zij het in en gaan naar de hel met een leugen in hun rechterhand.
Het ergste hiervan is, dat niet alleen de mensen zelf dit doen, maar hun kinderen en kleinkinderen hetzelfde doen: “Zoals hun vaders deden, zo doen zij tot op de huidige dag.” In een door en door godvruchtig gezin is het een grote vreugde om te zien hoe er in de kinderen eerbied voor God ontstaat, maar deze dubbele mensen, deze grensbewoners zien niet zo’n begerenswaardige opvolging. Veelvuldig is er een openlijk verval van de ogenschijnlijke godsdienst: de zonen hebben er helemaal geen zin in om daar heen te gaan, waar de oude man heenging; we hoeven ons er ook niet over te verbazen, aangezien het hem zo weinig goed deed. Hij maakte thuis allen ongelukkig en niemand verlangde ernaar hem na te doen. In andere gevallen, waar er thuis vriendelijkheid was, zijn de kinderen geneigd dezelfde methode te volgen als hun vader en een beetje godsdienst te mengen met een heleboel wereldsgezindheid. Ze zijn precies even fel en scherp als hun wereldse vader en zij letten op hun eigen voordeel en daarom houden ze de reputatie van de godsdienst aan. Een klein beetje verguldsel en verf doen veel en dus brengen zij dat aan. Zij voeren in elk geval de vlag van Christus, zelfs hoewel het schip niet onder Zijn heerschappij valt en niet naar de haven der heerlijkheid gaat. Zoals schepen soms door een blokkade heen breken onder valse vlag, zo oogsten zij veel profijt uit het varen onder christelijke vlag. Deze walgelijke ongerechtigheid zal niet uitsterven: het vermenigvuldigt zichzelf en verspreidt zijn eigen zaad naar alle kanten en zo leeft het voort van geslacht op geslacht; hele volkeren vrezen de Here en dienen andere goden.
De grootste vloek, misschien, die ooit de wereld teisterde, trof haar op deze manier. Bepaalde bluffende predikers verlangden de wereld in één klap te bekeren en bekeerlingen te maken zonder het werk van de Geest. Ze zagen de mensen hun goden aanbidden en zij dachten dat, indien zij deze de namen konden geven van heiligen en martelaren, het volk niet zou geven om de verandering en zo zouden zij bekeerd worden. De gedachte was het heidendom christelijk te maken. Ze zeiden in werkelijkheid tot de afgodendienaars: “Nu beste mensen, u mag doorgaan met uw aanbidding en toch kunt u tezelfdertijd christen worden. Dit beeld van de Koningin des hemels bij uw deur hoeft niet te worden weggehaald. Steek nog steeds de lamp aan; noem alleen het beeld ‘onze Lieve Vrouwe’ en ‘de Heilige Maagd’. Hier is nog een beeld; sloop het niet, maar verander de naam ervan van Jupiter in Petrus.” Zo, met alleen maar een naamsverandering, handhaafden ze de afgoderij: zij richtten hun altaren op in de heilige bossen en op elke hoge heuvel en de mensen werden bekeerd zonder het te weten – bekeerd tot een lager soort heidendom dan hun eigen. Zij wilden priesters, en kijk, daar waren ze, gekleed als degenen die dienden bij de altaren van Jupiter. De mensen zagen dezelfde altaren en snoven dezelfde wierook op, hielden dezelfde heilige dagen en vierden hetzelfde carnaval als tevoren en gaven alles een christelijke naam. Hier kwam uit voort wat nu wordt genoemd de rooms-katholieke godsdienst, wat eenvoudig is het vrezen van God en het dienen van andere goden. Elk dorp heeft zijn eigen speciale heilige en vaak zijn eigen specifieke zwarte of witte afbeelding van de Maagd, met tekenen en wonderen om het heiligdom te heiligen. Dit kwaad werkte overal zo door, dat het Christendom gevaar leek te lopen uit te sterven vanwege het overwicht van de afgoderij, en het zou totaal uitgestorven zijn als God niet had ingegrepen en als Hij daarom niet nogmaals Zijn hand had uitgestrekt en hervormers had opgewekt, die uitriepen: “Er is slechts één God en één Middelaar tussen God en mens.” Dappere stemmen riepen de kerk terug naar haar trouw en naar de reinheid van haar geloof. Wat sommigen van u betreft, die proberen goed en kwaad, waarheid en leugen met elkaar te verbinden; pas op voor de monsterlijke geboorte die zal voortkomen uit zo’n bondgenootschap: het zal een vloek van de Allerhoogste over u brengen.
