“. . . alsof er duizend duivels aan mijn jas waren gaan hangen”
>>PDF<<
Gespannen keken de vele honderden jongens naar de man, die daar vooraan tot hen sprak.
Zeker, we krijgen van allerlei bezoek in ons Essense jeugdhuis. En deze bezoekers zeggen dan meestal een kort woord. Dat is soms echt nietszeggend. Je ziet dan aan de jonge gezichten, hoe ze zich vervelen.
Maar bij degene daar vooraan was het helemaal anders. Al had hij een grijze puntbaard – hij sprak zo, dat iedere jongen voelde: “Die weet wat er bij jongens leeft!”
“Nu dan – zoals gezegd – het ging in die tijd niet goed met mij”, vervolgde de oude man. “Ik zat toen in de 7e klas van het gymnasium. Jullie weten immers, hoe dat gaat. Er was zo’n vervelende affaire met een meisje. En op school kon ik met m’n leraren niet overweg. Ik kon hen niet meer recht in de ogen kijken. En thuis – ja, daar klopte het ook niet. Ik was zo dwars. Mijn hele leven was niet in orde. Ik voelde dat duidelijk. Maar ik wou dat niet toegeven. En daarom leefde ik in onvrede met de hele wereld.”
Roerloos zaten de jongens erbij. Ja, deze toestand kenden ze heel goed. De spreker vertelde verder: “En toen kwam ik weer eens in dit jeugdhuis. Toentertijd leefde dominee Weigle nog. Precies zoals jullie nu, zat ik in een grote groep. En toch leek het me, alsof dominee Weigle alleen tot mij sprak. Ik weet eigenlijk helemaal niet meer, wat hij zei. Alleen één zin – die trof mijn hart: Je moet je helemaal aan de Here Jezus uitleveren, dan brengt Hij jouw leven in orde en je wordt een zeer vrolijk mens!
Je moet je helemaal aan de Here Jezus uitleveren…! Die zin stond nu eenvoudigweg in mijn hart gebrand. En toen het uur afgelopen was, nam ik helemaal geen afscheid meer van m’n vrienden. Ik ging er vandoor – naar huis. Ik wilde in ’t reine komen met m’n leven. Ach, dat was immers zo eenvoudig: Ik moest me slechts aan Jezus uitleveren.
Dat moest direct gebeuren. Ik rende om snel op m’n kleine zolderkamer te komen. Toen stond ik op de trap naar m’n kamer. En daar kwam opeens de twijfel. Was het leven tot nu toe toch niet erg mooi? Gaf ik niet alle vrijheid prijs, als ik Jezus m’n Heer liet zijn?
Steeds langzamer gingen mijn voetstappen. Maar toen wist ik opeens: Als ik de beslissende stap nu niet doe, dan vind ik de moed niet meer. En dan komt m’n leven nooit voor elkaar. Nooit! Op dat moment stormde ik de trap op. En – jullie kunnen me geloven: Het was alsof de duivel naast me liep en mij in ’t oor fluisterde: Doe het niet! Doe het niet!
In stormpas nam ik steeds twee treden tegelijk. En toen was het alsof duizend duivels aan mijn jas waren gaan hangen: Doe het niet! Doe het niet!
Maar – toen was ik al op m’n kleine kamer. Ik viel op m’n knieën en zei: Here Jezus! U wilt mij hebben en ik wil U hebben. Ik heb een zondig hart. Neem het helemaal in beslag. U bent voor mij gestorven en hebt mij duur betaald. Ik wil van nu af aan u toebehoren. Toen ik van m’n knieën opstond, was er opeens een grote vreugde en een grote stilte in mijn hart. En…”
Hij pauzeerde even. Onbeweeglijk zaten de jongens. “En”, ging hij met luide stem verder, “tot op de dag van vandaag heeft het me nooit berouwd, dat ik deze stap heb gezet.”
Bron: Leben ohne Alltag, Wilhelm Busch Uitgeverij Gütersloher Verlagshaus, Gütersloh, Duitsland.
© Copyright vertaling 2018 Stichting Exodusgemeente.