V. Ik zal nu afsluiten met een paar woorden te zeggen over de genezing van DIT VRESELIJK KWAAD VAN DEZE VERBASTERING, dit vrezen van de Here en dienen van andere goden. Veronderstel dat mensen in de politiek zo vol dubbelhartigheid waren, wat zou er dan van hen gedacht worden? Als er een oorlog zou woeden tussen twee volkeren, wat zou er dan gedacht worden van de man, die beleed de Koningin te dienen en die de hele tijd door erop speculeerde in de gunst te komen bij de vijanden van de Koningin. Wat zou hij zijn? Een vrijzinnig iemand? Een heer met brede sympathieën? Misschien wel. Maar hij zou ook een verrader zijn, en wanneer hij betrapt werd, zou hij doodgeschoten worden. Hij, die op enigerlei wijze probeert God te dienen en Zijn vijanden, is voor God een verrader: daar komt het op neer. Als er in de gewone politiek twee partijen zijn en iemand komt naar voren en zegt: “Ik sta aan uw kant”, en de hele tijd door doet hij zijn best de oppositie te helpen, dan zegt iedereen dat hij een gemene kerel is. En wat is het min om te zeggen: “Ik ben voor Christus”, en toch in de praktijk voor Zijn vijanden te zijn; heiligheid op te hemelen en toch in zonde te leven; geloof in Christus aan te prijzen en toch te vertrouwen op uw eigen verdiensten. Dit ellendige gedraai duidt een kwaadaardigheid van ziel aan, waarvan God in Zijn oneindige genade ons moge verlossen. Veronderstel dat een zakenman zei: “O ja, ik zal een eerlijk man zijn, maar ik zal tezelfdertijd een paar trucs toepassen; ik zal goudeerlijk zijn, maar toch ook oneerlijk.” Wel, hij zal erg spoedig bekend worden met slechts één naam en die naam zou een schandelijke zijn. Een koopman kan niet eerlijk en oneerlijk zijn, een vrouw kan niet tegelijkertijd zowel kuis als onkuis, zowel rein als onrein zijn en een man kan niet waarlijk bij God horen en toch bij de wereld; de samensmelting is onmogelijk. Iedereen doorziet zo’n gefingeerde godsvrucht.
Ach mijn geliefde vrienden, veronderstel dat God ons op dezelfde dubbelhartige manier zou behandelen; veronderstel dat Hij vandaag glimlachte en morgen vervloekte; veronderstel dat Hij zei: “Gij vreest Mij en dus zal Ik u vandaag troosten, maar in zoverre gij andere goden aanbidt zal Ik, wanneer het op het einde aan komt, u naar uw eigen goden sturen; gij zult naar de hel gaan.” U wilt één gedragslijn van God, – genade, tederheid, vriendelijkheid, vergeving, maar als u het niet zo nauw neemt met Hem, wat is dit anders dan Hem bespotten? Zal een mens God bespotten? O U, grote Vader van onze geesten, als wij, arme verloren zonen, tot U terugkeren, zullen we dan komen en al de varkens voor ons uitdrijven en met al de hoeren en burgers van het verre land in ons gevolg onszelf bij U voorstellen door te zeggen: “Vader, we hebben gezondigd en we zijn thuisgekomen om vergeving te krijgen en door te gaan met zondigen”? Dat zou duivels zijn, erger kan ik het niet formuleren. Toch proberen sommigen het. Zullen sommigen van ons naar de gezegende Christus aan het kruis gaan, naar Zijn dierbare wonden opzien en tot Hem zeggen: “Verlosser, wij komen tot U; U zult onze Heiland zijn; U zult ons verlossen van de toekomende toorn, maar zie, wanneer we onze klederen gewassen hebben, zullen wij ze weer verontreinigen in het vuil van de wereld. Was ons en we zullen zoals de zeug terugkeren om te wentelen in de modder. Vergeef ons en we zullen de onschendbaarheid die Uw genade ons verleent, gebruiken als een verdere stimulans tot opstand”? Ik kan me voorstellen dat zo’n taal gebruikt wordt door satan, maar me dunkt dat weinigen van u zich zo verlaagd hebben om zo te spreken. Is dit toch niet precies wat de mens zegt, die belijdt Christen te zijn en toch moedwillig in zonde leeft?
Tot slot, wat zal ik zeggen van de Heilige Geest? Als Hij niet in ons hart woont, zijn wij verloren; er is geen hoop voor ons, tenzij Hij in ons regeert. En zullen wij durven zeggen:
“Kom Heilige Geest, Hemelse Duif,
Met al uw levendmakende krachten,”
en ondertussen zal ik in smerigheid en egoïsme leven. Kom, Heilige Geest, kom en woon in mij en ik zal mijn broeder haten, ik zal tekeer gaan vanwege een kwaad humeur en ik zal zwart zijn van boosaardigheid, om zo mijn thuis ellendig te maken. Kom Heilige Geest, Hemelse Duif, kom in mijn ziel wonen en ik zal U naar de schouwburg brengen en de danszaal en het huis met de slechte naam.
Ik haat het zo’n taal uit te spreken, zelfs met het oogmerk om het te ontmaskeren, maar wat moet God denken van mensen die niet zo spreken, maar die zo handelen, die net als Bileam in zonde leven en toch roepen: “Laat mij de dood van de rechtvaardige sterven en moge mijn einde daaraan gelijk zijn.” Ik durf niet over die erg populaire tekst te preken, want het is de verachtelijke, egoïstische wens van een mens, die zelfs nog aan het einde zijn eigen huid zou willen redden. De oude achterbakse lafaard! Hij wilde leven en de duivel dienen en dan aan het einde terugkrabbelen. Zeker zou hij gezegd kunnen hebben: “Ik ben een profeet van satan geweest en heb mijn ziel aan hem verkocht; laat mij sterven zoals ik geleefd heb.” Ik zou wensen op zo’n manier te leven als ik zou wensen te sterven. Als ik niet zou wensen te sterven zoals ik ben, dan behoor ik niet te leven zoals ik doe. Als ik in een toestand ben waarin ik mijn God niet durf te ontmoeten, moge God in genade mij dan meteen uit die toestand halen. Laat mij goed zijn en laat daar geen misvatting over bestaan, maar laat me niet proberen om zowel goed als verkeerd, zowel gewassen als vuil, zowel wit als zwart, zowel een kind van God als een kind van satan te zijn. God heeft de hemel en de hel gescheiden door een afgrond die nooit overgestoken kan worden en Hij heeft door een even brede afgrond de twee personages gescheiden die die twee plaatsen zullen bevolken. Deze scheidslijn kan worden overgestoken door Zijn genade, maar niemand kan de tussenliggende ruimte bewonen. Niemand kan zweven tussen geestelijke dood en geestelijk leven om zo voor een deel in het ene en voor een deel in het andere te zijn. Beslis dan, beslis. Wees het één òf het ander. “Hoelang zult gij hinken op twee gedachten?” Opnieuw zeg ik met Elia op de Karmel: “Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het Baäl is, volgt hem na.” Maar vermeng de verering van de twee niet, want zo zult u God tergen en maken dat Zijn toorn tegen u brandt als vuur. Moge God dit woord zegenen ter wille van Zijn naam. Amen.